NIEUWJAARSTOESPRAAK DOOR DE BURGEMEESTER VAN DELFT,
MR. H.M.C.M. VAN OORSCHOT, VOOR DE GEZAMENLIJKE DELFTSE KRINGEN
OP 13 JANUARI 1998
Geachte dames en heren,
In de eerste plaats wil ik degenen, die ik nog niet persoonlijk heb gesproken, graag een zeer gelukkig, gezond en voorspoedig 1998 wensen. Dat geldt niet alleen u persoonlijk, maar ook degenen, die voor u belangrijk zijn. En dat geldt ook uw dagelijkse werk. En daarmee wens ik ook Delft een voorspoedig 1998 gewenst en dat kan de stad goed gebruiken.
Dames en heren, ieder leven bevat een lach en een traan. Ik zou proberen u voor de gek te houden en dus ongeloofwaardig zijn als ik zou suggereren, dat 1998 alleen maar lachen en geen enkele traan zou brengen. Zo zit een mensenleven niet in elkaar.
Mijn wens moet dan ook zo begrepen worden, dat aan het einde van 1998 wij de balans van een jaar kunnen opmaken en zeggen, dat het bottom line een goed jaar is geweest. Dat wens ik ons allen en de stad toe.
En vooral over de stad wil ik het vandaag graag met u hebben.
Als we over Delft spreken, horen we niet zelden een verhaal alsof Delft een triomftocht door 750 jaar geschiedenis achter de rug heeft. Dat is niet waar, sterker nog, het tegendeel komt dichter bij de waarheid. Bovendien bestaat er bij degenen, die dat triomfantelijke geloof aanhangen de neiging om de worstelingen van de stad van vandaag sterk relativerend af te doen onder het mom van "het gaat al 750 jaar zeer goed, en het komt nu dus ook goed". Het merkwaardige van steden is echter, dat niks goed "komt" als "komen" letterlijk wordt genomen.
De welvaart en het welzijn van een stad dalen niet aan een parachute uit de hemel neer. Het zijn geen grote korrels Venz, waarvoor je alleen maar je boterham in de lucht hoeft te houden. Wie dat denkt, droomt als een kind.
Af en toe dromen mag en moet zelfs, maar het is niet genoeg om een belegde boterham te krijgen. Voor een bloeiende stad, voor een succesvol bedrijf, voor een goede organisatie,
voor een harmonieus gezin moet je behalve af en toe dromen, vooral ook heel hard werken. Moet je ambities hebben, moet je loeren op je kansen en ze pakken, moet je alert zijn, moet je vooruit denken, moet je samenwerken met je partners, moet je de bedreigingen te vlug af zijn en moet je slagvaardig zijn. Wie dat niet doet eindigt moet een onbelegde natgeregende boterham, die van ellende uit elkaar valt.
Als we in onze stad dus veel relativering van onze problemen aantreffen, teveel zelfgenoegzaamheid, teveel gemakzucht en te weinig vechtlust en scherpte, dan komen we vroeg of laat in de problemen.
Dames en heren, de geschiedenis van een bloeiend en sterk Delft eindigt helaas al omstreeks 1600. Tot die tijd was Delft één van dé steden van Holland, maar vanaf dat moment glijden de steden, die tot dat moment de dienst hebben uitgemaakt, langzaam weg en nemen nieuwe steden de macht over. Delft, Leiden, Haarlem, Dordrecht beginnen aan hun neergang, terwijl Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht aan hun grote bloei beginnen. De eerste vier zijn nu middenmoters in Nederland, de laatste 4 hebben tot op vandaag hun leidende positie min of meer bestendigd. Dat die grote 4 ook af en toe worden bedreigd doet daaraan niet af!
Maar Delft, Haarlem, Dordrecht, Leiden hebben zelfs moeite om nu toeristisch samen te werken onder de titel "het geheim van Holland". Blijkbaar moet het geheim een geheim blijven en willen die vier liever op zichzelf blijven; de afgelopen 350 jaar hebben ze dat immers ook gedaan.
Ik geef u enkele cijfers.
Delft heeft rond 1650 nog 24.000 inwoners. Honderd jaar later nog maar 14.000. Begrijpt u wat dat betekent als een stad in 100 jaar 40% van haar inwoners verliest. De in elkaar stortende woningmarkt, die een vluchtplaats voor paupers wordt, verval alom, wegtrekkende bedrijven, een crisis in de bouwnijverheid, een wegvallend adequaat lokaal voorzieningenniveau enz.
