Nota
Investeringen, Reserves en Voorzieningen
2006
Inhoudsopgave.
3. Ontwikkeling van reserves en
voorzieningen in Delft.
4. Spelregels ten aanzien van
reserves, voorzieningen en investeringen.
5. Weerstandscapaciteit en het
risicoprofiel van Delft.
Statische weerstandscapaciteit
Dynamische weerstandscapaciteit.
Weerstandscapaciteit en risico’s: de relatie.
6. Rentebeleid ten aanzien van activa,
reserves en voorzieningen.
Renteomslag en bespaarde rente.
Prijscompensatie over reserves en voorzieningen.
De financiële
verordening van de gemeente Delft schrijft voor dat het college van B&W
éénmaal in de vier jaar een geactualiseerde nota reserves en voorzieningen
aanbiedt aan de gemeenteraad. Deze nota behandelt de vorming en besteding van
reserves en voorzieningen en de toerekening van rente aan de reserves.
De
vorige nota reserves en voorzieningen, Enige reserve is op zijn plaats
geheten, dateert van april 1997. De vierjaarstermijn is op zich daarmee
overschreden, al zijn er wel in het kader van de toepassing van het BBV een
aantal specifieke beleidsnotities aan de raad voorgelegd. Hier zijn echter nog
vervolgstappen op nodig, die wij nu door middel van een integrale nota aan u
voorleggen. Belangrijke invalshoeken daarbij zijn:
Ø
met
de inwerkingtreding van het BBV 2004[1]
is de landelijke regelgeving over reserves en voorzieningen waaraan gemeenten
moeten voldoen, aanmerkelijk gewijzigd. De Nota van Toelichting op het BBV
stelt: “Voor het stellen van kaders (allocatie en autorisatie), en voor het
controleren, is een goed inzicht van de raad in de financiële positie in
relatie tot het beleid en de activiteiten van de gemeente essentieel”.
Reserves en voorzieningen maken integraal onderdeel uit van de financiële
positie van de gemeente. Het beoogde inzicht van de raad vraagt dus om heldere
informatie over wat tot de reserves en wat tot de voorzieningen wordt gerekend.
En ook om duidelijke spelregels omtrent de wijze waarop reserves en
voorzieningen worden gevormd of aangesproken.
Ø
Daarenboven
zijn er goede redenen om de bestedingsdoelen van m.n. de reserves te
heroverwegen. In de jaarrekening 2006 is reeds opgemerkt dat het risicoprofiel
van Delft is ‘verslechterd’ als een logisch gevolg van een aantal grote
stedelijke ontwikkelingen. Dit vraagt om heroverweging van de bufferfunctie van
het reservevermogen om eventuele tegenvallers op te kunnen vangen. Verder is in
dit verband nog sprake van een dekkingstekort op het totaal aan stedelijke
projecten. Een oplossingsrichting hiervoor is herschikking van het reservevermogen.
Gezien de nauwe relatie tussen (de financiering van) investeringen en grote
projecten enerzijds en het reservevermogen anderzijds, krijgt ook dit onderwerp (in procestermen en
spelregels) een plek in deze nota. De inhoudelijke voorstellen over reserves
en voorzieningen worden door het college aan de raad uitgebracht bij de
Programmabegroting 2007-2010.
Leeswijzer.
In
het volgende hoofdstuk worden de begrippen reserves, voorzieningen,
investeringen en activa nader uiteengezet. Het BBV is daarbij een belangrijke
leidraad. Vervolgens gaan wij in op de ontwikkeling van de reserves en
voorzieningen in Delft sinds het verschijnen van de vorige nota’s reserves en
voorzieningen die verschenen in 1992 en 1996. Een belangrijke conclusie is dat
het aantal reserves en voorzieningen, zowel in aantal als in omvang, sindsdien
sterk is gegroeid.
Beheersing
van het aantal en de omvang van de reserves is dan ook een belangrijk
uitgangspunt voor de spelregels met betrekking tot de instelling en het beheer
van met name de reserves. Deze spelregels zijn het onderwerp van het
daaropvolgende hoofdstuk. Een belangrijke doelstelling daarvan is ook dat de
gemeenteraad periodiek een goed inzicht krijgt in de hoogte van de
(bestemmings)reserves, de doelen die daarmee worden beoogd en de bedragen die
er jaarlijks aan worden onttrokken.
Vervolgens
besteden wij aandacht aan de weerstandscapaciteit en het risicoprofiel van
Delft. In opeenvolgende begrotingen en jaarrekeningen wordt aan beide
afzonderlijk aandacht besteed in de paragraaf Weerstandsvermogen. Een
belangrijk verbeterpunt daarbij is echter dat de relatie tussen
weerstandscapaciteit en de risico’s in deze paragraaf zichtbaar wordt gemaakt.
In
het slothoofdstuk schetsen wij het rentebeleid met betrekking tot activa, reserves
en voorzieningen. Dit rentebeleid kan goeddeels worden voortgezet. Wij stellen
echter wel voor dat de ‘automatische’ prijscompensatie over het saldo van de
reserves wordt afgeschaft. De prijscompensatie over het saldo van voorzieningen
is in het kader van het BBV sowieso al niet meer toegestaan. Wel stellen wij
voor om het bedrag dat beschikbaar is voor de prijscompensatie over de
voorzieningen in de begroting te reserveren op een stelpost. Indien gedurende
het jaar of bij het opmaken van de jaarrekening blijkt dat een voorziening op
inhoudelijke gronden moet worden gevormd of verhoogd kan deze stelpost daarvoor
dan worden aangesproken.
Op
basis van de besluitvorming van de gemeenteraad zal een uitvoeringsparagraaf
voor de administratieve gevolgen worden opgesteld.
Wij
sluiten deze nota af met een overzicht van de voorstellen die wij aan de
gemeenteraad voorleggen.
In
het BBV 2004 is het onderscheid tussen reserves en voorzieningen aangescherpt.
Het
kenmerkende verschil tussen beide is dat reserves tot het eigen vermogen van de
gemeente worden gerekend, terwijl voorzieningen deel zijn van het vreemde
vermogen. Dit is van groot belang omdat de gemeenteraad over reserves in
principe een besluit kan nemen over een andere bestemming ervan, terwijl
dit bij voorzieningen niet het geval is. Voorzieningen hebben namelijk een
verplichtend karakter.
Samenvattend:
een reserve een
voorziening
- is gevormd door bestemming
van het - is verplicht gevormd door het
nemen van een
resultaat (kan-bepaling) last (zal-bepaling)
- is vrij besteedbaar -
heeft een verplichte bestedingrichting
-
behoort tot het eigen vermogen -
behoort tot het vreemd vermogen
In
artikel 42 van het BBV is de samenstelling van het eigen vermogen van de
gemeente weergegeven. Dit bestaat namelijk uit de reserves en het resultaat na
bestemming dat volgt uit de jaarrekening.
Het resultaat na bestemming is in feite het saldo van baten en lasten èn
toevoegingen en onttrekkingen aan reserves op grond van eerdere besluitvorming
door de gemeenteraad. Het resultaat na bestemming is dan in feite het
rekeningsaldo, waaraan nog geen bestemming is gegeven, en waartoe een voorstel
tot bestemming wordt gedaan in de jaarrekening.
Zoals
gezegd brengt de term eigen vermogen mee, dat de raad hieraan een
bestemming kan geven of die bestemming desgewenst kan wijzigen.
Artikel
43, lid 1 van het BBV onderscheidt reserves naar:
a
de
algemene reserve;
b
bestemmingsreserves,
die dienen om ongewenste schommelingen op te vangen in de tarieven die aan
derden in rekening worden gebracht, maar die niet specifiek besteed hoeven te
worden;
c
overige
bestemmingsreserves
De
algemene reserve heeft in de eerste plaats een bufferfunctie bij de opvang van
substantiële tegenvallers en maakt als zodanig onderdeel uit van de
weerstandscapaciteit van de gemeente. Verder wordt aan een deel van de algemene
reserve, evenals aan de bestemmingsreserves, nu nog een rente-opbrengst
toegerekend, die wordt aangewend als dekkingsmiddel voor de exploitatie. De gedachte hierachter is dat het
reservevermogen ook als financieringsmiddel wordt ingezet, waardoor de gemeente
minder geld hoeft te lenen (en dus rentekosten bespaart).
