voorlopig

VR – ONDERZOEKSRAPPORT

 

 

van der helm op- en overslag B.v.

 

Lokatie

 

Schieweg 15

 

2627 AN  DELFT

 

Uitgevoerd door:

Gemeente Delft

Brandweer (Gemeente Delft, Hulpverleningsregio Haaglanden

en Brandweer Amsterdam (kernregio)

Arbeidsinspectie Regio Midden

Hoogheemraadschap van Delfland (adviseur)

 

Peildatum: 2 november 2001

Versie: 19 februari 2002                                                                                              exemplaar 1

Inhoudsopgave

 

0     Samenvatting.................................................................................................................... 4

1     Inleiding............................................................................................................................. 6

2     Algemene gegevens......................................................................................................... 8

2.1      Bedrijfsgegevens..................................................................................................... 8

2.2      Korte omschrijving van het bedrijf...................................................................... 8

2.3      Aanleiding.................................................................................................................... 8

2.4      Aanwijzingsgrond...................................................................................................... 8

2.5      Samenstelling beoordelingsteam........................................................................ 8

3     Wettelijke eisen............................................................................................................... 9

4     Het invoeringstraject van het Brzo  (inclusief de totstandkoming van het VR) 10

5     Toetsingscriteria en beoordelingssystematiek risico’s.................................... 12

5.1      Wetgeving.................................................................................................................. 12

6.1      Ontvankelijkheidsbeoordeling van het VR........................................................ 15

6.2      Juistheid, volledigheid en leesbaarheid van de in het VR opgenomen beschrijvingen  .      15

7     Beoordeling van het PBZO, VBS en BNP...................................................................... 15

7.1      PBZO-document......................................................................................................... 15

7.2      Veiligheidsbeheerssysteem (VBS)........................................................................ 15

7.3      Bedrijfsnoodplan (BNP), Bedrijfshulpverlening (BHV) organisatie en stoffenlijst  16

8     Beoordeling van de risico’s........................................................................................ 17

8.1      Risico’s m.b.t. arbeidsveiligheid............................................................................ 17

8.2      Risico’s m.b.t. milieu (MRA)....................................................................................... 17

8.3      Risico’s m.b.t. externe veiligheid (QRA)................................................................ 17

8.5      Integrale conclusie................................................................................................ 17

9     Advies m.b.t. de aanvaardbaarheid van de risico’s................................................ 19

9.1      Aanvaardbaarheid van de risico’s....................................................................... 19

10       Naleving van het Brzo 99........................................................................................... 21

11       Vervolg......................................................................................................................... 22

Bijlagen................................................................................................................................... 24

Begrippenlijst.............................................................................................................. 25

 Uitwerking bevindingen

 

Distributielijst:

Exemplaren van dit beoordelingsrapport zijn gezonden naar:

1. Van der Helm Op- en Overslag b.v.                        10. Inspectie                                                                              Milieuhygiëne

2. Burgemeester en Wethouders van Delft                  11. Gemeente Delft

3. Brandweer Delft                                                    - vakteam Milieuzorg

4. Arbeidsinspectie                                                   - vakteam Btm

5.       Hulpverleningsregio Haaglanden

6.       Brandweer Amsterdam

7.       Hoogheemraadschap van Delfland

8.       Ministerie van VROM

9.       Provincie Zuid-Holland


0          Samenvatting

 

Besluit risico zware ongevallen 1999

Op 19 juli 1999 is het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (Brzo 99) in werking getreden. Dit besluit is onderdeel van de Nederlandse implementatie van de Seveso II richtlijn. De Seveso II richtlijn is erop gericht om de risico’s van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen beter te beheersen.
Met het in werking treden van het Brzo 99 zijn er nieuwe regels van kracht geworden ten aanzien van het preventiebeleid, de beheersing van de risico’s van zware ongevallen en de informatieverstrekking daarover door bedrijven en de behandeling en beoordeling daarvan door het bevoegd gezag.
De gemeente (als zijnde bevoegd gezag Wet milieubeheer), de regionale en lokale brandweer en de arbeidsinspectie (en het Hoogheemraadschap als adviseur) moeten in samenwerking inzicht verwerven in de mogelijke risico’s, toezicht uitoefenen op bedrijven en de nodige activiteiten ontplooien om de kans op en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken. Om dit te bewerkstelligen is een werkgroep Brzo opgericht. In deze werkgroep hebben de regionale brandweer, de lokale brandweer en de arbeidsinspectie een taak, evenals het vakteam milieuzorg dat naast de inhoudelijke kennis op milieugebied tevens de projectleiding levert en de coördinatie verzorgt. De regionale brandweer is in het kader van het BRZO als toezichthouder aangewezen. De brandweer Delft is hierbij echter ook volledig betrokken omdat zij vanuit haar andere taken reeds contact onderhoudt met de bedrijven en het vakteam Milieuzorg.

Een bedrijf valt onder de werking van het Brzo 99 indien de hoeveelheid gevaarlijke stoffen die in een bedrijf aanwezig mogen zijn, de lage drempelwaarde overschrijdt. Op grond van het Brzo 99 dient een bedrijf een kennisgeving te overleggen, een actuele stoffenlijst bij te houden alsmede een preventiebeleid zware ongevallen (PBZO) op te stellen en een Veiligheidsbeheerssysteem (VBS) in te voeren. Indien de toegestane hoeveelheid gevaarlijke stoffen de hoge drempelwaarde overschrijdt dient daarnaast ook nog een veiligheidsrapport (VR) ingediend te worden. Een dergelijk bedrijf wordt VR-plichtig genoemd.

 

Veiligheidsrapport

Van der Helm Op- en Overslag b.v.moet door middel van een preventiebeleid, veiligheidsbeheerssysteem en een veiligheidsrapport aantonen dat er voldoende maatregelen zijn getroffen ter voorkoming van zware ongevallen of ter beperking van de gevolgen daarvan.
De systematische beschrijving van de risico’s van het bedrijf gebeurt aan de hand van een beoordeling van scenario’s, waarbij wordt gewerkt met zogenaamde breedte- en dieptescenario’s, een beoordeling van het veiligheidsbeheerssysteem en een beoordeling van de beschreven en/of aanwezige technische maatregelen.
Tevens richten de scenario’s zich specifiek op de risico’s die van belang zijn voor de externe veiligheid, interne veiligheid, bedrijfsbrandweer en voor de rampenbestrijding alsmede op de risico’s die van belang zijn voor het milieu (bodem, water).
De beoordeling van de risico’s heeft plaatsgevonden door middel van bestudering van de in het veiligheidsrapport weergegeven gegevens, interviews/audits met de directeur en met medewerkers, alsmede door meerdere inspecties op het bedrijf.

Risico’s

De werkgroep Brzo is de mening toegedaan dat bestudering van het veiligheidsrapport en de uitgevoerde controles een beduidend beter inzicht geeft in de veiligheidsrisico’s voor de omgeving van Van der Helm Op- en Overslag b.v.
In het veiligheidsrapport zijn verschillende scenario’s beschreven ten aanzien van brand, explosie en/of het vrijkomen van een giftige wolk in één van de aanwezige hallen bij Van der Helm Op- en Overslag b.v. Hieronder worden twee scenario’s beschreven die een reëel beeld geven van mogelijke effectafstanden.

§         Bij een lekkage in hal A (opslag brandbare stoffen) zonder ontsteking, zal door uitstroming en verdamping van de plas een brandbare wolk ontstaan. Zolang de constructie van het gebouw intact blijft zal deze wolk in de hal blijven. Begeeft de constructie het dan zal de wolk zich onder de heersende wind verspreiden. Na 5 seconden zal een afstand van 15 meter bereikt zijn en na 9 seconden een afstand van 20 meter. Bij 23,6 meter (na 10 seconden) is de wolk dermate verdund dat de hoeveelheid brandbare stoffen beneden de LEL waarde ligt. Op grotere afstanden is de wolk niet brandbaar.

§         Bij een brand in hal E (opslag niet gevaarlijke stoffen) waarbij escalatie plaatsvindt zal bij oostenwind de dichtbevolkte woonwijk Voorhof ten westen van Van der Helm worden blootgesteld aan een wolk zoutzuur. In het weekend en ’s nachts zullen binnen korte tijd ca. 1170 inwoners blootgesteld worden aan de Levensbedreigende waarde.

 

Deze scenario’s zijn zonder meer reëel en zorgelijk te noemen.

 

Naleving door Van der Helm Op- en Overslag b.v.

Op dit moment is er bij Van der Helm Op- en Overslag b.v. geen goed functionerend veiligheidsbeheersysteem en bedrijfsnoodplan aanwezig waardoor de goede werking van alle getroffen maatregelen en voorzieningen niet zijn geborgd. Tevens is de zelfredzaamheid van de bevolking niet optimaal en levert het bestrijden van een snel ontwikkelende brand grote problemen op.
Rekening houdend met deze bevindingen blijft een aanzienlijk restrisico bestaan.

 

Complicerende factoren


Aanpandige bedrijven

De bedrijven van der Helm Op- en Overslag b.v., SITA (voorheen BFI) en Schiehal b.v. zijn gevestigd in het pand van de voormalige NKF (Nederlandse kabelfabriek), gelegen aan de Schieweg 15, 15a en 60. De drie bedrijven zijn enerzijds fysiek gescheiden door middel van bouwkundige en/of brandwerende scheidingen en voeren anderzijds hun activiteiten uit onder één en dezelfde staalconstructie. Een calamiteit bij één bedrijf kan bij het bezwijken van de staalconstructie grote gevolgen hebben voor het andere bedrijf. Het is dan ook van belang dat in beeld wordt gebracht welke invloed een calamiteit bij het ene bedrijf kan hebben bij de andere twee bedrijven.
De uitwerking van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 bij Van der Helm Op- en Overslag b.v. gaat specifiek over de aanvaardbaarheid van de risico’s als gevolg van activiteiten bij dit bedrijf en niet over bovengenoemde domino-effecten.
Gezien de mogelijke gevolgen van deze domino-effecten op de directe omgeving en voor de rampenbestrijding, is de werkgroep Brzo 99 echter van mening dat genoemde effecten in beeld moeten worden gebracht alvorens een definitieve uitspraak wordt gedaan over de aanvaardbaarheid van de risico’s.

Brand in hal E (zonder gevaarlijke stoffen)
Daarnaast zijn in het veiligheidsrapport (conform de daarvoor bestemde richtlijnen) brandscenario’s uitgewerkt voor brand in de hallen waar brandbare en giftige stoffen liggen opgeslagen.
Op grond van de vergunde hoeveelheden gevaarlijke stoffen en uitgaande van de slechtst denkbare situatie ligt de individuele risicocontour van 10-5 over kwetsbare bestemmingen, met name de Praxis.

Tevens wordt de oriënterende waarde voor het groepsrisico overschreden.

Dit betekent volgens de huidige wetgeving dat er enerzijds een resultaatsverplichting geldt om aan de norm voor het individueel risico te voldoen en anderzijds een inspanningsverplichting geldt om op termijn aan de oriënterende waarde van het groepsrisico te voldoen. Dit is bij Van der Helm Op- en Overslag b.v. mogelijk door bepaalde stoffen binnen het bedrijf te verplaatsen.
Het door de burgemeester op 14 augustus 2000 vastgestelde rampenbestrijdingsplan voor van der Helm Op- en Overslag b.v. bevat als maatgevend scenario echter een grote brand in hal E. In deze hal worden geen gevaarlijke stoffen opgeslagen maar worden wel zeer grote hoeveelheden kunststofgranulaat (o.a. PVC) opgeslagen. Bij een brand in deze hal zullen verbrandingsproducten zoals zoutzuur en mogelijke dioxines vrijkomen. De denkbare gevolgen hiervan voor de omgeving zijn groot.
Deze hal valt buiten de kaders van het Brzo 99 (geen opslag van giftige stoffen; kunnen wel door brand giftige stoffen ontwikkelen!) en is derhalve buiten de risicoberekeningen in het veiligheidsrapport gebleven.
Een formeel zuivere benadering, maar vanuit de gedachte dat de externe risico’s optimaal in beeld moeten worden gebracht, vindt de werkgroep Brzo 99 dit een ongewenst uitgangspunt.
Daarom zijn is de werkgroep van mening dat de risicocontouren voor een brand in hal E moeten worden berekend zodat kan worden beoordeeld of dan nog steeds wordt voldaan aan de daarvoor gestelde normen.

 

Voorstel

Het gemeentebestuur van Delft wordt derhalve voorgesteld op basis van de voorliggende bevindingen:

 

§         te besluiten tot het extern laten uitvoeren van een nader deskundig en onafhankelijk brandveiligheidsonderzoek naar de mate van de beheersbaarheid van de brand in 1. het gehele complex en 2. de centrale hal E. Op deze wijze kan nader objectief worden vastgesteld in hoeverre de huidige risicovolle situatie voor de bevolking middels het treffen van aanvullende (technische en/of organisatorische) maatregelen tot een aanvaardbaar niveau kan worden gebracht.

§         te besluiten om alle benodigde handhavingsacties op grond van de Wet milieubeheer (lopende het brandveiligheidsonderzoek) te continueren dan wel in gang te zetten.