Delft hield onze Delfshaven klein uit vrees voor concurrentie met de bestaande stad. En toen Delfshaven afbrandde weigerde men het zelfs te herbouwen; dat was de moeite niet. Rotterdam kreeg de mogelijkheid van de Staten van Holland om in dat apathische Delftse gat te stappen en deed dat. Dus Rotterdam herbouwde de Delftse haven. Ze hebben er iets behoorlijks van gemaakt!
En dus verliet de VOC, de geldbrenger van Holland, gaandeweg de stad. In 1710 werkten er nog 2000 Delftenaren bij de VOC, in 1780 nog 300.
De bloeiende bierindustrie was toen al lang weggevallen en de 800 arbeidsplaatsen in die sector zakten naar een schamele 25 stuks tussen 1600 en 1790.
Een poging om textielindustrie te ontwikkelen mislukte grotendeels.
Datzelfde verval zien we in terug in Delfts trots, ons wereldberoemde aardewerk. In 1670 werkten er in Delft naar schatting 1300 mensen in de aardewerkindustrie, 100 jaar later nog 400.
Delft was arm geworden en was haar glans kwijt. En dus is er veel gebeurd gedurende de afgelopen 350 jaar, waar we absoluut niet trots op hoeven te zijn.
Boeiende vraag is hoe we er nu voor staan en hoe de toekomst eruit ziet. Is het tij gekeerd en zit Delft weer in een opgaande lijn? Ik vind, dat dat nog niet het geval is. Zeker, er zijn allerlei kansen, maar die moeten dan wel gepakt worden. Het benutten van sommige van die kansen zal veel inzet en strijd vragen en zal ons niet alleen maar vrienden bezorgen. En bovendien zijn er ook veel bedreigingen. Het is van belang ook die te onderkennen. Ik wil thans op die actuele kansen en bedreigingen ingaan.
Delft is historisch een stad en een stad wordt gekenmerkt door door een aantal karakteristieken. In de eerste plaats heeft een stad een verzorgingsgebied. Er worden voorzieningen aangeboden aan een wijdere omgeving en een stad heeft er van die voorzieningen dus meer dan voor de eigen bevolking strikt nodig is. Op een aantal punten is dat ook zo in Delft. Met name wat betreft onderwijs en gezondheidszorg bedienen we een ruim gebied. Maar op enkele zeer vitale andere terreinen is dat niet meer zo.
Wat winkelaanbod betreft heeft Delft natuurlijk altijd onder de rook gelegen van Den Haag en Rotterdam met hun relatief machtig winkelaanbod. Maar we zien tegenwoordig, dat de concurrentie voor het Delfts winkelaanbod ook elders ontstaat: Rijswijk, Leidschendam, Zoetermeer en straks Nootdorp. Anders gezegd, de van ons afhankelijke dorpen van destijds steken ons vandaag naar de kroon, streven ons voorbij.
En Delft zakt op de lijst van aantrekkelijke winkelcentra. Daar wordt wel over geklaagd, maar wat doen we er aan? Is de Zuidpoortontwikkeling een bedreiging of een kans? Hebben we eigenlijk nog wel keuze of is dat station al lang gepasseerd en moeten we als de wiedeweerga met Zuidpoort aan de gang als we niet nog verder achterstand willen oplopen?
Of zal er een sfeer ontstaan, waarin iedereen weer de grote stedebouwkundige wil uithangen, hetgeen in de praktijk betekent: ieder voor zich en niemand voor ons allen. Intellectueel bevredigen we onszelf wel, maar schiet de gemeenschap daar wat mee op?
Pannekoeken en Delfts blauw op de Markt zijn in ieder geval niet voldoende. Dat is inmiddels wel duidelijk.
Nu zal de gemeente ongetwijfeld van alles hebben fout gedaan, maar een ondernemer, die dat zegt, ontsnapt mij niet. Was het niet juist ondernemerschap, dat ons uit die impasses kon halen en dat met innovatieve en scherpe keuzes de weg wees aan de altijd veel te trage overheid? Waarom gaat het dan in de binnensteden van bijvoorbeeld Den Bosch, Groningen, Leeuwarden, Breda, Den Haag, Haarlem en Zwolle wel goed. Je kunt daar echt niet beter parkeren! Het is veel te gemakkelijk om de schuld bij anderen te leggen. Dat mag pas als jezelf tot het uiterste bent gegaan. En zelfs dan helpt het niet; gelijk hebben heeft niet veel zin als je bedrijf ondertussen de mist in zou gaan.
