Advies college op de Nota Bestuur 2 en het Plan van Aanpak

 

Eerder dit jaar, op 24 mei, is in de algemene commissie gesproken over de concept-versie van de Nota Bestuur-2. In de voorbereiding op die discussie heeft het college op 23 mei een commentaar vastgesteld, dat gediend heeft als leidraad voor de inbreng van het college tijdens de vergadering van de algemene commissie.

 

In deze notitie wordt nagegaan wat de werkgroep met het commentaar uit het college heeft gedaan en wordt vervolgens een advies over de huidige versie van de nota en het bijbehorende Plan van Aanpak aan de raad uitgebracht.

 

Stapeling

Het college heeft in de algemene commissie het gevaar van stapeling naar voren gebracht.  Daarbij is met nadruk een  lichte constructie voor de agendering van raad en commissie bepleit.

 

De voorzitter van de werkgroep heeft tijdens de vergadering van de algemene commissie aangegeven dat het niet persé tot de gevreesde stapeling van werkzaamheden en procedures zou hoeven te komen.  De grotere verantwoordelijkheid die de raad volgens de voorstellen voor de eigen (commissie)agenda zou krijgen, zou juist tot een meer gedisciplineerde werkwijze van de raad moeten leiden.

Ten aanzien van de risico’s van bureaucratisering is door de voorzitter van de werkgroep opgemerkt dat de werkgroep heeft willen laten zien dat een consistente uitwerking van de agenderingsconstructie mogelijk is.  Dat heeft wellicht geleid tot het beeld dat de werkgroep zich veel met procedures heeft bezig gehouden. De bedoeling hiervan is echter geweest tijd te winnen om de doelstellingen van de Nota Bestuur 2 te kunnen realiseren.

In het verlengde hiervan heeft de voorzitter van de werkgroep gewezen op het feit dat niet de agendacommissie maar de commissievoorzitter zal gaan over aanvragen om bespreekpunten aan een concrete commissie-agenda toe te voegen. Ook heeft hij als zijn mening gegeven dat de zaken die het college in de commissie besproken wil zien ‘in principe’ geagendeerd dienen te worden, overigens na beoordeling door de agendacommissie. Verder heeft hij gesteld dat de werkgroep gepoogd heeft het controle-instrumentarium van de raad aan te scherpen en te vereenvoudigen en dat het instrumentarium voor de externe oriëntatie stapsgewijs moet worden ingevoerd.

 

In de Nota en het Plan van Aanpak heeft deze discussie tot enige aanpassing en nadere uitwerking geleid:

 

Over de agendacommissie wordt nu opgemerkt (blz. 23) dat dit geen wekelijks vergaderend ‘schaduwcollege van B&W’ is: “…de beleidsvoorbereidende bevoegdheid van B&W als zodanig blijft in de nieuwe systematiek onaangetast.”

 

De commissievoorzitter krijgt in een aangepaste tekst (blz. 25) de opdracht verzoeken van afzonderlijke fracties tot agendering van onderwerpen in de commissie te toetsen aan de criteria voor agendaselectie.  Zo wordt een drempel opgeworpen tegen ‘alles toch willen bespreken’.

 

In het Plan van aanpak wordt voorgesteld het raadsprogramma voor het eerst in september 2001 vast te stellen.  Het uitwerken en opbouwen van het controle-instrumentarium moet in de periode 2000-2002 zijn beslag krijgen. Ten aanzien van het instrumentarium voor de externe oriëntatie worden varianten ter besluitvorming voorgelegd (maatschappelijke verkenning, initiatiefrecht voor burgers) en een nadere uitwerking aangekondigd (participatieverordening, wijkverkenning).

 

Functiescheiding

Ook in de algemene commissie heeft het college aandacht gevraagd voor het vraagstuk van de ontvlechting van de bestuursbevoegdheid van raad en college.  Daarbij is aangegeven dat de terughoudendheid van de werkgroep op dit punt de vraag oproept of de raad wel voldoende aan de nieuwe accenten, denk met name de rol van stadsparlement, zal toekomen. Ook is hier de relatie gelegd met het lidmaatschap van raadsleden van de commissie voor beroep en bezwaar.

 

Waar het gaat om de bestuurlijke ontvlechting van college en raad heeft de voorzitter van de werkgroep gesteld dat niet duidelijk is wat nu precies de positie van de raad zal zijn in het door de commissie-Elzinga uitgewerkte duaal bestel.  De werkgroep heeft niet gekozen voor een volledige ontvlechting. Weliswaar erkent de werkgroep dat de raad niet de illusie moet hebben op alle punten mee te kunnen besturen, maar tegelijk moet de raad op politiek relevante punten beter willen besturen.  De werkgroep stelt dan ook geen verdere delegatie van huidige bevoegdheden van raad naar college voor.

In Bijlage 1 bij de Nota heeft de werkgroep dit standpunt opgenomen onder 3b.  Daarbij is wel gesteld dat als gevolg van de nadere uitwerking en de implementatie van Elzinga ook het “Delftse model” mogelijk nog aangepast zou moeten worden.