 

1          Inleiding

 

Op 19 juli 1999 is het Besluit risico’s zware ingevallen 1999 (Brzo 99) in werking getreden. Dit besluit is onderdeel van de Nederlandse implementatie van de Seveso II richtlijn. De Seveso II richtlijn is erop gericht om de risico’s van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen beter te beheersen.
Met het in werking treden van het Brzo 99 zijn er nieuwe regels van kracht geworden ten aanzien van het preventiebeleid, de beheersing van de risico’s van zware ongevallen en de informatieverstrekking daarover door bedrijven en de behandeling en beoordeling daarvan door het bevoegd gezag.
De gemeente, de regionale en lokale brandweer en de arbeidsinspectie moeten in samenwerking inzicht verwerven in de mogelijke risico’s, toezicht uitoefenen op bedrijven en de nodige activiteiten ontplooien om de kans op en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
Het bedrijf moet door middel van het veiligheidsrapport (inclusief het preventiebeleid en het veiligheidsbeheerssysteem) aantonen dat er voldoende maatregelen zijn getroffen ter voorkoming van zware ongevallen of ter beperking van de gevolgen daarvan.
De betrokken overheidsinstanties beoordelen de juistheid en volledigheid van het veiligheidsrapport alsmede de in het veiligheidsrapport beschreven risico’s. Ten behoeve van deze beoordeling wordt er op het bedrijf een inspectie uitgevoerd om te controleren of het bedrijf passende maatregelen heeft getroffen om zware ongevallen te voorkomen en de verstrekte gegevens kloppen met de werkelijkheid.
Deze beoordeling leidt uiteindelijk tot een oordeel over de aanvaardbaarheid van de in het veiligheidsrapport weergegeven risico’s. In dit oordeel worden zowel de arbeidsomstandigheden, de risico’s voor het milieu (water, bodem en lucht), de externe veiligheid als de rampenbestrijding meegenomen.

In dit document wordt de werkwijze beschreven waarop de beoordeling van het veiligheidsrapport van Van der Helm Op – en Overslag b.v. heeft plaatsgevonden alsmede de resultaten hiervan.

De hoofdstukken 2, 3 en 4 geven een algemeen beeld van het bedrijf en eisen die gesteld worden in het Brzo 99.
Na een algemene beschrijving in hoofdstuk 2 van de bedrijfsgegevens, de aanwijzingsgronden van het Brzo 99 en de samenstelling van het beoordelingsteam, wordt vervolgens in de hoofdstukken 3 en 4 nader ingegaan op de wettelijke eisen alsmede op de voorgeschreven procedures, zoals beschreven in het Brzo 99.

De hoofdstukken 5, 6, 7 en 8 gaan dieper in op de wijze waarop de beoordeling heeft plaatsgevonden en de conclusies die hieruit volgen.
Na het beschrijven van de toetsingscriteria en beoordelingssystematiek van de risico’s in hoofdstuk 5, wordt in de hoofdstukken 6, 7 en 8 de beoordeling beschreven van respectievelijk de ontvankelijkheid, juistheid en volledigheid van het veiligheidsrapport, van het preventiebeleid zware ongevallen, het veiligheidsbeheerssysteem, bedrijfsnoodplan en van de beoordeling van de risico’s aan de hand van de beschreven scenario’s.

 

De hoofdstukken 9, 10 en 11 beschrijven vervolgens de vervolgstappen die moeten worden ondernomen.
In hoofdstuk 9 wordt aandacht besteed aan de aanvaardbaarheid van de risico’s bij van der Helm Op- en Overslag b.v. Vervolgens wordt in de hoofdstukken 10 en 11 beschreven aan welke eisen op grond van zowel het Brzo 99 als de Wet Milieubeheer en de Arbowet op dit moment niet wordt voldaan en welke acties hierop ondernomen worden c.q. zijn.

2          Algemene gegevens

 

2.1       Bedrijfsgegevens.

 

Naam bedrijf:                Van der Helm Op - en Overslag B.V.

Adres inrichting:            Schieweg 15, 2627 AN  Delft

Postadres:                    Posbus 765  -  2600 AR Delft

Contactpersoon:            G.C.G. van der Helm

Telefoon:                      015-2622077

Ondernemingsraad        nee

Aantal werknemers:       10 (op locatie)

Derden (chauffeurs):      5   (              )

 

2.2       Korte omschrijving van het bedrijf

 

Hoofdactiviteit:              Opslag en Distributie van gevaarlijke stoffen

Bedrijfsonderdelen:        Opslagloodsen, expeditieruimte, laad-/losplaats vrachtwagens, afleverplaats
diesel, stallingplaats vrachtwagens

Vergunningen:               Revisievergunning op grond van de Wet milieubeheer d.d. 13 augustus 1997,

kenmerk WM 97-11

 

2.3       Aanleiding

 

Op 19 juli 1999 is het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (Brzo 99) in werking getreden. Door dit besluit zijn er nieuwe regels van kracht geworden ten aanzien van het preventiebeleid, de beheersing van risico’s van zware ongevallen en de informatieverstrekking daarover door bedrijven en de behandeling en de beoordeling daarvan door het bevoegd gezag.

 

2.4       Aanwijzingsgrond

 

Van der Helm Op- en Overslag b.v. dient, naast de verplichte kennisgeving, uiterlijk 3 februari 2001 een Veiligheidsrapport bij het bevoegd gezag Wet milieubeheer in te dienen op grond van:

§         de hoeveelheden zeer giftige, giftige en oxiderende stoffen die van der Helm Op- en Overslag b.v. wenst op te slaan en die zijn vergund in de milieuvergunning
(artikel 4 Brzo 99)
alsmede

§         op grond van het feit dat van der Helm reeds, voordat het Brzo 99 van kracht werd, een plicht had tot het opstellen van een Extern Veiligheidsrapport.
(artikel 28 lid 2 Brzo 99)

 

2.5       Samenstelling beoordelingsteam

 

Voor de beoordeling van het veiligheidsrapport is een overheidsteam gevormd, bestaande uit vertegenwoordigers van de bij de beoordeling betrokken instanties, te weten Gemeente Delft, Brandweer, Arbeidsinspectie en Hoogheemraadschap van Delfland (adviseur).

 

Gemeente Delft:                                              J. Vandeweijer en H.J. Gerritsen

Brandweer:                                                     

   - Delft                                                            G.A. Vonk en F.A. Redegeld

   - Hulpverleningsregio Haaglanden                    M. Madern en H.J. Steenstra

   - Brandweer Amsterdam (Kernregio)                H. Pijnenburg

Arbeidsinspectie regio Midden:                          J. van Weeren

Hoogheemraadschap van Delfland:                     J. Berserik

3          Wettelijke eisen

 

Op grond van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (Brzo 99) dient de ondernemer een aantal gegevens binnen een bepaalde termijn aan het bevoegd gezag te overleggen. De vorm en de inhoud waaraan deze gegevens moeten voldoen zijn in het Brzo 99 uitgewerkt en hieronder samengevat weergegeven.

Uiterlijk 19 juli 2000 dient diegene die de inrichting drijft een kennisgeving in te dienen bij het bevoegd gezag Wet milieubeheer. De inhoud waaraan de kennisgeving moet voldoen is vastgelegd in artikel 26 van het Brzo en heeft betrekking op naam- en adresgegevens, gegevens over de verantwoordelijke persoon, aard van de aanwezige gevaarlijke stoffen, activiteiten die in de inrichting worden uitgeoefend alsmede de met de omgeving samenhangende omstandigheden.
Tevens dient op grond van artikel 27 van het Brzo 99 sinds uiterlijk 19 oktober 1999 door de drijver van de inrichting een bijgewerkte lijst te worden bijgehouden van alle in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen. Deze stoffenlijst kan door iedereen worden geraadpleegd.

Op grond van de aanwijzingseisen dient uiterlijk 3 februari 2001 een Veiligheidsrapport (VR) te worden ingediend. De eisen waaraan een veiligheidsrapport moet voldoen zijn neergelegd in het BRZO 1999. De tekst van artikel 10 luidt als volgt:

Een veiligheidsrapport bevat de gegevens en beschrijvingen, bedoeld in bijlage III, op zodanige wijze dat wordt aangetoond dat:

a)    een beleid ter voorkoming van zware ongevallen en een veiligheidsbeheerssysteem is ingevoerd;

b)    de gevaren van zware ongevallen geïdentificeerd zijn en de nodige maatregelen zijn getroffen om die te voorkomen en de gevolgen van dergelijke ongevallen voor mens en milieu te beperken;

c)    het ontwerp, de constructie, de exploitatie en het onderhoud van alle met de werking van de inrichting samenhangende installaties, opslagplaatsen, apparatuur en infrastructuur die samenhangen met de gevaren van een zwaar ongeval binnen de inrichting voldoende veilig en betrouwbaar zijn;

d)     een intern noodplan, als bedoeld in artikel 22, is gemaakt.

 

In artikel 16, lid 1, wordt gesteld dat een oordeel gegeven moet worden over “de aanvaardbaarheid van de in het rapport weergegeven risico’s” en lid 3 van datzelfde artikel luidt:

De in het eerste lid bedoelde beoordeling vindt plaats nadat onderzocht is of het veiligheidsrapport voldoet aan artikel 10, eerste lid (“de aantoonplicht”), aan bijlage III (minimum inhoud veiligheidsrapport) en aan het gestelde krachtens artikel 10, tweede lid (Regeling Risico’s Zware Ongevallen 1999), en na een op dat rapport gebaseerde inspectie ter plaatse.

 

Kortom:

·       Het veiligheidsrapport moet volledig zijn;

·       Er moet zijn aangetoond dat:

·         een preventiebeleid voor zware ongevallen (PBZO) is ingevoerd;

·         een veiligheidsbeheerssysteem (VBS) is ingevoerd;

·         de gevaren zijn geïdentificeerd;

·         afdoende (preventieve en repressieve) maatregelen zijn getroffen;

·         ontwerp, constructie, exploitatie en onderhoud adequaat zijn;

·         een intern noodplan is gemaakt;

·       Aan de in de Regeling Risico’s Zware Ongevallen 1999 neergelegde verplichtingen moet voldaan zijn (deze betreffen o.a. nadere eisen m.b.t. risicobepaling, stoffenlijsten en melding van ongevallen).

4          Het invoeringstraject van het Brzo
(inclusief de totstandkoming van het VR)

 

4.1       Startbijeenkomst

Aan de start van de invoering van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (Brzo) in Delft is vormgegeven door middel van een startbijeenkomst op 16 mei 2000 waarin de invoering van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (zowel inhoudelijk als planmatig) met de desbetreffende bedrijven is besproken.

4.2       Kennisgeving

Op 19 juli 2000 heeft van der Helm Op- en Overslag b.v. een kennisgeving ingediend op grond van het Brzo. Gezien het feit dat in deze kennisgeving melding wordt gedaan van de opslag van zeer licht ontvlambare stoffen, die feitelijk niet worden opgeslagen, is op 5 maart 2001 een herziene kennisgeving ingediend.

4.3       Veiligheidsrapport (VR) - traject

Het VR-traject bestaat uit een voortraject (periode voorafgaand aan de formele indiening van het veiligheidsrapport bij het bevoegd gezag ex. Wm) en een beoordelingstraject. In het beoordelingstraject wordt zowel de ontvankelijkheid als de inhoud van het veiligheidsrapport beoordeeld.

 

In het voortraject hebben diverse overleggen plaatsgevonden waarin conceptdelen van het VR zijn besproken met de heer G. van der Helm, die hierbij werd bijgestaan door zijn adviseur Tebodin b.v.
In het voortraject is onder meer gesproken over de interpretatie van in het Brzo 99 gebruikte definities, de in het VR te beschrijven scenario’s en risicomatrix en de onderbouwing hiervan, de uitwerking van het bedrijfsbrandweerrapport, de gevaren van omliggende bedrijven, de invoering van een veiligheidsbeheersysteem en het vastleggen van verantwoordelijkheden alsmede over technische maatregelen c.q. voorzieningen zoals de brandwerendheid van de staalconstructie en scheidingsmuur met het naastgelegen bedrijf BFI en Schiehal b.v., de  eisen die gelden voor de aanwezige bedrijfswoning en voor het elektrisch materieel op grond van de gevarenzone-indeling.

 

Het beoordelingstraject is gestart na de indiening van het veiligheidsrapport van de inrichting op 20 februari 2001.
De ontvankelijkheid van het Veiligheidsrapport is aan de hand van een checklist getoetst op grond van de eisen, zoals vermeld in het BRZO ’99; de Regeling Risico’s Zware Ongevallen 1999 (RRZO ‘99), de richtlijn Rapport Informatie-Eisen BRZO ‘99 (RIB: CPR 20) en de Toets op volledigheid van de bedrijfsbrandweerrapportage.

Op 9 april 2001 (binnen de gestelde 8 weken na het indienen van het veiligheidsrapport) is door de betrokken overheden aan van der Helm Op- en Overslag b.v. schriftelijk aangegeven dat bepaalde onderdelen van het ingediende veiligheidsrapport onvoldoende aanwezig zijn of niet voldoende aandacht hebben gekregen om de aanvaardbaarheid van dit rapport te kunnen beoordelen. Aan het daarbij gedane verzoek om additionele informatie te verstrekken, werd de ingevulde checklist als bijlage toegevoegd.