Dus is de Zuidpoortontwikkeling dringend nodig en dient voortvarend te worden opgepakt, maar als dat het enige is, komen we er niet, zeker niet in andere delen van de binnenstad! En we hebben toch zo'n eindeloze kansen zou je zeggen. Midden in zo'n bevolkingsconcentratie, met zo'n schitterend mooie binnenstad voor het recreatieve winkelen tegenover de betonnen blokkendozen in de uitgegroeide dorpen om ons heen!
Wat het wonen in de stad betreft gaat het evenmin van een leien dakje; ik ondervind dat aan den lijve. Wat zijn de inmiddels breed erkende feiten. Delft heeft lange tijd te eenzijdig voor de lage inkomens gebouwd. Dat deden overigens veel steden in dit land. Maar toen het besef doorbrak, dat dat niet zo'n wijze keuze was, had Delft niet veel ruimte meer om die fout goed te maken; de stad heeft zijn grenzen bereikt. Bij veel andere steden lag dat anders. Die bouwen alweer bijna een decennium aan wijken, die wel concurreren met het ommeland. Hierbij moet nog worden gevoegd, dat in de nabijheid van Delft veel is en wordt gebouwd in die aantrekkelijke segmenten van de woningmarkt. Er zit bovendien ook nog een fikse bouwprop aan te komen op de ons omringende Vinex-lokaties.
Daarbij moet nog worden gesteld, dat de optisch redelijke aantallen woningen, die Delft op binnenstedelijke lokaties kan bouwen, weliswaar in de duurdere categorien vallen, maar voor beperkte groepen op de woningmarkt geschikt zijn.
Wat is het gevolg van dit alles. Niet alleen, dat wij onze eigen bedrijven en nieuwkomers qua huisvesting slecht kunnen bedienen. Maar ook, dat in de komende 5 jaar een pittig aantal Delftenaren, behorend tot de middengroepen een huis zal vinden buiten de stadgrenzen. Onze nieuwbouwwijken liggen immers bij de buren! En voor de achterblijvende woningen zal vooral van onderaf doorstroming plaatsvinden. De stad zal relatief meer en meer een plaats worden voor de lage inkomens, het gemiddelde inkomensniveau zal dalen, de werkeloosheid zal relatief stijgen. En de bevolkingsomvang? Gaan we richting 100.000? Integendeel, volgens de huidige prognoses zakt onze bevolking tussen nu en 2005 van de huidige 94.500 naar minder dan 90.000 inwoners. Men kan zeggen, dat dat een normaal stedelijk proces is en dat het zo erg nog niet is.
Dat is waar, maar regeren is vooruitzien en als we niet stevig bijsturen, zit de stad in een neergaande spiraal. En daar wordt niemand beter van.
Sommigen van u zijn wellicht lakonieker en zeggen zoiets als: dat is de prijs, die je betaalt als je stad wilt zijn. Probleem is, dat juist die redenering in Delft niet klopt. Steden, ik zei het al, vervullen een functie voor hun regio en zijn een concentratie van voorzieningen en bedrijvigheid. Den Haag heeft, zoals alle centrumsteden in ons land, per saldo een enorme stroom inkomende werkers en biedt dus veel meer banen dan haar eigen werkzame bevolking groot is. Wat is echter het afgelopen jaar in Delft gebeurd? In de eerste plaats daalde het aantal arbeidsplaatsen in de stad in deze periode van ekonomische groei. Dat is nog niet zo bijzonder. Echter de werkgelegenheid groeide, in vrijwel iedere, ik herhaal iedere andere gemeente binnen Haaglanden.
Toegegeven "met Delft was ook Den Haag een daler".
Wat echter in Delft gebeurt en in Den Haag niet, was dat Delft door de grens van de werkgelegenheidsaanbieders zakte. Anders gezegd Delft bood in 1997 voor het eerst aan minder mensen werk dan de eigen bevolking werkenden kent. We kennen nu dus per saldo een uitgaande i.p.v. een inkomende pendel. Maar was dat niet de eigenschap van een forensenstad? Daar gaan de mensen toch naar huis om te slapen en vertrekken ze 's morgens naar hun werk?