 

In de nota wordt geconstateerd dat een meerderheid in de raad kiest voor het terugbrengen van het aantal raadsleden in de commissie voor beroep en bezwaar. Een bepaald aantal wordt niet genoemd.

 

Commissievoorzitters

Aan de bezorgdheid van het college met betrekking tot de belastbaarheid van commissievoorzitters/raadsleden wordt in het Plan van Aanpak tegemoet gekomen met vrij uitgebreid invoerings- en scholingstraject. Gesignaleerd wordt ook dat goede afspraken over ambtelijke ondersteuning van belang zijn.

 

In de Nota spreekt de commissie de voorkeur uit voor commissievoorzitters uit de raad.

 

De burgemeester

Het college heeft de werkgroep tijdens de algemene commissie verzocht nader in te gaan op een aantal aanbevelingen van de commissie-Elzinga rond de burgemeester.

In de bijlage 1 van de nota zijn de standpunten van de commissie hieromtrent weergegeven (5,6a,6b en 7). Geconcludeerd mag worden dat de werkgroep grote aarzelingen heeft bij de voorgestelde versterking van de positie van de burgemeester.

 

Externe oriëntatie

Ten aanzien van de externe oriëntatie heeft het college gepleit voor een minder terughoudende opstelling ten aanzien van nieuwe instrumenten als de maatschappelijke verkenning en het initiatiefrecht van burgers.  Ook heeft het college zijn zorg uitgesproken over het verstikkende effect dat kan uitgaan van een te rigide architectuur van interactieve processen. Het college heeft de suggestie gedaan ook de flexibiliteit tijdens dergelijke processen mee te nemen als vereiste in de te schrijven participatieverordening.

 

Met betrekking tot de flexibiliteit in interactieve processen heeft de voorzitter van de werkgroep tijdens de vergadering van de algemene commissie gesteld dat het niet de bedoeling van de werkgroep is ambtenaren en college aan handen en voeten te binden.  Vanuit de constatering dat de raad tijdens interactieve trajecten wel eens op een zijspoor belandt, gaat het de werkgroep er vooral om de hoofdlijnen van dergelijke processen vooraf met elkaar af te spreken en te bewerkstelligen dat afwijkingen daarvan aan de raad gemeld worden.

 

In een vernieuwd hoofdstuk 8 en in een nieuwe bijlage bij de nota is nu getracht een afwegingskader te scheppen waarbinnen de keuze voor een bepaalde aanpak kan worden gemaakt. Daarnaast is verhelderd welke positie(s) de raad tijdens interactieve processen kan innemen en is een vragenlijst bij de inzet van ICT in dergelijke processen opgenomen.  Tevens wordt in de nota aangegeven dat hoofdstuk 8 en de bijlage tot aan het vaststellen van de voorziene participatieverordening gebruikt worden bij het opstellen van startnotities.

 

In het Plan van Aanpak wordt de raad de keuze geboden de maatschappelijke verkenning en/of het initiatiefrecht van burgers nu reeds te gaan uitwerken of daar mee te wachten tot anderen met deze instrumenten ervaring hebben opgedaan.  Verder is de gedachte van een subcommissie van de commissie Leefbaarheid vervallen. Min of meer in de plaats daarvan wordt nu voorgesteld de wijkverkenning te gaan invoeren.

 

Advies

 

Het college is van mening dat de nota met de hiervoor besproken verheldering en aanvulling aan kracht gewonnen heeft ten opzichte van de vorige versie. Weliswaar heeft de werkgroep de zorg op het punt van stapeling van taken en procedures niet geheel weggenomen, maar het is nu wel duidelijk dat de werkgroep vanuit een heldere opvatting rond de taakverdeling van college en raad heeft gewerkt.

Met die taakopvatting wordt een Delfts antwoord gegeven op de vraag die ook in de landelijke discussie over bestuurlijke vernieuwing nog steeds speelt: hoe nu verder met de raad? De werkgroep geeft aan wel degelijk bereid te zijn het dagelijks bestuur over te laten aan het dagelijks bestuur en wil ook werk maken van de door Elzinga voorgestane controle-functie van de raad. De door Elzinga voorgestelde volledige ontvlechting van college en raad wordt echter in de nota niet gevolgd.  De werkgroep wil door middel van een nieuwe manier van agenderen en vergaderen meer greep krijgen op die zaken, die door de raad politiek van belang worden geacht.  De werkgroep wil daarmee ook tijd vrijspelen, die ingezet kan worden om de rol van volksvertegenwoordiger beter waar te kunnen maken.

Het college kan zich op hoofdlijnen in deze visie vinden, met enkele kanttekeningen. 