De verzochte aanvullingen zijn door van der Helm Op- en Overslag b.v. in eerste instantie niet binnen de gestelde termijn aangeleverd. Na een voorwaarschuwingsbrief en een dwangsombeschikking zijn de aanvullende gegevens, met uitzondering van de Qualitatieve Risico-Analyse (QRA), uiteindelijk op 4 september 2001 bij het bevoegd gezag Wet milieubeheer ingediend, waarbij in overleg de QRA later, op 23 oktober 2001, is aangeleverd.

In eerste instantie is het controletraject van het Preventiebeleid Zware Ongevallen (PBZO) en het Veiligheidsbeheerssysteem (VBS) losgekoppeld van het controletraject van het Veiligheidsrapport (VR) om de belasting voor zowel de betrokken overheden en het bedrijf te spreiden.

Op 23 maart 2001 zijn naast de gegevens van de kennisgeving en de aanwezigheid en de beschikbaarheid van de stoffenlijst tevens de aanwezigheid en de inhoud van het PBZO document en het VBS gecontroleerd. Uit de inspectie bleek dat het PBZO-document niet compleet was en het Veiligheidsbeheersysteem nog niet was opgezet. De overheden hebben vervolgens  van der Helm Op- en Overslag b.v. 4 maanden de tijd gegeven om verdere invulling te geven aan het veiligheidsbeheerssysteem. De tweede controle van het PBZO-document en het VBS is gekoppeld aan de controle van het VR, die op 21 september 2001 heeft plaatsgevonden.

 

4.4               Beoordelingstermijn

Op grond van artikel 16 van het Brzo 99 dient het veiligheidsrapport binnen 6 maanden, na de ontvangst van dit rapport, door de betrokken overheden te worden beoordeeld. Tevens dient degene die de inrichting drijft schriftelijk in kennis te worden gesteld van het oordeel van deze overheden over de aanvaardbaarheid van de in het rapport weergegeven risico’s. Deze termijn wordt volgens het Brzo 99 verlengd met zes weken waarin om aanvullende gegevens is verzocht.
De gestelde termijn van zes maanden is in onderhavig traject niet gehaald vanwege het feit dat er een handhavingstraject moest worden gevolgd alvorens de gevraagde aanvullende gegevens werden ingediend alsmede vanwege het feit dat er een complexe situatie bij van der Helm Op- en Overslag b.v. is als gevolg van de aanpandig gelegen buurbedrijven.


5          Toetsingscriteria en beoordelingssystematiek risico’s

 

De gebruikte toetsingscriteria en de beoordelingsystematiek, ten behoeve van de beoordeling van het veiligheidsrapport, zijn afgeleid van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 en de hieraan gerelateerde wet- en regelgeving en richtlijnen.

 

5.1       Wetgeving

De betrokken overheidsinstanties voeren hun taken uit op grond van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (Brzo 99), de Regeling risico’s zware ongevallen 1999 (Rrzo 99) en de van toepassing zijnde wetgeving op hun vakgebied in relatie met de Wet milieubeheer, de Arbeidsomstandighedenwet, de Brandweerwet en de Wet rampen en zware ongevallen.

Bij de beoordeling van de verschillende documenten wordt tevens uitgegaan van het Rapport Informatie-eisen Brzo 99 (RIB) (CPR 20).
De beoordeling van de veiligheidsrapporten mondt uiteindelijk uit in een bestuurlijke uitspraak of de risico’s die een inrichting met zich meebrengt aanvaardbaar zijn. In het Brzo 99 is vastgelegd dat deze uitspraak ondermeer moet worden gedaan door het bestuur van de Regionale Brandweer, het bestuur van de Arbeidsinspectie, de Burgemeester en het College van Burgemeester en Wethouders.

 

5.2       Toetsingscriteria

Het bevoegd gezag krachtens de Wet milieubeheer (in deze Burgemeester en Wethouders van Delft) beoordeelt op grond van de gegevens over het individueel risico en het groepsrisico die in het veiligheidsrapport zijn weergegeven, of het door de inrichting veroorzaakte risico vanwege de externe veiligheid aanvaardbaar is.
De beoordeling door het bevoegd gezag geschiedt door de desbetreffende gegevens uit het rapport te toetsen aan de risiconormen die daartoe door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) na overleg met de Tweede Kamer zijn vastgesteld en zijn vastgelegd in de “Handreiking externe veiligheid voor inrichtingen”, Den Haag 1996.

 

De Arbeidsinspectie beoordeelt op grond van de Arbeidsomstandighedenwet of het door de inrichting veroorzaakte risico vanwege de interne veiligheid aanvaardbaar is.

 

De Regionale brandweer (in deze de Hulpverleningsregio Haaglanden), ondersteund door de plaatselijke brandweer (in deze de Brandweer Delft) beoordeelt de aanvaardbaarheid van de risico’s uit een oogpunt van de voorbereiding van de rampenbestrijding. Aangezien er nog steeds geen landelijke toetsingscriteria ontwikkeld zijn, heeft het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) door middel van een brief van 16 augustus 2001 enige globale handreikingen gedaan voor de advisering van de brandweer aan de betrokken bestuursorganen. Deze hebben met name betrekking op de onderwerpen: ‘preventie’, ‘hulpverlening’ en ‘zelfredzaamheid’.

 

5.3       Beoordelingssystematiek

De systematische beoordeling van de risico’s van een bedrijf gebeurt aan de hand van een beoordeling van scenario’s, waarbij gewerkt wordt met zogenaamde breedte- en dieptescenario’s, een beoordeling van het veiligheidsbeheerssysteem en een beoordeling van de beschreven en/of aanwezige technische maatregelen.

5.3.1     Scenario’s

De breedtescenario’s worden per installatie opgesteld en geven aan de hand van de oorzaken en effectenboom een goed inzicht van de site wide aanwezige generieke maatregelen alsmede de specifieke maatregelen ter voorkoming en beperking van zware ongevallen, de zogenaamde Lines of Defence ofwel LOD’s.
De verzameling aan breedtescenario’s moet beschrijvingen bevatten van scenario’s met diverse directe oorzaken, zoals corrosie, erosie, trillingen, hoge/lage temperatuur, impact, externe belasting, hoge/lage druk, operatorfout en foute onderdelen c.q. plaatsing.
Tevens richten deze scenario’s zich specifiek op de risico’s die van belang zijn voor de externe veiligheid, interne veiligheid, bedrijfsbrandweer en voor de rampenbestrijding alsmede op de risico’s die van belang zijn voor de milieurisico’s (bodem, water).

Van ca. 3 breedtescenario’s, die representatief zijn voor de inrichting, worden vervolgens dieptescenario’s voor de inrichting opgesteld.
Deze scenario’s illustreren het gevaar van de desbetreffende installatie (uitgedrukt in uitstroomvorm en schade-effecten) en laten zien welke eventuele extra maatregelen (naast de generieke maatregelen voor de inrichting) voor de installatie zijn genomen om een Loss of Containment (uitstroming van een gevaarlijke stof) te voorkomen dan wel om de effecten te beperken.
Tevens wordt door deze scenario’s inzicht verkregen in de werking van het veiligheidsbeheerssyteem (VBS) van het bedrijf en zodoende in het naleven van procedurele afspraken.

De overheid heeft de beschikking over twee methodieken om het VBS te beoordelen te weten NIVRIM en AVRIM 2.

NIVRIM staat een snelle beoordeling per element van het VBS toe, terwijl AVRIM 2 een verdere verdieping geeft. Deze methode bevat onder meer standaard foutenbomen, waarmee de scenario’s en de getroffen maatregelen kunnen worden beoordeeld

Uitwerking bij van der Helm Op- en overslag b.v.

Voor de beoordeling van het VBS is door de overheid gebruik gemaakt van de NIVRIM methodiek en is het toepassen van de AVRIM-2 methodiek beperkt gebleven tot het gebruik van de checklists lines of defence voor de geselecteerde scenario’s.


Specifiek bij van der Helm Op- en Overslag b.v. zijn 141 scenario’s op installatieniveau en 1 scenario’s op inrichtingsniveau beschreven. Hiermee wordt het aanwezige stelsel van zowel de technische en organisatorische voorzieningen beschreven waarmee de risico’s van zware ongevallen kunnen worden beheerst.

Bij de keuze van de scenario’s is een insluitsysteem gedefinieerd als een verpakking met een gevaarlijke stof en een installatie als een stelling, klamp of rij. Vervolgens zijn per type verpakking / ADR-klasse en onder benoeming van de hierin verpakte representatieve gevaarlijk stof, scenario’s van loss of containment (LOC) situaties opgesteld met vermelding van de effecten (inclusief domino-effecten), lines of defence (LOD) en risicowaardering. Bij de beschrijving van de scenario’s op installatieniveau wordt de risicowaardering zowel met als zonder LOD’s vermeld. Bij de beschrijvingen van de scenario’s op installatieniveau zijn zowel de specifieke als generieke LOD’s beschreven. Een beleid / filosofie m.b.t. het aantal en de kwaliteit van de LOD’s om het risico te verminderen is niet beschreven.


Bij de beoordeling van de scenario’s kan worden volstaan met een beoordeling van slechts een gedeelte daarvan. Worden op de plaatsen waarvoor de scenario’s zijn opgesteld geen tekortkomingen gevonden, dan mag worden aangenomen dat de voorzieningen op andere plaatsen ook voldoende zijn. Bij Van der Helm Op- en overslag B.V. is ervoor gekozen van de 142 (141 voor de installaties en 1 voor de inrichting) beschreven scenario’s er 6 te selecteren voor nader onderzoek. De keuze van deze scenario’s is gemaakt op basis van de geleverde beschrijving, de risicoklassering, de inschatting van het risico door Van der Helm Op- en overslag B.V. en de aard van de genoemde preventieve en repressieve maatregelen.


5.3.2     Risico’s m.b.t. externe veiligheid en milieurisico’s

De risico’s voor de externe veiligheid, verwoord in de Quantitatieve Risicoanalyse (QRA), worden vastgesteld volgens de CPR 18 “Richtlijn voor kwantitatieve risicoanalyse” en de “Risicoanalyse methodiek CPR-15 bedrijven”.
De milieurisico’s, verwoord in de zogenaamde Milieurisicoanalyse (MRA), worden vastgesteld overeenkomstig het PROTEUS programma.

5.3.3     Risicowaarderings- en beoordelingssystematiek breedtescenario’s

Voor de risicowaarderings- en beoordelingssystematiek zijn geen concrete wettelijke normen vastgelegd. Wel moet het bedrijf een  risicowaarderings- en beoordelingsystematiek volgens een eigen “bedrijfsnorm” hanteren. In de huidige praktijk wordt er door de VR-plichtige bedrijven in Nederland een grote verscheidenheid in met name de kansen van optreden van een zwaar ongeval gehanteerd.

5.3.4     Veiligheidsbeheerssysteem

Voor de evaluatie van het veiligheidsbeheerssysteem worden alle voorgeschreven elementen aan een onderzoek onderworpen.
De overheid heeft de beschikking over twee methodieken om de veiligheidsbeheerssystemen te beoordelen: NIVRIM en AVRIM-2. NIVRIM staat een snelle beoordeling per element van het veiligheidsbeheerssysteem toe, terwijl AVRIM-2 vooral zicht geeft op de werking en het functioneren van veiligheidsbeheerssystemen.

Gezien de beschikbare tijd en de wens om alle VBS elementen de revue te laten passeren is bij Van der Helm Op- en Overslag B.V. gekozen voor het toepassen van de NIVRIM methodiek en het toepassen van de AVRIM 2 methodiek beperkt te houden tot het gebruik van de checklist “lines of defence” voor de geselecteerde scenario’s


5.3.5     Bedrijfsbrandweer

In artikel 13 van de Brandweerwet 1985 is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid toebedeeld de aanwezigheid van een bedrijfsbrandweer voor te schrijven voor inrichtingen die in geval van brand of ongevallen bijzonder gevaar kunnen opleveren voor de openbare veiligheid. Met het vaststellen van het Besluit Bedrijfsbrandweren is deze bepaling in werking getreden. Onder het begrip “bijzonder gevaar voor de openbare veiligheid” wordt een situatie verstaan waarbij er, naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders als gevolg van geloofwaardige incidentscenario’s binnen de inrichting, een schade in de omgeving van die inrichting kan ontstaan die duidelijk groter is dan de schade die optreedt door mogelijke ongevallen in de betrokken omgeving zelf en waarop de overheidsbrandweer is berekend.

Door het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) zijn richtlijnen in de brochure “de bedrijfsbrandweer” uitgegeven. Aan de hand van deze richtlijnen is een bepaalde systematiek ontwikkeld om de bepaling van het bijzondere gevaar en de benodigde bedrijfsbrandweer vast te stellen. Deze systematiek is voor de beoordeling van het bedrijfsbrandweerrapport voor Van der Helm gebruikt.


5.3.6     Technische maatregelen

Van de beschreven technische maatregelen zijn de maatregelen die met name invloed hebben op de interne en externe veiligheid gecontroleerd op aanwezigheid en op goed functioneren.


