In antwoord op uw vragen delen wij u het volgende mede:

 

Vraag 1:

Hoeveel keer is in de afgelopen 3 jaar een “waarderingsbijdrage” of een gelijksoortige bijdrage door de gemeente verstrekt. Welke bedragen waren daarmee gemoeid en hoeveel keer gebeurde dat (met bedragen) door het vakteam CKE? Hierbij hoeft het geval van de heer Daga niet meer te worden genoemd.
Antwoord 1:
Voor een goed begrip van deze beantwoording is het van belang allereerst een nadere duiding te geven van enkele begrippen. De genoemde “waarderingsbijdrage” betreft een éénmalige subsidiebijdrage, niet gebaseerd op een subsidieverordening. Een subsidie kan worden gedefinieerd als een financiële bijdrage, waar tegenover niet een product of dienst aan de gemeente wordt geleverd, maar waarmee wél een initiatief van een derde wordt mogelijk gemaakt of ondersteund. Uiteraard is daarbij een bijzondere maatschappelijke noodzaak of nut, dan wel een specifiek gemeentelijk beleidsdoel de redengeving voor het verstrekken van de subsidie. Voor vele vaker voorkomende vormen van subsidie zijn door de gemeenteraad in de loop der jaren verordeningen vastgesteld. De subsidieverlening vindt dan slechts plaats binnen de spelregels zoals die daartoe in de verordening zijn vastgelegd. Meestal is dan tevens in de interne mandaatregeling vastgelegd dat dit soort subsidiebesluiten op een vastgelegd ambtelijk niveau bij mandaat namens het College van B&W kunnen worden genomen. Afhankelijk van de grens van het mandaat, is er  dan géén agendering en behandeling van een voorstel daartoe in de collegevergadering nodig. De diversiteit van het veld van subsidies is echter dermate groot, dat hiermee nooit alle aspecten van subsidieverlening kunnen worden afgedekt. Daarom is en blijft sprake van het somverlenen van éénmalige bijdragen die niet op een verordening zijn gebaseerd, zoals de onderhavige. De mandaatregeling is daarbij dan niet van toepassing.

Voorbeelden hiervan zijn de ondersteuning van een project naar aanleiding van de Tsunami en een bijdrage voor de slachtoffers van de aardbeving in Turkije. Maar óók een eventueel te verstrekken bijdrage aan de stichting Vermeer voor het Vermeercentrum valt onder deze definitie.

 

Op dit moment wordt een overzicht gemaakt van bijdragen aan derden, waaronder in het bijzonder de incidentele bijdragen. In eerste instantie richten we ons daarbij op het jaar 2004. Wij zullen het Presidium voorstellen de uitloopcommissie van 28 juni te benutten voor een commissie M&B. Tijdens deze vergadering zal, conform de afspraak van de raadsvergadering van 24 mei jl. een uiteenzetting worden gegeven over het subsidieinstrumentarium van de gemeente, mede in relatie tot eenmalige waarderingsbijdragen. Wij streven ernaar u dan tevens het hierboven bedoelde overzicht te presenteren.

 

Vraag 2:

Welke procedure werd in al de gevallen gevolgd?
Antwoord 2:

In gevallen van bijdragen die niet zijn gebaseerd op een subsidieverordening is een collegebesluit nodig. Op dit moment zijn geen andere voorbeelden bekend waarbij een bijdrage zonder collegebesluit is verstrekt. In het overzicht zoals bedoeld in antwoord 1 zal dit aspect worden meegenomen.

Vraag 3:

Als de waarderingsbijdrage een uitzondering is, waarom meenden de betrokken functionarissen, die op zich kennis droegen van de Delftse subsidieregels zoals ook blijkt uit de brief van 16 februari jl., dat dit niet via een besluit van B&W dan wel de raad kon worden afgedaan?

Antwoord 3:
Uit de brief van 16 februari, die reeds enige tijd daarvoor was geconcipieerd en die in het wethoudersoverleg van 14 februari is besproken, blijkt inderdaad dat de behandelend ambtenaar op zich kennis droeg van de subsidieregels. Bij het verstrekken van de bijdrage, die niet gebaseerd was op een subsidieverordening, is echter een procedurele fout gemaakt door deze niet langs het College te geleiden. Het College benadrukt hierbij dat het tot de dagelijkse routine van ambtenaren in de gemeente Delft behoort dat namens het College brieven worden ondertekend waarmee financiële verplichtingen worden aangegaan. Vaak gaat het daarbij om veel grotere bedragen dan in deze zaak aan de orde is. Het is dus zeker niet vreemd of uitzonderlijk dat een ambtenaar namens het College een brief ondertekent waarin financiële toezeggingen worden gedaan. In dit geval moet worden geconstateerd dat op moment van ondertekening niet is onderkend dat hier sprake is van een financiële toezegging die nadrukkelijk onder de definitie valt van een éénmalige subsidie buiten een verordening, waarvoor, zoals in het antwoord op vraag 1 vermeld, geen ambtelijk mandaat bestaat.

 

Vraag 4:

Uit het rapport blijkt, dat de heer Baljé het initiatief nam tot de mogelijkheid van een waarderingsbijdrage (pagina 2). De wethouder drong aan op een substantieel gebaar. Wat moeten wij ons daarbij voorstellen? Kwam de suggestie van de waarderingsbijdrage de betrokken functionarissen in eerste instantie niet wat vreemd voor en wat was daarop hun reactie?

