Stuk
17 I
535366 Delft, 7 februari 2005.
Onderwerp:
Enquêteverordening
gemeente Delft.
Aan
de gemeenteraad.
Geachte
dames/heren,
Met
de wijziging van de Gemeentewet van 7 maart 2002 heeft de gemeenteraad de
mogelijkheid onderzoek in te stellen naar het door het college of de
burgemeester gevoerde bestuur (in al zijn facetten). Dit onderzoek wordt in de
praktijk enquête genoemd. De juridische basis van het gemeentelijke
enquêterecht is neergelegd in de artikelen 155a tot en met 155f (zie de voor u
ter inzage gelegde bijlage I) van de Gemeentewet.
Het gemeentelijk enquêterecht is naar analogie van de Wet op de parlementaire
enquête, waarin het enquêterecht van de Eerste en Tweede Kamer is geregeld.
Belangrijke verschillen ten opzicht van de Wet op de parlementaire enquête
zijn:
1)
het
toepassingsgebied: het gemeentelijk enquêterecht kan zich enkel richten op het
door het college of burgemeester gevoerde bestuur;
2)
de
beperkte kring van getuigen die een verschijningsplicht hebben (zie artikel 155
lid b – bijlage I). Andere personen zoals aannemers, burgers, leveranciers etc.
kunnen vrijwillig medewerking verlenen aan een onderzoek, zij kunnen hiertoe
echter niet worden verplicht.
Alvorens
een gemeenteraad kan besluiten een enquête in te stellen, dienen bij
verordening nadere regels met betrekking tot enquêtes te worden vastgelegd. Bij
motie van 28 september 2004 (M-XXII / fractie Stadsbelangen) heeft u het
presidium verzocht een enquêteverordening voor te bereiden. Door vaststelling
van bijgevoegde conceptverordening wordt aan zowel de motie als de wettelijke
verplichtingen voldaan.
De
verordening dient in nauwe samenhang met de artikelen 155a tot en met 155f uit
de Gemeentewet te worden gelezen. Het in de verordening opgenomen
onderzoeksrecht is een exclusief recht van de raad dat ingevolge artikel 156,
tweede lid, van de Gemeentewet niet overdraagbaar is.
Een
raadsonderzoek kan worden omschreven als
een op waarheidsvinding gericht onderzoek naar een specifiek onderwerp van
lokaal belang. Door het onderzoek kan de raad bepaalde onderdelen van bestuur
beter controleren. Een raadsonderzoek wordt uitgevoerd door een
onderzoekscommissie, die de beschikking heeft over enkele wettelijke
bevoegdheden om haar onderzoekstaak uit te voeren en is allereerst gericht op
het vergaren van zoveel mogelijk informatie. Op basis van de informatie en het
uiteindelijk onderzoeksrapport kan de raad een oordeel geven over het optreden
van het college of de burgemeester in een bepaalde kwestie.
De
aanleiding tot een gemeentelijk onderzoek zal vaak zijn gelegen in het gevoel
bij de raad dat het college of de burgemeester onvoldoende, onjuiste of
helemaal geen informatie heeft verstrekt over een specifiek bestuurlijke
kwestie. De beslissing om een
raadsonderzoek in te stellen is in hoge mate van politieke aard. De gemeenteraad zal hierbij
echter bij zichzelf te rade moeten gaan of hij dit relatief zware controle-instrument
in een bepaalde zaak wil in zetten. Het instrumentarium van de raad bevat ook
andere onderzoeksmogelijkheden die in concrete omstandigheden wellicht
doelmatiger, sneller en goedkoper zijn.
Hierbij
kan m.n. gewezen worden op:
·
de
verordening Delftse Rekenkamer, waarin als taak van de Rekenkamer staat vermeld
‘het uitvoeren van onderzoek naar de doelmatigheid en de
doeltreffendheid van het beleid van het gemeentebestuur’ (art. 10) en
·
de controleverordening gemeente Delft, waarbij de
accountant in opdracht van de gemeenteraad zijn controle op de rechtmatigheid
verricht.
Het inschakelen van genoemde instrumenten is naar
onze mening de eerst aangewezen wijze om een onderzoek in te stellen naar het
door het college of de burgemeester gevoerde bestuur. Het gemeentelijk
enquêterecht is in de Gemeentewet bedoeld als ultimum remedium, dat wil zeggen
slechts in het geval dat ofwel de rapportage van een onderzoek van de
Rekenkamer naar een bepaald onderwerp in de raad daartoe aanleiding geeft,
ofwel het om een zo zwaarwegend onderwerp van onderzoek gaat dat alleen een
enquête daarvoor het aangewezen instrument is.
