Verslag
van de vergadering van de algemene commissie, gehouden op woensdag 24 mei 2000.
Geopend om 20.00 uur.
Aanwezig zijn: Baljé, Blinker,
Bolten, Bot, Bouman, De Graaf, De Koning, Den Boef, Dreesens (ambtelijke
ondersteuning) Heuvelman, Lourens, Mahler, Meuleman, Mooiweer, Mosterd, Oosten,
Rensen, Reuvers, Roos (gemeentesecretaris), Van Doeveren, Van Tongeren, Van
Oorschot (burgemeester), Van den Doel, Zweekhorst-Van Rooijen,
1. Opening.
De VOORZITTER: Ik open de
vergadering en heet u allen welkom. Vanavond is aan de orde een
initiatiefvoorstel, gelet op het feit dat dit voorstel uit de raad komt. De
heer Rosenthal zal een inleiding houden. Daarna volgt een eerste termijn van de
zijde van de raad en het college. De heer Bot, voorzitter van de werkgroep, zal
daarop reageren. Vervolgens krijgt de heer Rosenthal de gelegenheid te
reageren. In tweede termijn zal de afronding plaatsvinden.
De heer Rosenthal, die hoogleraar
bestuurskunde aan de universiteiten van Leiden en Rotterdam is, lid van de
Eerste Kamer en van de staatscommissie-Elzinga, is tevens bekend uit de
vakliteratuur door zijn diepgaande beschouwingen over het lokale bestuur en
door columnachtige beschouwingen in vakbladen.
De heer ROSENTHAL: Dezer dagen
houdt nog iets anders mij bezig. Ik ben voorzitter van het crisisonderzoeksteam
in Enschede en de afgelopen dagen heb ik mij volop beziggehouden met het
adviseren van de gemeente aldaar. Ik wens niemand in het lokale bestuur toe,
zoiets mee te maken als zich in Enschede heeft voorgedaan.
Dames en heren. Het was voor mij
niet moeilijk om gehoor te geven aan de uitnodiging van de heer Van Oorschot.
In de staatscommissie dualisme en lokale democratie hebben wij vele
vergaderingen broederlijk naast elkaar doorgebracht, zij het dat onze standpunten
niet altijd eensluidend waren. Ik stel uw uitnodiging bijzonder op prijs. Uit
de Nota Bestuurlijke vernieuwing in Delft meen ik op te maken dat de
voorstellen zich weliswaar verhouden tot de werkzaamheden van de
staatscommissie, maar dat de daarin genoemde kwesties al langer en diepgaander
een rol spelen. U bent met iets bezig dat al veel langer in het lokale bestuur
gaande is en wat dieper gaat dan een aantal zaken die in de staatscommissie aan
de orde zijn geweest, hoewel ook de staatscommissie steeds heeft betoogd dat
een der belangrijkste punten voor het lokale bestuur in Nederland de realisatie
van een aantal vernieuwingen is. En daar bent u mee bezig. U bent niet de enige
stad of gemeente die daarmee bezig is. Tijdens het werk van de staatscommissie
trof het mij hoezeer in allerlei gemeenten vele zaken aan de gang zijn. Ik mag
hopen dat u zich daarvan ten volle bewust bent. Ik zie dit ook in de nota
terug. Het is goed met elkaar in gemeentelijk Nederland aan een soort
benchmarking te doen en te bezien wat uit andere gemeenten kan worden opgepikt
aan initiatieven en ontwikkelingen.
Ik wijs op de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten en vele andere samenwerkingsverbanden waar men informatie
van elkaar overneemt waarmee men zijn voordeel doet. Of je in het noorden, het
zuiden, het oosten of het westen van het land komt; overal kom je vernieuwingsdrang
tegen. Ik voeg hieraan toe dat die niet alleen betrekking heeft op de algemeen
bestuurlijke vragen en de relatie tussen bestuur en bevolking. Deze
vernieuwingsdrang speelt ook volop in allerlei beleidsdomeinen en sectoren. Dit
vergeten wij nog wel eens. Ik ken bijvoorbeeld de sector politie en justitie
vrij goed. Als zich daar iets afspeelt, lijkt het er wel eens op dat men over
en weer niet altijd weet wat er bij de beleidsburen aan de gang is.
Ik wil, bij wijze van aftrap, nog
iets kwijt. Wat moveert nu bij het nadenken en meedenken over de ontwikkelingen
in het lokale bestuur? Ik heb een parabel voor u die een zekere zorg aangeeft
voor wat zich in de relatie lokaal bestuur versus bevolking afspeelt. Nederland
neemt met zijn BNP (bruto nationaal product) de zevende plaats in de wereld in.
Toen Jacques Chirac hier een paar maanden geleden was, sprak hij over Nederland
als een waarachtige mogendheid. Dat is niet niets. Nederland heeft een aantal
grote steden. Ik woon in Rotterdam, de op een na grootste stad van Nederland en
de grootste havenstad ter wereld. De stad heeft ook bijna de beste voetbalclub!
De gemeenteraad van Rotterdam is hoofd van de gemeente, nog altijd totdat de
Staten-Generaal anders beslissen. De gemeenteraad heeft 45 zetels. Mijn partij,
de VVD, maar dit gaat net zo goed op voor andere partijen, is de tweede partij
in Rotterdam. In Rotterdam heeft de VVD zo’n 1200 leden, waarvan 5 tot 10%
actief is. Dat is hoger dan het landelijke gemiddelde dat op 2,5% staat. Je
komt dan bij kandidaatstellingen voor het hoogste orgaan van de gemeente
terecht. Dan kost het je moeite om voor de A-lijst van kandidaten die je graag
in de raad wilt hebben voldoende mensen te vinden. Ik kan u dan vertellen dat
voor zo’n stad, en dat is geen geheim, de kandidatenlijst in een vergadering
wordt vastgesteld van ongeveer 100 aanwezigen, 100 burgers die lid van een
partij zijn. 100 personen bepalen wie het in de grootste havenstad van de
wereld voor vier jaar in belangrijke mate voor het zeggen zullen hebben. Zij
moeten in feite hun fiat geven aan een budget van 9,5 miljard. Dat gevoel van
onbehagen bekruipt je als je hierover spreekt. En daar moet iets aan gebeuren,
ook langs veel indirecte routes. Ik ben mij daar zeer van bewust.
Uw Nota Bestuur 2 heb ik met
aandacht doorgelezen. Er staat een aantal boeiende en verfrissende zaken in. De
opgave waarvoor u staat, is om het vooral fris te houden en het niet te laten
wegebben naar te veel verambtelijking of bureaucratisering. Dit is gemakkelijker
gezegd dan gedaan. Ik ben een buitenstaander, dus ik kan dat tegen u zeggen,
maar ik weet dat als ik in andere contreien met dit soort opgaven wordt
geconfronteerd wij er met frisse moed tegenaan gaan, maar gaandeweg met
allerlei problemen geconfronteerd worden. In de Nota Bestuur 2 vind ik het
bijzonder aardig dat u in het prille begin daarvan precies doet waarover velen
praten. U zet een groot vraagteken bij de redenering: zo hebben wij het al heel
gedaan en dus is het goed. Het feit dat u op een bepaalde manier met de
bevolking omgaat, wil niet zeggen dat dit de goede manier is en blijft.
In de diagnose vraagt u aandacht
voor een aantal knelpunten. De thema’s spreken mij stuk voor stuk aan. U zit
dicht bij het punt waarom het in belangrijke mate gaat. U signaleert knelpunten
in de sfeer van tijd, kwaliteit, interactie, rollen en cultuur. Ik ben geneigd
om te zeggen dat vele punten iets te maken hebben met een woord dat lange tijd
een modewoord is geweest maar dat geleidelijk aan belang heeft gewonnen. U wilt
uw activiteiten en contacten met de bevolking transparanter maken. U spreekt
over meer inzichtelijk: men moet over en weer weten wat je aan het doen bent.
Ik kom bij een punt dat ik bij u
wil poneren, bijna wil ik het deponeren. Ik kijk naar waarmee wij in de
staatscommissie bezig zijn geweest en waar wij in de relatie van overheid tot
bevolking voor staan. Ik spreek hierbij niet alleen over lokaal bestuur, ik heb
het ook over de relatie van de overheid in het algemeen tot de bevolking.
Volgens mij is er op het ogenblik een schreeuwende behoefte aan transparantie
van machtsuitoefening aan de ene kant en controle daarop aan de andere kant.
Het is niet voor niets dat ik in de staatscommissie voortdurend naast de
burgemeester van deze stad heb gezeten. Ik weet dat dit onderwerp hem, en zijn
politieke geestverwanten, zeer moveert. Het moveert mij ook bijzonder. Los van
een aantal praktische noties waarom het gaat in de relatie binnen het lokale
bestuur en tussen het lokale bestuur en de bevolking, gaat het vooral om het
thema van helderheid, transparantie en scheiding van macht en controle daarop.
Voor het lokale bestuur kom ik dan terecht bij een waarachtig dualisme, met een
heldere rolverdeling, taakverdeling en een heldere verdeling van
verantwoordelijkheden.
Verleden week heb ik een stuk
gepubliceerd in NRC/Handelsblad onder de titel De politiek moet de
controleparadox van het huidige bestel bezweren. Ik ben er heilig van overtuigd
dat wij nog maar aan het begin staan van een relatie tussen overheid en bevolking
en overheidsorganen onderling, waarin de behoefte aan controle op wat aan macht
en invloed wordt uitgeoefend alleen maar zal toenemen. In het publieke debat
gaat het voor 90% over de problematiek van de controle. Mensen willen weten wat
anderen met die macht en gezag die zijn toevertrouwd doen. Er is wel gezegd dat
het een ontwikkeling is in de richting van een tweederangs verschijnsel:
wanneer het over beleid gaat, zijn wij het allemaal met elkaar eens en vervagen
de verschillen tussen de partijen. Waarom zou je dan nog aan controle doen?
Ik denk dat dit een misvatting
is. De toegenomen gerichtheid op controle kan allerminst worden afgedaan als
een soort tweederangs politiek verschijnsel. Volgens mij gaan daarachter schuil
een fundamentele ontwikkeling en verandering in de functie van de politiek in
onze samenleving. Dit heeft weer alles te maken met een aantal ontwikkelingen
in onze samenleving. Ik noem er drie. 1. De inzichtelijke structuur die wij van
de samenleving en de bevolking hadden, is voorbij. Experts op het gebied van
ontwikkelingen in de samenleving praten op dit ogenblik over het merkwaardige
fenomeen dat, hoe meer wij van de samenleving denken te weten, hoe ongekender die
wordt. Wij kennen onze eigen lokale samenleving vaak onvoldoende. Bijna
fluisterend zeg ik: of het nu de Bijlmer of Enschede was, er zit toch iets
merkwaardigs in. De samenleving heeft allerlei vlottende netwerken en
informatiestromen en dat levert onduidelijkheden op. De bevolking heeft
behoefte aan een zekere mate van controle op degenen die over die ongekende
samenleving macht en invloed uitoefenen. 2. Volgens een aantal deskundigen
maakt de Westerse samenleving een verandering door naar een risicosamenleving.
Om het kort door de bocht te zeggen: de burger is vandaag de dag niet meer een
burger die in onze Westerse samenleving honger heeft. Hij is iemand die zich
onzeker voelt. Onzekerheid, ongerustheid over de toekomst. Er mag grote
voorspoed zijn, maar naarmate die toeneemt, neemt de onzekerheid over
tegenkantingen toe. 3. De transparantie wordt simpelweg afgedwongen door de rol
van de media, de machtsontplooiing van de media. Ook in het Delftse staan wij
ongetwijfeld nog maar aan het begin van journalistieke recherche en investigate
of journalism, zoals men die in andere landen allang kent. Dit is heel goed,
want lange tijd hebben de media -- vooral ten tijde van de verzuiling -- vooral
aan deemoedigheid en plichtsverzaking geleden. Het waren lange tijd
spreekbuizen van de zuilen en pas nu beginnen ze zich te emanciperen. Het
probleem is wel dat de media, in tegenstelling tot andere machtsbolwerken, het
enige machtsbolwerk vormen dat niet gecontroleerd wordt. Daar zou misschien
iets aan moeten worden gedaan.
Dit brengt mij tot de
constatering dat de relatie lokale overheid-burgers vooral geduid moet worden
in termen van helderheid. Over en weer moet men weten waarom het gaat. U reikte
het al aan: in de interactie, in de rollen en in de werkwijze moet duidelijk
zijn waar je over en weer voor staat. Dan is ook de controle op de macht en de
machtsuitoefening transparant.
Dit is de kern van wat ik dit
gezelschap wil aanreiken. Ik heb mij ten aanzien van de gemeenteraad en de
relatie tot de bevolking door de tijd heen duchtig bezonnen op mogelijkheden om
de relatie van machthebber tot controleur gestalte te geven. Dat doe je met
“interactie”. Je moet de zaken op elkaar betrekking laten hebben. Over en weer
moet je weten waarmee je bezig bent. Met u heb ik allerlei ideeën over
kwartaaldebatten tot de adoptie door bestuurders van stadsdelen, ze lopen van
een eigen griffie voor de raad -- het kabinet opent mogelijkheden in die
richting -- tot aan een internetzuil, van een stroomlijning van activiteiten
van een raad tot aan het thema dat in de transparante relatie van
machthebbers/gemeente/bestuur/college, de controle daarop in een fysieke
infrastructuur tot uitdrukking kan komen. Wat wij ooit het raadhuis noemden, is
uit onze nomenclatuur in Nederland verdwenen. Wij spreken nu over stadhuis en
daar lopen de verhoudingen vaak door elkaar heen.
Samenvattend merk ik op dat ik
met u nog zou kunnen doorspreken over allerlei modaliteiten van versterking van
de positie van de bevolking in relatie tot de gemeente. Mijn pleidooi gaat
vooral over het thema van transparantie, macht en controle op die macht. De
bevolking heeft aan transparantie op dat punt een steeds grotere behoefte.
De VOORZITTER: Dank u zeer. Ik
hoop dat uw woorden ons in het komende debat helpen om nog eens duidelijk te
maken waarvoor wij dit alles willen ondernemen en waarop wij willen afkoersen.
Ik geef nu het woord aan de
commissieleden.
De heer VAN TONGEREN (CDA):
Voorzitter. Ik begin met een aantal algemene opmerkingen over de Nota Bestuur
2. Daarna ga ik in op losse vraagstukken die de werkgroep heeft voorgelegd. De
CDA-fractie is erg te spreken over de kwaliteit.
Ook wordt aangegeven waar de
gedachtevorming nog niet uitgekristalliseerd is en waar het op dit moment nog
niet mogelijk is om met verdergaande concretisering te komen. Een compliment
van onze fractie vinden wij zeker op zijn plaats. De opdracht is natuurlijk ook
niet zo eenvoudig: hoe willen wij als raad functioneren? De onderwerpen en
regels worden steeds complexer. De heer Rosenthal wees er al op: is het voor de
raad allemaal nog wel te volgen? Daar staat tegenover dat we de beleidsvorming
zoveel mogelijk interactief willen doen en dat stelt ook de eis, dat wij
dergelijke vraagstukken als het ware moeten kunnen terugvertalen naar de inwoners.
Dat stelt hoge eisen aan het functioneren als raad. Om te beginnen, rijst de
vraag of wij zelf wel weten waar het eigenlijk om draait en of het ons lukt om
ook precies aan te geven wat de kern van dat soort vraagstukken is en dan op
een zodanige manier dat het voor de inwoners ook duidelijk is waar het om gaat.
Wat ons wel is opgevallen, is dat
het in de nota misschien iets meer gaat over het opereren van de raad en de
verhouding tussen de raad en het college dan over de relatie tussen politiek en
burger. Er staat uiteraard een heel uitgebreid hoofdstuk in over interactieve
beleidsvorming en er zit een checklist in, maar wij zien dat het accent in het
stuk vooral ligt op het verbeteren van de checks en balances tussen college en
raad. Het uitgangspunt dat wij op sommige plaatsen tegenkomen, namelijk om de
regie zoveel mogelijk bij de raad te leggen, vinden wij eveneens een belangrijk
uitgangspunt. Een ander punt van belang in de nota is, dat er gezocht is naar
een effectieve inzet en tijdsinvestering van raadsleden. Er wordt geprobeerd
een zodanige structuur te scheppen, dat de raad zich kan bezighouden met de
dingen die er ook daadwerkelijk toe doen en dat dingen die hij minder zinvol
acht tot het uiterste minimum kunnen worden beperkt. Wij vinden dat een
verstandige invalshoek. Dat leidt tot goed toegeruste raadsleden die misschien
meer lol in hun werk hebben en daardoor ook een hogere kwaliteit aan het
bestuur van de stad kunnen toevoegen.
Voorzitter. Ik wil vervolgens op
een aantal losse punten ingaan. Naar ons oordeel kunnen de faciliteiten voor de
raadsleden inderdaad op een aantal punten verder worden uitgebreid,
bijvoorbeeld door meer mogelijkheden tot training en opleiding. De begeleiding
van nieuwkomers zou consistenter kunnen en zich niet alleen moeten beperken tot
het eerste halfjaar maar zich gedurende een langere periode uitstrekken.