6          Beoordeling van het ingediende veiligheidsrapport

            ontvankelijkheid, juistheid, volledigheid en leesbaarheid

 

6.1       Ontvankelijkheidsbeoordeling van het VR


De ontvankelijkheid van het Veiligheidsrapport is aan de hand van een checklist getoetst op grond van de eisen, zoals vermeld in het BRZO ’99; de Regeling Risico’s Zware Ongevallen 1999 (RRZO ‘99), de richtlijn Rapport Informatie-Eisen BRZO ‘99 (RIB: CPR 20) en de Toets op volledigheid van de bedrijfsbrandweerrapportage.

Op 9 april 2001 (binnen de gestelde 8 weken na het indienen van het veiligheidsrapport) is door de betrokken overheden aan van der Helm Op- en Overslag b.v. schriftelijk aangegeven dat bepaalde onderdelen van het ingediende veiligheidsrapport onvoldoende aanwezig zijn of niet voldoende aandacht hebben gekregen om de aanvaardbaarheid van dit rapport te kunnen beoordelen. Aan het daarbij gedane verzoek om additionele informatie te verstrekken, werd de ingevulde checklist als bijlage toegevoegd.

De verzochte aanvullingen zijn door van der Helm Op- en Overslag b.v. in eerste instantie niet binnen de gestelde termijn aangeleverd. Na een voorwaarschuwingsbrief en een dwangsombeschikking zijn de aanvullende gegevens, met uitzondering van de Qualitatieve Risico-Analyse (QRA), uiteindelijk op 4 september 2001 bij het bevoegd gezag Wet milieubeheer ingediend, waarbij in overleg de QRA later, op 23 oktober 2001, is aangeleverd.

 

6.2       Juistheid, volledigheid en leesbaarheid van de in het VR opgenomen beschrijvingen

De beschrijvingen in het VR zijn zodanig dat het geheel een goed leesbaar rapport vormt met een beschrijving van de door het bedrijf gehanteerde risicowaardering- en beoordelingssystematiek.


6.2.1     Juistheid

 

Bij de inspecties/audits is gebleken dat het VR op de hieronder vermelde onderdelen een onjuiste beschrijving geeft.

·       Het pompen van bluswater via een overloopleiding van hal C naar de laadkuil is feitelijk niet mogelijk. Tevens kan de opslagtank op het buitenterrein niet als extra bluswateropvang worden ingezet vanwege onderbroken leidingen.

·       Een aantal van de beschreven LOD’s is niet aanwezig, zoals overmaats vaten voor IBC’s, wit geverfd dak, een functionerende acceptatieprocedure, goed onderhouden brandpomp.

·       De hallen A en C voldoen op belangrijke onderdelen niet aan CPR 15-2 ( o.m. brandwerendheid, vloeistofdichte vloer, schuimblusinstallatie en elektrisch materieel).

·       Bij de tabellen 14 en 15 in deel 3 van het VR (blz. 53) zijn de verkeerde directe oorzaken vermeld.

·       Er is geen noodaggregaat aanwezig.

·       Er worden niet vergunde stoffen (R50 en R51) opgeslagen (is tevens in strijd met de ingediende kennisgeving).

·       De klokpomp van de laadkuil is niet voorzien van een automatische schakelaar alsmede kan de riolering op de parkeerplaats niet van het overige deel worden afgesloten.

 

6.2.2     Volledigheid

Bestudering van het ingediende VR leidt tot de conclusie dat het ingediende VR op onderdelen niet volledig is. Hiervoor is gebruikt gemaakt van de “Checklist voor toetsing VR aan BRZO-1999 en RIB” en van de checklist “Toets op volledigheid van de bedrijfsbrandweerrapportage”. Aan het bedrijf is een verzoek om aanvullende informatie te leveren gedaan, waarbij eerdergenoemde checklisten als bijlage zijn bijgevoegd. De aangeleverde aanvullende informatie is na bestudering door het overheidsteam als voldoende aangemerkt.

7          Beoordeling van het PBZO, VBS en BNP

            Preventiebeleid Zware Ongevallen, Veiligheidsbeheerssysteem, Bedrijfsnoodplan

 

7.1       PBZO-document


Tijdens de beoordeling van het PBZO-document is opgemerkt dat hierin geen beschrijving is gegeven van de middelen die beschikbaar worden gesteld voor het beleid alsmede geen beschrijving van meetbare doelstellingen. Tijdens de inspectie werd aangegeven dat er een systeem wordt opgezet met prestatie indicatoren waarmee meetbare en controleerbare doelstellingen kunnen worden vastgesteld.

 

7.2       Veiligheidsbeheerssysteem (VBS)

 

§         De organisatie van het personeel
Dit VBS-element is aanwezig maar niet compleet. De volgende randvoorwaarden ontbreken:

·       Het invullen van de functie van een kwaliteits- annex veiligheidsdeskundige op fulltime basis.

·       Het vastleggen van verantwoordelijkheden en bevoegdheden m.b.t. veiligheid voor de loodsbaas.

·       Het vergroten van de deskundigheden van de medewerkers.

 

§         De identificatie van de gevaren en de beoordeling van de risico’s van zware ongevallen
De procedures hiervoor moeten nog worden opgesteld. De opdracht hiertoe is door de directie van Van der Helm Op- en Overslag b.v. verstrekt aan Tebodin.

 

§         Het toezicht op de uitvoering
De procedures hiervoor moeten nog worden opgesteld. De opdracht hiertoe is verstrekt aan Tebodin.

 

§         De wijze waarop gehandeld wordt bij wijzigingen
De procedures hiervoor moeten nog worden opgesteld. De opdracht hiertoe is verstrekt aan Tebodin.

 

§         De planning voor noodsituaties
De procedures hiervoor moeten nog worden opgesteld. De toepassing van de procedures dienen  te leiden tot  de juiste scenario’s in het bedrijfsnoodplan (BNP). Het aanwezige concept BNP voldoet niet aan de gestelde eisen.

 

§         Het toezicht op de prestaties
Dit element is aanwezig met de volgende aantekeningen.

·       Onder de doelstellingen moet het aspect “veiligheid” worden vermeld.

·       In de procedure “onderhoud gebouw” wordt de verzamelnaam “loodsmaterieel” gebruikt . De uitwerking in specifieke onderwerpen ligt in inspectielijsten vast. Deze inspectielijsten worden beheerd en bewaard in de vestiging in Den Hoorn, waardoor geen verdere controles hebben plaats gevonden of alle belangrijke installaties, onderdelen e.d. hierin werden meegenomen. In ieder geval functioneert het systeem niet goed omdat door het overheidsteam ernstige gebreken aan installaties en gebouwen zijn geconstateerd.

·       Gestructureerde veiligheidsonderzoeken (bijv. aan de hand van checklisten) naar de staat van het gebouw en installaties vinden niet c.q. in onvoldoende mate plaats. 

 

§         Audits en beoordeling
De procedures hiervoor moeten nog worden opgesteld. De opdracht hiertoe is verstrekt aan een externe adviseur.

 

7.3       Bedrijfsnoodplan (BNP), Bedrijfshulpverlening (BHV) organisatie en stoffenlijst

Tijdens de eerste inspectie van 23 maart 2001 is geconstateerd dat Van der Helm Op- en Overslag b.v. geen BNP, geen BHV-organisatie, geen stoffenlijst conform de gestelde eisen heeft en voor noodsituaties geen oefenbeleid heeft. Tot 17 juli 2001 heeft Van der Helm de tijd gehad een BNP op te stellen conform artikel 22 van het Brzo 99 op te stellen en in de organisatie te implementeren, een BHV-organisatie op te zetten, de stoffenlijst aan te passen en een oefenbeleid voor noodsituaties te formuleren. Tijdens de inspectie van 21 september 2001 blijkt het opgestelde BNP niet te voldoen aan de gestelde eisen conform het Brzo 99.

Een traject voor het opleiden van alle vaste medewerkers tot BHV’er is reeds gestart.

In een procedure is vastgelegd dat de loodsbaas 2 maal per jaar een oefening aangaande het BNP dient uit te voeren. Oefeningen hebben vooralsnog niet plaats gevonden.

Van der Helm is bezig met het aanpassen van het BNP en het uitvoeren van het oefenbeleid.

 

7.4       Conclusie

Er is geen goed functionerend VBS, geen goed functionerend bedrijfsnoodplan alsmede geen oefenbeleid aangaande noodsituaties.
Dit blijkt ook uit de resultaten van de uitgevoerde inspecties / audits van de betrokken overheden waarin een aantal ernstige tekortkomingen geconstateerd zijn zoals gebreken aan de brandmeld- en blusinstallatie, branddeuren alsmede een niet goed functionerend bedrijfsnoodplan.

Het is dus van het grootste belang dat er op korte termijn een goed functionerend VBS en BNP wordt ingevoerd. Tot dat moment zijn intensieve controles vanuit de overheid noodzakelijk. 

8          Beoordeling van de risico’s

 

De risico’s van een bedrijf worden systematisch in beeld gebracht aan de hand van de beschrijving van een aantal scenario’s, waarbij onderscheid wordt gemaakt in scenario’s met betrekking tot de arbeidsveiligheid, brandweerscenario’s, scenario’s ten behoeve van de Quantitatieve Risico Analyse (QRA) en scenario’s ten behoeve van de Milieu Risico Analyse (MRA).
De beoordeling van deze scenario’s vindt plaats aan de hand van inspecties/audits, uitgevoerd door de werkgroep Brzo.
De resultaten van de beoordeling van de scenario’s zijn hieronder beknopt weergegeven. In bijlage II is de beoordeling nader uitgewerkt.

8.1       Risico’s m.b.t. arbeidsveiligheid

Het veiligheidsbeheersysteem is voor een belangrijk deel nog niet procedureel ingevuld en daarmee ook niet geïmplementeerd in de huidige bedrijfsvoering. Verder is er geen goed functionerend bedrijfsnoodplan alsmede geen oefenbeleid aangaande noodsituaties aanwezig.

 

8.2       Risico’s m.b.t. milieu (MRA)

 

In het veiligheidsrapport is niet aangetoond dat met een stelsel van technische en organisatorische voorzieningen de risico’s op onvoorziene lozingen op het oppervlaktewater voldoende worden beheerst. Tevens is geconstateerd dat de in het veiligheidsrapport beschreven voorzieningen om het verontreinigd bluswater naar de laadkuil te brengen geheel ontbreken.

8.3       Risico’s m.b.t. externe veiligheid (QRA)

 

Op grond van de vergunde hoeveelheden gevaarlijke stoffen en uitgaande van de slechtst denkbare situatie ligt de individuele risicocontour van 10-5 over kwetsbare bestemmingen, met name de Praxis. Tevens wordt de oriënterende waarde voor het groepsrisico overschreden.
Dit betekent volgens de huidige wetgeving dat er enerzijds een resultaatsverplichting geldt om aan de norm voor het individueel risico te voldoen en anderzijds een inspanningsverplichting geldt om op termijn aan de oriënterende waarde van het groepsrisico te voldoen. Dit is bij Van der Helm Op- en Overslag b.v. mogelijk door bepaalde stoffen binnen het bedrijf te verplaatsen.

Bij de berekende risicocontouren zijn de effecten van brand in hal E, waarin grote hoeveelheden kunststofgranulaat (o.a. PVC) worden opgeslagen, (conform de wettelijke eisen terecht) niet meegenomen. Bij een brand in deze hal zullen verbrandingsproducten zoals zoutzuur en mogelijke dioxines vrijkomen. De denkbare gevolgen hiervan voor de omgeving zijn groot.
Om de externe risico’s optimaal in beeld te brengen, wordt voorgesteld om een Quantitatieve Risico Analyse (QRA) voor hal E uit te voeren.

8.4       Risico’s m.b.t. brandpreventie en –bestrijding

De brandpreventie en brandbestrijding zijn bij Van der Helm Op- en Overslag b.v. nog niet geheel op orde.
Voorgesteld wordt om een brandveiligheidsonderzoek voor het gehele complex uit te voeren. Doel van het onderzoek is de beheersbaarheid van brand te vergroten.
De zelfredzaamheid van de bevolking zou enigszins verbeterd kunnen worden middels het treffen aan aanvullende maatregelen. Nadrukkelijke kanttekening hierbij is nog dat een dergelijk maximaal beroep op de zelfredzaamheid alleen realiseerbaar is door personen die zelfstandig te voet het bedreigde gebied kunnen verlaten. Rekening houdend met de grootte van het afbreukrisico verbonden aan een dergelijke maatregel, wordt dit als niet realiseerbaar beschouwd en daarmee als een onvoldoende Line of Defence afgedaan.

Hoewel een brand ter plaatse zich snel zal kunnen ontwikkelen en gezien de gevaarzetting daarmee al snel onbeheersbaar wordt, levert het bestrijden van de effecten van een dergelijke brand voor de hulpverlening een nog veel groter probleem op.
Van een effectieve hulpverlening in de richting van de bevolking is op dit punt derhalve onvoldoende sprake.


8.5       Integrale conclusie

 

Voor de beheersing van de risico’s van zware ongevallen is een goed functionerend veiligheidsbeheerssysteem (VBS) en een bedrijfsnoodplan (BNP) noodzakelijk aangezien deze instrumenten een garantie zijn voor de goede werking van de aanwezige technische en organisatorische voorzieningen c.q. maatregelen. Uit het veiligheidsrapport blijkt ook dat risico’s alleen aanvaardbaar zijn of een beperkt risico met zich meebrengen indien het VBS goed functioneert!