Om onderzoek in dergelijke situaties mogelijk te maken is bijgevoegde
conceptverordening opgesteld (als bijlage bij de verordening is tevens een
checklist voor een onderzoek toegevoegd, zie hiervoor de voor u ter inzage
gelegde bijlage III).
Duidelijk
is dat het raadsonderzoek op alle fronten een zwaar instrument is – ‘zwaar’ als
het gaat om de arbeidsintensiteit, de kosten, de consequenties voor de
betrokkenen en de mogelijke politieke gevolgen. Daarbij zal een raadsonderzoek
niet in alle gevallen tot een verheldering van feiten kunnen leiden,
bijvoorbeeld in het geval er derden zijn betrokken. Deze zijn niet verplicht om
mee te werken aan een raadsonderzoek. Om die reden is het aan te bevelen dat de raad eerst een
tijdelijke werkgroep van raadsleden instelt (z.g. voorbereidingscommissie) die
onderzoekt of een raadsonderzoek in de gegeven situatie zinvol en passend is.
Daar komt nog bij dat tussentijds stoppen van een onderzoek, zeker wanneer een
onderzoek zich in een ver gevorderd stadium bevindt, politiek gezichtsverlies
en mogelijk ook veel verspeelde moeite kan opleveren.
In
het vooronderzoek kan worden bezien wat nu precies onderzocht moet worden en
welke onderzoeksvragen daarbij centraal staan. Een voorbereidingscommissie kan,
vooruitlopend op het definitieve onderzoek, de onderzoeksvraag formuleren.
Daarbij kan het raadzaam zijn om tijdens het vooronderzoek al enig dossieronderzoek
te verrichten. Ook een lijst met argumenten pro en contra een onderzoek zou in
een specifieke situatie opgesteld kunnen worden. Verder kan het zinvol zijn om
al een ruime selectie van categorieën van betrokkenen en personen
(‘hoofdrolspelers’) te maken die voor voorgesprekken, interviews en verhoren in
aanmerking kunnen komen. Aan de hand van de resultaten van het vooronderzoek
kan de raad besluiten om al dan niet een raadsonderzoek te starten.
Gelet
op het bovenstaande lijkt het raadzaam, afwijkend van de modelverordening de
mogelijkheid tot het instellen van een voorbereidingscommissie in de Delfse
verordening op te nemen.
De
onderzoekscommissie moet over een budget kunnen beschikken om haar werkzaamheden
uit te kunnen voeren. Voorzienbare kosten zijn bijvoorbeeld die voor externe
advisering en ondersteuning en daarnaast voor communicatie (incl. drukkosten).
Mogelijk is ook budget nodig voor vergoedingen en kosten in verband met
eventueel te organiseren hoorzittingen. In de Gemeentewet (art. 155f.) wordt
bepaald dat het college de door de raad
geraamde kosten van een onderzoek voor een bepaald jaar opneemt in de
ontwerpbegroting. Daar Delft geen ervaring heeft met enquêtes zou een raming
van een budget op dit moment min of meer een slag in de lucht zijn. Onderzoek
bij andere gemeenten (bijlage II), die reeds een verordening hebben ingesteld
dan wel een onderzoek hebben gedaan, leert dat daar is gewerkt met een budget
dat ligt tussen de € 100.000,- en € 250.000,- . Afwijkend
hierin zijn de gemeenten Katwijk en Schiedam. Investeringen liggen hier
beduidend lager daar bij het onderzoek in beide gemeenten geen gebruik is
gemaakt van externen. Evaluatie van beide onderzoeken leert echter dat deze
methode niet is aan te bevelen, dit i.v.m. de hoge werkdruk/tijdsbelasting die
hiermee op commissieleden en ondersteuning wordt gelegd.
Ingevolge art 155f Gemeentewet dient de raad er zelf zorg voor te dragen dat de
kosten voor een onderzoek worden opgenomen in de begroting. Niet steeds zal
echter ruim voordat de begroting wordt vastgesteld bekend zijn dat er een
onderzoek zal worden gehouden in het jaar waarop de begroting betrekking heeft.