Misschien zou de fractieassistentie ook uitgebreid moeten worden. Een
belangrijk punt in de nota is het voorstel om het voorzitterschap van de
raadscommissies anders te organiseren. Wij zijn er een voorstander van om het
voorzitterschap te leggen bij leden van de raad en dus geen externe
voorzitters, omdat dit ook de mogelijkheden geeft om de leden van de
agendacommissie en de voorzitter van de raadscommissie in één hand te brengen.
Het betekent wel, dat die voorzitters geschikt voor die functie moeten zijn en
draagvlak en autoriteit moeten hebben. In onze ogen maakt dit het raadswerk
interessanter. Dat betekent ook, dat er een goede mix zou moeten van zijn van
herkomst van deze voorzitters, zowel uit de college- als de
niet-collegepartijen. Bij een "goede toerusting" kan ook gedacht
worden aan de faciliteiten voor de agendacommissie. Misschien moet inderdaad
een vergelijking worden getrokken met de griffiers in de Tweede Kamer waardoor
de raad een goed apparaat ten dienste staat.
Ook over de vergaderlocatie zijn
voorstellen gedaan. Wat ons betreft, moet de hoofdregel zijn dat de
vergaderingen op het stadhuis worden gehouden in verband met de herkenbaarheid.
In sommige gevallen kan het echter nuttig zijn om op locatie te vergaderen,
vooral in die situaties waarin wijkplannen besproken worden.
Onze fractie ziet de commissies
voor bezwaar en beroep als een belangrijke bron van informatie over de gevolgen
van beleid, met name ongewilde of onvoorziene gevolgen. Het voegt een dimensie
toe aan de informatie op papier maar aan de andere kant is dit wel een heel erg
arbeidsintensieve manier om tot die kennis te komen. Een vorm waarin deze
commissies geheel zonder raadsleden functioneren, is voor ons zeker
bespreekbaar maar dan moet het wel mogelijk zijn om over relevante informatie
te kunnen beschikken. Dat stelt dus wel eisen aan de verslaglegging, die dan
niet jaarlijks maar halfjaarlijks moet plaatsvinden. Een alternatief kan zijn
een heel beperkte deelname uit de raad of misschien jaarlijks roulerend om de
last niet teveel bij een beperkt aantal mensen te leggen.
Voorzitter. Er is een mooie lijst
met aandachtspunten voor interactieve beleidsvorming. Ik denk, dat wij vooral
ook de lessen uit eerdere projecten en voorbeelden moeten trekken. Zo moeten de
spelregels van tevoren goed bekend zijn en lopende het proces uiteraard
constant blijven. Wij moeten altijd leren van de voorbeelden. Er moet een
feedback zijn naar de organisaties die een inbreng hebben geleverd. Een ander
afzonderlijk voorstel behelst de subcommissies bij de commissie leefbaarheid,
gekoppeld aan wijken. Wij vinden dat op de schaal van Delft niet nodig en te
veel in de richting van wijkraden en deelgemeenten gaan. Het is denkbaar om dat
thematisch te doen. Als in een bepaalde wijk zeer omvangrijke dingen spelen,
zoals een herstructurering van de Voorhof, is dat denkbaar maar anderzijds is
het voor de commissie duurzaamheid toch ook mogelijk om een project als
Zuidpoort te behandelen. Wij zijn daarom geen voorstander van aparte
wijkcommissies, die als het ware subcommissies van de commissie leefbaarheid
zijn.
De heer BALJÉ (VVD): Voorzitter.
Ook de VVD-fractie zal dezelfde opbouw gebruiken als het CDA: allereerst
algemene opmerkingen om daarna wat dieper in te gaan op een aantal beslispunten
in de nota.
Wat deze materie betreft, staat
de VVD-fractie voor drie uitdagingen. In de eerste plaats moet een balans
worden gevonden tussen het monistische stelsel en het duale stelsel waar we
naartoe willen. Wij willen de verantwoordelijkheden meer scheiden om het
bestuur transparanter te maken. Macht en controle zijn daarin belangrijke
elementen en wat dat betreft, onderschrijft deze fractie graag de zienswijze
van de heer Rosenthal. Bovendien wensen wij, zoals in de nota wordt beschreven,
dat het bestuur effectiever wordt. Transparanter en effectiever moeten het voor
raadsleden maar ook voor de burger interessanter en leuker maken om zich met
het bestuur bezig te houden. Als het effect zou zijn dat het bestuur meer
aantrekkingskracht vindt, is dit een groot goed. De tweede uitdaging is
vervolgens om structuren en instrumenten te ontwikkelen, in te zetten, te
evalueren en daar waar nodig bij te sturen zonder dat dit leidt tot een
ongelooflijke hoop bureaucratisering. Ten slotte moet naast die
structuurverandering ook een cultuurverandering plaatsvinden.
Sprekend over het streven naar
meer dualisme, zijn er voor mijn fractie een aantal aandachtspunten. De
VVD-fractie is van mening, dat wij nooit naar een compleet duaal stelsel gaan,
zo goed als wij nu geen compleet monistisch stelsel hebben. De woorden van
voormalig minister Peper bij het belangrijke onderzoek waren erg aardig, toen
hij zei dat het hem een groot goed zou zijn wanneer het lokale bestuur wat
dualistischer wordt en het landelijke bestuur wat monistischer. Kennelijk zijn
er tussenvarianten.
Wijzigingen in structuur en
cultuur moeten voorzichtig en doordacht aangebracht worden. Daarbij gaat het om
de spelregels en de verantwoordelijkheden die daarbinnen kunnen worden
onderscheiden. Wij vinden dat de wijzigingen de tand des tijds ruim moeten
kunnen doorstaan en vooral niet conjunctuurgevoelig moeten zijn. Bovendien
moeten wij nadenken over hoe wij al dat inzetten van nieuwe zaken evalueren en
hoe wij kunnen bijsturen en ten slotte -- misschien nog wel het
allerbelangrijkste -- moeten wij nadenken over de manier waarop wij al de
burger al die veranderingen uitleggen. Juist met het oog op transparantie is
dat misschien nog wel het allerbelangrijkste en wat dat betreft, vindt deze
fractie het jammer dat vanavond de pers of één burger niet bij deze vergadering
aanwezig is.
Ten aanzien van de beslispunten
in de nota wil ik beginnen bij paragraaf 6.2 over beleidsnotities. Wij
ondersteunen die paragraaf van harte maar wij zouden daar graag één element aan
willen toevoegen. De VVD-fractie is van mening, dat wij aan beleidsnotities een
toetsingsparagraaf moeten toevoegen, waarin meetbare delen moeten worden
geformuleerd met mogelijk een tijdspad daarbij opdat wij op geschikte elementen
kunnen evalueren en kunnen bijsturen.
In paragraaf 7.1 over het
begrippenkader wordt iets gezegd over het bestuursjaar dat wordt ingesteld en
gehandhaafd. Wat deze fractie betreft, doen wij dat van zomernota naar
zomernota. In paragraaf 7.1.2 wordt gerept over de maatschappelijke verkenning.
In de nota staat, dat eerst de resultaten uit Eindhoven en Amersfoort afgewacht
moeten worden. Mijn fractie ondersteunt dat, maar laten we voorzichtig zijn en
inderdaad eerst die resultaten afwachten. Mogelijk dat wij later bij het
opstellen van een participatieverordening dit soort instrumenten mee kunnen
nemen.
In paragraaf 7.1.2 wordt
bovendien een en ander uitgelegd over de relatie tussen de agendacommissie en
de raad, maar wat nog enigszins onduidelijk blijft, is wat de relatie is tussen
de agendacommissie en het college van B en W. Het volgende dilemma is denkbaar:
als BenW willen dat de raad zich over een bepaald onderwerp uitspreekt, hoe
gebeurt dat dan?
Paragraaf 7.2.2. is een bijzonder
boeiende paragraaf want daarin gaat het over de agendacommissie en over
raadsleden die mogelijk voorzitter van commissies worden. Er worden twee
varianten onderscheiden. Raadsleden worden voorzitter van commissies en zitten
vervolgens ook in de agendacommissie dan wel er worden externe voorzitters
ingehuurd maar raadsleden blijven in de agendacommissie zitten. Deze fractie
heeft een lichte voorkeur voor de eerste variant, namelijk om de raadsleden
zowel voorzitter te laten worden en ook in de agendacommissie in te zetten. Dat
heeft te maken met de gedachte van "als dit … dan ook dat" maar
bovendien, als je een externe voorzitter laat worden van een commissie terwijl
raadsleden nog steeds in de agendacommissie zitten, werkt dit een hoop
bureaucratisering in de hand en dat maakt het systeem er weer niet helderder
op. Er zijn natuurlijk wel voorwaarden verbonden aan het voorzitter worden van
zo’n commissie. Het gaat dan om de samenstelling van de commissie, dat wil
zeggen letterlijk om de vraag: wie en van welke partijen? Komt er een
evenwichtige samenstelling uit? Het gaat vooral om de kwaliteit van de mensen
die deze taak op zich nemen.
Een volgende voorwaarde is de
ondersteuning van deze mensen. Wat wordt de tijdsbelasting en hoe zit het kader
van spelregels in elkaar?
Op bladzijde 25 wordt uiteengezet
hoe het gaat met onderwerpen die een fractie voorstelt op de agenda te
plaatsen. Deze fractie moet de voorzitter van de commissie van het nut daarvan
overtuigen. Wat mijn fractie betreft, is dit een weeffout omdat de
agendacommissie daarvan overtuigd moet worden en vervolgens kan besluiten in
welke commissie een dergelijk onderwerp behandeld kan worden. Zo ontstaat een
balans tussen wat wel en wat niet in de commissie behandeld wordt en wordt het
belang wat verspreid. Op dezelfde bladzijde wordt gesteld dat vragen voortaan
per e-mail verzonden kunnen worden. Afgezien van de vraag of dit wenselijk is
en of je op tijd een antwoord krijgt, is mijn fractie op dit moment van mening
dat de technische staat van het RIS en van de kabelverbinding een dergelijk
voorstel niet toelaat.
Op bladzijde 26 wordt gesproken
over vergaderlocaties. Voor de VVD-fractie kan het beleid in de wijken worden
besproken maar advisering en besluitvorming vindt plaats op het stadhuis.
Vroeger heette dat het raadhuis en dat heette het niet voor niets! Op dezelfde
bladzijde worden drie alternatieven gegeven over de behandeling van de
Zomernota. De VVD-fractie houdt vast aan het laatste, namelijk het handhaven
van het huidige systeem.
In paragraaf 7.4 wordt ingegaan
op de faciliteiten. Het is wat onze fractie betreft volstrekt helder, dat de
nieuwe rol die wij van raad en raadsleden vragen mogelijk enige vorm van extra
ondersteuning vereist. In de eerste plaats kan worden nagedacht over de vraag
hoe de fractiebudgetten in elkaar zitten. Misschien kan daaraan iets worden
gedaan in de zin van vorming en scholing. Bovendien is de gedachte aan een
griffie wel aardig, hoewel daarbij de kanttekening kan worden geplaatst dat de
kosten van dualisering en al die taken die wij wel of niet krijgen wel in de
hand gehouden moeten worden. Deze kosten moeten wel opwegen tegen de voordelen.
In paragraaf 7.4.2 wordt
gesproken over de commissie beroep en bezwaar. Wat ons betreft, gaan wij in
kamer 2 terug naar minimaal één raadslid en in de kamers 1 en 3 naar minimaal
twee raadsleden en niet minder.
In hoofdstuk 8 wordt ingegaan op
de interactieve beleidsvorming. Het mag inmiddels helder zijn wat de
VVD-fractie in de afgelopen anderhalf à twee jaar daarvan vond en nog steeds
vindt. Het gaat vooral om spelregels en verantwoordelijkheden die helder moeten
worden, over het managen van verwachtingen -- waarover wij thans in een ander
gremium spreken --en om machtsrelaties en controle die transparant moeten
worden. Er worden nuttige wenken gegeven in dat hoofdstuk die inderdaad verder
geconcretiseerd kunnen worden. Dat doen wij onder andere bij de evaluatie van
de wijkaanpak maar wat ons betreft, doen wij dat ook in de aanloop naar de
participatieverordening.
Voorzitter. Het model van de
wijkaanpak op bladzijde 38 is wat ons betreft ok. Daarin staat namelijk
letterlijk, dat een wijkplan eerst in de commissie wordt besproken voordat een
wijkmarkt wordt georganiseerd.
Mevrouw HEUVELMAN (GroenLinks):
Voorzitter. Op 26 januari 1984 werd de vorige nota Bestuur vastgesteld en dat
lijkt anno 2000 nog langer geleden dan het feitelijk is. Je zou daarvan kunnen
zeggen, dat het een tamelijk duurzame nota is gebleken maar je kunt ook
vaststellen, dat zij stokoud is. Het was en is een typisch product van de jaren
’70 en ’80 waarbij inspraak het toverwoord was. Natuurlijk heeft ook in Delft
de tijd binnen en buiten de raad sindsdien niet stilgestaan en is er
geanticipeerd en gereageerd op verdergaande individualisering en emancipatie
van de burgers. In de jaren ’90 raakte Delft bijvoorbeeld ook in de ban van wat
toen de communicatie met de burgers heette, waaruit onder andere het Stadspanel
voortkwam. Ook in Delft bestaat al enige tijd de mogelijkheid tot het houden
van een referendum. Ook zijn verdergaande experimenten gehouden, waarbij
burgers die zich wel degelijk zeer betrokken voelen, zeker waar het hun directe
belangen betreft, de mogelijkheid werd geboden om vroegtijdig bij een
besluitvormingsproces betrokken te worden. Workshops, coproducties, interactief
beleid: van dit alles zijn in de afgelopen periode voorbeelden en vaak goede
voorbeelden in Delft te noemen. Maar echt geformaliseerd werd de veranderde
rolverdeling tussen de raad – inclusief B en W – en de burgers niet, want we
hebben immers nog altijd te maken met de nota Bestuur I uit 1984. Hoog tijd dus
voor een nieuwe nota!
Onder invloed van de bredere
landelijke discussie over de rol van het lokale bestuur, uitmondend in de
aanbevelingen van de commissie-Elzinga in het algemeen en in meer directe
aanleiding voortkomend uit de noodzaak om als bestuur in Delft een adequate aansluiting
te vinden bij de ambtelijke reorganisatie werd hiertoe besloten. Een vrijwel
raadsbrede werkgroep werd ingesteld en het resultaat van haar inspanningen ligt
vanavond voor. Ik wil vanavond in ieder geval direct gebruik maken van de
gelegenheid om onze waardering voor de geleverde inspanningen uit te spreken en
een compliment uit te spreken voor het tot dusverre bereikte resultaat. De
fractie van GroenLinks kan zich daar in grote lijnen in vinden en hoopt en
verwacht, dat vanavond zal blijken dat dit voor het overgrote deel van de
fracties evenzeer geldt. Natuurlijk kleven er ook bezwaren aan een dergelijke
werkwijze, waarbij binnen een breed samengestelde groep consensus is
nagestreefd. Het is dan ook vanavond tijdens deze speciale
commissievergadering, dat de fracties in staat gesteld worden om nadere
accenten te plaatsen. Wij willen van die mogelijkheid dan ook graag gebruik
maken.
Natuurlijk valt er over de brede
analyse aan het begin van het stuk, zeker voor politici, nog heel veel meer te
zeggen maar hiertoe laten wij ons, zeker vanavond niet, niet verleiden. Dat is
meer iets voor een regenachtige zondagmiddag onder ons, want daar zitten heel
weinig mensen op te wachten en over die mensen gaat het toch vanavond in
belangrijke mate. De analyse over de specifieke knelpunten en omstandigheden in
Delft delen wij. Met de doelstelling die de Delftse raad zich heeft gesteld
onder de noemer "toegankelijk, herkenbaar en effectief" is natuurlijk
helemaal niets mis. Maar de fractie van GroenLinks laat zich bij een nieuwe
bestuurlijke opzet toch vooral leiden door dezelfde gedachten die ook ten
grondslag liggen aan de reorganisatie van ons gemeentelijk apparaat: meer naar
buiten toe gericht met een tijdige en serieuze inbreng van onze burgers. Dat de
politiek om dit te bereiken minder tijd in het stadhuis en meer daarbuiten moet
doorbrengen, is voor ons zo klaar als een klontje. De nota bevat hiertoe een
groot aantal voorstellen die wij steunen en minimaal interessant genoeg vinden
om mee aan de slag te gaan. Daarnaast worden voorstellen gedaan om de positie
van de huidige en toekomstige gemeenteraad te verduidelijken en daarmee te
versterken. Daarbij wordt zowel ingegaan op de positionering ten opzichte van
het college, waarbij met name de controlerende functie wordt aangescherpt, als
op mogelijkheden om in verdergaande interactieve processen een duidelijke en
dus sterke rol te kunnen spelen.
Voorzitter. Dit zijn allemaal
punten die ons op hoofdlijnen -- want daar willen wij ons in het kader van deze
conceptnota toe beperken -- aanstaan. Rest ons die onderdelen van de nota die
wij sterker zouden willen neerzetten, dat wil zeggen de alternatieven waarover
onze mening wordt gevraagd alsmede nog een enkele losse opmerking.