We zouden naar mijn mening dan ook een zorgwekkend scenario kunnen zien ontstaan, waarbij de stad enerzijds op een echte grote stad gaat lijken, waar het de problemen rondom het wonen en werkeloosheid betreft en de cumulatie van probleemgroepen. Maar tegelijkertijd gaat Delft wat betreft bijv. winkelen en werkgelegenheid lijken op een niet al te dynamische forensenstad. En dan zouden we de nadelen van de centrumstad combineren met de nadelen van de forensengemeente. En de enige voorbeelden, die ik van dat soort forensensteden ken, zijn de voorsteden van Parijs en dat treurige scenario hoort absoluut niet bij de toekomst van ons mooie Delft.
Trouwens, over forensensteden gesproken, Zoetermeer geeft jaarlijks 30 ha. bedrijfsterrein uit en Delft 2!
In dit verband wil ik u nog iets kwijt over de Kamer van Koophandel. Zoals u weet heeft die Kamer een dagelijks en een algemeen bestuur. Delft hoort daar stevig in vertegenwoordigd te zijn. Dat is echter steeds minder het geval. In het dagelijks bestuur, dat toch 7 personen groot is komen we niet voor en in het ongeveer 45 personen tellende algemene bestuur hebben wij nog 3 uit Delft afkomstige vertegenwoordigers, waarvan één ondernemer en 2 vertegenwoordigers uit de vakbeweging. Dat duidt op een niet erg vanzelfsprekende positie van Delft in het regionale bedrijfsleven. En de vraag rijst of de Kamer van Koophandel als zij daar niet iets aan doet, niet aan kracht inboet als vertegenwoordiger van het Delftse bedrijfsleven. Het college zal zich over deze kwestie met het Kamerbestuur in kritische zin verstaan. Laten we hopen, dat ook de Kamer inziet dat dit zo niet kan.
Ik kan nog wel wat doorjammeren over wat er in Delft is gebeurd en wat er nog dreigt. Hoe de globalisering de positie van onze Gist-Brocades kwetsbaarder heeft gemaakt, hoe de Technische Universiteit op een aantal belangrijke terreinen zeker niet meer de eerste in Nederland is, hoe de Delftse vestiging van TNO aan diversiteit en breedte verliest, hoe onze gemeentelijke organisatie de afgelopen jaren geworsteld heeft met zijn eigen toekomst. Maar laten we wel zijn, voor een deel heeft dit alles op zich weinig met de Delftse dynamiek te maken. Anders gezegd, de wereld verandert en dus verandert Delft mee. De kunst is daarbij de nieuwe kansen te zien en te grijpen.
Daar gaat de rest van mijn verhaal over.
De universiteit en TNO zitten midden in een enorme beweging naar nieuw ondernemerschap. Als ik met de hoogste bazen daar, Nico de Voogd en Jan Decker, spreek is de verandering waarmee zij bezig zijn steeds voelbaar. Dat geeft veel vertrouwen voor de toekomst. Hetzelfde geldt voor veel andere kennisinstituten. Ik noem Nederlands Meetinstituut, het Nederlands Normalisatie-instituut, WL/Delft Hydraulics en het IHE. Daarmee raak ik een belangrijk punt nl. de toekomst van Delft Kennisstad. Ik heb met genoegen vastgesteld, dat dit thema werkelijk in onze stad leeft. De grote opgave is, als steeds, om er zinvol en effectief handen en voeten aan te geven en om de eigen regio, het Rijnmondgebied en eigenlijk heel Nederland op die toer te krijgen.
Daarmee is het potentiele hart van een voorspoedige werkgelegenheidsontwikkeling gelegd. Dat vergt wel een aktief promotie- en acquisitiebeleid en voldoende bedrijfsterreinen. De gemeente heeft op deze gebieden veel te doen, maar u kunt helpen.
Wees trots op uw stad van vestiging, wees een echte ambassadeur en houdt opportunities in de gaten.
Ik ben zeker bereid om met de bedrijfsgemeenschap van de stad open lijnen aan te houden om promotie- en acquisitieactiviteiten te combineren en van elkanders kennis en ervaring gebruik te maken.
Daarbij moet wel duidelijk zijn, dat nieuwe vormen en richtingen moeten worden gevonden om de versterking en verbreding van het lokale bedrijfsleven te ondersteunen.