Om die reden stellen wij u voor bij de vaststelling van de verordening in uw
besluit op te nemen dat:
·
indien een onderzoek plaats vindt in 2005 uitgegaan
wordt van de op dat moment beschikbare informatie en incidenteel t.b.v. het
onderzoek een budget via begrotingswijziging beschikbaar wordt gesteld
(programmabegroting 2005 is reeds eerder vastgesteld) en
·
vanaf 2006 structureel t.b.v. de
onderzoekscommissie een bedrag ad € 50.000,- in de programmabegroting wordt opgenomen.
Aanpassing van het budget kan plaatsvinden na
opgedane ervaring en evaluatie van het eerste onderzoek.
De
ervaringen die worden opgedaan tijdens een raadsonderzoek kunnen er toe leiden
dat ook de verordening aangepast dient te worden. Wij bevelen derhalve aan om
de verordening na een raadsonderzoek te evalueren. Een goede op de ervaring
afgestemde verordening komt de effectiviteit van een raadsonderzoek ten goede.
·
de
Enquêteverordening gemeente Delft 2005 vast te stellen;
·
dat indien een onderzoek plaats vindt in 2005
uitgegaan wordt van de op dat moment beschikbare informatie en incidenteel
t.b.v. het onderzoek een budget via begrotingswijziging beschikbaar wordt
gesteld (programmabegroting 2005 is reeds eerder vastgesteld).
·
vanaf 2006 structureel t.b.v. de
onderzoekscommissie een bedrag ad € 50.000,- in de programmabegroting op te nemen.
·
de
Enquêteverordening gemeente Delft 2005 na het eerste onderzoek te evalueren.
Hoogachtend,
Het
Presidium van de gemeenteraad van Delft,
N.A.J.M.
van Doeveren ,voorzitter.
Y.
van Delft ,griffier.
De
raad van de gemeente Delft,
gelezen
het voorstel van het presidium van 10 januari 2005;
gelet
op de artikelen 155a tot en met 155f Gemeentewet;
b e
s l u i t:
vast
te stellen:
I. de Verordening op het onderzoeksrecht van
de raad
In
deze verordening wordt verstaan onder:
a.
onderzoek:
een onderzoek als bedoeld in artikel 155a, eerste lid, van de Gemeentewet;
b.
onderzoekscommissie:
een commissie als bedoeld in artikel 155a, derde lid, van de Gemeentewet.
Artikel
2 Instellen van het onderzoek/onderzoekscommissie
1. Op
voorstel van een of meer van zijn leden kan de raad besluiten een onderzoek in
te stellen.
2.
In
een raadsvergadering, volgend op het in het eerste lid genoemde besluit, stelt
de raad een onderzoekscommissie in en beslist omtrent het aantal leden en de
samenstelling van deze commissie.
3.
De
raad wijst een genoegzaam aantal plaatsvervangend leden aan.
4.
Bij de instelling van de onderzoekscommissie stelt
de raad nadere regels vast met betrekking tot de rapportage van de
onderzoekscommissie aan de raad.
5.
De raad stelt ter voorbereiding van een onderzoek
een voorbereidingscommissie in.
Artikel
3 Voorzitter/plaatsvervangend voorzitter
1.
De
raad benoemt uit zijn midden een voorzitter, tevens lid, van de
onderzoekscommissie. De leden van de onderzoekscommissie kiezen uit hun midden
een plaatsvervangend voorzitter.
2.
De
voorzitter is belast met:
a. het leiden van de beraadslaging en zitting;
b. het handhaven van de orde;
c. het doen naleven van bij of krachtens deze
verordening gestelde regels;
d. hetgeen deze verordening hem verder opdraagt.
Artikel
4 Beëindiging van het lidmaatschap
1.
Het
lidmaatschap van de onderzoekscommissie eindigt indien:
a. de raad besluit tot opheffing van de
onderzoekscommissie;
b. een lid ophoudt lid te zijn van de raad;
c. de onderzoekscommissie besluit een lid van zijn
commissie te horen;
d. een lid ontslag neemt.
2.
Een
lid van de onderzoekscommissie kan op elk moment ontslag nemen. Hiervan brengt
hij de raad en de voorzitter van de onderzoekscommissie zo spoedig mogelijk
schriftelijk op de hoogte.
3.
In
openstaande vacatures wordt zo spoedig mogelijk voorzien.