In
lid 2 van het hierboven genoemde artikel 43 wordt een bestemmingsreserve
gedefinieerd als een reserve waaraan de gemeenteraad een bepaalde bestemming
kan geven.
Indien
tarieven worden geheven is het van belang te weten of de besteding ervan
gebonden is. Dat wil zeggen dat de verkregen middelen moeten worden
teruggegeven als ze niet zijn besteed aan het specifieke doel waarvoor ze zijn
geheven. In dat geval is sprake van een voorziening. Inkomsten uit rioolrechten
moeten bijvoorbeeld worden besteed aan aanleg en onderhoud van het
rioleringssysteem. Vanwege dit verplichtende karakter is sprake van een voorziening
Egalisatie Gemeentelijk Rioleringsplan. Op de besteding van leges voor
bouwvergunningen rust een dergelijke verplichting bijvoorbeeld niet. Er is daarom sprake van een reserve Egalisatie
Leges Bouwvergunningen. Dit is een reserve in de zin van artikel 43, lid 1b.
Hoewel
bestemmingsreserves in principe vrij besteedbaar zijn, moet bij de beoordeling
daarvan rekening worden gehouden met reserves waarvan de bestemming open is en
bestemmingsreserves die worden aangehouden voor de dekking van kapitaallasten
van activa die bij de invoering van het BBV reeds in bezit waren van de
gemeente.
Voor
de invoering van het BBV werd de waarde van sommige activa met een economisch
nut op de balans verminderd met de
bestemmingsreserves waaruit deze werden gefinancierd. Dit zogenaamde netto activeren
is in het BBV niet langer toegestaan. Alle activa met een economisch nut dienen
op de balans te worden opgenomen voor het volledige bedrag van de investering.
Vervolgens worden de kapitaallasten van deze activa gedekt door een onttrekking
uit een aparte bestemmingsreserve voor de dekking van kapitaallasten.
In
Delft bevat de bestemmingsreserve voor de dekking van kapitaallasten € 18,4
miljoen per eind 2005. Een eventuele verandering van de bestemming van deze
reserve zou dus rechtstreekse gevolgen hebben voor de exploitatie, omdat een
deel van de kapitaallasten dan niet langer is gedekt.
Artikel
44 BBV stelt over voorzieningen het volgende:
1.
Voorzieningen
worden gevormd wegens:
a.
Verplichtingen
en verliezen waarvan de omvang op de balansdatum onzeker is, doch
redelijkerwijs te schatten;
b.
Op
de balansdatum bestaande risico’s ter zake van bepaalde te verwachten
verplichtingen of verliezen waarvan de omvang redelijkerwijs is te schatten;
c.
Kosten
die in een volgend begrotingsjaar zullen worden gemaakt, mits het maken van die
kosten zijn oorsprong mede vindt in het begrotingsjaar of in een voorafgaand
begrotingsjaar en de voorziening strekt tot gelijkmatige verdeling van lasten
over een aantal begrotingsjaren;
2.
Tot
de voorzieningen worden ook gerekend van derden verkregen middelen die
specifiek besteed moeten worden.
3.
Voorzieningen
worden niet gevormd voor jaarlijks terugkerende arbeidskosten van vergelijkbaar
volume.
Kenmerkend
voor voorzieningen is dat zij een schatting geven van voorzienbare lasten in
verband met risico’s of verplichtingen. De omvang en het tijdstip van optreden
van deze lasten zijn echter nog onzeker op het moment dat de voorziening wordt
gevormd. Het optreden van deze lasten heeft echter zijn oorzaak in de periode voorafgaand
aan de vorming van de voorziening.
Het eerste geval betreft
artikel 44, lid 1a:
Een zekere
verplichting of verlies waarvan de omvang op de balansdatum nog onzeker is,
doch redelijkerwijs is in te schatten.
Het tweede geval betreft
artikel 44, lid 1b:
Een risico terzake
waarvan op de balansdatum een verplichting of een verlies moet worden verwacht,
waarvan de omvang redelijkerwijs is in te schatten. Te denken valt hier aan risico’s
die samenhangen met de bedrijfsvoering, zoals claims, reorganisaties en
dergelijke. De voorziening Veranderproces Combiwerk valt in deze categorie.
Indien in de gevallen als
bedoeld in lid 1a en 1b de omvang redelijkerwijs niet valt in te schatten komen
deze in aanmerking voor vermelding in de paragraaf weerstandsvermogen
(onderdeel inventarisatie risico’s). In dat geval wordt er geen voorziening
gevormd.
Verder is er nog sprake van een niet verplichte, dus
facultatieve, voorziening in lid 1c. Dit artikel stelt aan het vormen van een
voorziening twee eisen, te weten:
1. er moet sprake zijn van kosten die in een
volgend begrotingsjaar zullen worden gemaakt, maar waarvan de oorsprong wel
(mede) ligt in het begrotingsjaar of in een voorafgaand begrotingsjaar
2. de voorziening moet strekken tot gelijkmatige
verdeling van de lasten over een aantal begrotingsjaren.
Het gaat over (toekomstige) lasten waar de gemeente
niet ‘onderuit’ kan. Hierbij valt met name te denken aan het cyclisch
(terugkerend) onderhoud van kapitaalgoederen zoals wegen, waterwegen, riolering
en gebouwen. In Delft is sprake van diverse voorzieningen voor onderhoud aan
gebouwen, sport- en welzijnsvoorzieningen die in deze categorie vallen.
Hierboven is bij de
behandeling van de reserves, onder de toelichting op artikel 43, reeds
aangegeven dat alleen die middelen die zijn verkregen van derden en waarvan de
bestemming is gebonden, worden opgenomen onder de voorzieningen. Dit zijn de
voorzieningen die zijn bedoeld in artikel 44, lid 2. Het gaat als regel om
juridisch afdwingbare bestedingsverplichtingen van specifieke, geoormerkte
bedragen die een derde de gemeente stelt, zoals specifieke uitkeringen en om
rioolheffingen van burgers met een gebonden besteding. In Delft behoren bijvoorbeeld
de voorziening Stedelijke Vernieuwing MR-ISV en de voorziening Egalisatie
Gemeentelijk Rioleringsplan tot deze categorie.
Het derde lid bepaalt dat er geen voorzieningen
worden getroffen voor jaarlijks terugkerende arbeidskosten gerelateerde
verplichtingen van een vergelijkbaar volume, zoals pensioen- en
wachtgeldverplichtingen. De reden hiervoor is dat dergelijke verplichtingen bij
provincies en gemeenten reeds in de begroting en meerjarenraming zijn verwerkt.
Ze vervolgens ook nog opnemen op de balans zou dubbelop zijn. Wel dienen
verplichtingen waarvan het bedrag oploopt als voorzieningen te worden
opgenomen. Gedacht kan worden aan wachtgeldverplichtingen bij personele krimp.
Tenslotte is in dit verband nog van belang dat het
bijschrijven van rente op voorzieningen volgens artikel 45 BBV niet is
toegestaan. De gedachte daarachter is dat voorzieningen naar beste schatting
dekkend moeten zijn voor de achterliggende verplichtingen en risico’s. Ze mogen
dus niet groter of kleiner zijn dan de risico’s of verplichtingen waarvoor ze
zijn ingesteld. De omvang van deze voorzieningen moet dus jaarlijks opnieuw
worden bepaald.