Al eerder vastgesteld hebbende,
dat een sterke externe gerichtheid voor GroenLinks het belangrijkste criterium
is bij de beoordeling van de voorliggende nota zouden wij ervoor willen pleiten
om niet af te wachten wat in Eindhoven de uitkomsten zijn van het experiment
Maatschappelijke Verkenning maar om hier in Delft zo snel mogelijk mee aan de
slag te gaan. In dat verband vinden wij ook het recht van initiatief, zoals dat
in Amersfoort voor burgers is ingesteld, een interessante optie. Bij diezelfde
wens tot extern werken behoort een brede inzet van mogelijkheden die de moderne
IC-technieken ons bieden, zeker omdat wij daar in Delft Kennisstad behoorlijk in
investeren. Dat het niet altijd even fantastisch werkt en dat wij zelfs voor
intern gebruik daar niet altijd even goed mee uit de voeten kunnen, is op dit
moment een handicap, maar dat laat onverlet dat wij volop willen blijven
inzetten om voor eigen gebruik maar met name op korte termijn veel meer extern
dit soort methoden te kunnen inzetten. Op dit punt zou wat ons betreft meer en
een meer concrete uitwerking van het desbetreffende hoofdstuk op zijn plaats
zijn. Wij hebben daar eventueel nog wel wat concrete suggesties voor.
De aanzet die in hoofdstuk 8
gegeven wordt ten aanzien van interactieve beleidsprocessen vinden wij goed.
Toch zal op dit punt een en ander verder uitgewerkt moeten worden, zeker als
dit uiteindelijk moet uitmonden in een participatieverordening. Wij stellen
daarbij vast, dat een dergelijke uitwerking niet alleen voor grote
beleidsbeschikkingen beschikbaar moet zijn -- het lijkt erop dat dit hoofdstuk
hier toch een beetje van uitgaat -- maar dat ook voor kleinere beleidsnota’s en
beleidsonderdelen een dergelijke uitwerking beschikbaar moet zijn. Bovendien
moet onderscheid gemaakt worden tussen verschillende soorten beleid, waarbij
bijvoorbeeld ten aanzien van processen in de sfeer van de ruimtelijke ordening
vaak meer sprake is van formele trajecten en beslismomenten die dan ook netjes
ingebouwd moeten zijn. De verordening zal meer op maat op diverse trajecten
moeten worden toegesneden. Ik ben het met mijn overburen eens, dat daarbij veel
te leren valt van de inmiddels in Delft in de praktijk al gelopen processen
zoals die rond de binnenstad, het wijkgericht werken, enz.
In de tekst wordt een aantal
alternatieve varianten gegeven. Over de onderscheidende rollen die
gemeenteraadsleden in de toekomst spelen, wordt in de nota geen uitspraak
gedaan. De fractie van GroenLinks kiest ervoor om dit een keuze en/of zelfs van
de individuele raadsleden te laten zijn. De keuze om het bestuursjaar van
Zomernota tot Zomernota te laten lopen, steunen wij.
Resten ons nog twee wat hetere
hangijzers. Wie zit in de toekomst de commissievergaderingen voor en de
deelname van raadsleden van commissies van beroeps- en bezwaarschriften. Bij
deze twee punten zijn wij er niet echt uitgekomen. Sterker nog, zijn er behoorlijke
verschillen geconstateerd met de daarbij behorende zinnige argumenten voor
diverse varianten.
Het dualisme als toekomstig
gemeentelijk model wordt op zichzelf niet door alle leden van onze fractie met
evenveel enthousiasme omarmd. De noodzaak om de afspraken hierover beter te
laten aansluiten op de praktijk delen wij echter wel. Hieruit komt onder andere
de vraag voort of er een voorzitter uit de raad moet komen of dat extern
geworven moet worden. Dit punt staat voor ons dus nog open. De argumenten zijn
onder andere enerzijds een fors beslag op tijd en kwaliteit van de te
selecteren zittende raadsleden waarbij stevig geïnvesteerd moet worden in
training en ondersteuning versus een wellicht erg ver doorgevoerde
verzakelijking met dezelfde en misschien nog wel sterkere noodzaak voor
training en ondersteuning. Ook op het punt van het lidmaatschap van raadsleden
van de commissies beroep en bezwaar zijn wij er nog niet uit. De forse
tijdswinst die daarbij gerealiseerd kan worden, staat tegenover het mogelijk
ongewenste signaal dat je daarmee richting stad afgeeft, alsmede de ruimte die
dit biedt voor verregaande juridificering.
Voorzitter. In onze fractie werd
het als een gemis ervaren, dat helemaal niet ingegaan is op de rol
respectievelijk de legitimatie van het verlengde bestuur. Haaglanden en
Midden-Delfland werden daarbij expliciet genoemd. Wij zijn er benieuwd naar of
er in de werkgroep over dit onderwerp is nagedacht en, zo niet, of dit niet
alsnog onderdeel moet uitmaken van de nota Bestuur 2.
De heer MEULEMAN (Stadsbelangen):
Voorzitter. Ik ben zeer enthousiast over de inleiding van de heer Rosenthal.
Hij heeft een aantal zeer heldere zaken aangeroerd, maar over één ding is onze
fractie het in ieder geval niet eens. Wij zijn van mening, dat Rotterdam de
beste voetbalclub van Nederland heeft! Ik constateer, dat het heel opvallend is
dat wij hier in een algemene commissievergadering met elkaar spreken over
bestuurlijke verhoudingen met een lege publieke tribune.
Het is goed als een stadsbestuur
zich zo nu en dan een spiegel voorhoudt en zich afvraagt waarmee het bezig is
en of het werk op de juiste wijze wordt verricht. Kunnen zaken veranderd of
verbeterd worden? Het is ook volstrekt logisch dat de Delftse politiek in het
licht van het NEON-proces meekantelt en opnieuw positie kiest, althans, daartoe
in ieder geval een poging onderneemt. Gelukkig kan onze fractie constateren dat
wij in Delft al langer bezig zijn onszelf een spiegel voor te houden. Hoewel de
Nota Bestuur 1 dateert uit 1984, hebben wij ook in 1995 met de strategie Delft
Kennisstad en, al eerder, met interactieve beleidsvoering ons een spiegel
voorgehouden. Met onze drang om zaken te veranderen, moeten wij uitkijken dat
de weegschaal niet te ver doorslaat. Wij zullen onszelf, naast het feit dat wij
ons een spiegel moeten voorhouden, ook de vraag moeten blijven stellen of het
realistisch is wat wij willen veranderen en of wij met de voorgestelde
veranderingen ons doel bereiken. Uitkijken dus dat wij onszelf niet voor de gek
houden. Dezelfde aap, maar dan in een ander jasje. Wij noemen het anders, maar
doen eigenlijk hetzelfde.
Het oude denken zet nog vaak de
toon, zo staat in de nota. Maar leert men niet juist uit het verleden en
beslist men op basis daarvan niet vaak om zaken wel of niet te veranderen?
Vanuit dat oude denken, dus. Dat betekent niet, dat er nooit iets veranderd mag
worden of het lef moet hebben, veranderingen door te voeren. Wij moeten echter
niet willen veranderen omwille van het veranderen. Wij mogen ook niet uit het
oog verliezen welke doelen wij nastreven met de bestuurlijke vernieuwing en dus
met deze nota. Een van de doelen is, de burgers meer bij de politiek te
betrekken. Het effect zou moeten zijn dat straks bij gemeenteraadsverkiezingen
de dalende opkomstlijn kan worden tegengehouden en omgebogen naar een lijn omhoog.
Onze fractie is er niet van overtuigd dat alle voorgestelde maatregelen in deze
nota hieraan een bijdrage leveren. Ligt de oorzaak van de dalende opkomst bij
verkiezingen niet bij de politiek zelf?
De heer Rosenthal sprak in zijn
inleiding over het gevoel van onzekerheid bij burgers. Volgens mij ontstaat dat
mede omdat de politiek niet altijd even duidelijk is, waardoor burgers hun
vertrouwen in de politiek verliezen. Het vertrouwen verliezen gebeurt heel
snel, het vertrouwen herwinnen duurt over het algemeen wat langer. Daarnaast
valt in de nota ook te lezen dat bij veel burgers het gevoel leeft dat ze niet
bij de politiek betrokken willen worden. Ze willen dat de overheid voor hen
zorgt, ze willen een goede leefomgeving en een veilig gevoel. Als dat bereikt
is, wil de burger verder met rust gelaten worden.
De werkgroep heeft veel werk
verzet, waarvoor onze waardering. Met gemengde gevoelens onderschrijven wij op
hoofdlijnen deze nota. Gemengd, omdat onze fractie zich afvraagt of alle in de
nota genoemde voorstellen en maatregelen werkelijk een bijdrage zullen leveren
aan het realiseren van de gestelde doelen. Ook de verbetervoorstellen in
verband met het raadswerk roept bij onze fractie de nodige twijfels op. Aan de
ene kant worden voorstellen gedaan om bijvoorbeeld vergaderingen te bekorten en
te verminderen, maar aan de andere kant wordt de mogelijk verkregen tijdswinst
weer opgeslokt door andere nieuwe interne activiteiten. Ik zeg dan nog maar
niets over de extra inzet van het ambtelijke apparaat die noodzakelijk is om de
plannen te verwezenlijken.
Ik zal nu een aantal punten
noemen waar onze fractie wat kritisch tegenover staat. Verder zal ik vragen
beantwoorden waarom de werkgroep in de nota vraagt. De raad zou de regie over
de agenda’s moeten hebben, zo veronderstelt de nota. Dat is een nobel streven,
maar onze fractie meent dat hiervan in de praktijk weinig terecht zal komen.
Een college, van welke samenstelling dan ook, zal altijd prioriteit geven aan
het beleid, zoals verwoord is in het collegeprogramma. Dat, en niets anders,
bepaalt naar ons idee de agenda. Daar komt geen agendacommissie tussen, laat
staan de niet in het college vertegenwoordigde partijen. Als de raad de regie
over de agenda wil hebben, is de regie van de tijdsbesteding van het ambtelijke
apparaat daaraan verbonden. Daar komt de raad niet aan en hij zal dat ook niet
moeten willen.
Bij de commissie duurzaamheid
bijvoorbeeld wordt met een voortschrijdende planning gewerkt, hoewel deze
steeds wordt bijgesteld, omdat bijvoorbeeld nota’s nog niet gereed zijn of
omdat onderhandelingen uitgelopen zijn. Een dergelijk instrument kan voldoende
zijn om de commissie te informeren over agendapunten die in de toekomst worden
geagendeerd.
Dan het vergaderen op zich. Uit
een analyse is gebleken dat 39 onderwerpen niet voor commissievergaderingen
geagendeerd hadden hoeven te worden. Niet duidelijk is of deze onderwerpen
vallen onder eenzelfde categorie. Als dit zo is, kan de oplossing simpel zijn,
namelijk in het vervolg niet meer agenderen. Dat is dus een kwestie van
afspreken. Daarnaast zal iedere fractie zich ook keihard moeten houden aan een
vergaderdiscipline. Hoe vaak komt het niet voor dat een agenda, met alle
respect, nauwelijks de moeite waard is en dat wij allen er toch in slagen om over
een minder belangrijk agendapunt ruim twee uur van gedachten te wisselen? De
tijdwinst die gehaald wordt uit een verbeterde vergaderdiscipline en een
zorgvuldige agendering levert volgens ons geen tijd op die wij extra kunnen
besteden aan bijvoorbeeld externe oriëntatie. Als een vergadering in de nieuwe
situatie om 23.00 uur afgelopen zou zijn in plaats van om 0.00 uur, dan
betekent dit dat wij gewoon een uur eerder voor een goed gesprek thuis zitten
of in de kroeg!
Wellicht kunnen voor een
zorgvuldig vastgestelde agenda de agendapunten beter worden voorbereid. Dat zou
winst kunnen zijn. De discussies in de commissies en de raad kunnen hierdoor
aantrekkelijker worden. De ervaring van de afgelopen twee jaar is wel dat er na
externe commissieavonden, informatieavonden, enz., weinig behoefte meer is aan
discussies in commissies en raad omdat in het voortraject al zoveel
gediscussieerd is. Het afschaffen van een informatieve vragenronde tijdens de
commissievergaderingen ondersteunen wij. Wel pleiten wij ervoor dat een kort
overzicht van de gestelde vragen en de daarop verkregen antwoorden,
voorafgaande aan de commissievergadering, aan de mensen op de publieke tribune
wordt uitgereikt, zodat men weet wat er speelt.
Dan de commissievoorzitter. Wij
missen de onderbouwing bij het voorstel om te komen tot een andere
commissievoorzitter, althans, het is ons niet duidelijk. Wij hebben de indruk
dat de huidige commissievoorzitters uitstekend in staat zijn om vergaderingen
voor te zitten. Wij zijn geen voorstanders van een commissie vanuit de raad.
Dat leidt weer tot een extra belasting. Overigens horen wij van de
vertegenwoordigers van de fracties die daar een voorstander van zijn graag
hoeveel kandidaten men kan leveren en wie dat zijn.
Stel, dat alle voorgestelde
maatregelen zouden leiden tot tijdwinst, hetgeen wij overigens betwijfelen, zou
die winst dan besteed kunnen worden aan externe oriëntatie? Dat is toch een
doel dat wij met deze maatregelen nastreven? Het antwoord zou ja kunnen zijn
als het gaat om externe oriëntatie in de avonduren. Dan moeten wij overigens
informatieavonden en commissievergaderingen niet op dezelfde avond plannen. De
meeste raadsleden hebben echter naast het raadswerk, ook nog een dagbaan en
vele uitnodigingen worden ontvangen om overdag ergens bij aanwezig te zijn. Dat
lukt dus niet. En dit knelpunt lossen wij op dit moment dan ook niet op.
Onze fractie kan zich vinden in
het voorstel om workshops, wijkmarkten, informatieavonden, enz., te houden in
stadswijken, maar voor het geven van adviezen door commissies dan wel
raadsbesluiten is er maar één plek en dat is het stadhuis. Dat is een
principieel standpunt van onze fractie.
Hoewel de kwaliteit van
raadsleden begint bij de kandidaatstelling en derhalve een verantwoordelijkheid
is van de besturen van politieke partijen, zijn wij het eens met de gedachte om
te komen tot opleidings- en ontwikkelingsprogramma’s voor nieuwe en zittende
raadsleden.
Ik wil nog enige opmerkingen
maken over wijkgericht werken en het betrekken van burgers bij de plannen en
inspraak. Het betrekken van burgers bij de politiek is een belangrijk item,
maar ook daar moeten wij zorgvuldig mee omgaan en wel zodanig dat het
daadwerkelijke meerwaarde heeft. In deze nota wordt er bijvoorbeeld op gewezen
dat wij een referendum als instrument hebben. Mooi, maar wat is de praktijk?
Een papieren tijger die keurig in een lade ligt en er waarschijnlijk nooit meer
uitkomt. Wij moeten ervoor uitkijken dat wij niet alleen papieren tijgers
organiseren en dan alleen maar om als politiek te kunnen zeggen: kijk eens wat
wij allemaal doen om de burgers bij de politiek te betrekken! Dat zal naar ons
gevoel niet leiden tot een positief effect bij de burgers.
Met de voorstellen over de
inspraak bij commissievergaderingen zijn wij het op zichzelf eens. Toch ziet
onze fractie er meer in als tegenover burgers en instanties wordt uitgedragen
dat beïnvloeding en lobbyen al veel eerder moet plaatsvinden. De EZH-campagne
was hier een heel goed voorbeeld van. Wij moeten eerlijk toegeven dat de
inspraak bij commissievergaderingen in feite vrijwel nooit iets toevoegt aan de
meningen van fracties die meestal al bepaald zijn. Of burgers de mogelijkheid
moeten hebben, onderwerpen geagendeerd te krijgen op basis van de voorstellen
in deze nota, is zeer de vraag. Het klinkt mooi, maar wat betekent het in de
praktijk? Men wil een parkeergarage onder Markt geagendeerd willen zien, maar
ik zei het al: een collegeprogramma zal altijd bepalend en leidend zijn.
Daarnaast lees ik in de voorstellen allerlei uitsluitingsgronden. Geen vragen
over gemeentelijk beleid, geen onderwerpen die privé-belangen betreffen, geen
klachten en bezwaren, geen onderwerpen die wijziging van beleid inhouden of
beleid dat al in een vergevorderd stadium is. Wat houden wij dan nog over? Een papieren
tijger?
In verband met de zomernota merkt
mijn fractie op dat zij voorstander is van het model dat verleden jaar is
toegepast. Wij zien niets in een schriftelijke eerste termijn. Eenmaal per jaar
moet het mogelijk zijn dat een fractie door middel van een algemene beschouwing
zich uitspreekt over allerlei zaken die zich in de stad en de raad afspelen.
Wel vindt onze fractie het van belang dat het college in zijn eerste termijn
reageert op ingediende moties en amendementen die in eerste termijn zijn
ingediend, zodat de fracties de gelegenheid hebben daarop in tweede termijn in
te gaan.
Een andere samenstelling van
commissies van bezwaar en beroep, dus minder of geen raadsleden in dergelijke
commissies benoemen, is voor onze fractie bespreekbaar. Aan de hand van
rapportages vanuit deze commissies kan de raad naar onze mening ook controle
uitoefenen op beleid en regelgeving. Hieruit kunt u de conclusie trekken dat
onze fractie het niet per se noodzakelijk vindt om raadsleden in deze
commissies te benoemen. Voor dit alles geldt wel de voorwaarde dat de raad
geïnformeerd blijft over de gang van zaken binnen deze commissies, zodat
adequaat gereageerd kan worden op signalen.