Bij een tussentijdse vacature neemt de plaatsvervanger van het desbetreffende
commissielid diens plaats in. De raad beslist of in zijn plaats een
plaatsvervanger wordt aangewezen.
4.
De
leden 1 tot en met 3 zijn van overeenkomstige toepassing op de
plaatsvervangende leden
Artikel
5 Bevoegdheden van de onderzoekscommissie
1.
De
onderzoekscommissie besluit alvorens het eerste getuigenverhoor plaats vindt of
getuigen uitsluitend verhoord worden na het afleggen van de eed of belofte.
2.
De
onderzoekscommissie kan buiten de in artikel 155b, eerste lid, van de
Gemeentewet genoemde personen tevens anderen verzoeken om medewerking aan het
onderzoek te verlenen. Laatstgenoemde medewerking geschiedt slechts op
vrijwillige basis.
3.
De
onderzoekscommissie kan besluiten derden in te schakelen voor het uitvoeren van
opdrachten die zij in het kader van de onderzoeksopdracht en de uitoefening van
haar taak nodig acht.
4.
De
onderzoekscommissie kan in het belang van het onderzoek in beslotenheid met een
ieder informatieve gesprekken voeren, welke als zodanig geen onderdeel van het
onderzoek uitmaken. Er bestaat hiertoe geen plicht tot medewerking.
5.
De
onderzoekscommissie kan de bovengenoemde bevoegdheden uitsluitend uitoefenen
indien ten minste drie van haar leden aanwezig zijn.
6.
De
commissie van onderzoek besluit bij meerderheid van stemmen.
7.
De
verordening op de raadscommissies is op de onderzoekscommissie niet van
toepassing.
Artikel
6 Ambtelijke bijstand
1.
De
raad benoemt ter ondersteuning van de onderzoekscommissie een medewerker van de
griffie of een persoon die minimaal gedurende de duur van het onderzoek bij de
griffie wordt gedetacheerd, als commissiegriffier. De commissiegriffier kan
zich laten ondersteunen door andere medewerkers.
2.
De
commissiegriffier is bij iedere zitting aanwezig.
3.
Bij
zijn verhindering of afwezigheid wordt zijn plaats ingenomen door een daartoe
door de raad aangewezen vervanger.
4.
De
verordening ambtelijke bijstand is niet van toepassing.
1.
De
voorzitter van de commissie bepaalt plaats en tijdstip van de zitting en brengt
die ter openbare kennis.
2.
De
voorzitter roept de leden van de onderzoekscommissie, getuigen en deskundigen
ten minste twee weken voor de zitting op.
3.
Binnen
drie werkdagen na verzending van de oproep kunnen de getuigen en deskundigen
onder opgaaf van redenen de voorzitter verzoeken het tijdstip van de zitting te
wijzigen.
4.
De
beslissing van de voorzitter op dit verzoek wordt uiterlijk één week voor het
tijdstip van de zitting aan de betrokken getuige of deskundige medegedeeld.
5.
De
getuigen en deskundigen worden in een openbare zitting van de
onderzoekscommissie gehoord. De onderzoekscommissie kan om gewichtige redenen
besluiten een verhoor of een gedeelte daarvan niet in het openbaar af te nemen.
De leden van de commissie en de commissiegriffier, alsmede de overige aanwezige
medewerkers bewaren geheimhouding over hetgeen hun tijdens een besloten zitting
ter kennis komt.
Artikel
8 Toehoorders en de pers
1.
De
toehoorders en vertegenwoordigers van de pers kunnen uitsluitend op de voor hen
bestemde plaatsen openbare zittingen bijwonen.
2.
Het
geven van tekenen van goed- of afkeuring of het op andere wijze verstoren van
de orde is verboden.
3.
De
voorzitter is bevoegd, toehoorders die op enigerlei wijze de orde van de
vergadering verstoren, te doen vertrekken.
Artikel
9 Geluid- en beeldregistraties
Degenen
die tijdens de zitting geluid- dan wel beeldregistraties willen maken doen
hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen.
Artikel
10 Verslaglegging zitting
1.
De
commissiegriffier als bedoeld in artikel 6, eerste lid, draagt zorg voor de
verslaglegging van de zitting.
2.
Het
verslag vermeldt de namen van de aanwezigen en hun hoedanigheid voor zover van
belang.
3.
Het
verslag houdt tenminste een zakelijke vermelding in van wat over en weer is
gezegd en wat verder ter zitting is voorgevallen.