Van een investering is slechts sprake bij de
aanschaf of vervaardiging van (on)roerende goederen met een meerjarig nut. Het
BBV maakt ten aanzien van het nutsbegrip onderscheid tussen economisch nut en
maatschappelijk nut. In zoverre investeringsgoederen op de balans worden
opgenomen is sprake van activa.
In de regelgeving wordt onderscheid gemaakt
naar investeringen in de openbare ruimte en investeringen met economisch nut.
Met investeringen in de openbare ruimte (wegen, bruggen, openbaar groen,
pleinen, etc) kunnen geen middelen gegenereerd worden. Investeringen in het
rioolstelsel vallen daardoor onder het begrip
economische investeringen. Investeringen
met economisch nut zijn alle overige investeringen, en altijd die investeringen
die opbrengsten kunnen genereren (o.a. tolwegen, parkeermeters, betaalde
parkeerplaatsen, alle gebouwen waaronder een stadhuis). Op de investeringen in
de openbare ruimte mogen wel reserves in mindering gebracht worden. Op die van
economisch nut niet. Activeren is bij investeringen met economisch nut altijd
verplicht.
Het achterliggend idee voor de investeringen in de openbare ruimte is dat boekwaarde weinig informatie oplevert, omdat deze investeringen immers niet verkoopbaar zijn. Het is ook de lijn van het rijk dat voor zover deze investeringen geactiveerd worden dit voor een zo kort mogelijke termijn gebeurt, in deze lijn past ook dat reserves in mindering worden mogen gebracht en resultaat afhankelijk op mag worden afgeschreven.
Dat ligt anders voor de investeringen met economisch nut.
Hiervoor geldt dat deze moeten worden geactiveerd, en er vervolgens eenduidig
op moet worden afgeschreven. Afschrijven moet dus op een systematische manier,
reserves worden niet afgeboekt, en resultaatafhankelijk afschrijven is ook
verboden. Achterliggend idee hiervoor is, dat de begroting, meerjarenbegroting
en de jaarstukken gelet op hun functie een zo goed mogelijk beeld bieden in de
financiële positie en de ontwikkelingen daarin over de jaren heen. Extra
afschrijven op deze activa is alleen toegestaan als sprake is van duurzame
waardevermindering of als het actief eerder buiten gebruik worden gesteld.
Een actief is een (bedrijfs)middel waarover de
gemeente de beschikkingsmacht heeft. In het BBV wordt onderscheid gemaakt
tussen investeringen met een economisch nut en investeringen met een
maatschappelijk nut. Investeringen met een economisch nut betreffen
(bedrijfs)middelen die bijdragen aan de mogelijkheid middelen te verwerven
(bijvoorbeeld door de kosten ervan in tarieven te verwerken) en/of die
verhandelbaar zijn. Investeringen in de riolering zijn hier een voorbeeld van.
Tot de activa kunnen ook worden gerekend die investeringen in de openbare
ruimte die een meerjarig maatschappelijk nut opleveren. Alle gemeentelijke
activa dienen om goederen te produceren of diensten te verrichten ten behoeve
van de burgers c.q. de publieke taak.
De volgende elementen zijn daarbij van belang voor
het al dan niet activeren van een investering:
·
De
gemeente heeft de beschikkingsmacht. Dat wil zeggen dat de gemeente het actief
in eigendom heeft of bij activa van derden dat de gemeente contractueel recht
kan doen gelden op die activa;
·
Er
is sprake van meerjarig nut. Dat wil zeggen dat het actief meerdere jaren een
economisch of maatschappelijk nut genereert.
Het BBV maakt bovendien een onderscheid in
verschillende soorten activa:
Immateriële
vaste activa:
·
Kosten
verbonden aan het sluiten van geldleningen;
·
Kosten
van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald (bedrijfs)middel
Materiële
vaste activa:
·
Investeringen
met een economisch nut;
·
Investeringen
in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut;
Financiële
vaste activa
·
Kapitaalverstrekkingen
aan deelnemingen, gemeenschappelijke regelingen en overige verbonden partijen
·
Leningen
aan woningbouwcorporaties, deelnemingen en overige verbonden partijen
·
Overige
langlopende leningen
·
Overige
uitzettingen met een rentetypische looptijd van één jaar of langer
·
Bijdragen
aan activa in eigendom van derden.
Grote Projecten en BBV.
De Grote Projecten betreffende een bijzondere
categorie investeringen. Het betreft hier investeringen van aanzienlijke omvang
en met een stedelijk belang. Het kan daarbij zowel gaan om investeringen in de
openbare ruimte met maatschappelijk nut als investeringen met economisch nut
voor de stad. Het onderscheid met de overige investeringen ligt daarbij vooral
in de wijze van financiering. Grote projecten worden namelijk gefinancierd uit
het reservevermogen, hetgeen betekent dat de kapitaallasten ervan
(afschrijvingen en rentekosten) niet ten laste komen van de
exploitatiebegroting. Bij de overige investeringen komen de kapitaallasten wel
rechtstreeks ten laste van de exploitatiebegroting.
De omvang van grote projecten heeft bovendien tot
gevolg dat bedragen die in de begroting onder die noemer zijn geraamd lang niet
altijd voor het volledige bedrag zullen worden geactiveerd. De grote projecten betreffen
immers voornemens tot uitvoering van bepaalde activiteiten die tezamen leiden
tot realisatie van een bepaald werk in de stad. Aan deze activiteiten ligt vaak
ten tijde van de programmabegroting nog een grove raming ten grondslag. In de
Delftse begroting onderscheiden zich de grote projecten zoals gezegd van de
‘gewone’ investeringen doordat de totale lasten ervan worden gedekt uit een
reserve.
Het betrekking tot de uitgaven die in het kader van
grote projecten worden gedaan is in in de financiële
verslaglegging en verantwoording de volgende driedeling denkbaar:
·
Uitgaven leidend tot investeringsgoederen
met een economisch nut worden geactiveerd, waarna de jaarlijkse afschrijvingen
worden gedekt uit een onttrekking aan een reserve;
·
Uitgaven leidend tot investeringsgoederen
in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut worden rechtstreeks ten laste
van de exploitatie gebracht, waarbij eveneens dekking plaatsvindt van deze
uitgaven middels een onttrekking aan een reserve. Het BBV spreekt namelijk een
duidelijke voorkeur uit voor een werkwijze waarbij deze investeringen niet op
de balans worden gezet. De investering wordt dan in feite in één keer
afgeschreven ten laste van een reserve;
·
Overige uitgaven welke naar de maatstaven
van het BBV geen investeringen zijn komen uiteraard rechtstreeks ten laste van
de exploitatie. Ook in dit geval kunnen deze uitgaven worden gedekt middels een
onttrekking aan een reserve.
Onderstaande
grafiek geeft een beeld van de ontwikkeling van het vermogen dat in de reserves
en voorzieningen van de gemeente Delft is opgesloten, sinds de jaren 1992 en
1996. Dit zijn de jaren waarin de vorige nota’s reserves en voorzieningen zijn
verschenen.
De
grafiek geeft vooral de trend weer in de waarde die het totaal van reserves en
voorzieningen vertegenwoordigt. De onderlinge samenstelling in reserves en
voorzieningen is slechts indicatief, omdat de classificatie in de loop der
jaren nogal eens is gewijzigd
De
trend in de ontwikkeling van het reservevermogen in deze jaren is sterk
stijgend geweest. De totale waarde van de reserves en voorzieningen is tussen
1992 en 2005 bijna vervijfvoudigd !
Er
zijn verschillende hoofdoorzaken voor deze ontwikkeling.
De
jaren negentig hebben een gunstige economische ontwikkeling te zien gegeven,
waarbij Delft relatief weinig grote tegenslagen heeft gekend. Dit heeft
bijgedragen aan een groei van de begroting en overwegend positieve
rekeningresultaten.