Ik wil nog een opmerking maken
over de inzet van het ambtelijke apparaat. In deze nota wordt nogal iets
extra’s gevraagd van het ambtelijke apparaat. Onze indruk is dat men op het
ogenblik tot over de oren in het werk zit. Daarbij speelt de reorganisatie een
belangrijke rol en dat zal nog wel even duren. Het slagen van de voorgestelde plannen
is grotendeels mede afhankelijk van de extra gevraagde inzet.
In de nota wordt regelmatig
gewezen op het belang van ondersteuning door ICT. Het is lastig om dit goed
voor elkaar te krijgen. Wij hebben onze bedenkingen of wij de nodige
ondersteuning op dat gebied kunnen krijgen. Ik herinner u eraan dat wij bij de
start van het I-love-you-virus per taxi een brief thuisbezorgd kregen, waarin
stond dat wij voorlopig de computer niet meer mochten gebruiken. Gelukkig zijn
raadsleden zo bijdehand om zich daar niets van aan te trekken, want het is nu
drie weken later en wij hebben nog steeds geen terugmelding gekregen. Formeel
gesproken mogen wij de computer nog niet gebruiken. Wij hebben wel een
terugmelding gekregen, maar die stond op de computer die wij niet mochten
gebruiken! Zolang wij simpele zaken op ICT-gebied nog niet onder de knie
hebben, moeten wij nu niet veronderstellen dat wij de aangegeven wensen op
korte termijn kunnen regelen.
Ik rond af. Onze fractie heeft
twijfels bij de gewenste effecten van de voorgestelde maatregelen en ideeën.
Dit neemt niet weg dat ook wij moeten blijven meedenken en meewerken om zaken
te verbeteren, maar het moeten dan ook wel echte verbeteringen zijn. Wellicht
kunnen vanavond twijfels bij onze fractie worden weggenomen. Laten wij vooral
voorkomen dat wij onze lade straks niet vullen met weer een papieren tijger.
Daar heeft niemand baat bij.
De heer MOSTERT (RPF/GPV/SGP):
Met de Nota Bestuur 2 heeft de werkgroep bestuurlijke vernieuwing een goede
aanzet gegeven tot het bereiken van de geformuleerde doelstelling: een
toegankelijk, herkenbaar en effectief lokaal bestuur. Daar heeft de gemeenschap
in deze tijd recht op. Voor de belangrijke voorwaarde van een klantgericht
ambtelijk apparaat is met de gemeentelijke reorganisatie de juiste stap gezet
en in de praktijk zal moeten blijken of het ook zo functioneert. Een logisch
gevolg is, waar nodig en mogelijk, het aanpassen van de rol die de gemeenteraad
in dezen speelt. In het gemeenteprogramma van de RPF/GPV/SGP-fractie staat dat
door het ontwikkelen van coproducties met betrokken burgers het gemeentebestuur
streeft naar een zo breed mogelijk draagvlak voor te nemen maatregelen. Verder
staat er: bij het ontwikkelen en vaststellen van beleid krijgen belanghebbenden
actief de gelegenheid om belangen en ideeën in te brengen in een stadium waarin
de besluitvorming nog open is. Uit beide zinsneden kunt u afleiden dat de Nota
Bestuur 2 op dat gebied onze goedkeuring zeker kan wegdragen. Wel willen wij
benadrukken dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid toch blijft liggen bij
het gemeentebestuur, iets wat niet met zoveel woorden in de samenvatting staat,
maar wel in de nota zelf, bijvoorbeeld bij hoofdstuk 9: het wijkgericht werken.
De uitspraak dat de raad dus expliciet de budgettaire en politieke
eindverantwoordelijkheid heeft en de kaders vaststelt, zou wat ons betreft voor
de gehele nota moeten gelden.
Het samen met burgers ontwikkelen
van beleid is goed, zeker als de burgers veel nauwer bij het bestuur betrokken
worden. Wel dient voortdurend in de gaten te worden gehouden waar de grens
ligt. De uiteindelijke verantwoordelijkheid ligt bij de gemeenteraad en dient
daar te blijven. De overheid, ook het gemeentebestuur, is volgens onze fractie
door God aangesteld en moet dienovereenkomstig handelen. Dat ontslaat de
individuele burger echter niet van zijn eigen verantwoordelijkheid en wij
moeten hem ook niet die mogelijkheid ontnemen. Ook hij zal, daar waar mogelijk,
moeten en kunnen bijdragen aan het besturen van de stad, waarbij het handhaven
van recht en gerechtigheid in de samenleving een van de belangrijkste taken is.
De bestuurlijke vernieuwing moet zich er dan ook op richten, de burgers
duidelijk te maken dat zij mee kunnen en mogen denken en werken, waarvoor de
nodige voorzieningen moeten worden getroffen.
Ook het geschetste wensbeeld van
de werkgroep wat betreft de gemeenteraad en het college kan onze fractie
onderschrijven. Het citaat over de onduidelijkheid bij burgers waar politieke
partijen voor staan, is voor onze fractie duidelijk minder relevant. En dat
blijkt ook wel uit het behoorlijk stabiele stemmenaantal. Wat dat betreft,
loont duidelijkheid. Aansprekend, want herkenbaar, is voor onze fractie het
gestelde over de knelpunten tijd en kwaliteit. Bijvoorbeeld de hoeveelheid
informatie die verwerkt moet worden, het pleidooi voor het beperken daarvan
door middel van kortere en meer bondige samenvattingen is ons uit het hart
gegrepen. Dat geldt evenzeer voor de voorstellen tot
vergadercultuurveranderingen. Meer grip op de agendavorming, waardoor alleen
echte bespreekonderwerpen ter tafel komen, en een neutraal-technisch voorzitter
kunnen winst zijn. Of dat een voorzitter moet zijn uit de raad dan wel van
buiten, daar zijn wij nog niet helemaal uit. Het hangt ervan af hoeveel faciliteiten
daarvoor beschikbaar komen, met name voor degenen die uit de raad zouden
voortkomen.
Een belangrijk onderwerp is ook
de discipline van alle deelnemers. Het belang van interactie wordt
onderstreept. Het verwondert mij daarom ook dat er voorzichtig wordt omgegaan
met het eventueel door burgers laten aandragen van onderwerpen. De afwachtende
houding van de werkgroep ten aanzien van zo’n maatschappelijke verkenning
bijvoorbeeld mag zij wat mij betreft laten varen. Laat de burgers na een goede
voorbereiding meedenken, hun grieven spuien, suggesties doen om onderwerpen op
de agenda te krijgen, bijvoorbeeld door stadsgesprekken of door een soort
duitenactie voor onderwerpen die men belangrijk vindt. Dat zou dan voorafgaand
aan de vaststelling van het raadsprogramma moeten gebeuren, zodat daaraan een
aantal onderwerpen kan worden toegevoegd.
Ik noem nog enkele open deuren
bij de interactiviteit die wel belangrijk zijn. Helderheid, doorzichtigheid van
het proces, goede informatievoorziening en niet in het minst, het waken voor
overspannen verwachtingen. Niets is frustrerender dan volop mogen meedoen
waarvan achteraf blijkt dat dit voor spek en bonen was of lijkt te zijn.
Belangrijk vindt mijn fractie ook de mate waarin gesprekspartners anderen
vertegenwoordigen en de controle daarop. Enkele personen mogen niet namens
grotere groepen zaken behartigen, zonder dat men daardoor daadwerkelijk is
afgevaardigd. Het zal een grote kunst zijn om de stelling bij het aandachtspunt
4, interactief, te realiseren. Het gaat om de stelling om juist mensen die
doorgaans niet actief zijn, mee te laten doen. Ik ben benieuwd hoe dit moet
worden vormgegeven. Vanzelfsprekend moeten wij ICT inschakelen. Op die manier
kunnen zoveel mogelijk mensen via de moderne technologie bij ICT betrokken
worden. Wat dat betreft, moeten wij zo snel mogelijk beginnen met bijvoorbeeld
het verbeteren en het actueler en aantrekkelijker maken van onder meer het RIS.
Moet u in het kader van
profilering van de raad niet wat verder gaan en bijvoorbeeld de Stadskrant
gebruiken als spreekbuis voor de gemeente en de Delftse Post als platform voor
de gemeenteraad? Op die manier schep je afstand en daardoor wellicht meer
duidelijkheid. Het experiment van een subcommissie van leefbaarheid is voor
onze fractie zeker bespreekbaar. Als dit een pilot is, kan deze geëvalueerd
worden. Wellicht blijkt daaruit dat dit op meerdere fronten toepasbaar is. Wij
kunnen ons ook scharen achter de cyclus van zomer- tot zomernota. Wij zijn
voorstander van de manier waarop die verleden jaar behandeld is. Verder kunnen
wij meegaan met de voorstellen inzake de commissie voor de beroep- en
bezwaarschriften. Wel dient op zijn minst hier één raadslid aan deel te nemen.
De kunst is nu om de vernieuwing
ook daadwerkelijk handen en voeten te geven en de mensen in de stad ervan te
overtuigen, dat er daadwerkelijk wat verandert waar ze wat aan hebben.
De heer MOOIWEER (STIP):
Voorzitter. De STIP-fractie heeft tevoren een reactie rondgestuurd en ik zal
deze de mensen geven die haar nog niet hebben ontvangen. Het is mijns inziens
niet zinvol om dat helemaal voor te lezen. Ik wil de hoofdpunten aanstippen en
verzoeken deze reactie als bijlage bij het verslag te voegen.
Wij hebben de reactie
uitgesplitst naar een aantal thema’s, die ik kort zal langslopen. Het eerste
thema is de rol van de raad. In de nota is te weinig aandacht besteed aan de
vraag welke rol de raad zichzelf zal aanmeten, voornamelijk in relatie tot het
college. We zien dat de controlerende rol van de raad wordt versterkt. Dat
juichen wij toe maar tegelijkertijd wordt er op beleidsbepalend gebied formeel
niets uit handen gegeven. Er worden wel barrières ingebouwd maar de optie
bestaat nog steeds om op beleidsbepalend gebied hard bezig te zijn en dat kan
gevaar opleveren voor de tijdswinst. Wij hadden het best aardig gevonden om te
kijken of dat worden geformaliseerd door bijvoorbeeld de mandaten van het
college en het ambtelijk apparaat kritisch tegen het licht te houden.
Een ander punt van belang is de
rolverdeling binnen de interactieve beleidsvorming. Ook dat is naar onze mening
niet goed genoeg uitgekristalliseerd en wij vinden een algemeen kader in dat
geval toch erg belangrijk. De laatste alinea van paragraaf 8.1 vonden wij
uitstekend en wellicht is het wenselijk en zelfs nodig om enkele vormen van
interactieve besluitvorming uit te werken en als standaarduitgangspunten te
benutten om voortdurend discussies over de procedure te vermijden. Dat zou niet
alleen inefficiënt zijn maar ook nutteloos als je probeert de burger er beter
bij te betrekken.
Voorzitter. Over ICT is al het
nodige gezegd en het zal geen verbazing wekken als wij de burger door middel
van dit medium er meer bij willen betrekken. Het bestemmingsplan zou op
Internet gepresenteerd worden -- net als een paar jaar geleden met de Phoenixgarage
--waardoor de mensen als het ware door het nieuwe plangebied heen konden lopen.
Vervolgens wordt de voortgang van nota’s gepresenteerd via het Intranet. In de
nota werd gesproken over de informatie-achterstand van raadsleden op het
college. Op deze wijze kunnen de raadsleden een nota als het ware zien groeien
maar ook voor ambtenaren is het erg interessant. Als een medewerker zijn
interesses aangeeft en iemand anders binnen de organisatie bezig met iets wat
op deze interesses slaat, kan daarover elektronisch een bericht worden gestuurd
en kan bijvoorbeeld input geleverd worden. Dat past ook in het idee van de
kennisdelende organisatie. Andere zaken als de digitale raad en de
gedigitaliseerde stukkenstroom zijn wel vrij duidelijk en mijns inziens is dit
redelijk eenvoudig te realiseren en zouden we daar in verhouding vrij snel mee
kunnen beginnen.
Ook over de cultuur binnen de
raad is al veel gezegd en ook wij maken ons daar zorgen over. We kunnen hier
wel heel aardige dingen verzinnen maar als wij daar ons vervolgens niet aan
houden en hetzelfde blijven doen, zal er geen tijdswinst zijn maar slechts
tijdsverlies. Het verleden heeft ons wat dat betreft niet gunstig hierover doen
denken. Wij zijn al twee jaar bezig met bestuurlijke vernieuwing en in de
praktijk zien we daar erg weinig van terwijl je toch zou mogen verwachten, dat
er al iets veranderd is in de manier van optreden voordat een definitieve nota
wordt uitgebracht.
Voorzitter. Wat betreft de raads-
en commissieprogramma’s kan wat ons betreft worden volstaan met een
voortschrijdende planning. Wat betreft de prioriteiten in de Zomernota spreekt
het college van een lichte constructie en daar zijn wij het mee eens.
Ten aanzien van de informatieve
vragenronde hebben wij afgesproken om te bellen naar de ambtenaren om de
technische vragen beantwoord te krijgen. Dat doen wij met zijn allen ook niet.
Dat is dus weer een cultuurkwestie: we kunnen het wel willen maar als we het
niet doen, schiet het nog steeds niet op.
De heer MEULEMAN (Stadsbelangen):
Met alle respect, maar dat vind ik een boude uitspraak! Het ambtelijk apparaat
is namelijk niet altijd bereikbaar en dan druk ik mij nog voorzichtig uit!
De heer MOOIWEER (STIP):
Voorzitter. Ik laat het hier even bij!
De heer DEN BOEF (PvdA):
Voorzitter. Ik wil mij allereerst aansluiten bij de woorden van waardering die
ook al door vele andere fracties zijn uitgesproken voor het werk van de
werkgroep. Onze fractie ziet daarin een serieuze poging om de weg terug te
vinden naar een goed evenwicht tussen stad en stadhuis en tussen kiezer en
gekozene. Maar uitgerekend over dit onderwerp spreken wij dan op een avond
waarop ook de finale van de champions’ league wordt gespeeld en vele mensen het
voetballen belangrijker vinden dan de rol van de raad. Maar dat is ook weer
goed voor ons, want zo kennen wij onze plaats weer. De volgende vergadering van
de algemene commissie is gepland tijdens de wedstrijd Frankrijk-Nederland!
Voorzitter. Onze fractie is het
op hoofdlijnen eens met de geschetste uitgangspunten en de voorgestelde
verbeteringen. Daarbij teken ik overigens wel aan, dat veel van de voorgestelde
verbeteringen ook nu reeds binnen het bestaande monistische systeem kunnen
worden gerealiseerd. Niets staat de raadsleden nu in de weg om met de burgers
en de bedrijven in contact te treden over belangrijke onderwerpen die in onze
stad spelen of op locatie te vergaderen. Ik hoef wat dat betreft maar te
herinneren aan de EZH-raadpleging, het binnenstadsforum, de mogelijkheid die
wij hebben om een referendum te houden, etc. Maar ook zouden wij veel tijd
kunnen winnen door een betere vergaderdiscipline, zoals de heer Meuleman al
aangaf, en een meer op de raadsleden toegespitste voorbereiding van commissie-
en raadsvergaderingen via korte oplegnotities, of we die nu
toetsingsvoorstellen noemen of anderszins. Op maximaal één A-viertje moet het
toch lukken om de strekking van het voorstel, de werking, de gevraagde
beslissingen en de personele en financiële consequenties te vermelden. Dat zou
het vergaderen in sommige commissies aanmerkelijk kunnen bekorten, zeker in de
commissie waar ik regelmatig in aanwezig ben.
Voorzitter. Ik wil nu kort een
aantal onderwerpen langslopen die in onze fractie nadrukkelijk aan de orde zijn
geweest en die tot discussie aanleiding gaven. Een daarvan was het
herdefiniëren van de bestuurlijke rol van de raad. Onze fractie plaatst in dit
stadium vraagtekens bij de door de commissie-Elzinga voorgestelde ontvlechting
van de bestuursbevoegdheid tussen raad en college. Wij zijn van mening, dat dit
een aanmerkelijke verschraling van het raadswerk zou kunnen inhouden, hoe
belangrijk de resterende taken --budgetrecht en de controlerende taken -- ook
zijn. De raad moet niet uitsluitend een beheers- en een controlerende instantie
worden, maar vooral ook een politiek bestuur blijven. De raad moet medespeler
blijven in het politieke spel als het gaat om het bepalen van de politieke
prioriteiten, de strategie en niet uitsluitend de scheidsrechter of de
penningmeester moeten spelen. Wij denken dat de werkgroep met name in hoofdstuk
7 een aantal zinvolle suggesties doet waar het de bestuurlijke rol van de raad
betreft, die door ons van harte worden onderschreven. Over enkele andere
suggesties wordt door mijn fractie genuanceerd gedacht. Dat speelt ook bij
anderen en dat gaat met name over het idee van de werkgroep waar het gaat over
de voorzitters van de raadscommissies, maar ook van wethouders van buiten de
raad. Sommige leden van mijn fractie kunnen wel instemmen met de gedachte aan
wethouders van buiten de raad maar er bestaat een breed gevoel dat wij niet
kiezen voor voorzitters van raadscommissies of van agendacommissies van buiten
de raad. Wij zien hier het gevaar van verambtelijking en vertechnocratisering
van de raad, waardoor we weer meer tijd kwijt zijn aan processen en procedures
in plaats van in de wijk en in de stad met de burgers te praten. Dat laatste
willen we nu juist.