Antwoord 4:

Met substantieel gebaar is niet een concreet bedrag genoemd, wel was duidelijk dat het niet ging om een paar duizend euro, maar om een substantieel bedrag van meer dan € 10.000,- . De suggestie kwam de ambtenaren niet vreemd voor, ook zij vonden dat het bijzondere initiatief van de heer Daga (financiële) waardering verdiende. De reden daarvoor was gelegen in de toegevoegde publicitaire en toeristische waarde die het initiatief voor de stad Delft heeft. De hoogte van het bedrag stond in redelijke verhouding tot de hoogte van de onkosten van de initiatiefnemer en de te verwachten lage kostendekking die uit de kaartverkoop voor de gondeltochtjes kon worden behaald. Het initiatief werd zonder een dergelijke bijdrage in de startfase als moeilijk levensvatbaar ingeschat.

 

Vraag 5:

Is de hoogte van het bedrag van de waarderingsbijdrage ook aan de orde geweest in het overleg tussen wethouder Baljé en de betrokken functionarissen? Het rapport wekt de indruk, dat die bedragen pas eerst in het gesprek door de behandelend ambtenaar en de heer Daga op 16 februari zijn besproken.
Antwoord 5:
Zie het antwoord op vraag 4 over de hoogte van de waarderingsbijdrage. De betreffende bedragen die met de heer Daga zijn besproken zijn inderdaad daar voor het eerst aan de orde geweest. Wethouder Baljé is na dit gesprek op de hoogte gebracht van de uitkomst van het gesprek en heeft hiermee ingestemd (zie hiervoor ook de derde alinea van pagina 2 van het onderzoeksverslag).

Vraag 6:

Hoe werd de hoogte van het bedrag van de waarderingsbijdrage bepaald?
Antwoord 6:
De bijdrage is voortgekomen uit een gesprek met de heer Daga op 14 februari. De heer Daga meende recht te hebben op € 40.000. Dit in perspectief van de kosten die volgens de opgave van de heer Daga in 2004 € 100.000 bedroegen. Het uiteindelijke bedrag was gebaseerd op een bijdrage aan de minimale onderhoudskosten voor de gondels voor een periode van drie jaar.

 

Vraag 7:

Was het College op de hoogte van het voornemen van wethouder Baljé een bijdrage te verstrekken aan de heer Daga. Zo nee, wanneer kreeg het College eerst kennis dat een bijdrage was toegezegd c.q. al was uitgekeerd?

Antwoord 7:

Het College was niet op de hoogte van het voornemen van wethouder Baljé.

In een collegevergadering is niet over een mogelijke subsidie voor het gondelproject gesproken. Het College heeft voor het eerst kennis gekregen van de toekenning en uitbetaling van een subsidie voor de gondels toen besloten werd tot het uitvoeren van een intern onderzoek en dit als feit naar boven kwam.

 

Formeel juist zou zijn geweest indien de instemming van de wethouder vóór verzending van de brief bekrachtigd zou zijn door het College. Tijdens het intern onderzoek is gebleken dat de behandelend ambtenaar de instemming van de wethouder heeft opgevat als een instemming met het verzenden van een brief aan de heer Daga. Wethouder Baljé heeft hierover aangegeven dat zijn instemming betrekking had op het voorbereiden van een collegevoorstel. Tijdens het intern onderzoek is gebleken dat in geen van de gesprekken of andere contacten tussen wethouder en behandelend ambtenaar aan de orde is geweest of er wel of niet een collegevoorstel zou moeten worden gemaakt. Er is hier dus sprake geweest van miscommunicatie tussen wethouder en behandelende ambtenaar.

Overigens mag ervan worden uitgegaan dat indien toen wel een voorstel aan het College was voorgelegd, het College, gezien de redengeving, zoals die in het antwoord op vraag 4 nader is uiteengezet, ook zou hebben besloten tot het verstrekken van een bijdrage.

 

Vraag 8:

Wat is de formeel juridische status van de financiële bijdrage uit de brief van 17 februari jl. en op welke wettelijke regeling is deze nu precies gebaseerd?
Antwoord 8:
De grondslag die hier van toepassing is, is art. 4:23 Awb lid 3, onderdeel d. Sub d geeft aan dat een wettelijke grondslag niet vereist is in incidentele gevallen, mits de subsidie voor ten hoogste vier jaren wordt verstrekt. De formeel juridische basis is in dit soort gevallen een collegebesluit. Het feit dat er in dit geval –ten onrechte- bij mandaat een besluit namens het College is genomen doet niets af aan de formeel juridische status die daarmee is ontstaan: er is sprake van een rechtsgeldig besluit. De verantwoordelijkheid voor deze procedurefout ligt uiteraard bij het College van B&W.

 

Vraag 9:

Hoe en door wie is de concrete betaling van het eerste deel van de waarderingsbijdrage uitgevoerd?
Antwoord 9:
De betaling voor 2005, groot € 13.000 (+ € 2.470 BTW) is op 14 maart 2005 uitgevoerd conform de reguliere procedures door het vakteam Financiën in opdracht van de budgethouder, vakteam CKE.

Tot slot.

In het kader van het uitgevoerde onderzoek naar de handelwijze van wethouder Baljé is als “nevenconclusie” vastgesteld dat bij deze subsidietoekenning een procedurele fout is gemaakt. Dit doet niets af aan de verantwoordelijkheid van het College voor het handelen van ambtenaren. Voor de procedurefout als zodanig kan, gezien de complexiteit van de materie, begrip worden opgebracht. Ook is de fout op zichzelf gezien naar ons oordeel niet van groot belang in het kader van het doel van het uitgevoerde onderzoek. Uiteraard dient herhaling wél te worden voorkomen, waarvoor intussen –zoals bekend- acties zijn ondernomen.

 

Hoogachtend,

Burgemeester en wethouders van Delft,

 

                                   , burgemeester

 

 

                                   , secretaris