Zonder een goed functionerend bedrijfsnoodplan is de veilige en snelle ontruiming van het bedrijf en ontvluchting van werknemers niet geborgd.

Op dit moment is er bij Van der Helm Op- en Overslag b.v. geen goed functionerend veiligheidsbeheersysteem en bedrijfsnoodplan aanwezig waardoor de goede werking van alle getroffen maatregelen en voorzieningen niet is geborgd. Tevens is de zelfredzaamheid van de bevolking niet optimaal en levert het bestrijden van een snel ontwikkelende brand grote problemen op.
Rekening houdend met deze bevindingen blijft een aanzienlijk restrisico bestaan.

9          Advies m.b.t. de aanvaardbaarheid van de risico’s


In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de aanvaardbaarheid van de risico’s bij van der Helm Op- en Overslag b.v. De naleving door van der Helm Op- en Overslag b.v. van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 en de hieraan verbonden andere wetgeving worden in de volgende twee hoofdstukken besproken.

 

9.1       Aanvaardbaarheid van de risico’s

Over de aanvaardbaarheid van de risico’s als gevolg van de activiteiten bij van der Helm Op- en Overslag b.v., gelegen aan de Schieweg 15 te Delft, kan op dit moment geen definitief eindoordeel worden geveld, met name vanwege het ontbreken van:

§         inzicht in de invloed van de drie aanpandig gelegen bedrijven van der Helm Op- en Overslag b.v., Schiehal b.v. en BFI op elkaar;

§         Inzicht in de beheersbaarheid van brand in hal E.

 

De bedrijven van der Helm Op- en Overslag b.v., BFI en Schiehal b.v. zijn gevestigd in het pand van de voormalige NKF (Nederlandse kabelfabriek), gelegen aan de Schieweg 15, 15a en 60. De drie bedrijven zijn enerzijds fysiek gescheiden door middel van bouwkundige en/of brandwerende scheidingen en voeren anderzijds hun activiteiten uit onder één en dezelfde staalconstructie. Een calamiteit bij één bedrijf kan bij het bezwijken van de staalconstructie grote gevolgen hebben voor het andere bedrijf. Het is dan ook van belang dat in beeld wordt gebracht welke invloed een calamiteit bij het ene bedrijf kan hebben bij de andere twee bedrijven.

De uitwerking van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 bij Van der Helm Op- en Overslag b.v. gaat specifiek over de aanvaardbaarheid van de risico’s als gevolg van activiteiten bij dit bedrijf en niet over bovengenoemde domino-effecten.
Gezien de mogelijke gevolgen van deze domino-effecten op de directe omgeving en voor de rampenbestrijding, is de projectgroep Brzo echter van mening dat genoemde effecten in beeld moeten worden gebracht alvorens een definitieve uitspraak wordt gedaan over de aanvaardbaarheid van de risico’s.

Een ander in dit verband nadelig aspect betreft het tot op heden eveneens ontbreken van landelijke toetsingscriteria ten behoeve van de brandweer, zodat een uniforme en objectieve beoordeling van de aanvaardbaarheid van de risico’s ook uit een oogpunt van de voorbereiding van de rampenbestrijding kan plaatsvinden.
De Regionale brandweer (in deze de Hulpverleningsregio Haaglanden) beoordeelt de aanvaardbaarheid van de risico’s uit een oogpunt van de voorbereiding van de rampenbestrijding. Aangezien er nog geen toetsingscriteria ontwikkeld zijn, heeft het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties door middel van een brief van 16 augustus 2001 enige handreikingen gedaan voor de advisering van de brandweer aan de betrokken bestuursorganen.
Het ontbreken van landelijke toetsingscriteria voor de brandweer heeft de Hulpverleningsregio Haaglanden alsmede de Brandweer Delft als een gemis ervaren. Rekening houdend met de in de regio en de gemeente Delft zelf aanwezige (en nader verkregen inzichten), komt de Hulpverleningsregio Haaglanden toch tot een voorlopige uitspraak. Daarbij heeft zij zich in haar beoordeling vooral laten leiden door de gedane bevindingen ten aanzien van het oordeel “preventie” en voorts heeft zij, op basis van de cognitieve deskundigheid en ervaring, een uitspraak gedaan ten aanzien van de onderdelen “zelfredzaamheid bevolking” en “hulpverlening”.
Het voorlopige oordeel luidt dat, rekening houdend met de getoetste aspecten, bij Van der Helm Op- en Overslag b.v. sprake is van een voor de externe veiligheid op dit moment zorgelijke situatie.

9.2       Voorlopige eindconclusie


Resumerend zijn de betrokken overheden de mening toegedaan dat de in dit rapport vervatte bevindingen van betrokken disciplines, het gemeentebestuur van Delft een beduidend beter inzicht dan tot nog toe geven in de veiligheidsrisico’s voor de omgeving van Van der Helm Op- en Overslag b.v.  Deze risico’s zijn zonder meer reëel en zorgelijk te noemen.

 

De betrokken overheden zijn van mening dat een brandveiligheidsonderzoek moet worden uitgevoerd waarin de vraag moet worden beantwoord of, en zo ja in hoeverre, aanvullende technische maatregelen mogelijk zijn ter beperking van de huidige risico’s.

 

9.3       Advies

Het gemeentebestuur van Delft wordt derhalve voorgesteld op basis van de voorliggende bevindingen:

 

§         Te besluiten tot het doen uitvoeren van een nader brandveiligheidsonderzoek inzake het gehele complex, teneinde nader objectief vast te stellen in hoeverre de risicovolle situatie voor de bevolking middels het treffen van aanvullende (technische en/of organisatorische) maatregelen tot een aanvaardbaar niveau kan worden teruggebracht.

§         Te besluiten om alle benodigde handhavingsacties op grond van de Wet milieubeheer (lopende het brandveiligheidsonderzoek) te continueren dan wel in gang te zetten.

10        Naleving van het Brzo 99

 

Op 19 juli 2000 en 5 maart 2001 heeft van der Helm Op- en Overslag b.v. een kennisgeving respectievelijk een herziene kennisgeving bij het bevoegd gezag ingediend (artikel 26).
Op 20 februari 2001 heeft van der Helm Op- en Overslag b.v. een veiligheidsrapport ingediend bij het bevoegd gezag. (artikel 28).

Toetsing van het veiligheidsrapport op leesbaarheid, volledigheid en juistheid leidt tot de conclusie dat het veiligheidsrapport goed leesbaar en (na het overleggen van aanvullende gegevens) volledig is. Bij de inspecties is gebleken dat het veiligheidsrapport op enkele onderdelen echter een onjuiste beschrijving geeft. Dit betekent dat het veiligheidsrapport niet de actuele stand van zaken met betrekking tot de veiligheid van de betrokken inrichting weergeeft (artikel 9).

Inhoudelijke beoordeling van het veiligheidsrapport aan de hand van documentenstudie en inspectie bij het bedrijf leidt tot de conclusie dat er geen goed functionerend veiligheidsbeheersysteem is ingevoerd omdat de voorgeschreven elementen niet of in onvoldoende mate in het systeem aanwezig zijn. (artikel 5).
Verder is er geen goed functionerend intern noodplan (= bedrijfsnoodplan) aanwezig omdat de voorgeschreven gegevens en beschrijvingen niet of in onvoldoende mate aanwezig zijn. (artikel 22).
Bij de beoordeling van de in het rapport beschreven scenario-beschrijvingen is gebleken dat er veel technische tekortkomingen zijn en veel vergunningvoorschriften in het kader van de Wet milieubeheer worden overtreden.
De kwaliteit van de scenariobeschrijvingen wordt voldoende gevonden. De scenariobeschrijvingen geven voldoende inzicht in de risico’s.

Uit bovenstaande blijkt dat niet wordt voldaan aan de artikelen 5, 9 en 22 van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999.

11        Vervolg


11.1        Handhavingstraject

Op dit moment kan geen uitspraak worden gedaan over de aanvaardbaarheid van de risico’s als gevolg van de activiteiten bij van der Helm Op- en Overslag b.v. omdat de aanvaardbaarheid mede afhankelijk is van het zogenaamde brandveiligheidsonderzoek dat nog moet worden uitgevoerd.
Bij van der Helm Op- en overslag b.v. wordt op dit moment echter niet voldaan aan een aantal essentiële eisen.
De huidige situatie bij van der Helm Op- en Overslag b.v. waarin enerzijds voor het bedrijf nog onzekerheid bestaat over de aanvaardbaarheid van de risico’s maar waarin anderzijds het voor de veiligheid van belang is dat een aantal maatregelen worden getroffen, vereist zodoende een specifiek handhavingstraject.

 

11.1.1   Handhavingsstrategie

De Arbeidsinspectie kan een waarschuwing geven, een eis tot naleving stellen ( indien wetgeving onvoldoende concreet) en een proces-verbaal opmaken. De basis voor een eis is artikel 27 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (Arbowet). De overtredingen bij een proces verbaal zijn het niet naleven van artikel 6 van de Arbowet juncto de betreffende artikelen van het Besluit Risico Zware Ongevallen 1999 en/of de Regeling Risico Zware Ongevallen 1999. Het handhavingsbeleid van de Arbeidsinspectie is gestructureerd via een twee fasen aanpak, waarbij veelal eerst een waarschuwing wordt gegeven. Een uitzondering hierop vormen zaken met een dusdanig risico dat directe stillegging noodzakelijk wordt geacht en de verbodsbepalingen in de wet waarop direct proces verbaal wordt opgemaakt.

Het bevoegd gezag Wet milieubeheer, in deze de gemeente, volgt de handhavingsstrategie zoals vastgelegd in de “Gemeenschappelijke handhavingsstrategie in milieuzaken Zuid-Holland” van het stadsgewest Haaglanden (1 januari 1997). Het handhavingsbeleid van de gemeente is gestructureerd via een twee fasen aanpak, waarbij veelal eerst een zogenaamde voorwaarschuwing wordt gegeven waarna bestuursdwang wordt toegepast. Een uitzondering hierop vormen zaken met een dusdanig risico dat directe actie noodzakelijk wordt geacht. Tegelijkertijd kan een strafrechtelijk traject worden ingezet.

 

11.1.2   Direct te treffen maatregelen en voorzieningen

 

Om de veiligheid zo goed als mogelijk voor dit moment te waarborgen dienen op grond van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999, alsmede op grond van de Wet milieubeheer en de Arbeidsomstandighedenwet in ieder geval onderstaande maatregelen c.q. voorzieningen te worden getroffen. Voor een aantal van deze maatregelen c.q. voorzieningen is het handhavingstraject reeds ingezet.

 

Besluit risico’s zware ongevallen/ Arbowet

§         Veiligheidsbeheerssysteem en Bedrijfsnoodplan
artikel 6 Arbowet juncto artikel 5 lid1 en 3 en artikel 22 Brzo 99

Het opstellen van de voorgeschreven procedures ten behoeve van een goed functionerend veiligheidsbeheerssysteem en bedrijfsnoodplan alsmede een start maken met de implementatie van het veiligheidsbeheerssysteem in de organisatie.
De opmerkingen en aanbevelingen zoals genoemd bij de behandeling van de elementen in paragraaf 6.3 dienen hierbij te worden betrokken.

Dit betekent o.a. :
- het invullen van de kwaliteits- annex veiligheidsfunctie op fulltime basis;
- het vastleggen van verantwoordelijkheden en bevoegdheden m.b.t. zware ongevallen voor de loodsbaas;
- de vervangingsregeling loodsbaas expliciet(er) maken;
- het vergroten van de deskundigheden van de medewerkers
- goede acceptatieprocedure voor inkomende goederen opzetten.

 

Arbowet

§         De aanwezige volgelaatsmaskers (met filterbus van de kwaliteit P3,A) voor het opruimen van gevaarlijke stoffen, die vrij (kunnen) komen bij beschadigde verpakkingen, moeten in voorkomende gevallen worden gebruikt. Verder moeten worden uitgezocht of de aanwezige filterbussen bescherming bieden tegen alle soorten vergunde stoffen. Is dat niet het geval moeten extra filterbussen worden aangeschaft. 

§         Er moet geregeld worden hoe om te gaan met lekke IBC’s met bijbehorende voorlichting en instructie. Er dienen overmaatse IBC te worden aangeschaft dan wel dienen gelijkwaardige maatregelen te worden getroffen

§         De stapeling van goederen moet voldoende stabiel geschieden en men dient zich aan de interne voorschriften betreffende maximale stapelhoogte te houden.

§         Ernstig beschadigde verpakkingen moeten zo spoedig mogelijk worden omgepakt.

§         De veiligheidsinformatiebladen moeten actueel worden gehouden en in de Nederlandse taal zijn opgesteld.

§         Het betreden van het gebouw door onbevoegden moet zoveel als mogelijk worden voorkomen.

§         De aansluitplaatsen voor brandslangen moeten goed bereikbaar zijn en niet belemmerd door  opgeslagen goederen.

§         Alle daarvoor in aanmerking komende medewerkers moeten in voldoende mate zijn voorgelicht en geïnstrueerd over de risico’s  van hun werkzaamheden en bijbehorende maatregelen om deze risico’s te voorkomen of te beperken.