 

Ook op het gebied van de bestuurlijke vernieuwing moet de uitvoering tellen.  Het college wil bij de uitwerking en invoering van de voorgestelde maatregelen het voorkomen van nieuwe bureaucratie als harde randvoorwaarde meegeven.  Het college is daarom gelukkig met het Plan van aanpak zoals dat er nu ligt. Uit dat plan spreekt de wens tot een zorgvuldige invoering van een en ander te komen. Het college kan zich ook vinden in de experimentstatus van de commissievoorzitters. Het college spreekt zich uit voor de variant met commissievoorzitters/raadsleden, met de kanttekening dat commissieleden/niet-raadsleden niet voor het commissievoorzitterschap en de daaraan verbonden plaats in de agendacommissie in aanmerking kunnen komen.

Het college onderschrijft de gedachtengang van de werkgroep inzake het raadsprogramma en de commissieprogramma’s. Naar de opvatting van het college is het daarbij echter niet nodig een centrale agendacommissie in te stellen. Het raadsprogramma kan jaarlijks direct bij de behandeling van de zomernota, als apart beslispunt, zo nodig na amendering, door de raad zelf worden vastgesteld. De voorbereiding van het raadsprogramma kan plaatsvinden onder verantwoordelijkheid van het college, hetgeen ook logisch voortvloeit uit het opwerken van het beleidsdeel van de zomernota, waarvan het raadsprogramma toch een afgeleide zal zijn. Op deze wijze wordt het creëren van een extra instituut voorkomen.

Ten aanzien van de commissie-agendering is het instellen van een overleg tussen de commissievoorzitter, de portefeuillehouder en de secretaris van de commissie een goede zaak. Een weinig frequent overleg van de commissievoorzitters is nuttig voor het uitwisselen van ervaring inzake agendering, vergaderorde etc., echter daartoe beperkt.

 

Het fractieverzoek kan in dit verband nader worden verduidelijkt. Voor zover het fractieverzoek een verzoek tot opneming in het raadsprogramma is, komt daarvoor het amendement bij de vaststelling van dit programma in de plaats. Voor zover het een verzoek tot bespreking van een onderwerp in de commissie betreft oordeelt de commissievoorzitter daarover, in overleg met de portefeuillehouder en de secretaris van de commissie.

 

Het college is van mening dat op het punt van de externe oriëntatie weer een stap vooruit is gezet. Tegelijk valt er nog wel wat te wensen waar het erom gaat te komen tot een hanteerbaar model bij het voorbereiden en volgen  van interactieve processen.  Het college pleit ervoor het schema figuur uit hoofdstuk 8, de beide checklijsten uit dat hoofdstuk en de bijlage over interactief werken (i.h.b. bijlage 2 daarvan) om te bouwen naar een checklist of een model voor de toetsing van interactieve processen door de raad met een beperkt aantal kernpunten. 

 

Ten aanzien van het controle-instrumentarium vraagt het college aandacht voor de inpassing en modernisering van de bestaande instrumenten als de jaarrekening, de beleidsafrekening en de managementrapportages in een nieuwe structuur. Het college wil dit aspect betrekken bij het schrijven van de notitie over het controling-instrumentarium, die in het Plan van Aanpak wordt aangekondigd.

 

Nog opgehelderd dient te worden hoe omgegaan wordt met het verzoek van het college een bepaald onderwerp in de commissie te agenderen.  De voorzitter van de werkgroep heeft aangegeven dat dit in principe gehonoreerd wordt, maar wel na toetsing door de agendacommissie.

Het college stelt hierbij de volgende werkwijze voor. Een dergelijk verzoek wordt ingediend bij de commissievoorzitter, kan leiden tot overleg, maar wordt altijd gehonoreerd wanneer het college ook na overleg op agendering blijft aandringen. 

Het college is van mening dat op deze wijze zowel de positie van de commissievoorzitter als de wettelijke en politieke positie van het college voldoende gewaarborgd is.

 

Het college is tegen de mogelijkheid dat de raad inzage heeft in stukken die nog in voorbereiding zijn. Wel werkt het college graag mee aan het vroegtijdig betrekken van de raad bij beleidsprocessen en aan het in nota’s aanbieden van meerdere scenario’s.  Tegelijkertijd merkt het college op dat de rol van de raad in beleidsprocessen  in de Nota Bestuur 2 wat diffuus blijft.  Men zal er de komende tijd op bedacht moeten zijn dat ook voor dit soort processen heldere proces- en taakafspraken van belang zijn.

 

Het college is voorstander van het verminderen van het aantal raadsleden in de commissie voor beroep en bezwaar.  De meerderheid in het college steunt de variant met een raadslid per kamer.

 

Het schema op blz. 41 van de nota is niet helemaal correct. De werkwijze is nu dat het concept-Wijkplan tegelijk aan de wijk en aan de commissie Leefbaarheid wordt aangeboden, dat vervolgens de wijkmarkt volgt en daarna de behandeling in de commissie van het concept-Wijkplan.

 

Het geheel overziend adviseert het college de raad in te stemmen, met de hierboven genoemde kanttekeningen,  met de nota Bestuur 2 en het bijbehorende Plan van Aanpak.

Graag spreekt het college veel waardering uit voor de inzet en het werk dat de werkgroep heeft geleverd.