Daarnaast
heeft m.n. de verkoop van aandelen in de nutsbedrijven een sterke impuls
gegeven aan het reservevermogen. Weliswaar is dit vermogen ook grotendeels
bestemd, denk aan de EZH-campagne en de geplande investeringsprojecten, maar
het bestedingstempo is in het algemeen achter gebleven bij de ramingen. Dit
heeft op zichzelf, via hogere renteresultaten en lagere kapitaallasten, weer
bijgedragen aan de positieve rekeningresultaten van de laatste jaren.
Een
derde hoofdoorzaak is dat door het Rijk meer taken zijn gedecentraliseerd naar
de gemeenten, waarbij ook de budgetverantwoordelijkheid van de gemeenten is
toegenomen. De Wet Werk en Bijstand is hier een prominent voorbeeld van.
De
trend in de bedragen weerspiegelt zich ook in de aantallen reserves en
voorzieningen van Delft, zoals blijkt uit onderstaande grafiek. Deze zijn in de
beschouwde periode met ca. 50 % gestegen.
De
groei lijkt vooral te zitten in het aantal reserves dat in de beschouwde
periode bijna is verviervoudigd. Het aantal voorzieningen is in de jaarrekening
2005 overigens aanzienlijk beperkt. Dit hangt samen met de uitvoering van het
BBV. In dat kader is een aantal voorzieningen nog omgezet in een reserve,
terwijl andere zijn afgewikkeld of opgeheven.
In
dit hoofdstuk formuleren wij de spelregels die moeten gelden ten aanzien van
het beleid en beheer van reserves, voorzieningen en investeringen. Het gaat dan
met name om de instelling en opheffing van bestemmingsreserves en
voorzieningen, alsmede toevoeging en onttrekking van middelen daaraan. De
algemene reserve heeft, als onderdeel van de gemeentelijke
weerstandscapaciteit, een bijzondere betekenis. Daarop gaan wij in een volgend
hoofdstuk nog nader in.
Spelregels
met betrekking tot de planning en het ‘beheer’ van investeringen moeten vooral
betrekking hebben op het tempo en de voortgangsbewaking van het programma aan
investeringen en grote projecten. Een belangrijke doelstelling hiervan is dat
de raad tijdig inzicht krijgt in eventuele vertragingen en aldus ook bij
opeenvolgende begrotingen een keuze kan maken of middelen voor een bepaald
investeringsdoel gereserveerd moeten blijven, dan wel vrij moeten vallen voor
een alternatieve aanwending.
1.
Bestemmingsreserves worden ingesteld en opgeheven bij raadsbesluit.
Dit
vloeit rechtstreeks voort uit het BBV en het budgetrecht van de raad. Om de
transparantie van de besluitvorming te bevorderen is het niet voldoende dat een
reserve impliciet wordt ingesteld, bijvoorbeeld door vaststelling van een
jaarrekening of begroting.
Instelling
of opheffing van een bestemmingsreserve vindt altijd plaats via een apart
beslispunt in een raadsbesluit. In feite moeten per reserve de bekende drie W-vragen
worden beantwoord:
·
Wat
willen we met de reserve bereiken?
·
Welke
activiteiten worden uit de reserve gedekt?
·
Wat
mag dat kosten?
Dit
brengt mee dat in het raadsvoorstel voor de instelling van de reserve de
volgende onderwerpen zijn omschreven:
·
Het
doel waarvoor de reserve wordt ingesteld;
·
De
duur waarvoor de reserve wordt ingesteld;
·
De
gewenste hoogte van de reserve;
·
Het
ritme van toevoegingen en onttrekkingen aan de in te stellen reserve wordt voor
de duur van de reserve via een begrotingswijziging vastgesteld.
Bij
opheffing van een reserve worden de reden daarvan en de bestemming van een
eventueel voordelige stand in het besluit vermeld.
2.
stortingen in - en onttrekkingen aan bestemmingsreserves kunnen slechts
plaatsvinden indien daarvoor een begrotingspost bestaat.
Ook
deze regel vloeit rechtstreeks voort uit het budgetrecht van de raad. De regels
met betrekking tot de begrotingsrechtmatigheid zijn hier dus onverkort van
toepassing. Indien de toevoeging of onttrekking aan de reserve naar verwachting
gaat afwijken van de begroting wordt dit zoveel mogelijk al tijdens het jaar
aan de raad voorgelegd. Afwijkingen waarbij dat niet mogelijk is worden bij de
jaarrekening, in de resultaatbestemming, goed toegelicht bijvoorbeeld door te
verwijzen naar raadsbesluiten of eerdere informatieverstrekking aan de raad. Zo
maakt het college duidelijk waarom hij vindt dat de afwijkingen plaats vinden
binnen het door de raad vastgestelde beleid.
De
raad kan middels vaststelling van de jaarrekening de stortingen en
onttrekkingen aan bestemmingsreserves, die adequaat zijn toegelicht, alsnog
authoriseren.
3.
stortingen of onttrekkingen aan bestemmingsreserves van € 100.000 of
hoger worden altijd in de programmabegroting en de jaarrekening van een
toelichting voorzien.
In
de huidige praktijk worden stortingen en onttrekkingen aan reserves in de
jaarrekening reeds van een toelichting voorzien. Naar analogie daarmee zou bij
de begroting moet ook voor de raad inzichtelijk worden gemaakt voor welke
doelen materiële onttrekkingen aan reserves worden aangewend, dan wel materiële
bedragen aan reserves worden toegevoegd.
4.
Indien een in de begroting vastgelegde besteding ten laste van een
bestemmingsreserve vertraagd over de jaargrens, wordt dit in de jaarrekening
via budgetoverheveling expliciet zichtbaar gemaakt.
Het
is mogelijk dat bestedingen ten laste van de reserves zodanig vertraagd worden
dat zij in het volgende begrotingsjaar pas tot kosten leiden. In dat geval
dient dat in de jaarrekening, bij de resultaatbestemming expliciet te worden
toegelicht. Daarbij wordt aangegeven wat de reden is van de vertraging en
wanneer en voor welk bedrag de besteding naar verwachting alsnog wordt gedaan.
5.
Indien een reserve voor een bepaalde tijd is ingesteld, en vervolgens
vertraging optreedt van meer dan twee kalenderjaren in de realisatie van het
doel waarvoor de reserve is gevormd, wordt voortzetting of opheffing van de
betreffende bestemmingsreserve opnieuw bij raadsbesluit bepaald.
Hierboven is aangegeven dat bij instelling van een
reserve zo mogelijk een termijn wordt genoemd waarvoor deze wordt ingesteld.
Als de besteding zodanig wordt vertraagd dat deze ook niet in het eerstvolgende
begrotingsjaar na de gestelde termijn tot uiting komt, zal een opnieuw
expliciet een besluit moeten worden gevraagd over voortzetting dan wel
opheffing van de betreffende reserve. Deze regel moet voorkomen dat
reservevermogen onwenselijk lang wordt opgepot, zonder dat de raad een
expliciet besluit kan nemen tot (her)besteding van deze middelen.
Als het college de betreffende reserve wil
continueren kan het raadsbesluit ook worden gevraagd door het voorstel tot
voortzetting in de programmabegroting gemotiveerd op te nemen. In de
toelichting wordt aangegeven voor welke doelen en in welke jaren de
onttrekkingen aan en stortingen in de betrokken reserve plaatsvinden.
6.
Stortingen of ontrekkingen aan reserves ter egalisatie van niet begrote
tekorten of overschotten zijn niet toegestaan.
Zogenoemde egalisatiestortingen (-onttrekkingen)
bedoeld om een overschot (tekort) op een bepaalde post in de rekening te
verevenen zijn niet toegestaan indien deze niet zijn begroot. Het overschot of
tekort wordt dus in de jaarrekening zichtbaar in het resultaat na bestemming.
Vervolgens wordt een eventuele egalisatiestorting of -onttrekking als een
expliciet beslispunt opgevoerd in het raadsbesluit over de betreffende
jaarrekening.