 

Wet milieubeheer (Wm)/milieuvergunning d.d. 13 augustus 1997, kenmerk WM 97-11

§         Niet vergunde stoffen
Er mogen geen niet-vergunde stoffen in de inrichting aanwezig zijn.

§         Vloeistofdichte vloer/ voorschrift .3.1.
Gedeelten van de inrichting waar ten gevolge van de bedrijfsvoering voor het milieu schadelijke vloeistoffen kunnen lekken, zijn voorzien van een deugdelijke vloeistofdichte voorziening/vloer.

§         CPR 15-2/ voorschrift 1.1.
De inrichting en de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen moeten worden uitgevoerd c.q. opgeslagen conform CPR 15-2.
Een aantal vereiste maatregelen/voorzieningen zijn nog niet getroffen zoals explosieveilige heftruck, de bluswater- en produktopvang en de vereiste Weerstand tegen Branddoorslag en Brandoverslag.
Toelichting:
Voor een aantal ernstige tekortkomingen die tijdens de uitgevoerde inspecties werden geconstateerd is direct al een handhavingstraject gestart. Het betrof onder meer het herstellen van defecten aan de brandmeld- en blusinstallatie en branddeuren.

§         Brandpreventieve voorzieningen/ voorschrift 2.1
Binnen de inrichting moet een aanvaardbaar niveau van brandveiligheid aanwezig zijn.
Een aantal voorzieningen/maatregelen werken niet naar behoren zoals de brandmeld- en schuimblusinstallatie, de branddeuren, de handbrandmelders.
Indien de brandpomp dient als vervanging van de vereiste blusmiddelen, dient de procedure voor het onderhoud en het proefdraaien van deze brandpomp te worden gewijzigd.

§         Elektrische installatie/ voorschrift 9.1
In zone 0, 1 en 2 moet de elektrische installatie voldoen aan de voorschriften zoals aangegeven in NEN 3410. Het elektrisch materieel inclusief de heftruck moet voldoen.

 

11.1.3     Te treffen maatregelen en voorzieningen op termijn

              (Nadat het brandveiligheidsonderzoek is uitgevoerd)


In elk geval:

§         Eventuele voorzieningen voortkomend uit het brandveiligheidsonderzoek

§         Aanpassen veiligheidsrapport

§         De milieuvergunning aanpassen

 

11.1.4     Te ondernemen stappen na besluitvorming

 

§         De gevolgen als gevolg van het genomen besluit schriftelijk aan van der Helm Op- en Overslag b.v. mededelen alsmede het daarbijbehorende handhavingstraject inzetten.

§         Het brandveiligheidsonderzoek laten uitvoeren en de resultaten hiervan (in samenhang gezien met de onderhavige rapportage) uitwerken.

§         Naar aanleiding van het brandveiligheidsonderzoek een uitspraak doen over de aanvaardbaarheid van de risico bij van der Helm Op- en overslag b.v.

Bijlagen

 

Begrippenlijst                                                                                                  Bijlage I

 

Uitwerking bevindingen                                                                                     Bijlage II

 

 


                                                                                                                                 Bijlage I

 

Begrippenlijst

 

AGW                           AlarmeringsGrenswaarde
De concentratie van een stof waarboven irreversibele of andere ernstige gezondheidsschade kan optreden door direct toxische stoffen bij een blootstelling van één uur (komt overeen met een “beperkt” schaderisico, gebied tussen AGW en LBW

is een “hoog” schaderisico).

Arbowet            Arbeidsomstandigheden

Arbobesluit       Arbeidsomstandighedenbesluit

BNP                 Bedrijfsnoodplan

Brzo 99            Besluit Risico’s Zware Ongevallen 1999

CPR 15-2          Opslag gevaarlijke stoffen, chemische afvalstoffen en bestrijdingsmiddelen in emballage, opslag grote hoeveelheden

(opgesteld door de Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke Stoffen)

EVR                 Extern veiligheidsrapport

GR                   Groepsrisico
Als functie van de groepsgrootte N, de cumulatieve kans dat een groep van ten minste deze grootte dodelijk wordt getroffen door enig ongeval binnen de inrichting, waarbij van de feitelijke omgevingssituatie wordt uitgegaan, met inachtneming van de beschermende factoren die van de feitelijke omgevingsituatie het gevolg zijn.

IR                     Individueel Risico
De kans per jaar die ene persoon die zich op plaats x bevindt, zou hebben om dodelijk te worden getroffen door enig ongeval binnen de inrichting, als de persoon zich continue, dus 24 uur per etmaal, zonder bescherming tegen de schadelijke gevolgen van het ongeval op die plaats zou bevinden.

LBW                Levensbedreigende waarde
De concentratie van een stof waarboven mogelijke sterfte of een levensbedreigende aandoening door toxische effecten kan optreden binnen enkele dagen na blootstelling van één uur (komt overeen met een “hoog” schaderisico; komt ongeveer overeen met de 1% letaal volgens de probitfunctie (max. 30 min. Blootstelling).

LOC                 Loss Of Containment

LOD                 Line of Defence

MRA                Milieurisico-analyse

PBZO               Preventiebeleid Zware Ongevallen

QRA                 Kwantitatieve Risico-analyse

RIB                  Richtlijn informatie-eisen BRZO ‘99 (CPR 20)

Rrzo 99            Regeling Risico Zware Ongevallen 1999

Sigaar              Een afbakening in de vorm van een sigaar van een bepaalde grensconcentratie,

b.v. de LBW of de AGW.

VBS                 Veiligheidsbeheersysteem

VR                   Veiligheidsrapport

WBDBO           Weerstand tegen Branddoorslag en Brandoverslag

Wm                  Wet Milieubeheer


                                                                                                                                    Bijlage II

II          Uitwerking van de bevindingen
Zoals weergegeven onder hoofdstuk 8

II.1       Risicowaarderings- en beoordelingssystematiek breedtescenario’s

Alle door Van der Helm Op- en Overslag B.V. in het Veiligheidsrapport beschreven scenario’s zijn met Lines of Defence (LOD’s) gekwalificeerd als scenario’s met een “aanvaardbaar risico” en met een “beperkt risico”. Voor de scenario’ met een beperkt risico moeten maatregelen worden overwogen / doorgevoerd afhankelijk van een uit te voeren kosten- en  batenanalyse. Voor deze scenario’s wordt door Van der Helm Op- en Overslag B.V. aangegeven dat een verdere verkleining van het risico niet verder mogelijk is c.q. dat aanvullende voorzieningen te hoge kosten vergen.

Bij de inspecties / audits is gebleken dat een aantal LOD’s niet aanwezig is c.q.niet goed functioneert. In de gehanteerde risicowaarderings- en beoordelingsystematiek verschuift daarmee het risico naar de risicoklassen “matig risico”, “ernstig risico” en “ontoelaatbaar risico” . Een juiste inschatting van de precieze verschuiving naar deze hogere risicoklassen is niet te maken omdat de afzonderlijke invloeden van de LOD’s in de gehanteerde systematiek niet zichtbaar is.

 

Conclusie
De risico’s zijn dus alleen “aanvaardbaar risico” en met een “beperkt risico”  met een goed functionerend VBS ter borging van de beschreven en aanwezige LOD’s.

 

II.2.      scenario-beschrijvingen m.b.t. de arbeidsveiligheid

 

Er zijn 6 scenario’s geselecteerd waarmee het merendeel van de beschreven technische en organisatorische LOD’s kon worden gecontroleerd. Het resultaat van deze controles was dat zowel een aantal belangrijke technische als organisatorische LOD’s niet aanwezig is c.q. niet goed functioneert. Het betreft de onderstaande LOD’s.

 

1.    De hallen A en C voldoen niet aan CPR 15-2, te weten de staalconstructie en de scheidingsconstructie met BFI bezitten waarschijnlijk geen Weerstand tegen Branddoorslag en Brandoverslag (WDBO) van 60 minuten, er zijn defecten aan de vloeistofdichte vloer en een deel van het elektrisch materieel is niet explosieveilig uitgevoerd.

2.    Er is geen explosieveilige vorkheftruck aanwezig voor gebruik in hallen A en C.

3.    De stapeling van goederen is niet altijd voldoende stabiel en men houdt zich niet aan de interne voorschriften betreffende maximale stapelhoogte. Verder zijn diverse ernstig beschadigde verpakkingen aangetroffen. De noodzaak van ompakken is afhankelijk van de klant, hierdoor blijven potentieel gevaarlijke situaties onnodig lang bestaan.

4.    Het actueel houden van veiligheidsinformatiebladen is niet geregeld en een aantal hiervan is niet in de Nederlandse taal opgesteld.

5.    Er worden geen gestructureerde veiligheidsronden gehouden.

6.    Het betreden van het gebouw door onbevoegden is niet in voldoende mate voorkomen.

7.    De brandmeld- en blusinstallaties functioneren niet goed als gevolg van buiten werking staande melders, defecten aan de meldkast, niet goed functionerende detectiekoppen, onvoldoende schuim in de schuimblusinstallatie, niet goed functionerende procedure voor het starten van de brandpomp bij BFI, onvoldoende capaciteit ringleiding en slechte bereikbaarheid aansluitplaatsen voor slangen.

8.    Een deel van de branddeuren blijkt bij het testen niet goed te functioneren doordat deze niet in alle gevallen volledig sluiten.

9.    Niet alle daarvoor in aanmerking komende medewerkers blijken in voldoende mate te zijn voorgelicht en geïnstrueerd over de risico’s van hun werkzaamheden en bijbehorende maatregelen om deze risico’s te voorkomen of te beperken.

10. De vervangingsregeling bij afwezigheid loodsbaas is niet duidelijk.

11. De twee aanwezige volgelaatsmaskers met filterbus (P3,A) voor het opruimen van beschadigde verpakkingen worden in de praktijk niet gebruikt. Het is bovendien onduidelijk of dit type filterbus toereikend is voor alle vergunde stoffen. Verder blijkt dat in de ADR opleiding  geen aandacht wordt besteed aan het gebruik van volgelaatsmaskers.

12. Er is geen overmaats vat aanwezig voor gebruik bij lekkage van een IBC. In voorkomende situaties zal een lekke IBC met het lek naar boven worden gekanteld.

Conclusie


Geconcludeerd kan worden dat een deel van de bovenstaande tekortkomingen verband houdt
met technische mankementen maar dat een belangrijk deel verband houdt met het ontbreken van procedures hiervoor of het niet opvolgen van aanwezige procedures.
Dit betekent dat er nog geen goed functionerend veiligheidsbeheerssysteem aanwezig is.

 

II.3       Quantitatieve Risico Analyse (QRA)

De risico’s voor de omgeving ten gevolge van de activiteiten van Van der Helm Op- en Overslag b.v. zijn door middel van een QRA bepaald. Het doel van de QRA is het kwantificeren van het risico voor de omgeving door activiteiten op het terrein van Van der Helm Op – Overslag b.v. Het resultaat van de kwantitatieve risicoanalyse wordt weergegeven als het individueel (IR) en het groepsrisico(GR).

Het individueel risico geeft de kans weer op een dodelijke situatie op een bepaalde plaats ten opzichte van de beschouwde risicovolle activiteit. De normering schrijft voor dat er geen kwetsbare bestemmingen - zoals woningen, ziekenhuizen, kantoren waar meer dan 50 personen verblijven, etc – binnen de 10-5 contour mogen liggen. De normen voor het individueel risico zijn bedoeld als grenswaarden. Dit houdt onder meer in dat er sprake is van een resultaatsverplichting om (op termijn) te voldoen aan de norm.

Het groepsrisico betreft de kans op een calamiteit met een bepaald aantal dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde risicovolle activiteit. De norm voor het groepsrisico heeft de status van een oriënterende waarde. Dit houdt in dat er een inspanningsverplichting is om op termijn aan de norm te voldoen.

In deze QRA zijn scenario’s uitgewerkt voor brand in de hallen A, C, D en L waarbij wordt gekeken naar emissies van onverbrande toxische stoffen en emissie van toxische verbrandingsproducten. Het externe risico wordt voornamelijk bepaald door de brandscenario’s voor de hallen D en L waarbij toxische verbrandingsproducten worden gevormd.
Op grond van de vergunde hoeveelheden en uitgaande van de slechtst denkbare situatie ligt de individuele risicocontour van 10-5 over bebouwing heen, zijnde een kwetsbare bestemming (Praxis, gelegen op het bedrijventerrein). Tevens wordt de oriënterende waarde voor het groepsrisico overschreden.
Dit betekent volgens de huidige wetgeving dat er enerzijds een resultaatsverplichting geldt om aan de norm voor het individueel risico te voldoen en anderzijds een inspanningsverplichting geldt om op termijn aan de oriënterende waarde van het groepsrisico te voldoen.

Om het individueel en het groepsrisico terug te dringen waarbij de huidige locatie van het bedrijf gehandhaafd blijft, is tevens de situatie doorgerekend waarbij N, S, Br, F, I of Cl – houdende stoffen in de hallen C en A (waar een hi- ex brandblusinstallatie aanwezig is) worden opgeslagen in plaats van in de hallen D en L. Voor deze situatie geldt dat de individuele risicocontour van 10-5 binnen de grenzen van de inrichting valt en dat de 10-6 contour niet meer over woonbebouwing ligt maar over het industrie/bedrijventerrein.