4.
Het
verslag verwijst naar de op de zitting overgelegde bescheiden, die aan het
verslag kunnen worden gehecht.
5.
Het
verslag wordt ondertekend door alle leden van de onderzoekscommissie, alsmede
de commissiegriffier. Van minderheidsstandpunten wordt in het verslag melding
gemaakt.
Artikel
11 Beraadslagingen
1.
De
onderzoekscommissie beraadslaagt indien de voorzitter het nodig oordeelt, dan
wel indien een meerderheid van de leden hiertoe een gemotiveerd verzoek aan de
voorzitter richt.
2.
De
onderzoekscommissie beraadslaagt achter gesloten deuren.
Artikel
12 Afronding onderzoek
Na
afronding van het onderzoek door de onderzoekscommissie worden haar bevindingen
schriftelijk voorgelegd aan de raad.
Artikel
13 Inwerkingtreding
Deze
verordening treedt in werking op <
datum > 2005.
Artikel
14 Citeertitel
Deze
verordening wordt aangehaald als: Verordening op het onderzoeksrecht van de
raad.
b e
s l u i t
vast
te stellen dat:
II.
·
indien een onderzoek plaats vindt in 2005 uitgegaan
wordt van de op dat moment beschikbare informatie en incidenteel t.b.v. dit
onderzoek een budget via begrotingswijziging beschikbaar wordt gesteld;
·
vanaf 2006 structureel t.b.v. de
onderzoekscommissie een bedrag ad € 50.000,- in de programmabegroting wordt opgenomen.
III.
·
de
Enquêteverordening gemeente Delft 2005 na het eerste onderzoek wordt
geëvalueerd.
Aldus
vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 24 februari 2004.
, burgemeester.
, griffier.
Stuk
17 III
535366
Artikelsgewijze
toelichting op de Modelverordening op het onderzoeksrecht van de raad
Algemeen
Het
onderzoeksrecht van de raad is uitvoerig geregeld in de artikelen 155a tot en
met 155f van de Gemeentewet. Deze verordening, die in nauwe samenhang met de
artikelen uit de Gemeentewet dient te worden gelezen, bevat nadere regels met
betrekking tot dit onderzoeksrecht. Het onderzoeksrecht is een exclusief recht
van de raad dat ingevolge artikel 156, tweede lid, van de Gemeentewet niet
overdraagbaar is.
Artikel
1 Begripsbepalingen
Dit
artikel spreekt voor zich.
Artikel
2 Instellen van het onderzoek
Ter
verduidelijking wordt hier nogmaals aangegeven dat op voorstel van leden van de
raad, bij raadsbesluit, een onderzoek kan worden ingesteld naar het door het
college of de burgemeester gevoerde bestuur. Met betrekking tot voorstellen is
het bepaalde omtrent het initiatiefvoorstel in artikel 35 Reglement van orde
van toepassing.
Indien
de raad tot een onderzoek besloten heeft, dient in een volgende
raadsvergadering besloten te worden omtrent het aantal leden dat in de
onderzoekscommissie plaats zal nemen en welke leden dat zijn (samenstelling).
De
Gemeentewet bepaald hieromtrent in artikel 155a, derde en vierde lid, dat de
onderzoekscommissie uit ten minste drie (raads)leden bestaat en dat de raad bij
de samenstelling zorgdraagt voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in
de raad vertegenwoordigde groeperingen. Omdat het denkbaar is dat hieromtrent
nader overleg tussen raadsfracties nodig is, is dit besluitmoment verschoven naar
een volgende raadsvergadering na het besluit tot het instellen van een
onderzoek. Omdat de onderzoekscommissie ingevolge artikel 5 van deze
modelverordening besluit met meerderheid van stemmen verdient het aanbeveling
om een oneven aantal leden te benoemen. Op deze wijze kan het staken van
stemmen worden voorkomen.
Het
derde lid voorziet in de benoeming van plaatsvervangende leden. Het aantal
plaatsvervangende leden is afhankelijk van de omvang van de
onderzoekscommissie. Omdat de uitoefening van bevoegdheden van de
onderzoekscommissie gekoppeld is aan de aanwezigheid van tenminste drie leden
kan benoeming van plaatsvervangende leden bij een omvangrijke commissie
achterwege blijven.