Ik heb in dit verband ook nog een speciaal woord voor onze Technische Universiteit. Tegen het nieuw gevormde College van Bestuur zeg ik: het college van burgemeester en wethouders heeft veel respect voor uw bedrijfsvisie. Bovendien moeten we snel uit het stedebouwkundige concept voor uw grondgebied kunnen komen. Laten we daarbij grootschalig en ruim denken. Aan gemeentekant is die bereidheid er. Wat de TU zou kunnen bijdragen aan het weerstaan aan de geschetste bedreigingen voor de stad, is nl. het voortvarend in exploitatie brengen van uit te geven terrein, omdat daarmee een flink potentieel voor nieuwe ekonomische aktiviteiten ontstaat. Ik begrijp, dat de grootste opgave van de universiteit in de afgelopen jaren nu niet meteen gronduitgifte is geweest. De opgaven waarvoor u primair stond, stonden dichter bij uw core business en hebben zeer veel bestuurlijke aandacht gevergd.
De gemeente heeft echter veel ervaring met grondexploitaties, gronduitgifte en al hetgeen daarmee verband houdt en wil u met inachtneming van de beleidsinhoudelijke uitgangspunten van de universiteit daarmee dolgraag van dienst zijn.
Het TU-gebied is natuurlijk van wezenlijk belang voor de TU zelf, maar gezien de omvang, is de ontwikkeling ervan ook voor de stad cruciaal. Het TU-gebied heeft een omvang, waar menig Zuid-Amerikaans haciendabezitter zich niet voor zou hoeven schamen. Of anders gezegd: als ik met Karl Marx zou geloven, dat grondbezit de basis van alle macht is, dan is de TU absoluut één der machtigsten van deze stad.
Overigens geeft dat niet als het TU-beleid wordt geinspireerd door een modern maatschappelijk ondernemerschap. En alle signalen wijzen daar op. Ik verheug mij op de verdere samenwerking.
Een tweede ontwikkelingsmogelijkheid voor bedrijvigheid ligt in de spoorzone, gekoppeld aan het zg. vertunnelen (wat een afschuwelijk woord trouwens) van het trace. Ook hier is beraad over nog meer gezamenlijke aktie zinvol, mede in het licht van de komende kabinetsformatie.
Maar dames en heren, op wat kleine invul- en herstructurereingsoefeningen na, is dat het wel. En dat betekent, dat Delft, wil de neergaande spiraal niet intreden, ruimte in de vorm van grenscorrecties zal moeten vragen bij de buren. En dan niet 10 jaar zeuren over 10 ha., maar een substantiele en duurzame oplossing voor onze nood.
U begrijpt, dat daarbij ook de eerder geschetste woningbouwbehoefte in beeld moet komen.
Het kan niet zo zijn, dat om ons heen welvarende dorpen groeien en bloeien ten koste van onze stad. Die maatschappelijk triestheid en schande verdient Delft niet. Dit traject is er een van grote onzekerheid en boordevol voetangels, klemmen en politieke angst en onberekenbaarheid.
Ik hoop, dat nu in eerste instantie de provincie haar verantwoordelijkheid wil nemen en op dit punt zal gaan besturen. Wij zijn bereid, nu Haaglanden op zijn einde afkoerst, te kiezen voor een sterke provincie, maar alleen als die provincie ook zelf bestuurlijke daadkracht laat zien. En als ik dat zeg, weet ik vrijwel zeker, dat ik ook de gevoelens van de andere steden in dit gebied verwoord.
Dames en heren, ik nader het einde van mijn betoog. Het is misschien wat eenzijdig geweest want uiteindelijk heb ik vrijwel uitsluitend over wonen en werken gesproken. De reden daarvoor is gelegen in de bijzondere zorgen, die ik op die punten heb. Daarbij komt het besef, dat het ten goede keren van ontwikkelingen op deze terreinen, veel tijd vraagt. Je moet dus snel beginnen met akties op dit terrein. Ik vat nog eens samen:
- we moeten ons realiseren, dat Delft serieuze bedreigingen ondervindt en dat we daarop adequaat zullen moeten reageren;
- we moeten de ruimte, die we hebben voortvarend benutten en invullen;
- we moeten daarnaast dringend zorgen, dat er meer ruimte komt;
- we moeten anderen van onze problemen en kansen overtuigen;
- we moeten die opgaven gezamenlijk aangaan.
Als gemeentebestuur en stad de handen op deze punten ineenslaan belooft het een fascinerende tijd te worden en wordt 1998 een boeiend jaar.
Ik dank u voor uw aandacht en inzet.