Het door de burgemeester van Delft vastgestelde rampenbestrijdingsplan voor van der Helm Op- en Overslag b.v. bevat als maatgevend scenario een grote brand in de centrale hal E. Dit vormt het grootste risico voor de omgeving. In deze hal worden zeer grote hoeveelheden kunststofgranulaat (onder andere PVC) opgeslagen (maximale opslagcapaciteit 24.000 ton). Bij een brand in deze hal zullen verbrandingsproducten zoals zoutzuur en mogelijk dioxines vrijkomen. De denkbare gevolgen hiervan voor de omgeving zijn groot.

Deze hal valt buiten de kaders van het Brzo 99 (geen opslag van giftige stoffen; kunnen wel door brand giftige stoffen ontwikkelen!) en is derhalve buiten de risicoberekeningen in het veiligheidsrapport gebleven.  Een formeel wellicht zuivere benadering, maar vanuit de gedachte dat de externe risico’s optimaal in beeld moeten worden gebracht, vindt de werkgroep Brzo dit een ongewenst uitgangspunt. Daarom wordt voorgesteld om een QRA voor hal E te laten uitvoeren, als onderdeel van het voorgestelde uit te voeren brandveiligheidsonderzoek.

 
Conclusie

Toetsing van het individueel en het groepsrisico aan de normen geeft aan dat het bestaande risico als gevolg van de activiteiten bij van der Helm Op- en Overslag b.v. moet worden verminderd. Bij de berekende risicocontouren zijn de effecten van brand in hal E niet meegenomen. De verwachting is dat dit scenario grotere risicocontouren met zich meebrengt dan de reeds berekende scenario’s.
Om een beter inzicht te krijgen in de reële mogelijke effectafstanden als gevolg van brand dienen de mogelijke effectafstanden als gevolg van brand in hal E alsnog te worden berekend. Dit scenario zal zodoende in het nog uit te voeren brandveiligheidsonderzoek te worden meegenomen.

II.4       Milieu Risico Analyse (MRA).


Bij de kwalitatieve beschrijving van scenario’s op inrichtingenniveau is geen scenario beschouwd op gebied van de milieurisico’s. Op grond van de aanwezige informatie, zoals weergegeven in de milieuvergunning en het veiligheidsrapport, kunnen de milieurisico’s echter voldoende worden beoordeeld.

In het veiligheidsrapport is niet aangetoond dat met een stelsel van technische en organisatorische voorzieningen de risico’s op onvoorziene lozingen op het oppervlaktewater voldoende worden beheerst. Tevens is geconstateerd dat de in het veiligheidsrapport beschreven voorzieningen om het verontreinigd bluswater naar de laadkuil te brengen geheel ontbreken.

Conclusie

Teneinde het risico van het bedrijf te reduceren tot op een aanvaardbaar niveau dienen de volgende maatregelen te worden genomen:

§         Er dient een acceptatieprocedure te worden opgezet waarmee wordt nagegaan of de voor opslag aangeboden stof conform de voorschriften van de milieuvergunning mag worden geaccepteerd.

§         De voorschriften van de milieuvergunning, welke gericht zijn op de bescherming van het oppervlaktewater en/of de communale zuiveringsinstallatie, dienen tegen het licht te worden gehouden om na te gaan of deze nog als adequaat kunnen worden beschouwd in het licht van de richtlijn CPR 15-2 en het Riza rapport “Beschrijving van de stand der veiligheidstechniek”. In het bijzonder verdienen daarbij de aandacht de voorzieningen voor opvang van verontreinigd bluswater en de kans op calamiteuze lozing via de hemelwaterafvoer.

§         Bij wijzigingen in de bedrijfsvoering dient alsnog een milieurisicoanalyse te worden uitgevoerd.

 

II.5          Bedrijfsbrandweerrapport en scenario’s ter voorbereiding van de rampenbestrijding

 

II.5.1       Bedrijfsbrandweerrapport.

 

Voor het tot stand komen van de geloofwaardige incidentscenario’s is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de scenario’s op installatieniveau. Bij de uitwerking van de geselecteerde geloofwaardige scenario’s is uitgegaan van het vrijkomen van de inhoud van de verpakking staande op een pallet. Nota bene escalaties van deze scenario’s behoren niet tot de uitwerking van het bedrijfsbrandweerrapport, maar tot het scenario ter voorbereiding van de rampenbestrijding (zie verder onder deze paragraaf).
Bij de beoordeling van de effecten van de geloofwaardige incidentscenario’s is gebruik gemaakt van de schaderisico’s brandeffecten, piekoverdrukeffecten (explosies) en toxische effecten.
In het veiligheidsrapport (VR) zijn 5 brandscenario’s en 8 toxische scenario’s als geloofwaardig scenario beschreven (tabel 17 blz 59 VR).

Tijdens de inspectie is een selectie gemaakt van de te beoordelen scenario’s. Er zijn 4 brandscenario’s beoordeeld, te weten brand in hal C, E, de laadkuil en de expeditieruimte.
Mogelijke relevante scenario’s ten gevolge van explosies worden op basis van de door Tebodin uitgevoerde berekeningen met het softwareprogramma 5.2 PHAST Professional, niet van belang geacht voor het bedrijfsbrandweerrapport. De drukeffecten veroorzaakt door individuele verpakkingseenheden zijn te gering.

Vanwege de relatief geringe effecten op de woonomgeving, zijn de scenario’s met toxische effecten (exclusief een toxisch rookwolk veroorzaakt door brand) niet beoordeeld. Wel zijn in algemene zin de LOD’s van de in het bedrijfsbrandweerrapport beschreven scenario’s beoordeeld.

Bij de beoordeling over de keuze van het maatgevende scenario, worden de aanwezige technische en organisatorische LOD’s als zijnde functionerend meegenomen. Zo blijkt het scenario “brand in de laadkuil” voor de bedrijfsbrandweer het maatgevende scenario te zijn. Ook dit maatgevende scenario is tijdens de inspectie beoordeeld.

 

De keuze en de uitwerking van de brandscenario’s zijn in orde bevonden. Door de aanwezigheid van bepaalde LOD’s worden scenario’s met een hoog schaderisico, de CPR 15-2 loodsen (hallen A en C) in een vroeg stadium ondervangen. Het scenario met beperkt schaderisico “Brand in de laadkuil” blijkt inderdaad het maatgevende scenario te zijn.

Tijdens de inspectie van juli 2001 is geconstateerd dat een aantal van eminent belang zijnde technische en organisatorische LOD’s niet functioneren. Door het aanzeggen van dwangsombeschikkingen door het bevoegd gezag zijn de meest relevante tekorten opgeheven. Een aantal zaken lopen nog (zie onderdeel 7. Risico’s m.b.t. brandpreventieve voorzieningen en brandbestrijding).

De personele bezetting, te weten 5 personen, kunnen voor de bestrijding van het maatgevende scenario zou door de overheidsbrandweer geleverd kunnen worden, mits een dusdanig snelle melding plaatsvindt, dat een adequate inzet van de overheidsbrandweer nog afdoende is. Feitelijk is hier dus sprake van een niet afdoende organisatorische Line of Defence. Er blijft derhalve een bijzonder gevaar voor de openbare veiligheid bestaan.

 

Conclusie aangaande de aanwijzing bedrijfsbrandweer:


Aan de hand van het VR en de uitgevoerde inspecties moet worden geconcludeerd dat voor Van der Helm Op- en Overslag BV terdege een grond is voor een aanwijzingsplicht aangaande de bedrijfsbrandweer, als bedoeld in artikel 13 van de Brandweerwet 1985. Consequentie daarvan zou zijn dat de vergunninghouder van gemeentewege verplicht zou worden tot het opleiden en in stand houden gedurende 24 uur per dag van een vaste brandweerploeg van tenminste 5 personen.

 

II.5.2       Scenario ter voorbereiding van de rampenbestrijding.

 

Het scenario ter voorbereiding van de rampenbestrijding is een scenario waarbij, na het uitbreken van een brand, de grootste hoeveelheid giftige rook vrijkomt en het grootste effectgebied wordt veroorzaakt. De keuze voor dit scenario is daarmee onderbouwd en juist bevonden.

De geselecteerde ruimte is hal E.
Dit is een ruimte van circa 11.000 m2 waar niet brandgevaarlijke stoffen staan opgeslagen. De aanwezige LOD’s worden buiten beschouwing gelaten, er is namelijk sprake van een escalatie. Tijdens de escalatie is de inhoud van de gehele ruimte bij de brand betrokken. Van alle mogelijke vrijkomende toxische stoffen is HCl (zoutzuur) de meest interessante component.

Volgens het VR zal de maximale afstand van de Alarmeringsgrenswaarde (AGW) na circa 13 minuten circa 5.6 km bedragen. De Levensbedreigende waarde (LBW) zal na circa 2 à 3 minuten een afstand van 965 meter bedragen. Deze afstanden gelden voor het minst gunstige weertype (F 1,5) met het grootste effectgebied (de “sigaar”). Bij oostenwind zal de dichtbevolkte woonwijk Voorhof (nummer 24) ten westen van Van der Helm blootgesteld worden aan een wolk zoutzuur. De wolk met de LBW is 965 meter lang en 50 meter breed. Bij 100 % aanwezigheidspercentage (nacht en weekend) zullen ongeveer 1170 inwoners blootgesteld worden aan deze LBW. Overdag tijdens kantooruren (70% aanwezigheids-%)  zullen dit circa 720 inwoners zijn.

Voor de beheersbaarheid van dit scenario is de factor tijd van groot belang. Hoe later de brandweer kan inzetten, hoe groter de kans dat er sprake is van een onbeheersbare situatie.

De brandweer zal in de huidige situatie geen binnenbrandbestrijding uitvoeren. De gevaren en risico’s voor het eigen brandweerpersoneel worden hiervoor te groot geacht.


Aspecten voor de brandweer t.b.v. oordeel aanvaardbaarheid externe risico’s

Indien het beschreven scenario voor de rampenbestrijding zich zou voordoen, richt de beoordeling van de brandweer zich in hoofdlijn op de drietal elementen preventie, zelfredzaamheid en hulpverlening, die hieronder worden uitgewerkt.

 

II.6       Preventie, zelfredzaamheid en hulpverlening

Vooraf zij opgemerkt dat op dit moment landelijke normen en criteria ontbreken, aan de hand waarvan de brandweer kan komen tot een volledig objectieve beoordeling van de situatie. De hieronder bij ‘zelfredzaamheid’ en ‘hulpverlening’ gemaakte opmerkingen zijn daarom in belangrijke mate gebaseerd op de in de regio (lokaal en regionaal) aanwezige cognitieve deskundigheid van de zijde van de brandweer.


II.6.1     Preventie

Toetsing van de preventieve en preparatieve onderdelen heeft plaatsgevonden aan de hand van de geldende wetgeving, het veiligheidsrapport en de uitgevoerde inspecties. Hieronder volgt een opsomming van de belangrijkste onderdelen die nog niet in orde zijn bevonden en waarvoor een traject loopt;

-          De brandmeldinstallatie voldoet niet aan de verplichte eisen. Op aandringen van de betrokken overheden heeft Van der Helm Op- en Overslag b.v. een aantal belangrijke noodzakelijke aanpassingen aangebracht.
De installatie dient echter nog door een erkende keuringsinstantie te worden goedgekeurd. Na deze goedkeuring voldoet de installatie aan de wettelijke eisen (NEN 2535).
Gezien het feit dat hal C in het veiligheidsrapport als zone 1 gekarakteriseerd is, voldoet het gedeelte in deze hal niet aan deze eisen. De betrokken overheden zijn echter van mening dat hal C als een zone 2 gedefinieerd mag worden.

-          Het detectiesysteem veroorzaakt geregeld een storing. Deze wordt veroorzaakt door verontreinigde detectoren als gevolg van stofophoping. Deze stofophoping komt tot stand door het overpakken van poederige stoffen. Van der Helm Op- en Overslag b.v. zal met een voorstel komen om dit probleem op te lossen.

-          De CPR 15-2 hallen A en C voldoen niet aan de wettelijk gestelde eisen. Gaande het traject zijn hieraan een aantal belangrijke verbeteringen aangebracht. De staalconstructie en de Weerstand tegen Branddoorslag en Brandoverslag (WBDBO) van de hallen A en C dienen nader te worden bestudeerd en mogelijk te worden aangepast.

-          De staalconstructie van het complex is niet geïsoleerd. Vooralsnog is het onbekend hoe deze constructie zich gedraagt tijdens het uitbreken van een brand. Het inéén storten van het gehele complex, lijkt dan tot de mogelijkheden te behoren. Daarnaast bezitten de scheidingsconstructies met buurbedrijf BFI en Schiehal b.v. waarschijnlijk geen WBDBO van 60 minuten. Het belangrijke risicoverhogende aspect van de aangrenzende bedrijfsactiviteiten verdient afzonderlijke nadere aandacht.

-          In de hallen blijken verschillende aftapplaatsen voor het bluswater onbereikbaar te zijn voor de brandweer. Daarnaast zijn in het achterste gedeelte van het pand onvoldoende bluswater aftappunten aanwezig om een verantwoorde brandweerinzet te garanderen. Aan de voorzijde van het pand kan worden afgelegd vanaf de Schie. De opvangcapaciteit van het bluswater is onvoldoende en niet geborgd.