Het
vierde lid bepaalt dat er bij de instelling van de onderzoekscommissie wordt
bepaald hoe en op welk moment deze commissie aan de raad rapporteert.
Voorstelbaar zou zijn dat hier bepaald wordt dat de voorzitter in elke
raadsvergadering een kort verslag doet omtrent de vorderingen.
Het
vijfde lid schept de mogelijkheid om een voorbereidingscommissie in te stellen,
die ter voorbereiding van het onderzoek een aantal (voorbereidende) handelingen
kan verrichten.
Artikel
3 Voorzitter/plaatsvervangend voorzitter
Gekozen
is voor de benoeming door de raad van een voorzitter uit zijn midden. De
onderzoekscommissie benoemt zelf een plaatsvervangend voorzitter.De voorzitter
maakt tevens deel uit van de onderzoekscommissie en is derhalve niet slechts
(technisch) voorzitter.
Artikel
4 Beëindiging van het lidmaatschap
In
artikel 155a, zesde lid, van de Gemeentewet is bepaald dat de bevoegdheden en
werkzaamheden van een onderzoekscommissie niet worden geschorst door het
aftreden van de raad. Nu de onderzoekscommissie slechts mag bestaan uit leden
van de raad brengt dat met zich mee dat bij het aantreden van een nieuwe raad
de samenstelling van de onderzoekscommissie wel zal moeten worden aangepast.
Indien een individueel lid van de onderzoekscommissie ophoudt lid te zijn van
de raad eindigt derhalve tevens zijn lidmaatschap van eerder genoemde
commissie.
Voorts
eindigt een lidmaatschap uiteraard bij opheffing van de onderzoekscommissie en
bij het nemen van ontslag. De raad kan tevens, indien dit wenselijk wordt
geacht, de onderzoekscommissie tussentijds opheffen.
Daarnaast
eindigt het lidmaatschap indien de onderzoekscommissie besluit een van haar
leden te horen. Artikel 155c, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt namelijk
dat een getuige of deskundige die door de onderzoekscommissie wordt gehoord,
niet tevens lid is van de onderzoekscommissie.
Het
bepaalde is uiteraard tevens van toepassing op de plaatsvervangende leden.
Artikel
5 Bevoegdheden van de onderzoekscommissie
De
onderzoekscommissie heeft op basis van de bepalingen uit de Gemeentewet reeds
een aantal bevoegdheden. Zo bepaalt artikel 155c, vijfde lid, van de
Gemeentewet dat de onderzoekscommissie kan besluiten dat getuigen uitsluitend
worden verhoord na het afleggen van een eed of belofte. Omdat het tengevolge
hiervan niet mogelijk is om de ene getuige wel en de andere niet onder ede te
horen is in artikel 5, eerste lid, van deze verordening bepaald dat de
onderzoekscommissie hieromtrent een besluit neemt alvorens de eerste getuige of
deskundige gehoord is.
Artikel
155b, eerste lid, Gemeentewet bepaalt de groep van personen die verplicht zijn
mee te werken aan een onderzoek en jegens wie dwangmiddelen kunnen worden
ingezet. Dit laat onverlet de mogelijkheid om personen buiten deze groep te
horen, zij het op vrijwillige basis. Deze personen zijn niet verplicht om een
verklaring onder ede af te leggen. Indien een onderzoekscommissie derhalve
bepaald heeft dat alle getuigen en deskundigen onder ede gehoord worden, zijn
deze personen hiervan uitgezonderd.
Naast
het horen op vrijwillige basis kan een onderzoekscommissie ook informele
(informatieve) gesprekken voeren met getuigen en deskundigen, bijvoorbeeld om
vast te stellen of horen ter zitting nuttig is.
Tenslotte
bestaat de mogelijkheid om, bijvoorbeeld bij gebrek aan deskundigheid,
opdrachten uit te besteden aan derden. Ingevolge artikel 155f Gemeentewet dient
het college de door de raad geraamde kosten voor een onderzoek in een bepaald
jaar op te nemen in de ontwerpbegroting. Voorstelbaar is dat hier tevens een
post wordt opgenomen met betrekking tot deze (mogelijke) inschakeling van
externen. Tot het aangaan van eventuele overeenkomsten met derden ter
ondersteuning van de onderzoekscommissie moet het college beslissen, tenzij het
college besluit deze bevoegdheid te mandateren aan de onderzoekscommissie danwel
de griffier.