Met deze regel wordt voorkomen dat binnen de
jaarrekening deelexploitaties ontstaan waarbinnen overschotten of tekorten
‘automatisch’ worden verrekend met een reserve zonder dat dit zichtbaar wordt
in het resultaat na bestemming van de jaarrekening als geheel.
7.
Vierjaarlijks worden, in de eerste programmabegroting die wordt
behandeld in de nieuwe raadsperiode, de bestemmingsreserves opnieuw
vastgesteld. Daarbij worden ook de resulterende onttrekkingen en stortingen in
de meerjarenbegroting opgenomen.
Met deze maatregel krijgt een nieuwe gemeenteraad
aan het begin van zijn zittingsperiode inzicht in alle bestemmingsreserves. Hij
kan vervolgens op voorstel van het college van B&W besluiten tot
voortzetting of opheffing. In de programmabegroting, dan wel in een bijlage
daarvan worden per bestemmingsreserve tenminste de volgende onderwerpen
beschreven:
·
het
doel van de bestemmingsreserve;
·
de
reden waarom de reserve moet worden gehandhaafd of opgeheven,
·
in
geval van handhaving; de meerjarig geraamde stortingen en onttrekkingen met een
toelichting.
Deze regel zal voor de eerste keer worden
geëffectueerd in de komende programmabegroting 2007 – 2010.
Waar bestemmingsreserves een hoge mate van
beleidsvrijheid kennen voor de gemeenteraad, is dat bij voorzieningen niet of
nauwelijks het geval. Kenmerkend voor voorzieningen is immers dat het college
ze moet vormen voor verplichtingen of
risico’s, waarbij de regelgeving in het BBV 2004 uiteraard leidend is. Dit brengt mee dat de raad geen besluit neem
over de instelling of hoogte van een voorziening. Vorming en besteding van
voorzieningen worden uiteraard wel toegelicht in de jaarrekening.
De ‘spelregels’ voor instelling en gebruik van
voorzieningen, en de bedragen waarvoor zij moeten worden gevormd, zijn dus
reeds in het BBV vastgelegd. In het vorige hoofdstuk is daarvan een
samenvatting gegeven.
Het BBV kent slechts één categorie voorzieningen
waarvan de vorming niet verplicht is. Deze is genoemd in artikel 44 lid 1c. Het
gaat hier om voorzieningen tot gelijkmatige verdeling van lasten over een
aantal begrotingsjaren.
8.
Aangezien egalisatievoorzieningen, zoals bedoeld in artikel 44 lid 1c
van het BBV, geen verplichtend karakter hebben, en toevoegingen en
onttrekkingen meerjarig kunnen worden geraamd, zijn de spelregels die hiervoor
zijn beschreven voor bestemmingsreserves ook op deze categorie voorzieningen
van toepassing.
In Delft gaat het hier nagenoeg uitsluitend om
voorzieningen voor het onderhoud of renovatie van kapitaalgoederen, zoals
gebouwen en terreinen. De eis dat de voorzieningen een bedrag moeten bevatten
dat naar beste schatting dekkend is voor de achterliggende verplichting,
betekent in de praktijk dat aan dergelijke voorzieningen een onderhoudsplan ten
grondslag moet liggen. De bijbehorende bestedingen, en de achterliggende
onttrekkingen en toevoegingen aan de voorziening, moeten dan ook meerjarig in
de begroting zijn vastgelegd.
9.
Stortingen in voorzieningen en bestedingen ten laste van een
voorziening, voorzover tenminste € 100.000 bedragend, worden in de jaarrekening
altijd van een toelichting voorzien.
De vorming van een voorziening is een last in de
gemeentelijke jaarrekening. Dit beïnvloedt dus het resultaat van de
jaarrekening, zowel voor als na bestemming, nadelig. De besteding ten laste van
de voorziening heeft vervolgens geen invloed meer op het resultaat voor of na
bestemming omdat deze rechtstreeks ten last van de voorziening wordt gebracht.
Voorzieningen worden gevormd voor verplichtingen of
risico’s waarvan het optreden onzeker is. Onttrekkingen en toevoegingen aan
voorzieningen kunnen, wederom met uitzondering van de de categorie artikel 44
lid 1c, dan ook lastig worden geraamd. Verantwoording achteraf aan de
gemeenteraad over de doelen waarvoor voorzieningen zijn gevormd en aangewend,
is daarom extra belangrijk. Deze verantwoording is onderdeel van de
programmaverantwoording.
10.
Het college van B&W legt
twee maal per jaar een rapportage over de voortgang van de grote projecten aan
de raad voor. De rapportage betreft de grote projecten die zijn genoemd in de
programmabegroting van het betreffende jaar, alsmede de risico’s in de
grondexploitaties.
Deze afspraak vloeit rechtstreeks voort uit het
coalitie-accoord 2006 – 2010. De rapportage verschaft per project of
grondexploitatie ten minste inzicht in:
·
afwijkingen
ten opzichte van de tijdsplanning;
·
afwijkingen
in inhoudelijke doelen of activiteiten die door de raad zijn vastgesteld;
·
over-
of onderschrijdingen van de begroting;
·
eventuele
risico’s die zich voordoen op elk van bovengenoemde aspecten.
De rapportage geeft bovendien een beknopt inzicht in
achtergronden en oorzaken van de genoemde afwijkingen en tevens welke
maatregelen worden genomen of voorgesteld om deze afwijkingen bij te sturen of
ongedaan te maken.
11.
Indien vertraging optreedt
van meer dan twee kalenderjaren in de besteding van een door de raad gevoteerd
investeringskrediet wordt het restantkrediet in de daaropvolgende jaarrekening
afgesloten. De raad kan in een dergelijk geval een besluit nemen tot
voortzetting van het krediet. In dat geval dient in het besluit expliciet een
termijn te worden genoemd waarbinnen besteding alsnog moet plaatsvinden.
Planning van investeringen en grote projecten vindt
op hoofdlijnen plaats in de programmabegroting. Nadere uitwerking van de grote
projecten vindt veelal plaats in een afzonderlijk voorstel waarin de raad
gevraagd wordt om voor uitvoering van het betreffende een krediet beschikbaar
te stellen. Het komt niet zelden voor dat vertraging optreedt in de uitvoering
waarna het restantkrediet, soms voor een periode van enkele jaren, blijft
openstaan.
Bovenstaande spelregel is uiteraard bedoeld om te
voorkomen dat deze situatie zich (langdurig) aan het zicht van de gemeenteraad
onttrekt. Bovendien moet hiermee de situatie worden vermeden dat
investeringsmiddelen zich langere tijd onttrekken aan de integrale afweging
door de raad bij de behandeling van de begroting.
De
weerstandscapaciteit bestaat uit de middelen en mogelijkheden waarover de
gemeente beschikt om niet begrote kosten, die onverwacht en substantieel zijn,
te dekken. Hierbij kan nog onderscheid worden gemaakt tussen statische en
dynamische weerstandscapaciteit.
De
statische weerstandscapaciteit betreft vooral de vermogensbestanddelen die
beschikbaar zijn om onverwachte incidentele tegenvallers op te vangen. De
dynamische weerstandscapaciteit is de ruimte in de begroting die permanent kan
worden ingezet om tegenvallers met een meer structureel karakter op te vangen
zonder dat dit ten koste gaat van de uitvoering van bestaande taken. Hier kan
worden gedacht aan de post onvoorzien, maar ook aan (eventuele) onbenutte
belastingcapaciteit.
In
het navolgende zal een overzicht worden gegeven van de weerstandscapaciteit in
Delft.
In
de Delftse situatie betreft dit dan het vrij aanwendbare gedeelte van de
algemene reserve. Dit is het deel van de algemene reserve waaraan geen
rente-opbrengst wordt toegerekend die als dekkingsmiddel in de begroting wordt
ingezet. (In het volgende hoofdstuk wordt nader ingegaan op de relatie tussen
rente en het reservevermogen).
