Hoofdstuk 10: Belastingen en tarieven
10.1 Algemene tariefverhoging
In ons beleid voor de bepaling van de hoogte van de gemeentelijke belastingen en tarieven houden wij vast aan de uitgangspunten zoals verwoord in het collegeprogramma 1994-1998. Dat betekent kort gezegd dat de ontwikkeling van belastingen en tarieven in principe gelijke tred moet houden met de algemene loon- en prijsontwikkeling. Wij hebben ervoor gekozen om de zogenoemde nominale tariefverhoging het gemiddelde te laten zijn van de loonstijging en de prijsstijging. In de begroting 1998 zijn wij uitgegaan van een loonstijging van 5% en een prijsstijging van 3%, zodat de nominale tariefstijging in 1998 4% bedraagt. Voor individuele diensten en tarieven staat kostendekkendheid echter voorop. De bovengrens voor verhoging ligt in dat geval bij 10%. Bovendien worden enkele tarieven extra verhoogd vanwege het invullen van bezuinigingen (onder meer bij Burgerzaken en Openbare orde).
Het volledige overzicht van alle gemeentelijke tarieven in
1998 nemen wij zoals gebruikelijk op in de belastingverordening. Deze wordt op 18 december
1997 door uw raad vastgesteld. Om de toegankelijkheid en inzichtelijkheid van de
gemeentelijke tarieven te vergroten hebben wij nu de belangrijkste tarieven in bijlage 9
van deze begroting opgenomen.
In dit hoofdstuk lichten wij de ontwikkelingen bij de
onroerend zaakbelastingen, het reinigingsrecht, het rioolrecht en de kwijtschelding toe.
10.2 Onroerende zaakbelastingen
In deze begroting is als noodzakelijke netto OZB opbrengst een bedrag op genomen van
36,8 mln. Dit bedrag is gebaseerd op het
begrotingsbedrag 1997, vermeerderd met:
a) 2,3% opbrenststijging ten behoeve van het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP);
b) 4% stijging als trendmatige opbrengstverhoging;
c) 0,5% volumegroei;
d) een reservering van 500.000 t.v.b. oninbare vorderingen;
e) verruiming van de kwijtscheldingsnorm naar 100% (zie II)
Tot op heden is het principe gehanteerd dat de procentuele opbrengstverhogingen
(i.c. a+b :6,3%) ook werden toegepast als verhogingen van
het te betalen tarief per 5000 waarde van de onroerende zaken. Dit is logisch,
zolang ook de volumegroei correct is ingeschat.
Door de diverse kwaliteitsslagen, die het afgelopen jaar in het kader van de Wet Waardering onroerende zaken (WOZ) zijn doorgevoerd, blijkt de administratie per
1-1-1998 een groter volume te gaan bevatten, dan kon worden
voorzien.
Recente herberekeningen (waarbij overigens over ca. 1/7 van
de totale waarde van de onroerende zaken nog onzekerheid bestaat) tonen aan, dat alleen al
het toepassen van de 2,3% GRP-verhoging op de tarieven per 5000,- waarde, rekening
houdend met de genoemde onzekerheid, voldoende is om de beoogde opbrengst te halen. Dit
betekent dat de vooziene trendmatige verhoging van het tarief ozb met 4% geen doorgang
hoeft te vinden.
10.3 Reinigingsrecht
In de lijn van de raadsdiscussie van november 1996 is
gezocht naar een structurele verlaging van het reinigingsrecht. Daarom stellen wij voor
het reinigingsrecht voor alle huishoudens structureel te verlagen met 20,- jaar.
Het meerpersoonstarief komt dan in 1998 uit op 399,12 en het eenpersoonstarief op
265,08. Afhankelijk van de incidentele inkomsten na 2001 kan in de komende jaren
bepaald worden of de verlaging van 20,- ook na 2001 gehandhaafd kan worden.
Daarnaast speelt nog het volgende.
De regering wil een lastenverlichting realiseren voor de
burgers. Deze moet tot uitdrukking komen door in het reinigingsrecht een
"herkenbare" reductie van 100,- per huishouden toe te passen. Ter
compensatie van de gederfde inkomsten ontvangt de gemeente via de algemene uitkering uit
het Gemeentefonds een equivalent bedrag per woonruimte. Per saldo zal het er op neerkomen
dat ieder huishouden dus 100,- minder zal betalen dan het formeel door de raad
vastgestelde reinigingsrecht.
10.4 Kwijtschelding
Delft hanteert ingaande 1996 de norm dat belastingplichtigen met een inkomen op of lager dan 95% van het bijstandsniveau in principe in aanmerking komen voor kwijtschelding. Op basis van de inkomens effectrapportage van de FNV uit 1996, waarin het minimabeleid van 25 gemeenten wordt vergeleken, kan worden geconstateerd dat het Delftse kwijtscheldingsbeleid niet tot de koplopers behoort.
Sinds 1997 is het wettelijk mogelijk de norm op te trekken naar 100%. Voor 1997 is het kwijtscheldingsbeleid ongewijzijgd gebleven, teneinde zicht te krijgen op de effecten van de verruiming van de kwijtschelding in 1996. Hoewel het moeilijk is de effecten van het "oprekken" van de norm naar 95% te extrapoleren naar de effecten, die optreden bij het hanteren van de 100% norm, is met deze verruiming, als eerste inschatting, 300.000 gemoeid. Daarbij is er van uitgegaan dat de individuele leden van de doelgroep op dezelfde wijze benaderd blijven worden als tot op heden het geval is en er zeker geen sprake is van methoden als categorale kwijtschelding.
Van het genoemde bedrag heeft 150.000 betrekking op
de OZB. Dit bedrag kan, mede in het licht van de onder a) voorgestelde verlaging, worden
gedekt door de reeds ingecalculeerde verlaging van het OZB tarief van 0,5%, zoals
opgenomen in de vastgestelde nota ´Kwijtschelding Belastingen Gemeente Delft´ uit 1996,
geen doorgang te laten vinden. Deze nota lag aan de basis van de overgang van 90% naar 95%
als norm.
De andere 150.000 heeft betrekking op
reinigingsrechten en kan worden gedekt via de tarieven reinigingsrecht. Hiervan is immers
het uitgangspunt dat deze kostendekkend dienen te zijn. In totaal is er nu voor
685.000 in het reinigingsrecht opgenomen voor kwijtschelding.
10.5 Rioolrecht
De rioolrechten voor grote afvoeren (meer dan 500 m3 per jaar) stijgen in 1998 met 2,3% in plaats van de beoogde 3,5% uit het Gemeentelijk Rioleringsplan 1996-2000. De totale geraamde opbrengst in 1998 is 2,1 mln.
Met Gist-Brocades zijn afspraken gemaakt, hetgeen heeft
geleid tot een aanpassing van de Verordening Rioolrechten met terugwerkende kracht tot
1995 en het intrekken van het bezwaarschrift. Daarnaast liggen er nog diverse
bezwaarschriften tegen de aanslag 1995. Deze bezwaren richten zich tegen de rechtmatigheid
van de aanslag. De met de bezwaarschriften gemoeide aanslagen betreffen er totaalbedrag ad
1,3 mln.