De
onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 155a, vijfde lid, Gemeentewet, de
haar bij die wet verleende bevoegdheden uitsluitend uitoefenen indien tenminste
drie van haar leden aanwezig zijn. Met betrekking tot de bevoegdheden die op basis
van deze verordening bestaan is gekozen voor hetzelfde regime.
Daarnaast
zegt het zesde lid dat de onderzoekscommissie beslist met een meerderheid van
stemmen. Om deze reden wordt ook aanbevolen een oneven aantal leden te
benoemen.
De
verordening op de raadscommissies is hier buiten toepassing verklaard omdat
hierin zaken en bevoegdheden geregeld worden die bij het onderzoek niet
toepasbaar dan wel onwenselijk zijn. Hierbij valt te denken aan zaken als
spreekrecht voor burgers enz.
Artikel
6 Ambtelijke bijstand
Artikel
155a, achtste lid, van de Gemeentewet, bepaalt dat de raad, alvorens tot een
onderzoek besloten wordt, bij verordening nadere regels stelt met betrekking
tot deze onderzoeken. Hierin dienen in ieder geval regels opgenomen te worden
over de wijze waarop ambtelijke bijstand wordt verleend aan de
onderzoekscommissie.
Artikel
6 van deze verordening voorziet in de benoeming van een commissiegriffier, die
medewerker van de griffie is. Gelet op de beperkte formatie van de griffie, is
het echter ook mogelijk gemaakt om of een medewerker uit de reguliere
organisatie of een extern ingehuurd persoon tijdelijk bij de griffie te
detacheren. Tevens is geregeld dat de commissiegriffier zich kan laten
ondersteunen en dat bij instelling van de onderzoekscommissie direct een
vervanger wordt aangewezen.
Artikel
7 Zitting
Artikel
155d, eerste lid, van de Gemeentewet voorziet in de schriftelijke oproeping van
getuigen en deskundigen die ter zitting dienen te verschijnen. Deze zitting
dient te worden onderscheiden van de beraadslaging van de onderzoekscommissie,
die ingevolge artikel 11 van de verordening achter gesloten deuren plaatsheeft.
Op de zitting vinden de verhoren van getuigen en deskundigen plaats ex artikel
155c, zesde lid, van de Gemeentewet en zijn in beginsel openbaar. De
onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 155c, zevende lid, van de Gemeentewet
om gewichtige redenen echter besluiten dat een verhoor of een gedeelte ervan
niet in het openbaar plaatsvindt. De leden, alsmede de ambtelijk medewerkers,
bewaren geheimhouding over hetgeen hen tijdens een besloten zitting ter kennis
komt. De redenen om besloten te vergaderen zijn hierbij anders dan die genoemd
in artikel 86, eerste lid, van de Gemeentewet. In artikel 86, eerste lid, wordt
immers gesproken over belangen als bedoeld in artikel 10 Wet openbaarheid van
bestuur. Dat is bij besloten vergaderingen in het kader van het onderzoeksrecht
niet van belang. Slechts van belang is er of naar het oordeel van de
onderzoekscommissie sprake is van ‘gewichtige redenen’. Het bepaalde in artikel
86, eerste lid, is derhalve op de onderzoekscommissie niet van toepassing.
Artikel
8 Toehoorders en de pers
Artikel
26, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet regelen dat de voorzitter van de
raad toehoorders die de orde verstoren, kan doen vertrekken en bij volharding
in hun gedrag de toezegging kan ontzeggen. Voor de onderzoekscommissie
ontbreekt een dergelijke bepaling in de Gemeentewet, het derde lid voorziet
hierin.
Artikel
9 Geluid- en beeldregistraties
Aangezien
de zittingen van een onderzoekscommissie in principe openbaar zijn, kunnen
radio- en tv-stations geluids- en beeldregistraties maken. Dit is uiteraard
niet het geval als het een besloten zitting betreft. De voorzitter kan aanwijzingen
geven met betrekking tot bijvoorbeeld plaats en opstelling.
Artikel
10 Verslaglegging zitting
Het
verdient aanbeveling om tijdens de verhoren een geluidsband mee te laten
draaien of op andere wijze het gezegde exact vast te leggen. Op deze wijze
ontstaat achteraf nooit discussie over hetgeen wel of niet gezegd is.