Met de vaststelling van de jaarrekening 2005 zal
het vrij aanwendbare deel van de algemene reserve van onze gemeente ruim € 15
miljoen. We gaan in de loop van dit hoofdstuk nog nader in op de vraag of dit
voldoende is.
De post onvoorzien bedraagt in de Delftse
begroting jaarlijks € 500.000. Artikel 8 van het BBV schrijft gemeenten
overigens voor om een dergelijke post in de begroting op te nemen. Deze ruimte
is beschikbaar om tegenvallers op te vangen en behoort dus tot de
weerstandscapaciteit. Uit recente jaarrekeningen blijkt dat deze post de
laatste jaren niet geheel is aangesproken. Wij achten het niettemin verstandig
om de post op dit niveau in de begroting te handhaven.
De onbenutte belastingcapaciteit is de ruimte die
de gemeente heeft om de tarieven van de lokale heffingen te verhogen om
daarmee, in geval van nood, structurele tegenvallers te kunnen opvangen. Het
betreft hier uiteraard de heffingen die als algemeen dekkingsmiddel kunnen
worden ingezet. Dit betreft dan met name de onroerend zaakbelasting (OZB).
Het is bekend dat de speelruimte van gemeenten om
de tarieven voor de lokale heffingen naar eigen inzicht vast te stellen de
laatste jaren sterk is verkleind. Het gebruikersdeel van de OZB is dit jaar
afgeschaft. De begrotingspost OZB (het eigenarendeel) bedraagt daarmee nog ruim
€ 16 miljoen. Dit ca. 6 % van de totale begroting van Delft.
Tariefstijging van het resterende deel van de OZB
is door het Rijk bovendien aan een maximum gebonden. Gemeenten waarvan het
huidige tarief boven een bepaalde drempelwaarde ligt, mogen hun tarieven met
niet meer dan een bepaald percentage laten stijgen. Voor 2006 bedroeg het
stijgingspercentage 2 %. De Delftse OZB-tarieven liggen boven de drempelwaarde
en zijn dus ook aan een maximaal stijgingspercentage gebonden. Voor 2007 zal
het stijgingspercentage overigens door economische groei wat hoger liggen dan
in 2006 en waarschijnlijk uitkomen op 2,75 %.
Al met al is de conclusie duidelijk dat er in
Delft zeker geen sprake is van onbenutte belastingscapaciteit die tot de
weerstandscapaciteit kan worden gerekend.
Artikel 11 van het BBV 2004 schrijft voor dat de
paragraaf Weerstandsvermogen in de programmabegroting een aanduiding geeft van
de omvang van de weerstandscapaciteit en de risico’s, alsmede het beleid
omtrent beide.
De risico’s die relevant zijn voor de omvang van
het weerstandsvermogen zijn die risico’s die niet anderszins zijn ondervangen.
Risico’s die zich regelmatig voordoen en waarvan de omvang redelijk kan worden
geschat worden immers ondervangen door het treffen van een voorziening of het
afsluiten van een verzekering.
Voorbeelden van risico’s die wel tot de paragraaf
weerstandsvermogen behoren zijn ondernemers- of bedrijfsrisico’s of risico’s
die samenhangen met de grondexploitatie, gebiedsuitbreiding, publiek – private
samenwerking (PPS), de sociale structuur (vooral bij neergaande conjunctuur) en
open-einde regelingen.
Het beleid ten aanzien van de samenhang tussen het
weerstandsvermogen en de risico’s is niet eenvoudig te bepalen. Het is namelijk
niet mogelijk om een algemeen geldende norm te stellen voor de relatie tussen
de weerstandscapaciteit en de risico’s.
Een aantal gemeenten stelt een norm voor de omvang
van het weerstandsvermogen in de vorm van een percentage van de begroting of
door het aantal inwoners te vermenigvuldigen met een bedrag per inwoner. Hier
kan tegen worden ingebracht dat een dergelijke norm weinig tot niets zegt over
de omvang van de risico’s. Gemeenten met een gelijk aantal inwoners en een
gelijke begrotingsomvang kunnen immers toch sterk verschillen als het gaat om
het risicoprofiel. Nog zwaarwegender is wellicht het bezwaar dat verschuivingen in het risicoprofiel niet
in een dergelijke norm tot uiting komen. Wij achten een dergelijke aanpak om
deze redenen niet erg zinvol.
In meer geavanceerde methoden worden pogingen
ondernomen om de omvang van het weerstandsvermogen te bepalen met behulp van
kansberekening. In deze aanpak wordt de hoogte van de risico’s gekwantificeerd
in een geldbedrag en vervolgens vermenigvuldigd met een inschatting van de kans
dat het risico in de praktijk zal optreden. Hierna wordt een zogenaamde
risicosimulatie uitgevoerd, waarin alle risico’s waarmee een gemeente wordt
geconfronteerd worden doorgerekend. De uitkomst daarvan is de kans dat de
risico’s zich in een bepaalde omvang (in euro’s) daadwerkelijk zullen voordoen.
Dit kan vervolgens worden gerelateerd aan een bepaalde omvang van de
weerstandscapaciteit die daartegenover moet worden aangehouden.
In de praktijk werkt een enkele gemeente met een
dergelijke aanpak waarbij overigens gebruik wordt gemaakt van
risicosimulatiemodellen die door daarin gespecialiseerde bureau’s op de markt
worden aangeboden.
Deze methode kent echter ook enkele belangrijke
beperkingen:
§
Een dergelijke methode dwingt weliswaar af dat van
ieder risico min of meer systematisch in kaart moet worden gebracht in welke
omvang het zich kan voordoen, wat de geschatte kans van optreden is en op welke
termijn zich het risico (eventueel) zal voordoen. Tegelijk kleeft hier echter
het bezwaar aan dat de methode de schijn wekt van mathematische nauwkeurigheid,
terwijl er in feite de inschatting van de kansen van optreden van de
afzonderlijke risico’s in hoge mate arbitrair en subjectief is.
Dit is ook de mening van
deskundigen, zoals blijkt uit onderstaand citaat van het bureau Willis:
Wij betwijfelen of een kansberekening basis moet zijn van een
risico-analyse als hiervoren aangegeven. Uit ervaring is ons gebleken dat een
dergelijke berekening in de meeste gevallen "een slag in de lucht
is". Wij adviseren gedegen aandacht te besteden aan de mogelijke gevolgen
van risico’s, frequentie hiervan en de hieraan verbonden financiële
consequenties. Bij bepaling van frequentie kan overigens kansberekening wel een
rol spelen[2].
§
De ‘mathematische’ methode om de
weerstandscapaciteit te bepalen, brengt de verleiding met zich mee om de
oplossing vooral te zoeken in een calculatie van het benodigde bedrag aan
weerstandscapaciteit. Zoals ook uit bovenstaand citaat kan worden afgeleid,
vraagt risicobeheersing in de eerste plaats om systematische aandacht van
management en bestuur. Risicobeheersing kan vervolgens bestaan uit
uiteenlopende maatregelen, zoals het treffen van een voorziening, het afsluiten
van een verzekering, budgettaire maatregelen, inhoudelijke maatregelen, zoals
het versoberen van een project, of een combinatie daarvan. Pas als deze specifieke
maatregelen geen soelaas bieden is een meer generieke maatregel als
versterking van de weerstandscapaciteit aan de orde. Zoals hierboven reeds
aangegeven krijgen vooral deze risico’s een plek in de paragraaf
weerstandsvermogen, omdat daar een directe relatie ligt met de omvang van de
weerstandscapaciteit.
Conclusie:
weging van risico’s in de paragraaf Weerstandsvermogen.