Voorzitter. Met betrekking tot
het versterken van de volksvertegenwoordigende rol van de raad wil ik mij
aansluiten bij de formuleringen in hoofdstuk 5.2, waar het gaat om de
verschillende rollen van raadsleden en de verschillende rollen van de raad. Raadsleden
zijn nu eenmaal bestuurders, partij-activisten en volksvertegenwoordigers. Een
goed raadslid is schizofreen: hij heeft meerdere functies en het is te hopen,
dat hij op de juiste momenten de juiste rol voor zich heeft. Daar is wellicht
nog het nodige aan bij te spijkeren via cursussen en dergelijke, waar ook de
werkgroep op attendeert, maar die rollen horen bij de raad en bij de
raadsleden.
Ten aanzien van de Zomernota was
onze fractie van het begin af aan een voorstander van het idee om de eerste
termijn van de Zomernota schriftelijk af te doen. Zulke boeiende voorlezers
zijn de fractievoorzitters of de fractieleden niet -- dat kunnen we vanavond
toch ook weer met elkaar constateren -- en waarom zouden we nu niet gelijk aan
het politieke debat beginnen in de eerste termijn en het voorlezen van de
stukken het lezen laten worden? Overigens, als het gaat om de controlerende en
de volksvertegenwoordigende rol van de raad mist ook onze fractie evenals
GroenLinks een zinsnede over het verlengd bestuur en de rol van het college
respectievelijk de raad daarbij.
Wat betreft het gebruik van het
RIS sluit ik mij kortheidshalve aan bij de opmerkingen van de heren Baljé en
Meuleman. Wij zien daarin een heel goede mogelijkheid om snel en adequaat met
de raad, het college en de bevolking te communiceren maar dan moet de zekerheid
van het RIS gewaarborgd zijn en dat is het op dit moment nog allerminst.
Voorzitter. Met betrekking tot
het meer ruimte inbouwen voor groepen burgers om het beleid mede vorm te geven,
wil ik nog een paar opmerkingen maken. Wellicht leeft het in de gedachten van
de werkgroep maar we missen het in de formuleringen: de burgers dienen niet
alleen tijdig betrokken te worden bij de planning van en de besluitvorming rond
beleidsvoorstellen en prioriteitsstellingen, maar ook bij de controle. Ook dan
dient ter sprake te zijn van interactie tussen raad en bevolking. Niet alleen
het plannen maar ook het met elkaar constateren van wat ervan terecht is
gekomen, is van belang. Daar worden met zijn allen op afgerekend. Wellicht
zouden op termijn -- en dan kom ik toch weer even op ICT terug -- ook de
servicepunten die mede in relatie tot de toekomstige bibliotheekvoorziening in
onze stad in de wijken zullen komen, daarbij een belangrijke rol kunnen spelen,
juist ook voor de mensen die zelf niet in de gelegenheid zijn om een PC met
Internetaansluiting en printer aan te schaffen. Zelf zou ik nog een lans willen
breken voor het, mits goed gereguleerd en aan een maximum spreektijd gebonden,
invoeren van een vragenhalfuurtje voor de bewoners van Delft aan het begin van
elke raadsvergadering. Sommigen van ons hebben dat tijdens een bezoek aan de
Bettlesman-bijeenkomst in Quebec meegemaakt en hebben gezien hoe dat ging in de
gemeenteraad van Quebec. Dat leverde een bijzonder boeiende en directe
gedachtenwisseling met raadsleden op over problemen die actueel waren en tot een
directe gedachtewisseling leidden. Ik geef dat graag mee aan de werkgroep.
Voorzitter. Terecht wijst de
werkgroep aan het einde van hoofdstuk 7 op de eigen rol en de positie van de
gemeentraadsfracties en van de individuele radsleden. De raad is nu eenmaal
geen samenhangend geheel met dezelfde filosofieën, doelen en uitgangspunten.
Gelukkig maar, zou ik zeggen. We kennen nu eenmaal coalitie en
niet-coalitiepartijen met elk hun eigen politieke doelen en verschillende
gedachten omtrent mogelijke oplossingen. Voorzitter. Dat hoort ook bij de
cultuur: niet alles moeten we willen regelen in procedures en gedragscodes. Dat
houdt het raadswerk ook levendig!
Mevrouw HEUVELMAN (GroenLinks):
Voorzitter. Ik heb niet helemaal begrepen wat de heer Den boef heeft gezegd
over het voorzitterschap van de commissies. Zou hij dat nog even willen
verhelderen?
De heer DEN BOEF (PvdA): Ik heb
gezegd, dat er in onze fractie net als in uw fractie en in andere genuanceerd
over wordt gedachten dat wij daarover nog geen afgerond standpunt over hebben.
Mevrouw LOURENS (D66):
Voorzitter. Bestuurlijke vernieuwing is een weerbarstig onderwerp, zeker als
een bestuurder daar zelf mee aan de slag gaat. We roepen wel vaak, dat de
commissievergaderingen toch veel te lang duren en dat we het allemaal anders
moeten doen, maar als het puntje bij het paaltje komt, is het toch heel lastig
om concrete suggesties te doen om te veranderen, zeker als die veranderingen
jezelf betreffen. Nog lastiger wordt als die veranderingen raken aan ingesleten
gewoontes. Desondanks is de werkgroep erin geslaagd om een ordening aan te
brengen in de vele facetten die de kwaliteit van het bestuurlijke proces
bepalen en om met concrete voorstellen te komen voor de werkwijze van de raad
en maatregelen om de kwaliteit, zowel van de raad als geheel als van de
individuele raadsleden, te verhogen. Daarvoor mijn complimenten. Met name in de
hoofdstukken 5, 6 en 7 doet de werkgroep ambitieuze voorstellen voor
veranderingen en kwaliteitsimpulsen. Uit deze voorstellen blijkt de wil om
dingen anders te gaan doen en de overtuiging, dat het ook anders kan. Om deze
vernieuwingen in de praktijk te brengen, is aan ons, de raad zelf. De
constatering van de werkgroep dat het proces dat in de nota wordt voorgesteld
voor de werkwijze van de raad staat of valt met de inzet van individuele
raadsleden delen wij. Mijn fractie is bereid om zich ervoor in te zetten, met
uitzondering van één onderdeel in de nota. Wij steunen namelijk niet het
voorstel voor een subcommissie leefbaarheid. Als de intentie bij dit voorstel
is om als raad meer aanwezig te zijn in de wijken tijdens regulier werk, kan ik
mij daar veel betere werkvormen bij voorstellen dan het instellen van een
subcommissie. Waarom geen wijkinformatie-avonden met de raad zoals het college heeft
gedaan? Als de doelstelling van een subcommissie is het monitoren en
controleren, begrijp ik niet waarom de in hoofdstuk 7 genoemde
controle-instrumenten niet afdoende zijn voor de raad om zijn controletaak uit
te oefenen.
Ik heb ten aanzien van hoofdstuk
7 één concrete vraag. Een fractie kan het verzoek indienen om een onderwerp op
het raadsprogramma te zetten. Moet ik het zo interpreteren, dat dit maar één
keer per jaar mogelijk is?
Ik wil kort ingaan op de vragen
over de verschillende varianten om daarna wat uitgebreider stil te staan bij
hoofdstuk 8 over het interactieve beleidsproces. Aan ons wordt de keuze
voorgelegd tussen een commissievoorzitter uit de raad en een extern iemand.
Onze voorkeur gaat uit naar een commissievoorzitter uit de raad.
Wat betreft de commissie voor
beroep en bezwaar wordt gesuggereerd om het aantal raadsleden te verminderen en
om de controlerol ook via het papier uit te oefenen, waardoor de fysieke
aanwezigheid van raadsleden bij de vergaderingen van de kamers kan vervallen.
Wij delen deze laatste mening niet. Het bijwonen van een kamervergadering
levert voor onze fractie een meerwaarde op ten opzichte van de informatie die
wij kunnen verkrijgen via papier. Het aantal raadsleden kan wat ons betreft wel
teruggebracht worden van de huidige drie naar twee raadsleden en ook kan
overwogen worden om te rouleren, met andere woorden om ze bijvoorbeeld voor een
periode van twee jaar te benoemen.
D66 kiest voor het in de nota
genoemde tweede alternatief voor de behandeling van de Zomernota, dat wil
zeggen een eerste termijn van statements en een tweede termijn met debat.
Voorzitter. Waarom betrek je wie,
wanneer en waarover en hoe doe je dat dan? Dat is de essentiële vraag bij het
besluiten tot een interactief proces en het vervolgens ontwerpen van dat
proces. De nota lezende, bekroop mij het gevoel dat deze vraag niet systematisch
en transparant opgepakt wordt. Het lijkt wel of we te snel de discussie over
het “hoe” starten zonder de daaraan voorafgaande vragen te hebben besproken. De
vraag waarom betrek je wie, wanneer en waarover is belangrijk voor de keuze
voor de interactievorm. Het kiezen van een interactievorm is niet synoniem aan
het kiezen tussen bijvoorbeeld een workshop of een enquête. Dat is een keuze
voor een bepaald instrumentarium. Het kiezen van een interactievorm is het
feitelijk kiezen voor een bestuursstijl en daarbij gaat het om maatwerk. Een
bestuursstijl dient in een bepaalde situatie te passen en dient dan ook op
grond van de kenmerken van de situatie gekozen te worden. Met zijn keuze voor
een bepaalde interactievorm in een bepaalde situatie legt de raad de rol van
het bestuur vast en geeft daarmee tevens aan in welke rollen hij de andere
partijen ziet voor die specifieke situatie. Om de discussie in de raad en de
besluitvorming over de interactieve procesaanpak transparanter te maken, zou
het een goede zaak zijn om de verschillende interactievormen die er zijn helder
en overzichtelijk op een rij te hebben als een soort keuzemenu op hoofdgroepen.
Het in kaart brengen van de diverse opties en het onderkennen van de
verschillen tussen de bestuursstijlen brengt verheldering, maakt de dialoog
transparanter en de uiteindelijke keuze voor het procesontwerp explicieter. Bij
de keuze voor een bepaalde interactievorm komen vragen aan de orde als tot in
welke mate het bestuur de inhoud van het plan zelf wil vastleggen, welke
actoren het bestuur wil betrekken in welke fase van het proces en waarom dat
bestuur bepaalde actoren wil betrekken. Is het doel van het kiezen voor een
interactief proces het vergroten van de uitvoerbaarheid van het plan, het
genereren van ideeën waardoor een plan inhoudelijk verrijkt wordt of gaat het
om het verbeteren van het imago van het bestuur? Er kan niet goed gekozen
worden voor een bepaalde interactievorm zonder dat heldere antwoorden zijn
gegeven op deze vragen. Ons inziens zou het een goede zaak om een dergelijk
keuzemenu van hoofdgroepen van interactievormen op te nemen in hoofdstuk 8,
niet om in het algemeen te beslissen welke vorm gekozen moet worden in welke
situatie maar om het keuzemenu te laten dienen als handvat bij toekomstige
besluitvorming of een onderwerp zich leent voor een interactief proces en, zo
ja, welke procesaanpak dan het beste zou zijn. Dit keuzemenu zou je een
interactieladder kunnen noemen.
Nadat gekozen is voor een
bepaalde interactievorm en helder is welke actoren wanneer betrokken worden en
waarom, dient een keuze gemaakt te worden voor een passende vorm. Delft heeft
heel veel ervaring opgedaan, bijvoorbeeld met de Beestenmarktworkshops, de
wijkmarkt, de EZH-actie waar diverse werkvormen zijn toegepast, de
duurzaamheidsconferenties, het stadspanel, etc. Ook buiten worden instrumenten
verkend, zoals de maatschappelijke verkenning in Eindhoven. Naast het opstellen
van de interactieladder is het zinvol om een groslijst aan te leggen van
dergelijke instrumenten met toepassingsmogelijkheden en ervaringsfeiten. Dit
vergroot het inzicht in welke instrumenten het beste passen bij de
verschillende hoofdgroepen van de interactieladder. Daarnaast zal zo’n
groslijst van instrumenten bijdragen aan het verder professionaliseren aan de
uitvoering van interactieve processen.
Niet ten onrechte is in het
hoofdstuk over interactieve processen een paragraaf gewijd aan de inzet van
ICT. Het kan namelijk een prachtig hulpmiddel zijn in interactieve processen.
Het is laagdrempelig, op een snelle manier kunnen vele mensen bereikt worden en
kan veel informatie uitgewisseld worden. Wij geloven dat de mogelijkheden van
ICT als hulpmiddel nog lang niet allemaal in beeld zijn, laat staan dat ze
allemaal benut worden. Als Delft Kennisstad zouden wij hiermee verder moeten
gaan. Maar het hulpmiddel kan nooit een doel op zichzelf worden en de
beperkingen mogen wij niet uit het oog verliezen. Een voorbeeld van een
beperking op dit moment is, dat met Internet selecte groepen mensen bereikt
worden. In Delft bijvoorbeeld de groep met het profiel jong en bovenmodaal en
de groep studenten. Dit betekent, dat je het niet redt met Internet allen als
je een representatieve groep Delftenaren wilt bereiken voor een meningspeiling.
Daarnaast zul je gebruik moeten maken van de gewone route van papier en
brievenbus. Tijdens bijeenkomsten kun je ICT inzetten, bijvoorbeeld bij
votemeters of een decision room. Overigens zijn dit prima hulpmiddelen die niet
alleen geschikt zijn voor de interactie tussen bestuur en externe partijen maar
ook gebruikt kunnen worden voor een discussie intern in het bestuur. Waarom
niet een keer een C-discussie voeren in de raad in een decision room?
Voorzitter. Wij constateren, dat
wij met deze conceptnota op de goede weg zitten. Graag zouden wij in de
volgende versie de onderwerpen interactieve processen en ICT nader uitgewerkt
willen zien. Daarvoor mag de voorzitter van de werkgroep best een beroep op ons
doen.
Wethouder RENSEN: Voorzitter. De
fractie van BenW wil de werkgroep graag een compliment maken voor de
inspanningen tot nu toe en haar waardering uitspreken voor de analyse en de
oplossingenrichtingen die in het rapport zijn beschreven. Wij vinden dat het
tweede concept dat wij vanavond bespreken, ook een stuk duidelijker is geworden
in vergelijking met het eerste concept. Dat heeft te maken met een aantal
bijlagen in reactie op de voorstellen van de commissie-Elzinga en het bij
elkaar zetten van wat er over de externe oriëntatie op verschillende plaatsen
in de nota wordt gezegd. Er worden een aantal schema’s gegeven over het
raadsprogramma en over het controleprogramma van de raad en ook het feit, dat
de doelstelling van de nota Bestuur 2 nu pontificaal aan het begin van het
verhaal is neergezet, leiden tot extra duidelijkheid.
Ik wil dan ook vooral op het
laatste nader ingaan en dan vooral op de vraag of het ernaar uitziet, dat met
de voorgestelde maatregelen de doelstelling ook echt binnen handbereik komt.
Ik wil allereerst ingaan op de
doelstelling, namelijk het herdefiniëren van de positie van de raad en van het
college. Er wordt gezegd, dat de raad minder zal moeten meesturen en meer
politiek-strategisch bezig moet zijn. Daaruit is nadrukkelijk een dualistische
tendens op te maken, maar als je vervolgens kijkt naar de maatregelen zie je
wel, dat de werkgroep nog altijd alle besluiten wil zien en heel veel
informatie wil krijgen. Zij wil ook heel veel kunnen blijven agenderen en niet meer
delegeren dan in de huidige situatie. De raad wil zelf ook prioriteiten op de
agenda zetten en wil daar ook veel werk van maken. Tegelijkertijd wordt de wens
geuit om selectiever te agenderen en dat betekent, dat er veel discipline nodig
is om stapeling te voorkomen. Die dreiging zit er wel in en het gevolg daarvan
is, dat het college aan de werkgroep heeft gevraagd om haar visie op die
functiescheiding tussen raad en B en W wat scherper aan te geven, ook gezien in
het licht van de commissie-Elzinga en de besluitvorming in het kabinet
daarover. Het is ook daadwerkelijk aan de orde. Er is ook iets gezegd over de
kamers voor beroep- en bezwaarschriften en de rol van de raadsleden daarin en
er zijn opmerkingen gemaakt over een lichtere agenderingsconstructie wat daar
allemaal verband mee houdt. De achtergrond daarvan is niet om de raad als het
ware uit de weg van het college te ruimen. Verre van dat. De achterliggende
reden daarvan is om ervoor te zorgen, dat de raad – en dat verlangen spreekt
ook uitdrukkelijk uit de nota – de rol van volksvertegenwoordiger, van
stadsparlement veel meer zal kunnen waarmaken. Dat staat ook nadrukkelijk als
tweede doelstelling in de inleiding gemeld.