In
het laatste lid wordt geregeld dat alle leden van de onderzoekscommissie het
verslag ondertekenen. Dit om zeker te stellen dat allen zich achter de tekst
scharen, waarin ook eventuele minderheidsstandpunten kunnen worden opgenomen.
De commissiegriffier ondertekent mede om formele redenen.
Artikel
11 Beraadslaging
Beraadslaging
vindt plaats achter gesloten deuren omdat de inhoud van een beraadslaging zich
mogelijk niet voor openbaarheid leent. Het is namelijk zeer wel denkbaar dat er
beraadslaagd wordt omtrent ondervragingsmethoden, tactieken en dergelijke,
welke in het belang van het onderzoek niet naar buiten mogen worden gebracht.
Daarnaast moet er vrij gesproken kunnen worden over personen en hetgeen door
hen naar voren is gebracht.
De
raad kan op basis van artikel 2, derde lid, van deze verordening, nadere regels
stellen omtrent deze beraadslagingen in verband met de rapportage naar de raad.
Artikel
12 Afronding onderzoek
Indien
de onderzoekscommissie haar werkzaamheden heeft afgerond legt zij haar
bevindingen voor aan de raad. Gekozen is om dit te doen in de vorm van een
schriftelijke rapportage. Aan de vorm hiervan worden in de verordening geen eisen
gesteld. Het is uiteraard mogelijk dat de raad dit bij het concrete onderzoek
wel doet.
Artikel
13 Inwerkingtreding
De
onderliggende verordening bevat geen algemeen verbindende voorschriften. De
verplichting voor bepaalde categorieën personen om medewerking te verlenen aan
een door de raad in te stellen onderzoek vloeit immers niet voort uit de
verordening, maar rechtstreeks uit de wet. De verordening kan derhalve op een
door de raad te bepalen datum in werking treden.
Artikel
14 Citeertitel
Deze
verordening kan worden aangehaald als: Verordening op het onderzoeksrecht van
de raad.
Bijlage
III
Checklist voor een onderzoek
1. Waarom gekozen voor onderzoek en niet voor
andere instrumenten?
2. Hoe luidt de onderzoeksvraag?
3. Welke elementen worden precies onderzocht
in de kwestie?
4. Met welk doel vindt het onderzoek plaats:
a. lering voor de toekomst,
b. verantwoording afleggen,
c. overig
5. Samenstelling onderzoekscommissie: leden
en plv. leden. Welke fracties zijn hierin
vertegenwoordigd? Welke leden zitten in de onderzoekscommissie?
6. Hoe groot is de commissie?
7. Bepaalt de raad of de commissie het
voorzitterschap?
8. Welke incompatibiliteiten gelden er voor
het lidmaatschap voor de raadsleden? Bijvoorbeeld:
a. betrokkenheid bij besluitvorming in oude
raad of anderszins,
b. andere betrokkenheid in de te onderzoeken
kwestie.
9. Welke taakverdeling vindt er plaats in de
onderzoekscommissie?
10. Wie ondersteunt de commissie?
11. Hoe is de wettelijke aansprakelijkheid
geregeld voor externe ondersteuning?
12. Welke regels gelden voor bijstand door
ambtenaren?
13. Binnen welk tijdsbestek moet de commissie
haar werkzaamheden verrichten?
14. Welke wijze van rapporteren wordt
gekozen:
a. tussenrapportages en/of eindrapportage,
b. schriftelijk en/of mondeling.
15. Waar bestaat de rapportage uit:
a. bevindingen,
b. conclusies,
c. aanbevelingen?
16. Hoeveel en welke middelen wil de
gemeenteraad ter beschikking stellen voor het onderzoek?
17. Welke methode wordt gekozen:
a. onderzoek van stukken,
b. voorgesprekken met betrokkenen,
c. interviews met betrokkenen,
d. horen (onder ede) van betrokkenen,
e. inschakelen van officiële(re) instanties?
18. Op welke locatie(s) vinden de
voorgesprekken, interviews en het verhoor plaats?
19. Vindt het onderzoek in openbaarheid of in
beslotenheid plaats? Hoe wordt de vertrouwelijkheid in verschillende fases van
het onderzoek geregeld?
20. Op welke wijze wordt de
informatieverstrekking van het college aan de onderzoekscommissie geregeld?
Dient hiervoor een informatieprotocol opgesteld te worden?
21. Op welke wordt een goede archivering en
classificering gewaarborgd?
22. Op welke wijze wordt de pers
geïnformeerd?