De voornaamste conclusie uit bovenstaande
overwegngen is dat de risico’s die in de paragraaf weerstandsvermogen zijn
opgenomen vooral een inhoudelijke weging behoeven, waarbij een relatie wordt
gelegd met de aan te houden weerstandscapaciteit. Een weging op mathematische
gronden, op basis van kansberekening,
kan daarbij wel ondersteunend zijn maar volstaat niet op zichzelf. In de weging
speelt de beoordeling van de risico’s, en het totale risicoprofiel van de
gemeente, alsmede de verschuivingen die daarin zijn opgetreden, de hoofdrol.
Deze beoordeling vindt plaats onder verantwoordelijkheid van het college van
B&W en moet expliciet zichtbaar worden gemaakt in de paragraaf
Weerstandsvermogen.
Een complete behandeling van het
risicomanagementbeleid van de gemeente Delft valt buiten het bestek van deze
nota. In de formulering daarvan zullen wij ook onder andere aandacht besteden
aan de relatie tussen risico’s en verzekeringen en de beheersing van risico’s
in investeringen en grote projecten. Wij zullen uw raad in het najaar van 2006
een notitie over het risicomanagementbeleid voorleggen.
In het kader van deze nota gaan wij hierna nog in
op de verbetering van de paragraaf Weerstandsvermogen in begroting en
jaarrekening met name waar het betreft de relatie tussen het risicoprofiel van
de gemeente Delft en de aan te houden weerstandscapaciteit.
Doorontwikkeling
van de paragraaf Weerstandsvermogen.
In de huidige praktijk wordt in de paragraaf
Weerstandsvermogen een beschrijving gegeven van de risico’s waarvoor (nog) geen
specifieke financiële dekking beschikbaar is in de vorm van een verzekering,
voorziening of budget. Daarbij geven
wij waar mogelijk een schatting van de financiële boven- en ondergrens van het
betreffende risico.
Wij stellen voor om met ingang van de
Programmabegroting 2007 in elk geval de volgende elementen aan de beschrijving
van elk risico afzonderlijk toe te voegen:
§
Een beschrijving van de specifieke maatregelen die
wij nemen of overwegen om het betreffende risico te beheersen en de inschatting
van het effect wat daarvan mag worden verwacht. Dit zal overigens niet voor elk
risico in gelijke mate mogelijk zijn;
§
Een classificatie van de afzonderlijke risico’s in
een categorie laag, midden en hoog. Ter ondersteuning van deze classificatie
kan een vorm van kansberekening, of beter gezegd, de inschatting van de kans
van optreden een rol spelen. Deze brengt de kans van optreden in verband met
het (eventuele) tijdgevolg en het financiële gevolg dat het risico, in geval
het optreedt, met zich meebrengt.
Met het voorgaande kan een rudimentaire weging
plaatsvinden van het totaal aan risico’s waarmee de gemeente Delft op enig
moment worden geconfronteerd. Dit kan in de loop van de tijd worden vergeleken
met de stand van zaken in een eerdere begroting of jaarrekening, waardoor
mogelijke verschuivingen in het risicoprofiel van de gemeente zichtbaar kunnen
worden.
Een weging van de risico’s geeft weliswaar een
indicatie van verschuivingen in het risicoprofiel van Delft in de loop van de
tijd maar, zoals hierboven reeds werd betoogd, kan daarmee niet worden
volstaan. Het college zal hier zelf een beoordeling aan toevoegen welke
uitmondt in een concreet en beargumenteerd voorstel aan de raad of de
weerstandscapaciteit al dan niet aanvulling behoeft en, zo ja, op welke wijze
dat moet gebeuren. In deze beoordeling zullen ook eventuele andere maatregelen
die mogelijk zijn om de voorliggende risico’s te beheersen worden meegewogen.
Zoals reeds opgemerkt stellen wij voor om deze
verbeteringen in te brengen in de Programmabegroting 2007-2010. Het zal echter
duidelijk zijn dat een volledig ontplooiing van het risicomanagement tijd zal
vergen. Door periodiek het risicoprofiel te actualiseren en het toenemen van
het risicobewustzijn in de organisatie, zal de volledigheid en de
betrouwbaarheid van de inzichten in de risico’s naar verwachting toenemen.
Samenvattend
stellen wij de volgende maatregelen voor:
1. Jaarlijks wordt in de paragraaf
weerstandsvermogen van de programmabegroting reeds een inventarisatie gegeven
van de aanwezige risico’s waarbij zo mogelijk een financiële ondergrens en
bovengrens worden benoemd. Per afzonderlijk risico zullen wij daaraan een
beschrijving toevoegen van (eventuele) maatregelen die wij nemen om het risico
te beheersen. Bovendien betrekken wij elk afzonderlijk risico in een weging in
de categoriën laag, midden en hoog.
2. Wij maken vervolgens in de paragraaf
Weerstandsvermogen een expliciete afweging of er ten opzichte van de vorige
editie van de programmabegroting en ten opzichte van de voorafgaande
jaarrekening sprake is van een verbetering of verslechtering van het
risicoprofiel van Delft. Dit brengen wij tot uitdrukking in een voorstel aan de
raad inzake de hoogte van de aan te houden weerstandscapaciteit.
3. Bovenstaande maatregelen betreffen de
relatie tussen risico’s en de weerstandscapaciteit. Een volledig en
samenhangend risicobeleid is daarmee nog niet beschikbaar. Wij zullen daarvoor
in het najaar van 2006 een voorstel aan de raad voorleggen.
De
gemeente Delft beschikt over investeringsgoederen (materiële vaste activa).
Deze zijn gefinancierd met vermogen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in eigen
vermogen (reserves) en vreemd vermogen (schulden en voorzieningen).
De
gestileerde balans van de gemeente Delft per 31 december 2005 geeft deze
situatie weer:
Het
gebruik van vermogen heeft een prijs in de vorm van rente. Als vergoeding voor
het gebruik van het totale financieringsvermogen wordt de omslagrente
gehanteerd. Dit is het gemiddelde rentepercentage van het door de gemeente (in
de loop van de tijd) aangetrokken vreemd vermogen. Via de omslagrente worden de
kosten van het gebruik van vermogen
‘omgeslagen’ over de investeringsgoederen. Deze rentelasten zijn onderdeel van
de kapitaallasten (waar daarnaast ook de afschrijvingen op de
investeringsgoederen deel van uit maken).
Over
het vreemde vermogen (in de vorm van opgenomen leningen) moet rente betaald
worden. Ook over het gebruik van het eigen vermogen (in de vorm van reserves)
worden rentekosten toegerekend aan de investeringsgoederen. De voornaamste
reden daarvoor is dat de totale vermogenskosten onderdeel uit maken van
de kostprijs van de gemeentelijke producten en diensten en daarmee van de
tarieven. Het maakt daarbij in principe niet uit of sprake is van geleend geld
of ‘eigen’ geld (dat daarvoor aan andere aanwendingen wordt onttrokken)
De
omslagrente bedroeg in 2001 nog 7,5 % maar is de laatste jaren stapsgewijs
verlaagd naar het huidige niveau van 5 %. Dit is uiteraard in overeenstemming
met de marktontwikkeling van de lange-termijn rente.
Hoewel
voor het gebruik van eigen vermogen dus kosten in rekening worden gebracht
middels de kapitaallasten, staan hier geen daadwerkelijke uitgaven tegenover.
Er wordt daarom ook wel gesproken over fictieve of bespaarde rente. Deze
bespaarde rente is een bate in de begroting. Deze baten wordt ten dele benut om
op de reserves en voorzieningen jaarlijks een vergoeding bij te schrijven in de
vorm van prijscompensatie.
In
onderstaand schema is gestileerd weergegeven hoe de rente in de exploitatie tot
uiting komt, zowel in de baten als in de lasten.
In
de lasten gaat het om de toegerekende rente aan activa (die onderdeel is van de
kapitaallasten).