Als je daar beter naar kijkt,
lees je in de opsomming van knelpunten ook het gebrek aan interactie in
verschillende relaties, maar in het bijzonder in de relatie tussen raad en
burger. Dan kom je uit op het vraagstuk van de externe oriëntatie, om het heel
kort door de bocht aan te duiden. Het college is van mening -- en de werkgroep
geeft dat ook aan -- dat het van belang is om datgene wat over externe
oriëntatie in de nota staat en op deze vergadering wordt aangedragen meer naar
het hart van de uiteindelijke nota te halen en daar ook enige inhoudelijke
verdieping in te realiseren. Bijvoorbeeld het streven van de raad om zelf meer
te agenderen, is op zichzelf heel begrijpelijk maar geplaatst in het kader van
externe oriëntatie rijst wel de vraag waar de raad de agendapunten vandaan
haalt. Wat zit er dan achter het meer zelf willen agenderen? Waar haalt de raad
de informatie vandaan? Dat heeft toch nadrukkelijk met die externe oriëntatie
te maken. Die zal dan ook ingevuld moeten worden en dat betekent, dat de
suggesties ten aanzien van maatschappelijke verkenning, van een burgerinitiatief
iets minder voorzichtig behandeld zouden moeten worden.
Ook rond de procesarchitectuur
bij het interactief in processen werken valt een dergelijke opmerking te maken.
Dat valt te lezen, maar het heeft ook te maken met welke beelden je er zelf bij
hebt. Als ik wijs op de dwingendheid en de dringendheid van de inrichting van
de procesarchitectuur, kan wel het beeld ontstaan dat dit een verstikkende
werking kan hebben op allerlei processen die met burgers en instellingen worden
doorlopen. Om die reden heeft het college ook gesuggereerd om in een
participatieverordening niet alleen aandacht te schenken aan de positie van de
raad in interactieve processen en de benodigde informatie daarbij maar ook aan
de vraag of een dergelijk proces flexibel genoeg is, juist gezien deze burgers,
instellingen en organisaties.
Dat kan van belang zijn. Als de
raad aan het begin de procesarchitectuur inricht en deze aan het einde toetst,
dan rijst de vraag welke positie de raadsleden innemen in het tussenproces. Dit
is een vraag over de rolopvatting van individuele raadsleden en fracties.
Fracties moeten de ruimte hebben om daarin hun voorkeur te bepalen – en zo zit
het systeem ook in elkaar – maar tegelijkertijd dient een cultuuromslag plaats
te vinden waarbij vaardigheden die belangrijker worden een plaats krijgen. Men
moet een dialoog aangaan, er moet informatie vanuit de raad komen, men moet
luisteren en er moet met signalen uit de samenleving iets worden gedaan, zonder
dat men met zevenmijlslaarzen door de discussie over een wijkplan of de
binnenstad banjert. Wel moet men nadrukkelijk hierbij betrokken zijn omdat
anders de interactie raad-burger niet tot stand komt. Misschien moet hieraan
worden gewerkt via het ontwikkelen van ondersteuningsprogramma’s.
Ik wil enige opmerkingen maken
over de controlerende rol van de raad. Moet het karakter van de controle op het
werk van BenW gericht zijn? De heer Den Boef heeft hierover ook iets opgemerkt.
De raad mag niet als een soort superaccountant voor het gemeentelijke werk
aangesteld zijn. Wij moeten niet gaan in de richting van een
bonnetjesdemocratie, waarbij de schoenendoos met bonnen van het college door de
raad wordt gecontroleerd. Ik vind dat de controlefunctie meer gericht moet zijn
op het beleidsaspect. Werkt het beleid? Realiseert men de doelstellingen en
taakstellingen? Daarvoor moet een ordentelijk apparaat worden opgebouwd. Deze
benadering komt meer tegemoet aan de vraag over de controle op de macht. Ik
voel voor een suggestie van de VVD-fractie om te denken aan een toetsingsparagraaf.
De heer BALJÉ (VVD): Wat ons
betreft sluit de toetsingsparagraaf, controle op macht niet uit.
Wethouder RENSEN: Dat ben ik met
u eens, maar er zit een tussenstap in. Je kijkt naar de resultaten van het
beleid en dat levert een antwoord op de vraag op of die macht wordt uitgeoefend
op een wijze die resultaten voor de burgers oplevert. Dit overstijgt de
controle op het daadwerkelijke beleid.
De toetsingsparagraaf is een
instrument dat vanavond nog niet is genoemd, maar hij staat wel in de nota. Ik
vind de maatschappelijke effectrapportage op beleid een interessant instrument.
Dit sluit enigszins aan op de toetsingsparagraaf.
Een losse opmerking heeft te
maken met de positie van de burgemeester, het tot nu toe minst besproken ambt
in deze discussie. De commissie-Elzinga kent aan de burgemeester een aantal
nieuwe of sterkere rollen toe rondom klachten en burgerparticipatie en ten
aanzien van het vraagstuk over bevordering van collegialiteit binnen het
bestuurscollege. De werkgroep heeft hierover niet gesproken en wellicht is het
zinnig hierop nader in te gaan. Ook deze gemeente heeft een burgemeester.
Nogmaals de oproep vanuit het
college om scherp te toetsen op de doelstellingen, de maatregelen in het stuk
op het punt van de externe oriëntatie en de functiescheiding tussen BenW en de
raad. Ondanks de vragen en de milde kritiek zit er voldoende in de nota om een
knelpuntenomslag te kunnen realiseren. Ik wijs op de discussie over de
voorzitters van de commissies, het anders agenderen, het afschaffen van
vragenrondes en het meer gebruik maken van ICT.
De VOORZITTER: Dank u wel. Deze
anderhalf uur durende eerste termijn rekenen wij nog maar tot de oude cultuur!
Het woord is aan de heer Bot, voorzitter van de werkgroep.
De heer BOT (GroenLinks): Ik dank
u voor de waarderende woorden en de punten van kritiek. De werkgroep heeft
vanaf verleden jaar zomer intensief aan het stuk gewerkt. De rest van de raad
was niet ten diepste betrokken bij de totstandkoming daarvan. De werkgroep
heeft hier bewust voor gekozen omdat zij een min of meer consistent stuk wilde
leveren, hetgeen gelukt is. De raad is nu aan zet en wij hebben de punten van
kritiek hard nodig. Ik sluit mij graag aan bij de woorden van de inleider die
zei dat wij het fris moeten houden en bij de mensen die zeiden dat het werk
leuker moet worden. Om het leuker te maken, kunnen wij om te beginnen een wat
aansprekender titel voor de nota verzinnen!
Ik begin met algemene opmerkingen
over het geheel. Uit een aantal reacties klinkt door dat wij onvoldoende keuzes
gemaakt zouden hebben. Ik verhul niet dat de werkgroep een compromisvoorstel
heeft voorgelegd dat het resultaat is van discussies tussen acht fracties.
Iedere fractie zou afzonderlijk scherpere keuzes hebben gemaakt. Deze opmerking
ligt voor de hand, maar het is belangrijk om haar in het begin te maken.. De
doelstellingen van de nota zijn duidelijk. Naar de tekst kijkend, zijn
aanscherpingen mogelijk en wenselijk. De werkgroep heeft dit op het punt van
externe oriëntatie al aangegeven. Ik begrijp dat angst van degenen die vroegen
of onze voorstellen niet leiden tot een stapeling van allerlei rollen die wij
ons aanmeten waardoor een eventuele tijdwinst niet kan worden gerealiseerd.
Nogmaals, ik begrijp de angst, maar ik meen niet dat het noodzakelijkerwijze
daartoe zal leiden. Wel is duidelijk dat het bereiken van de tijdwinst bij de
commissievergaderingen een cruciaal onderdeel is. Daarnaast noem ik de manier
waarop de controlefunctie wordt ingevuld.
Ik merk op dat de werkgroep
contact heeft gehad met soortgelijke werkgroepen in Amersfoort en Eindhoven die
interessante nota’s hebben opgesteld en al bezig zijn ze voor een deel te
implementeren. Amersfoort heeft hiervoor op de dag van de lokale democratie een
prijs gekregen. Wat die andere plaatsen doen, heeft veel overeenkomsten met wat
wij hebben gedaan. Ze maken echter geen keuzes. Er is bijvoorbeeld niets
veranderd aan de bestuurlijke rol van de raad. Ze willen, net als de raad van
Delft, meer regie hebben over de agendering, enz., maar leveren daarvoor niets
in. Dat punt hebben wij met deze steden aan de orde gesteld. Wij maken wel
degelijk keuzes, hoewel die misschien niet ver genoeg gaan. STIP zei dat wij al
twee jaar bezig zijn, maar dat geen verbetering merkbaar is. Dat strookt niet
met mijn waarneming. Ik denk dat langzaam maar zeker tijdens
commissievergaderingen meer to the point vergaderd wordt en ik heb dit van meer
mensen in de raad gehoord.
Ik wil ingaan op de relatie
tussen het college en de raad en ik doe dit mede naar aanleiding van een
kabinetsbesluit over de commissie-Elzinga. Ik ben het roerend eens met wat de
heer Baljé zei over monisme en dualisme. Een zuiver systeem kan bij een van
beide varianten niet bestaan. Een paar weken voor deze vergadering deed zich
een interessant kennis-theoretisch vraagstuk voor of dergelijke sociologische
abstracties ooit in zuivere vorm in de werkelijkheid kunnen bestaan. Ik denk
dat dit niet kan en dat wat de heer Rosenthal zei helemaal waar is.
Uiteindelijk gaat het om de interactie tussen de spelers en de afspraken die
zij maken. Dat is de invalshoek van onze nota en daar komt de term "duaal
klimaat" vandaan. Die erkent op empirisch niveau een ontwikkeling die zich
al een langere periode heeft voorgedaan en probeert daarop nieuwe afspraken te
baseren. De werkgroep had overigens niet de opdracht om voor Delft alleen een
duaal stelsel te ontwikkelen. De heer Mooiweer stelde in zijn schriftelijke
bijdrage dat er een ingewikkelde spagaat tussen het college en de raad dreigt
te ontstaan omdat de gewenste transparante rolverdeling tussen beide organen
onvoldoende uit de verf komt. Die ingewikkelde spagaat bestaat al in Delft en
andere steden. Het is juist de opdracht om er een mooi pas de deux van te
maken.
Sprekend over de aanbevelingen
van de commissie-Elzinga en het invoeren van een duaal systeem, is het voor mij
tot op de dag van vandaag onduidelijk wat hiervan precies de praktijk voor de
gemeenteraad zal zijn. Ik heb hierover eerder met de burgemeester
gediscussieerd, met name over wat hij noemde beleidskaderende stukken. Dit
sterkt mij in de overtuiging dat het gaat om de feitelijke verhoudingen die je
met elkaar afspreekt. Het is duidelijk dat de werkgroep niet gekozen heeft voor
een volledige ontvlechting van de bevoegdheden, maar probeert een duidelijk
onderscheid aan te geven en te hanteren. De raad zou niet langer de illusie
moeten hebben dat hij op alle punten kan meebesturen. Op de gebieden waarop het
er, politiek gezien, echt toe doet, moet de raad beter willen besturen. Ik
sluit mij op dat punt aan bij de opmerkingen van de PvdA-fractie. Het was een
bewuste keuze om als werkgroep niet voor die volledige ontvlechting op te
komen. Ik ben daar zelf ook geen voorstander van.
Het is overigens duidelijk dat,
nu het kabinetsvoorstel er ligt, wij de relatie verder moeten verduidelijken.
Wij moeten goed uitzoeken hoe het verdere tijdpad eruit zal zien. Als de
voorstellen uit deze nota zouden worden aangenomen, bewegen wij ons ten
opzichte van de huidige situatie een heel eind in de richting van de commissie-Elzinga.
Als de dualistische structuur wettelijk verankerd zou zijn, zullen wij
ongetwijfeld aanpassingen moeten aanbrengen, maar dat zullen er in mijn ogen
minder zijn dan wanneer wij nu niets doen.
Ik ga door met de agendavorming
en –selectie. Iedereen heeft gemerkt dat dit in de nota een belangrijke plaats
inneemt. In zekere zin is dat ook bedrieglijk. Je moet het aantal pagina’s dat
eraan besteed wordt niet verwarren met het belang dat eraan gehecht wordt. In
het begin worden vier doelstellingen genoemd en die zijn alle vier even
belangrijk. Wij hebben hier heel lang over gesproken en wij hebben geprobeerd,
een vrij gedetailleerd model op papier te zetten om er consistentie in aan te
brengen. Het gaat ervan uit dat de raad meer invloed wil hebben op
agendavorming en –selectie. Het hoofdstuk is een gedetailleerde uitwerking met
als doel niet alleen de tijdwinst, maar zeker ook een levendiger debat in de
commissies. De trits waarin dat gestalte krijgt, loopt via het meerjarige
beleidsprogramma in de zomernota na een bespreekagenda, via een
agendacommissie. Deze zaken zijn in het denken van de werkgroep nauw aan elkaar
gekoppeld. Je maakt daarmee de raad zelf verantwoordelijk voor die agenda. Wij
menen dat dit de meeste kans biedt op succes en voor de discipline. De mensen
die zeggen dat ons gehele voorstel sterk afhankelijk is van de discipline die
de raad zelf kan opbrengen, hebben volledig gelijk. De kans is groter wanneer
mensen uit de raad zelf zeggen welke dingen ze wel of niet willen bespreken, dan
wanneer ze alleen een voorstel van het college daaromtrent volgen. Dat is de
achtergrond van onze keuze.
De heer MEULEMAN (Stadsbelangen):
Hoe ziet de werkgroep dit dan? Onze fractie blijft van mening dat een
collegeprogramma altijd leidend zal
zijn.
De heer BOT (GroenLinks): Het
collegeprogramma speelt hier een belangrijke rol bij, hoewel het belang in de
loop van de vier jaar afneemt. Er zitten in het collegeprogramma ook punten die
politiek gezien niet zo interessant zijn, maar eerder bestuurlijk of ambtelijk
interessant zijn. De constructie die wij voorstellen, biedt de raad -- en dat
geldt voor oppositie- of coalitiepartijen -- de gelegenheid om op sommige
punten eigen onderwerpen aan de bespreekagenda toe te voegen, zij het dat wij
daarvoor een meerderheid in de raad willen hebben. Een voorbeeld dat in de
werkgroep uitgebreid aan de orde is geweest, is wat er nu gebeurt met
inhoudelijke nota’s van fracties, zoals onlangs het CDA de Kunstnota heeft
gepresenteerd. In onze huidige manier van agenderen is het niet gebruikelijk en
praktisch onmogelijk om over zoiets te spreken. Het kan overigens ook gaan om
een nota die door burgers wordt ingediend. Wij willen de mogelijkheden hiertoe
creëren. Die 39 onderwerpen, die volgens u geschrapt konden worden, waren niet
eenvormig. Als ze eenvormig waren geweest, hadden wij gemakkelijk een voorstel
kunnen doen tot verdergaande delegatie van bevoegdheden. Het bijzondere was
juist dat ze zeer ongelijksoortig waren en dat wij het desondanks met alle acht
partijen erover eens waren dat wij ze niet hadden behoeven te bespreken, zij
het met deze wijsheid achteraf. Ik zeg dit erbij omdat dit het beeld verandert.
Men had het besluit kunnen nemen, ze te agenderen, maar dat is precies wat de
agendacommissie volgens ons voorstel moet doen.
De VOORZITTER: Ik geef nu het
woord aan de heer Rosenthal.
De heer ROSENTHAL: Misschien
gelooft u me niet, maar ik vind het machtig interessant wat ik in deze
discussie hoor. Wellicht bent u het er zich niet bewust, en ik mag dit als buitenstaander
zeggen, maar u spreekt voor 95% over de weging van de bestuurlijke activiteiten
van college en raad. U spreekt nauwelijks over de controlerende functie van de
raad jegens het college en het beeld van de bevolking van degenen die namens
hen die controlerende functie moeten vervullen. Ik neem op dit punt een
voorschot op wat nog via het kabinet en de Staten-Generaal moet worden
gerealiseerd van de voorstellen van de staatscommissie, maar ik herhaal wat ik
in het begin zei. Ik zal hierbij een wat andere formulering gebruiken. Mijns
inziens is de controle op de macht niet langer een bijproduct, maar wordt in
toenemende mate het zwaartepunt van het politieke proces. Dit is een
geloofsartikel van mij. U mag dit geheel anders zien, maar volgens mij is dit
een ontwikkeling op alle bestuursniveaus.
Tot de wethouder mag ik mij
permitteren op te merken dat de publieke controle op hoofdlijnen van het beleid
en op beleidsprestaties onherroepelijk gepaard zal gaan met controle op degenen
die door de burgerij als machtige personen worden gezien. Ik citeer uit eigen
werk, namelijk een niet uitgesproken column die ik afgelopen woensdag zou
uitspreken bij de dag der verantwoording in de Tweede Kamer. Ik heb dit omgezet
in een artikel in NRC/Handelsblad. Het gaat over de toets op het beleid en de
ontwikkeling in het politieke proces: van beleidsbegroting naar
beleidsverantwoording. Er is discussie over de vraag of je het uiteindelijk
zult redden in het klimaat van deze tijd en voor de komende jaren met controle
op beleidsprestaties, beleidsbegrotingen, beleidsdoelen en jaarverslagen. Zul
je het redden met integraal financieel management, productafspraken,
evaluatiecriteria, enz.? Dit is allemaal mensenwerk en in de politieke arena
gaat het om het werk van politieke mensen, zoals u bent. U bent mensen van
vlees en bloed en daarop wordt u aangekeken door de lokale gemeenschap.