-          De brandbluspomp geeft geen merkbare drukverhoging in de brandblusleiding. Hierdoor is de capaciteit van het bluswater voor de ringleiding onvoldoende. Zolang Van der Helm Op- en Overslag b.v. niet kan aantonen dat deze brandbluspomp voldoende druk en capaciteit kan leveren, is de brandbluspomp geen functionerende LOD.

-          Van der Helm Op- en Overslag b.v. heeft geen noodstroomvoorziening. Bij het uitvallen van de stroom zullen LOD’s waaronder de schuimblusinstallatie van hallen A en C, het detectiesysteem in de aanwezige hallen, de brandbluspomp, het brandmeldpaneel en mogelijk de noodverlichting niet functioneren (de onderhoudsstaat van de accu’s voor de noodverlichting is dubieus). Tijdens het uitvallen van de stroom is er sprake van een onacceptabele situatie.

 

Aanvullend extern onderzoek beheersbaarheid van brand noodzakelijk

Aan de hand van deze bevindingen en de grootte van het mogelijke effectgebied bij het voordoen van het scenario van de rampenbestrijding, heeft de Brandweer Delft in samenwerking met de Hulpverleningsregio Haaglanden de noodzakelijkheid vastgesteld tot het laten uitvoeren van een brandveiligheidsonderzoek het gehele complex omvattende.
Dit brandveiligheidsonderzoek dient te worden uitgevoerd door een onafhankelijk adviesbureau en zal zich voornamelijk dienen te richten op de vraag of en hoe de beheersbaarheid bij brand vergroot kan worden.

De voorzieningen zoals het bluswatersysteem, brandbluspomp, brandwerende muurconstructies, compartimentering en de staaldraagconstructie van het gehele complex zullen bij dit onderzoek moeten worden betrokken. Ook de invloed van de overige in het complex aanwezige bedrijven op Van der Helm Op- en Overslag b.v. wordt tijdens het onderzoek bekeken. De brandmeldinstallatie en detectie vallen buiten dit onderzoek. Dit onderzoek is in zekere mate ook noodzakelijk door het ontbreken van de door de landelijke overheid specifiek opgestelde toetsingscriteria voor de brandweer. Als gevolg hiervan is nader onderzoek noodzakelijk, teneinde te bepalen hoe algemene criteria, zonder onder meer de richtlijn ‘beheersbaarheid van brand’ in casu kunnen worden toegepast.

Tussenconclusie en voorstel m.b.t. de component ‘Preventie’


De brandpreventie en de voorzieningen voor een adequate brandbestrijding zijn bij Van der Helm Op- en Overslag b.v. niet afdoende geregeld. Als gevolg hiervan blijft een aanzienlijk restrisico bestaan. Ingeschat wordt dat ook bij het in orde bevonden worden van de hiervoor vermelde gebreken, het zich ontwikkelen van een onbeheersbare brand binnen de inrichting onvoldoende kan worden voorkomen. Hiertoe is nader onderzoek noodzakelijk. Voorgesteld wordt daarom tot het doen uitvoeren van een aanvullend onderzoek naar de beheersbaarheid van brand, het gehele complex omvattende. Doel van het onderzoek is nader en objectief inzicht te verkrijgen in de wijze waarop de beheersbaarheid van brand ter plaatse zou kunnen worden vergroot. 

 

II.6.2     Zelfredzaamheid

De brandweer schat in dat de zelfredzaamheid van de bevolking thans redelijk beperkt is. Dat heeft de volgende redenen. Het is een gegeven dat het advies ‘ramen en deuren sluiten’ gedurende maximaal één uur daadwerkelijk effect heeft. Een gemiddeld huis is gedurende deze periode bestand tegen inwerking van schadelijke stoffen. Daarna is door natuurlijke ventilatie het effect van ramen en deuren sluiten voorbij. Overigens is hiervan reeds in het geheel geen sprake bij overige panden met mechanische ventilatiesystemen. Daarbij heeft genoemd advies dus geen enkel effect.

Alle Alarmerings Grens Waarden zijn hierop gebaseerd. Ingeschat wordt dat een eenmaal ontwikkelde en uitslaande brand in hal E bij Van der Helm Op- en Overslag b.v. gemiddeld zo’n 6 tot 10 uren kan aanhouden. Als referentie is hierbij genomen de zeer goed vergelijkbare CMI-brand te Rotterdam op 28 februari 1996. Dit betekent dat gedurende een tijdsbestek van 6 tot 10 uur in meerdere of mindere mate gevaar bestaat voor de bevolking. Middels gebruikmaking van dispersiemodellen doden & gewonden kan nader worden vastgesteld waar dergelijke mallen ( ‘sigaren’) de gehanteerde risicocontouren (10-8, 10-6) doorsnijden en overstijgen. De meest ongunstige situatie kan, op basis van de meest ongunstige windrichting, op deze wijze nader worden bepaald.
Complicerende factor is nog dat, uitgaande van een zich ontwikkelende brand in hal E, na verloop van tijd (+ 1 uur) de compartimentering ten aanzien van de aangrenzende hallen met opslag van gevaarlijke stoffen zal kunnen gaan bezwijken. Dit leidt tot een nog meer complexe en grotere cocktail van vrijkomende giftige gassen in de atmosfeer.

In het VR wordt gesteld (o.m. bijlage 12) dat binnen een gebied met een straal van 1 km rond Van der Helm Op- en Overslag b.v. ca. 1.170 inwoners aan de LBW-waarde worden blootgesteld bij een PVC-brand. Het is een gegeven dat gemiddeld 1% van de blootgestelden komt te overlijden (in casu circa 12 personen).

De enige wijze waarop zelfredzaamheid van de bevolking ter plaatse in dergelijke omstandigheden mogelijk zou zijn, is een zeer snelle en efficiënte ontruiming van het bedreigde gebied. Bewoners zullen zelfstandig lopende het bedreigde gebied moeten verlaten (1 kilometer is in principe goed beloopbaar). Dit zou feitelijk al standaard in gang gezet moeten worden vanaf het niveau ‘grote brand’, afhankelijk van de op dat moment bestaande windrichting.

Momenteel is de zelfredzaamheid gering, omdat de bevolking inzake een eventueel noodzakelijke ontruiming niet adequaat is voorgelicht en vermoedelijk alarmering van de bevolking eerst plaatsvindt op het moment van een feitelijk volledig ontwikkelde brand.

In pro-actieve zin zou derhalve van de zijde van het gemeentebestuur uitgebreide communicatie met de bevolking, alsmede aan de bezoekers, werknemers, etc. van bedrijven, faculteitsgebouwen, sportvelden en instellingen en overige objecten binnen een straal van 1 kilometer rond de inrichting,  moeten plaatsvinden over de vraag: ‘wat te doen ingeval van ontruiming van een bedreigd gebied als gevolg van een grote brand bij Van der Helm Op- en Overslag b.v.’. In het vastgestelde rampenbestrijdingsplan van Van der Helm Op- en Overslag b.v. is een uitgebreid overzicht opgenomen van de objecten die binnen het in potentie bedreigde gebied zijn gelegen. Nadrukkelijk zij naar dit structuurdocument C verwezen. Extra aandacht is op dat moment vereist aan de minder zelfredzame personen binnen dit gebied. Te denken valt aan de daadwerkelijke aanwezigheid van verzorgings- en bejaardentehuizen, kinderdagverblijven en een opvang voor gehandicapten.
Daarnaast zouden aanvullende maatregelen moeten worden getroffen om snelle alarmering te laten plaatsvinden middels aanscherping van de huidige procedures. Standaardafspraak zou daarbij bijvoorbeeld kunnen zijn dat de sirenes gaan loeien op het moment van nader bericht ‘grote brand’ aan de Regionale Alarmcentrale van de brandweer.

Het afbreukrisico bij een dergelijke mate van zelfredzaamheid blijft evenwel onverminderd groot. Er zijn teveel onzekere factoren in dit verband. Daarbij komt nog dat een dergelijke maatregel een dusdanig impact heeft, dat daartoe voorafgaand een goede bestuurlijke afweging noodzakelijk is. Complicerende elementen daarbij zijn nog: adequate politiebewaking van het ontruimde gebied; het snel realiseren van de benodigde opvangcapaciteit, het beschikbaar hebben van de benodigde geneeskundige ondersteuning etc.

Mede gelet op de grote mate van verscheidenheid van instellingen en behuizing binnen de 1-kilometer zone, blijft het restrisico voor de bevolking hiermee derhalve ontoelaatbaar groot.


Tussenconclusie ‘zelfredzaamheid’

Op basis van het bovenstaande moet worden geconstateerd dat de zelfredzaamheid van de bevolking slechts in zeer beperkte mate verbeterd. Mede gelet op de grote hoeveelheid complicerende factoren rond een eventuele snelle ontruiming van een dergelijke omvang, moet dit daarom niet als een afdoende veiligheidsmaatregel voor de bevolking worden voorgesteld.

II.6.3     Hulpverlening

De brandweer schat in dat de primaire problematiek rond de hulpverlening niet zozeer is het benodigde potentieel (hetgeen in regionaal verband voldoende beschikbaar is), als wel de beperkte inzetbaarheid ervan. Een zich ontwikkelende brand bij Van der Helm Op- en Overslag b.v. zal zeer snel een behoorlijke rookontwikkeling binnen het bedrijf tot gevolg hebben. Hierdoor kan door de eerst aankomende hulpverleners geen goed overzicht van/inzicht in de gevaarszetting ter plekke meer worden gemaakt. Brandweerpotentieel zal vervolgens geen binnenaanval meer kunnen uitvoeren.
De in de hallen aanwezige bijtende gassen maken de brandbestrijding feitelijk onmogelijk; hoewel de longen en luchtwegen van het brandweerpersoneel in principe zijn beschermd, kan contact met de huid door de overige uitrustingsstukken niet worden voorkomen.

Van de buitenzijde van het bedrijf is een brand ter plekke in potentie beheersbaar c.q. afdoende bestrijdbaar.
De effecten ervan, namelijk de aanzienlijke rookontwikkeling, in combinatie met een cocktail van allerhande schadelijke stoffen in de atmosfeer, zijn daarentegen niet goed bestrijdbaar. Bovendien kunnen hulpverleners zonder adembescherming (politie, GHOR) in het bedreigde gebied niet meer worden ingezet. Juist de denkbare cocktail van giftige stoffen maakt het voor de bevolking beduidend meer gevaarzettend.

Tussenconclusie ‘hulpverlening’

Een brand zal zich ter plaatse zeer snel kunnen ontwikkelen en gezien de gevaarzetting daarmee al snel onbeheersbaar worden. Hierdoor levert het bestrijden van de effecten van een dergelijke brand voor de hulpverlening een groot probleem op. Van een effectieve hulpverlening in de richting van de bevolking is op dit punt derhalve onvoldoende sprake.


Conclusie

Rekening houdende met de bevindingen op de aspecten ‘preventie’, ‘zelfredzaamheid’ en ‘hulpverlening’ blijft een aanzienlijk restrisico bestaan dat, naar het zich op dit moment laat aanzien, middels het treffen van aanvullende preventieve voorzieningen onvoldoende kan worden afgedekt.

 

II.7        Omgeving


Een duidelijke risicoverhogende factor ten aanzien van het bedrijf Van der Helm Op- en Overslag b.v. betreft de vestiging ervan in een gebouwencomplex, dat in een aangrenzend deel een bedrijf bevat, dat ruimtes voor opslag en bedrijfsactiviteiten verhuurt aan bedrijven en particulieren (Schiehal b.v.), en voorts direct grenzend aan het bedrijf BFI (tegenwoordig geheten: SITA), dat verschillende activiteiten ontplooit op het gebied van riolering en vuilverwerking. De ter plaatse aanwezige houtshredder en de polimerisatiereacties ten behoeve van rioleringswerkzaamheden vormen hierbij een bijzonder aandachtspunt. Het is uiterst voorstelbaar dat een brand (bijvoorbeeld ontstaan als gevolg van een stofexplosie) in een belendend bedrijf ontstaat en overslaat naar Van der Helm Op- en Overslag b.v.


Het Brzo-traject dekt dit risico niet af; deze aangrenzende bedrijfsactiviteiten vallen immers niet onder de definitie van ‘de inrichting’. In het belang van het krijgen van een algeheel inzicht in de ter plekke aanwezige risico’s is in onderling overleg tussen de Hulpverleningsregio Haaglanden en de Brandweer Delft is daarom, in aanvulling op de gepleegde onderzoeken voortvloeiende uit het Brzo 99, bepaald dat het noodzakelijk is een nader onderzoek te laten uitvoeren van het gehele complex, dat als uitkomst dient te bevatten:

§         Een inzicht van de externe risico’s in geval een calamiteit in bovengenoemd bedrijvencomplex.

§         Aanbevelingen waarbij deze externe risico’s kunnen worden verminderd ofwel geëlimineerd.
Indien een en ander zich zal concentreren op de beheersbaarheid van de interne calamiteit, zal wellicht een toetsing in het kader van het Brandbeveiligingsconcept Beheersbaarheid van brand van het Ministerie Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), gespecificeerd in deze offerte moeten zijn opgenomen.

De hiertoe benodigde expertise kan worden geleverd door een beperkt aantal ingenieursbureaus in Nederland.