In de baten is sprake van:
§
Bespaarde
rente op het eigen vermogen onder aftrek van de prijscompensatie over reserves
en voorzieningen. Dit is het renteresultaat reserves en voorzieningen;
§
Het
saldo van toegerekende rente aan activa en bespaarde (fictieve) rente, alsmede
het saldo van werkelijk betaalde en ontvangen rente op opgenomen en uitgezette
gelden. Dit is het financieringsresultaat.
lasten |
|
exploitatie bedragen x € 1 mln |
baten |
||
kapitaallasten |
|
|
rente eigen financieringsmiddelen |
9,8 |
|
- afschrijvingen |
8,0 |
|
af: prijscompensatie reserves |
2,5 |
|
- rentelasten activa |
11,9 |
|
saldo: renteresultaat reserves & voorzieningen |
|
7,3 |
|
|
|
|
|
|
totaal
kapitaallasten |
19,9 |
|
toegerekende rente aan activa |
11,9 |
|
|
|
|
af: rente vreemd vermogen |
1,0 |
|
|
|
|
af: rente eigen financieringsmiddelen |
9,8 |
|
|
|
|
saldo: financieringsresultaat |
|
1,1 |
|
|
|
|
|
|
Saldo: lasten -/- baten |
11,5 |
|
|
|
|
Uiteindelijk
kunnen in de jaarrekening en de begroting de toegerekende rentelasten en de
bespaarde (fictieve) rentebaten tegen elkaar worden weggestreept. Wat
overblijft zijn de werkelijke kosten, die de vermogenspositie van de
gemeente Delft dus daadwerkelijk beïnvloeden. In bovenstaande cijferopstelling,
die is ontleend aan de primaire begroting 2006, is dat een bedrag van € 11,5
miljoen.
Dit
bedrag kan als volgt worden gespecificeerd:
prijscompensatie
reserves & voorzieningen |
2,5 |
afschrijvingen |
8,0 |
per
saldo betaalde rente vreemd
vermogen |
1,0 |
totaal |
11,5 |
Het
volledig in de administratie verwerken van de toegerekende rentelasten over het
totale vermogen aan de vaste activa brengt een extra administratieve belasting
met zich mee. Gemeenten zijn overigens volgens het BBV niet verplicht om dit zo
te doen. Niettemin verdient deze methode vanuit het oogpunt van een zuivere
kostprijsberekening – en dus tariefstelling – van gemeentelijke taken de
voorkeur. Dit is ook het standpunt van de commissie BBV die zorgdraagt voor een
eenduidige uitvoering en toepassing van het BBV
Tot
het vergoeden van prijscompensatie over de reserves en voorzieningen is
besloten bij vaststelling van de vorige nota Reserves en Voorzieningen[3].
De achterliggende gedachte daarvan is uiteraard dat de koopkracht van de
reserves en voorzieningen op peil blijft.
Inmiddels
moet worden geconstateerd dat het generiek bijschrijven van
prijscompensatie op voorzieningen in strijd is met het BBV. De gedachte daarachter
is dat voorzieningen naar beste schatting dekkend moeten zijn voor de
achterliggende verplichtingen en risico’s. Ze mogen dus niet groter of kleiner
zijn dan de risico’s of verplichtingen waarvoor ze zijn ingesteld. De hoogte
van afzonderlijke voorzieningen dient dus elk jaar per balansdatum opnieuw te
worden gecalculeerd.
Er
zijn goede argumenten om bestemmingsreserves op eenzelfde wijze te behandelen
als voorzieningen en het generiek vergoeden van loon- en
prijscompensatie over het saldo aan het eind van het vorige boekjaar te staken:
§
Ook
voor bestemmingsreserves geldt dat er een inhoudelijke onderbouwing moet zijn
van het bedrag dat noodzakelijk moet worden aangehouden en de bedragen die er
jaarlijks aan worden toegevoegd of onttrokken. Als hierin een verandering
optreedt moet dit, blijkens de hierboven voorgestelde spelregels, middels een
begrotingswijziging aan de raad worden voorgelegd. Een ‘automatische’
prijscompensatie over het saldo van alle bestemmingsreserves staat op enigszins
gespannen voet met deze systematiek;
§
Daarbij
geldt dat de begrotingsposten, die jaarlijks uit een onttrekking aan een
reserve worden gedekt, reeds in de jaarlijkse loon- en prijscompensatie in de
begroting worden betrokken. Hetzelfde geldt voor de onttrekkingen zelf. Op deze
wijze blijft in elk geval de koopkracht van de bestedingen uit de reserves op
peil. Als een reserve op enig moment ontoereikend is om de bestedingen nog
langer te dekken, kan de raad, in het kader van zijn budgetrecht, bij de
jaarlijkse begrotingsbehandeling een expliciete keuze maken de reserve aan te
zuiveren of alternatieve dekking aan te wijzen.
Op
basis van deze overwegingen stellen wij voor om de ‘automatische’ jaarlijkse
loon- en prijscompensatie over de saldi van de reserves en voorzieningen te beëindigen.
Hiermee was in de begroting 2006 een bedrag van ca. € 2,5 miljoen gemoeid.
Aangezien
voorzieningen moeten worden gevormd voor optredende risico’s en verplichtingen
is het belangrijk daarvoor middelen beschikbaar te hebben. Wij stellen daarom
voor om de middelen die voorheen beschikbaar waren voor prijscompensatie over
voorzieningen voor dat doel te reserveren op een stelpost. Als gedurende het
jaar een voorziening moet worden gevormd, dan wel een bestaande voorziening
verhoogd, kan deze stelpost daarvoor worden aangesproken. Een eventueel restant
kan uiteraard vrijvallen in het resultaat van de jaarrekening.
Ten
aanzien van het vrijvallende bedrag dat werd gebruikt voor de prijscompensatie
over de reserves zal het college bij de concept-programmabegroting 2007-2010
een voorstel aan de Raad voorleggen hoe deze middelen worden besteed.
De
financiële verordening schrijft voor dat de gemeenteraad vierjaarlijks een nota
reserves en voorzieningen vaststelt. Deze nota geeft daaraan invulling voor de
komende raadsperiode. Zij is kaderstellend voor de instelling en het beheer van
de gemeentelijke reserves en voorzieningen. Dit wordt uitgewerkt in een aantal
‘spelregels’ die in deze nota zijn beschreven.
Deze
nota beoogt geen inhoudelijke behandeling te geven van de reserves en
voorzieningen. Het is passend dat dit gebeurt binnen het kader van de totale
afweging van het gemeentelijk beleid en de daarvoor beschikbare middelen. Deze
afweging vindt uiteraard plaats bij de jaarlijkse begrotingsbehandeling.
In
de programmabegroting 2007 -2010 zullen wij daarom inhoudelijke voorstellen
doen met betrekking tot de instelling dan wel voortzetting en (eventuele)
opheffing van bestemmingsreserves, alsmede de doelen waarvoor deze worden
aangewend.
Wij
stellen uw raad voor:
1.
Dat
u instemt met de spelregels met betrekking tot de instelling en het beheer van
de gemeentelijke reserves, voorzieningen en investeringen zoals die hiervoor
zijn beschreven in het betreffende hoofdstuk;
2.
de
paragraaf Weerstandsvermogen te verbeteren, zodat dat hierin een verband wordt
gelegd tussen de ontwikkeling van het gemeentelijke risicoprofiel en de aan te
houden weerstandscapaciteit, zoals hierboven beschreven in de paragraaf
‘Doorontwikkeling van de paragraaf Weerstandsvermogen’. In het najaar van 2006 zullen wij nog
afzonderlijke voorstellen aan uw raad voorleggen met betrekking tot het
gemeentelijk risicomanagementbeleid;
3.
De
automatische prijscompensatie op gemeentelijke reserves ten voorzieningen te
beëindigen. In plaats daarvan zullen wij uw raad in de programmabegroting 2007
– 2010 een voorstel doen voor de besteding van de vrijvallende middelen voor de
prijscompensatie over de bestemmingsreserves. Dit vindt plaats in het kader van
de totale afweging van het financieel meerjarenbeeld en de benodigde
weerstandscapaciteit;