Wat betekent dit voor u?
Eigenlijk wordt er een beroep gedaan op met name de gemeenteraden in Nederland,
waaronder die van u, om het te doen volgens het euforisme: minder en beter.
Laat een aantal zaken aan het college over en beperk je vanuit de raad tot de
hoofdzaken. Verder stelt u terecht in de notitie dat de rol van
volksvertegenwoordiging in het lokale bestuur zich ook over andere zaken uitstrekt.
Ik noem de ombudsfunctie van een raadslid dat zich niet voortdurend moet
bezighouden met gedetailleerd besturen en het controleren van het college.
Dus het gaat om minder en beter.
Het gaat er ook om dat je op een gegeven moment durft zaken over te laten en
dat inderdaad op een bepaalde manier te controleren. Wat dat betreft, vind ik
de pagina's 28 tot 30 van uw nota minstens zo belangrijk als al die andere
bladzijden ervan. Ik steek bovendien al lange tijd niet onder stoelen of banken
dat wij in Nederland leven in een politieke cultuur en structuur, waarin wij
heel slecht controleren. De kwaliteit van de controle is niet best. Dat is ook
heel logisch, want Nederland is een land van de vier C's: consensus, coalitie,
collegiaal bestuur en coöptatie. Als iemand scherp controleert, halen wij hem
naar ons toe en coöpteren we hem of haar. Nederland is het land van de
gesubsidieerde actiegroepen. Dat wisten we al in de jaren '60 en daar hebben
later helemaal in een coöpterende beweging inspraakverordeningen aan gekoppeld.
Om met grote halen gauw thuis te zijn en van u afscheid te nemen, merk ik op
dat u in de notitie een aantal zaken volgens typisch Nederlands gebruik wilt
onderbrengen in verordeningen en spelregels. Ik denk aan de passage, dat de
interactieve processen verder moeten worden geprofessionaliseerd. Ik denk
echter, dat het erom gaat dat u met de bevolking rapport opbouwt, interacteert,
dat u namens die bevolking op een bepaald moment ook zaken inbrengt naar degene
die het in de gemeente mede met u voor het zeggen hebben en dat u probeert iets
voor die bevolking te betekenen en te doen. Daar waar er anderen zijn aan wie
wij de macht van het bestuur voor een aantal jaren hebben toevertrouwd, moeten
deze op een ordentelijke en kwalitatief hoogstaande manier worden
gecontroleerd. Niet om wat door Kranenburg in de NRC is gemeld door te gaan met
een slordige ontslagcultuur in dit land en met situaties waarin degenen die
gecontroleerd worden uiteindelijk alleen maar slordig laten vertrekken, maar
juist om de kwaliteit van de controle te upgraden. Dat is mijn pleidooi.
Dames
en heren! Laat ik tot slot zeggen, dat ik het met zo vele zaken die hier zijn
gewisseld hartgrondig eens kan en wil zijn. Ik had u natuurlijk ook het verhaal
kunnen vertellen over de manier waarop de commissie-Elzinga tot al haar
aanbevelingen is gekomen, maar dan had u een verhaal gekregen dat u eigenlijk
al kende. Ik wilde u attenderen op iets wat vrij snel onder de tafel dreigt te
raken en wat het juist waard is om op tafel te houden. Ik hoop, dat ik daarin
geslaagd ben! Dank u wel!
De VOORZITTER: Ik wil onze gast
namens de commissie hartelijk danken. Thuis zal hij een passend geschenk
aantreffen. Ik verzoek de voorzitter van de werkgroep voort te gaan met zijn
beantwoording in eerste termijn. Ondertussen zal ik onze gast even naar buiten
begeleiden.
De heer BOT (GroenLinks): Ik was
nog bezig met het verhaal over agendavorming en selectie. Ik heb kennis genomen
van hetgeen de fracties gezegd hebben over de varianten voor het
voorzitterschap en denk dat er op dit moment nog geen eenduidige conclusie is
te trekken. De werkgroep zal met een voorstel komen om die discussie netjes te
kunnen afronden om uiteindelijk gemotiveerd een van de varianten kiezen. Van
sommigen mag ook wel de huidige constructie gehandhaafd blijven. Ik dacht dat
in ieder geval Stadsbelangen er zo over denkt, maar ook in de wandelgangen heb
ik het ook wel van andere raadsleden gehoord. Een van de redenen dat wij dit
toch hebben aangevoerd is omdat een van de aanbevelingen van Elzinga die
eigenlijk niet ter discussie staat, is om in de toekomst te verbieden dat
portefeuillehouders of wethouders een commissie voorzitten. In die zin
anticiperen wij daarop met een van twee varianten.
Alle opmerkingen over een
zorgvuldige samenstelling en goed inwerken zijn in feite al in de tekst
verwerkt, maar moeten nog zorgvuldig in een plan van aanpak worden uitgewerkt.
Vervolgens bepaalt dat mede de termijn waarop een en ander kan worden ingevoerd
en natuurlijk niet andersom.
Er zijn nog enkele vragen gesteld
over de agendaselectie. Wat gebeurt er als het college graag een uitspraak van
de commissie over een bepaald onderwerp wil? Ik denk dat zo'n verzoek in
principe toch gehonoreerd zou moeten worden, maar dat het wel beoordeelt wordt door
de agendacommissie. Er zijn nog veel meer vragen te stellen waarop ook ik niet
direct een antwoord heb. Als je denkt vanuit de structuur die thans op papier
staat, zou dat verzoek bij de agendacommissie moeten worden gedaan die dat
vervolgens op zijn merites beoordeelt. Er kunnen natuurlijk aanleidingen zijn
voor het college om de raad een uitspraak te vragen en het lijkt mij dat de
raad zoiets serieus behoort te nemen. Denk alleen maar aan het besluit dat
onlangs over de OGD genomen is. Dat betrof een bevoegdheid van het college,
maar de commissie is daarover toch uitvoerig gepolst. Het was zo evident dat
het zo gebeurde, dat het in de toekomst ongetwijfeld meer zal voorkomen. Het
zou niet goed zijn als dat niet zo was.
Over de fractieverzoeken en de
relatie tot bespreekagenda zijn enkele vragen gesteld. In de tekst wordt daar
al op ingegaan. Waar het gaat om een fractieverzoek bij het opstellen van het
raadsprogramma denk ik dat dit in principe eens per jaar zou moeten gebeuren
naar aanleiding van de Zomernota, maar in de praktijk zal het wellicht wel zo
ver komen dat het nog enkele keren moet worden bijgewerkt, want ook de
politieke actualiteit verandert voortdurend. Ook het college heeft natuurlijk
te maken met nieuwe ontwikkelingen of wil nieuwe ontwikkelingen in gang zetten
waarover beslissingen moeten worden genomen.
De vraag van de heer Baljé heeft
betrekking op de gang van zaken rond een afzonderlijke commissievergadering en
het verzoek waarop hij doelde zal bij de voorzitter moeten worden gedaan en
niet bij de agendacommissie. Het gaat dan om een bepaald stuk dat door het
college is aangenomen, wel op de agenda staat, maar niet op de bespreeklijst.
Een fractie kan dan met redenen omkleed verzoeken om dat naar de bespreekagenda
over te brengen. Het zou dan inderdaad een opgetuigde bureaucratie zijn als
voor dergelijke verzoeken een agendacommissie bij elkaar moet komen.
De heer BALJÉ (VVD): Dat ben ik
met u eens, maar ik dacht meer in een andere richting. Tussen de situatie die u
schetst en het komen met een compleet initiatiefvoorstel ligt nog wel meer. Een
fractie kan op enig moment vinden dat er iets onderzocht moet worden zonder dat
zij daar zelf een compleet stuk voor heeft opgesteld. Zij kan ook vinden dat er
een bepaalde maatschappelijke ontwikkeling op de agenda wordt gezet om erover
te kunnen praten. In dergelijke gevallen lijkt het mijn fractie toch verstandig
dat daarover de agendacommissie beslist en niet een commissievoorzitter.
De heer BOT (GroenLinks): Maar
dergelijke zaken horen volgens mij nu net in die jaaragenda thuis. Zoals ik al
zei denk ik dat je niet zult kunnen voorkomen dat die op enkele momenten in het
jaar moet worden bijgesteld. Daarin horen dergelijke verzoeken volgens mij
thuis. Zoals het nu in de tekst staat, is er zelfs sprake van een raadsbesluit
daarover. Het gaat wellicht een beetje ver, maar misschien moet u dat nog maar
eens goed doorlezen. In de werkgroep is er, ook naar aanleiding van het vorige
concept, toch weer vrij uitvoerig bij stilgestaan.
Het volgende onderwerp waarop ik
wil ingaan, betreft de controletaak. Ik kan niet reageren op alles wat de heer
Rosenthal heeft gezegd, want ik zou daar eerst nog wel eens even over na willen
denken. Wel wil ik zeggen dat ik gemerkt heb, zeker na het eerste concept, dat
een aantal raadsleden dachten dat die controletaak veel meer tijd zou gaan
kosten. Ik denk dat zoals wij het nu op papier hebben gezegd dat niet nodig is.
Wij hebben geprobeerd die controletaak duidelijk te onderscheiden en
aanzienlijk aan te scherpen, maar met name dat onderscheiden is van belang
omdat wij dat nu niet doen. Verleden jaar is er nogal wat gemopperd over de
verschillende rollen die raadsleden zouden kunnen hebben, maar ik denk dat het
voor het onderscheid tussen de bestuurlijke en de controlerende rol toch wel
nuttig is geweest. Ik constateer dat wij in onze dagelijkse praktijk eigenlijk
de bestuurlijke en controlerende rol helemaal niet uit elkaar halen. In dit
deel van onze nota hebben wij geprobeerd een aantal bestaande controle-instrumenten
dan wel controle-instrumenten die in ontwikkeling zijn of in Elzinga worden
gesuggereerd, onder elkaar te zetten zodat wij bewuster met die instrumenten
kunnen omgaan. Dat is natuurlijk de bedoeling van het geheel, waarbij het
verbeteren van de gemeentecyclus en het stroomlijnen van specifieke
beleidscycli belangrijke rollen spelen. Wethouder Rensen heeft al positief
gereageerd op de suggestie van de VVD over zo'n toetsingsparagraaf. In feite
staat nu ook al in de tekst dat wij veel meer met die prestatie-afspraken
willen werken om zo vanaf het begin dat controle-elementen in de beleidscyclus
in te bouwen. Overigens zijn wij het er in deze raad al veel langer over eens
dat wij dat zouden moeten willen, maar blijkbaar is het heel moeilijk om het
van het papier af te krijgen. In deze paragraaf gaat het dus vooral om het
controlewerk eenvoudiger te maken en niet om heel veel verschillende
instrumenten op elkaar te stapelen. Wij hopen dat het schema wat misverstanden
die naar aanleiding van de eerste versie zijn ontstaan, heeft kunnen wegnemen.
Ik wil ingaan op externe
oriëntatie. De werkgroep heeft op dat punt om concrete suggesties gevraagd. Ik
reken daartoe ook die op het gebied van ICT. De suggesties die zijn gedaan
zullen wij in de werkgroep bespreken en goede zullen wij zeker overnemen. Ik
begrijp de scepsis van raadsleden over het RIS, maar ik denk dat het
uiteindelijk politiek gezien toch geen goede instelling is. Als wij zien dat
wij technisch gezien alle mogelijkheden hebben om er veel meer mee te doen, dan
moeten wij dat gewoon afdwingen en er desnoods extra financiële middelen voor
ter beschikking stellen.
Wat betreft het recht van
initiatief en maatschappelijke verkenning hebben enkele fracties op versnelling
aangedrongen, juist omdat dit nu duidelijke instrumenten zijn waarmee die
externe oriëntatie wordt versterkt. Het verbaast mij niet dat de VVD juist voor
de huidige formulering gekozen heeft, want ik weet hoe de discussie in de
werkgroep is gegaan. De reden dat er staat wat er staat, is natuurlijk omdat er
geen volledige overeenstemming was over het nut van dit instrument. Op zich
deel ik wel de waarschuwing van de heer Meuleman voor papieren tijgers. Ik heb
zelf ook het voorbeeld genoemd van de referendumverordening de heer De Graaf en
ik heel veel tijd in hebben gestoken, maar waarmee tot nu toe toch nog niets is
gebeurd. Als nu in Amersfoort of in Eindhoven blijkt dat nieuwe instrumenten
helemaal niet gebruikt worden of dat ze alleen maar ellende opleveren, waarom
zou je ze dan heel snel invoeren? Daar komt dan nog bij dat wij ook ambtelijk
nogal wat zullen vragen. Ook wat dit betreft zullen wij dus niet alles in een
keer kunnen invoeren. Ik denk al met al dat wij dit punt weer in de werkgroep
zullen moeten bespreken omdat in ieder geval enkele fracties erop hebben
aangedrongen. Dat geldt eveneens voor de suggestie van de PvdA over de
vragenronde bij de raadsvergadering.
Mevrouw HEUVELMAN (GroenLinks):
Hetzelfde geldt voor het punt maatschappelijke verkenning dat de raad dat in
eigen hand heeft en het dus zelf tot een succes kan maken. Ik geef toe dat het
andere initiatief in het verlengde van het referendum een initiatief beoogt van
de burgerij.
De heer BOT (GroenLinks): Ik denk
dat u gelijk heeft dat het politieke afbreukrisico in elk geval veel minder
groot is bij maatschappelijke verkenning. Het recht van initiatief voor burgers
is een extra mogelijkheid om iets te doen. Als dat niet zou werken, heeft dat
inderdaad nadelige gevolgen. Een meer gedifferentieerde aanpak is mogelijk,
maar dat moeten wij nog maar in de werkgroep bespreken. Meer kan ik er nu
namens de werkgroep dan ook niet over zeggen.
Ik kom op het interactief beleid
en de wijkaanpak. Ik denk dat wij over de intensiteit van interactief beleid
geen uitspraak doen en dat ook dit te maken heeft met verschillen tussen
fracties. Sommigen vinden dat wij te veel willen en te snel gaan met interactief
beleid en anderen vinden dat het nog sneller moet. Feit is dat wij op dat punt
al veel in Delft doen en mede daarom hebben wij ons beperkt tot het schetsen
van het kader van de procesarchitectuur.
Enkele fracties hebben er terecht
op gewezen dat een verdieping van dit hoofdstuk zeker mogelijk is. Er staat ook
dat het min of meer een concept is. De benadering van mevrouw Lourens lijkt mij
heel vruchtbaar, namelijk om te proberen types van processen en de rol van
diverse actoren beter te onderscheiden. De vraag is even of wij dat nu zouden
moeten uitwerken in de aanloop naar een participatieverordening of dat wij nu
al beter moet worden uitgewerkt in de nota die uiteindelijk moet worden
aangenomen.
Ik denk overigens dat op dit punt
een kookboek niet goed mogelijk is. Ik huldig meer de opvatting dat politiek
toch ook een soort kunst is. Je kunt bovendien lang niet alles in kookboeken
vastleggen. Dat brengt mij ook op de waarschuwing van het college dat er
voldoende flexibiliteit in dergelijke processen moet zijn ingebouwd. De wens
van de werkgroep om met name de raad een grotere rol te laten spelen in de
procesarchitectuur komt voort uit de constatering dat een raad bij interactieve
beleidsprocessen vaak op een zijspoor staat. Dat is ook logisch, want een raad
voert het beleid niet uit. Het is dus een poging om er op dat niveau een
antwoord op te formuleren, maar het mag natuurlijk nooit betekenen dat een
college of ambtenaren die dat proces vorm moeten geven met handen en voeten
gebonden zijn aan elke punt en komma die in de een of andere startnotitie over
of plan van aanpak voor interactief beleid staat. Dat lijkt mij ook niet de
bedoeling; het geeft de raad alleen de kans om de hoofdlijnen van die aanpak
vast te stellen en verplicht het college om afwijkingen daarvan te rapporteren
aan de raad en het proces transparant te houden, want daar gaat het toch om.
Ik neem voorts kennis van de
opvattingen over de subcommissie leefbaarheid. Ze waren mij overigens al
bekend. Misschien moeten wij ook andere vormen, zoals de wijkinformatie-avonden
van D66, of de wijkschouwen die men in andere plaatsen heeft, nog maar eens in
de werkgroep bespreken.
Enkele fracties zijn ingegaan of
faciliteiten voor raadsleden en op de mogelijkheid van een griffie. Daarbij is
ook de wens geuit van meer fractieassistenten. Ik denk inderdaad dat de kwestie
van faciliteiten voor raadsleden in de werkgroep nog onvoldoende is uitgediscussieerd.
Wel is geconstateerd dat er in de huidige situatie geen aparte griffie voor de
Delftse raad nodig is. Ik zeg erbij dat als de aanbevelingen van Elzinga
werkelijkheid zouden worden, zoiets volgens mij wel als een van de eerste zaken
moet worden aangepakt, omdat dit wel helemaal in de lijn van die benadering
ligt. Daar is nu niet voor gekozen, maar de vraag of fracties faciliteiten
zouden willen hebben voor fractieassistentie is eigenlijk nog niet eenduidig
beantwoord en zou zeker nog wel eens kunnen worden gesteld.
Verlengd bestuur is niet aan de
orde geweest. Als fracties dat willen, zullen wij proberen daar een plaats voor
te vinden.
Stadsbelangen heeft nog
gewaarschuwd voor een te veel aan ambtelijke inzet. Ik denk dat wij dat moeten
afwegen in het plan van aanpak, want daarin zal natuurlijk ook rekening moeten
worden gehouden met de daarvoor benodigde ambtelijke inzet. Waar het te veel
wordt, zullen maatregelen gefaseerd moeten worden ingevoerd. Het is dan niet
anders. Ik snap de zorg van de heer Meuleman wel, maar aan de andere kant zijn
er toch ook zaken waarvan het goed is om die aan ambtenaren te vragen omdat ze
veel met externe oriëntatie hebben te maken.
De heer MEULEMAN (Stadsbelangen):
Ik heb met mijn opmerking zeker niet bedoeld om kritiek op het ambtelijke
apparaat te uiten.
De heer BOT (GroenLinks): Neen,
zo heb ik het niet opgevat en zo antwoord ik er ook niet op! Ik snap het
probleem en ik geef ook toe dat wij er in de feitelijke uitwerking rekening mee
moeten houden.
Over de aanbevelingen van Elzinga
rondom de burgemeester zullen wij ons ook nog eens moeten buigen.
Ik wil afronden met enkele
opmerkingen over hoe het verder moet. De werkgroep komt maandag weer bijeen en
zal dan de resultaten van vanavond bespreken. De planning voorzag er in dat wij
nog voor het reces tot een afronding zouden komen. Ik betwijfel of dat haalbaar
is, maar ik laat dat oordeel graag over aan de werkgroep en hoor graag van de
fracties of zij het wenselijk vinden. Zo ja, dan betekent dat dat wij als
werkgroep binnen twee weken de zaak moeten afronden, inclusief een plan van
aanpak. Ik kan mij ook voorstellen dat de fracties op sommige punten wat meer
verdieping en meer reflectie wenselijk vinden. In dat geval gaan wij over het
reces heen. Gezien het feit dat wij na de zomer meteen met de Zomernota
beginnen, zullen wij dit zeker niet voor oktober kunnen afronden. Dat is dan
wel de consequentie.
De VOORZITTER: Als voorzitter van
de raad heb ik nog twee technische vragen voor de werkgroep. De eerste is of de
werkgroep in haar stuk uiteen zou kunnen zetten wat de toegevoegd waarde van
het fractieverzoek is ten opzichte van de nu al bestaande mogelijkheden om een
motie in te dienen waarin het college om een beleidsstuk wordt gevraagd -- dat
gebeurt ook al in deze raad -- de bestuurlijke opdracht en het recht van
initiatief. Wat voegt dat fractieverzoek nu concreet toe? Voor zover ik het nu
kan overzien eigenlijk niets.
Voorts lijkt het mij goed om de
taak en vooral de bevoegdheden van de agendacommissies nog eens aan de orde te
stellen, want mijns inziens kan het er niet toe leiden dat de wettelijke
bevoegdheid van het college om te agenderen wordt aangetast. Als het in strijd
met de wet zou zijn, zou ik het besluit voor vernietiging moeten voordragen.
De heer BOT (GroenLinks): Ik denk
zeker niet dat dit de strekking van het voorstel is.
De VOORZITTER: Dat denk ik ook
niet, maar het is in ieder geval nog niet erg helder.
De vergadering wordt van 22.40
uur tot 22.50 uur geschorst.
De heer VAN TONGEREN (CDA): Op de
nota wordt door de diverse fracties verschillend gereageerd. Ondanks het feit
dat het stuk door acht fracties is voorbereid, ligt er een redelijk consistent
verhaal. En wat ons betreft, is het zo consistent dat wij willen streven naar
afronding en behandeling van het stuk voor het zomerreces. Eventueel nog uit te
werken onderdelen kunnen een plek krijgen in het plan van aanpak dat hierbij
hoort.
Wij vinden de onderdelen
agendavorming en het voorzitterschap door leden van de raad erg belangrijk.
Volgens de aanbeveling onder 3a van de commissie-Elzinga gaat het met het voorzitterschap al die kant op. Wij menen
dat het verstandig is als daarop wordt vooruitgelopen en wordt
geëxperimenteerd. De raad moet niet bang zijn om daarin te investeren, waarbij
ik mede doel op opleidingen die nodig zijn om de mensen daarvoor geschikt te
maken. Als penningmeester van het CDA, meen ik dat de budgetten die voor de
fracties beschikbaar zijn niet de verwachting wekken dat wij daar een
spectaculaire kwaliteitsslag van mogen verwachten. Misschien kan de werkgroep
in leven worden gehouden voor het verder monitoren van de invoering van de
voorstellen en eventuele aanpassingen naar aanleiding van de voorstellen van de
commissie-Elzinga?
De heer BALJÉ (VVD): De VVD meent
dat de bestuurlijke rol van de raad zal verminderen en dat wij meer de kant
uitgaan van een ombudsorgaan met een toetsende rol. Fracties zullen daar geen
evenwicht meer in kunnen kiezen. Binnen fracties zullen individuele raadsleden
die rol moeten spelen. De fractie van Stadsbelangen merkte op dat de burger
niet eens betrokken wil worden bij het beleidsproces. Dat kan waar zijn, er
zijn burgers die vinden dat het bestuur de zaken goed moet regelen en dat ze
daarmee niet lastig gevallen willen worden. Als een burger zich geroepen voelt
om zich daarmee te bemoeien, is het goed als dat gestructureerd en
gecontroleerd kan. De belangen van niet-participerende burgers dienen echter
behartigd te worden.
De heer MEULEMAN (Stadsbelangen):
Dat is niet de mening van Stadsbelangen. Dit staat nadrukkelijk in de nota
aangegeven.
De heer BALJÉ (VVD): D66 wil
nadenken over een keuzemenu van interactievormen. Ook de VVD heeft dat gedaan.
Wij zullen daartoe op korte termijn een nota uitbrengen en ik zeg graag toe dat
deze aan alle raadsfracties verzonden wordt. Wij zijn bezig met een matrixvorm
waarbij aan de ene kant een mate van interactie uitgezet wordt, die loopt van
informeren tot aan coproduceren en meeslissen. Aan de andere kant wordt de
schaal uitgezet waarop je aan het werk bent.
Wethouder Rensen sprak over het
spanningsveld dat in de nota wordt aangegeven tussen controle op macht en het
toetsen van beleid. Wat ons betreft, gebeurt beide en er zijn zelfs mengvormen
denkbaar. Wij zijn gelukkig met de uitspraak van de heer Bot dat de
zorgvuldigheid de termijn bepaalt waarop dingen ingevoerd kunnen worden. Dat
geldt wat ons betreft voor nieuwe vormen van interactieve beleidsvorming. Wij
zijn daar niet tegen, maar eerst zullen de meereffecten moeten worden
geïnventariseerd met de thans beschikbare vormen. Het verdere verloop van dit
proces kan naar onze mening tot na het reces worden uitgesteld.
Mevrouw HEUVELMAN (GroenLinks):
Onze fractie wil een positief advies uitbrengen over de conceptnota om die op
hoofdlijnen aan te nemen, inclusief de varianten. Het gaat daarbij vooral om
het voorzitterschap. U gaf al aan dat daarover mede naar aanleiding van de
ronde van vanavond nader gesproken moet worden. Tevens gaat het om het
lidmaatschap van de commissie van beroep- en bezwaarschriften, hoewel blijkt
dat daarover een meer uitgesproken idee bestaat. Onze fractie stelt het op
prijs, op deze twee punten een nadere opiniërende ronde met de raad, of een
deel daarvan, te houden zodat meer gedetailleerde uitwisseling van ideeën kan plaatsvinden.
Dit betekent dat er meer tijd nodig is, maar het betreft tijd die wat ons
betreft ook nog nodig is om een aantal zaken verder uit te werken. Daarmee kan
ik antwoorden op uw vraag over de uitwerking van het hoofdstuk interactief
beleid. Zonder dat in deze nota hierover zeer gedetailleerde informatie wordt
verstrekt die tevens als protocol kan dienen, gaat onze voorkeur ernaar uit dat
daarop in de nota toch wat meer wordt ingegaan. Ook dat betekent dat er nog wat
meer werk verzet moet worden. Er zijn echter nog wat elementen genoemd die
aanstaande maandag in de werkgroep opgepakt zullen worden. Het is dan de vraag
of dit alles op een avond lukt, maar dat is verder aan u ter beoordeling.
Ook GroenLinks vindt het lastig
om de totale balans van het toekomstige raadswerk, zowel inhoudelijk als qua
tijdsbesteding, op te maken. Aan de ene kant is het een pond minder, maar aan
de andere kant komen er een paar onsjes bij en vijf ons is ook een pond. Dit is
dus lastig te wegen. We kunnen afspreken wat wij willen, maar veel valt of
staat met het uiteindelijke draagvlak binnen de raad, de werkwijze en de
discipline. Wij vinden het absoluut noodzakelijk dat de voorgestelde koers
wordt ingeslagen. De conclusie voor een verdergaande mandatering aan het
college als bij evaluatie na een jaar onvoldoende positieve resultaten geboekt
zijn, gaat ons op dit moment te ver. Wij willen op dat moment nogmaals met
elkaar om tafel gaan zitten.
De heer MEULEMAN (Stadsbelangen):
In eerste termijn heb ik twijfels laten doorklinken, niet om processen tegen te
houden, maar meer om aan te geven dat wij realistisch moeten zijn. Bereiken wij
met de voorstellen onze doelen? Het is wijs dat de fractie alles wat vanavond
naar voren is gebracht nog eens op zich laat inwerken. Wij hebben twijfels over
bijvoorbeeld de agendacommissie. Wel ben ik het eens met de verwachting van de
heer Bot en vraag mij af of wij deze discussie in juni kunnen afronden. Ik meen
dat het, gelet op de aard van de onderwerpen en het aantal fracties in de raad,
onmogelijk is om in dit stadium de discussie binnen een half uur af te ronden.
De heer MOSTERT (GPV/RPF/SGP): Na
vanavond is er nog meer werk voor de werkgroep en ik denk dat zorgvuldigheid
beter is dan snelheid.
De heer MOOIWEER (STIP): De heer
Bot merkte op dat er al sprake is van een zekere spagaat tussen college en
raad, maar dat ontslaat je niet van de verplichting om daaraan iets in een nota
als deze te doen. De rol tussen raad en college mag volgens ons kritisch
bekeken worden. Ik vraag de werkgroep met het oog op de discussie over ICT
verder te kijken dan de technische mogelijkheden op dit moment, zodat een lijn
voor de toekomst kan worden uitgezet. Ik benadruk tot slot dat veel van wat is
voorgesteld, afhangt van de manier waarop dit, ook informeel, onderling in de
praktijk zal worden geregeld.
De heer DEN BOEF (PvdA): Wij
hebben goed naar de reactie van de heer Bot en de heer Rosenthal geluisterd en
wij zullen dit terugkoppelen naar de fractie. Ik heb er alle vertrouwen in dat
de werkgroep, gehoord de beraadslaging van vanavond, tot een goed eindproduct
komt, ook wat betreft de nog openstaande vraag over het voorzitterschap van de
commissies. Wij prevaleren kwaliteit boven snelheid. Dus hebben wij er begrip
voor als het meer tijd kost dan oorspronkelijk was gepland. In verband met het
voorzitterschap van de commissies wil ik nog deze vraag stellen. Als er een
voorzitter of wethouder van buiten de raad komt, en dus geen raadslid is, hoe
zal die persoon dan in de commissie het woord voeren? Als inspreker? Dat zou in
ieder geval veel tijd schelen!
Mevrouw LOURENS (D66): We hebben
er geen problemen mee als de nota over het reces wordt "getild" als
dat ertoe leidt, dat hoofdstuk 8 uitgediept kan worden. Daarbij hebben wij ook
geen protocol voor ogen tussen de verschillende vormen van interactie maar meer
het geven van een overzicht. Dat zal de discussies in de raad over de vraag of
wij interactief beleid willen en waarom ten goede komen. Ik zou het op prijs
stellen als dit erin kon worden opgenomen.
Wethouder RENSEN: Vanavond praten
wij eigenlijk over het evenwicht tussen de bestuurlijke kant van het verhaald,
het vraagstuk van de controle en van de volksvertegenwoordigende rol van de
raad. Je merkt duidelijk dat iedereen op zoek is naar een zo goed en zuiver
mogelijk onderscheiden evenwicht tussen die drie polen. Ik denk dat de
voorzitter van de werkgroep het beeld van die controlefunctie vanavond nog wat
scherper heeft neergezet. Ik spreek daar graag mijn waardering voor uit. Ik zie
ook iets meer in zijn benadering dan in die van zijn inmiddels vertrokken
rechter buurman. Zeker waar het gaat om de vraag hoe je de controletaak
behapbaar kunt maken en hoe daar selectief mee kan worden omgegaan, maar in
hoofdzaak toch gericht op de beleidskant van het verhaal. Ik vind dat
buitengewoon waardevol, want als het goed is, willen wij uiteindelijk toch
graag op de resultaten van het beleid worden afgerekend. Overigens is het ook
zo dat de vraag hoe wij tegen een burgemeester aan kijken juist vanuit het
oogpunt van controle op de macht, zeker als je Elzinga leest, een relevante
vraag is, want daar krijgt de burgemeester ook wat zaken toegeschoven. Het is
dan ook van belang dat daarover in de werkgroep verder gesproken wordt.
Wat betreft de bestuurlijke kant
van het verhaal blijft de heer Bot zitten op de lijn dat het bewijs van de
geschetste verdeling toch zit in het eten van de pudding, afhangt van de mensen
en van de afspraken tegen de tijd dat je ermee aan het werk gaat. Ik denk dat
het college er iets anders in zit en het ook gerechtvaardigd vindt op basis van
het perspectief dat Elzinga schetst. Waarom op dat punt dan ook geen stap
vooruit, juist om meer ruimte voor de raad te scheppen in de
volksvertegenwoordigende rol en zeker niet voor het college. Het lijkt mij
daarom goed als er aan het hoofdstuk over de externe oriëntatie nog de nodige
aandacht wordt besteed. Het zou echter wel jammer zijn als dat zou inhouden dat
wij pas in oktober in een commissie- en vervolgens raadsvergadering tot
afronding van die nota bestuur zouden kunnen komen. Wellicht is het mogelijk om
die nota bestuur in juni af te ronden het vervolg gefaseerd af te ronden. De
Schwung zit nu redelijk goed in het proces en die zou ten dele wellicht
verdwijnen als je tussen nu en oktober een gat zou laten vallen.
De heer BOT (GroenLinks): Gaat
het wat betreft die bestuurlijke taak voor het college om ontvlechting, zoals
in zijn schriftelijke reactie staat, of gaat het in eerste instantie om
bijvoorbeeld een verdergaande delegatie?
Wethouder RENSEN: Het een en
ander hangt nu echt op de vraag hoe selectief wij allerlei zaken willen
bespreken die wij zien opduiken. De huidige voorstellen maken het nog altijd
mogelijk om heel breed te plukken uit dat hele scala. Je zou nog eens moeten
nadenken langs welke lijnen je daar meer in kunt knippen. Wellicht is het zo
dat niet alles wat een college doet in een raad zichtbaar behoeft te worden
gemaakt; niet alle informatie is even relevant. Ik denk dat daarin toch meer
mogelijk is.
De heer BOT (GroenLinks): Dat laatste
punt zullen wij dan ook nog maar even meenemen.
Het is duidelijk dat er voor het
verdere proces twee opties liggen. De variant die de wethouder schetst is zeker
ook mogelijk. In het plan van aanpak kunnen inderdaad afspraken worden gemaakt
over het vervolg. Er zitten enkele bestuurspunten bij waarover uiteindelijk
toch gestemd moet worden en het zou mij niet verbazen als daarover zelfs binnen
fracties nog verschillend gestemd wordt. En dan zit de proof of the pudding
werkelijk in de eating. Welke benadering wij aanstaande maandag ook kiezen, het
is van belang om de zaken op een aantal punten die ik ook al in mijn
beantwoording heb aangegeven heel goed af te maken en daar een vorm voor kiezen
die daarvoor het meest geschikt is. Als het om het voorzitterschap gaat, denk
ik er toch aan om mensen uit steden uit te nodigen waar ze een van beide
varianten hebben gekozen om over voor- en nadelen te vertellen. Dat zou best
eens zinnig kunnen zijn. Voor een verdere verdieping van interactief beleid
lijkt het mij goed als een aantal mensen uit de raad en wellicht uit het
college die daar in de praktijk toch het meest mee te maken heeft daarover voor
de werkgroep iets op papier zetten. In de commissie Middelen hebben wij
binnenkort weer een discussie over CBB-problematiek en zo zullen wij op een
aantal punten die genoemd zijn in ieder geval nog een verdieping aanbrengen.
Hoe wij dat precies vorm kunnen geven, zullen wij maandag verder in de
werkgroep bespreken en de raad daarover dan zo snel mogelijk informeren.
De VOORZITTER: Hiermee zijn wij
gekomen aan het eind van onze vergadering, tenzij er iemand is die nog gebruik
wenst te maken van de rondvraag. Naar mij blijkt is dat niet het geval en sluit
ik de vergadering.
Sluiting 23.20 uur.