Stuk 63 I                                                                                                         Delft, 14 mei 2002.

02/010038

 

Onderwerp:       Verordening ambtelijke bijstand

                        en fractieondersteuning.

 

 

Aan de gemeenteraad.

 

Geachte dames en heren,

 

1. Algemeen.

De thans voorliggende verordening geeft uitvoering aan artikel 33 van de Gemeentewet. Dit artikel is door de Wet dualisering gemeentebestuur gewijzigd. Het legt expliciet vast dat de raad en individuele raadsleden een recht op ambtelijke bijstand hebben. Voor politieke groeperingen, zoals vertegenwoordigd in de raad, bestaat daarnaast een recht op fractieondersteuning. Het betreft hier een financiële vergoeding die bedoeld is om fracties in staat te stellen hun volksvertegenwoordigende, kaderstellende en controlerende taak te versterken. De uitwerking van deze rechten moet bij verordening worden geregeld.

Belangrijk is het daarbij op te merken dat het recht op ambtelijke bijstand van de raad en het recht op fractieondersteuning al op 7 maart 2002 in werking zijn getreden terwijl, gelet op het terzake geldende overgangsrecht, de verordening als hiervoor genoemd pas uiterlijk 7 maart 2003 vastgesteld behoeft te zijn. Hoewel vanzelfsprekend terzake de keuze aan uw raad is voorbehouden, komt het ons voor dat er op zich niets aan in de weg behoeft te staan om de betreffende verordening – met terugwerkende kracht – eveneens reeds op 7 maart 2002 in werking te doen treden.

 

2. Een nieuwe verordening.

De bestaande ‘Regeling inzake het verstrekken van ambtelijke bijstand aan de leden van de gemeenteraad’ zoals vastgesteld d.d. 29 september 1994, is aangepast aan het nieuwe dualistische bestuursstelsel. Dit heeft geleid tot de nodige veranderingen. Het meest opvallend is de rol van de griffier. De griffier wordt het eerste aanspreekpunt als het gaat om (ambtelijke) bijstand. De griffier vervult ook de rol van schakel tussen de raadsleden en de reguliere ambtelijke organisatie. In afstemming met de gemeentesecretaris is voorzien. 

Ook de burgemeester vervult een nieuwe rol in het proces. Indien er een conflictsituatie ontstaat of dreigt te ontstaan, waar het betreft ambtelijke ondersteuning, zal de burgemeester een bemiddelende en uiteindelijk beslissende rol kunnen spelen. De positie van de burgemeester maakt hem bij uitstek geschikt voor deze taak als bruggenbouwer en als degene die uiteindelijk het laatste woord heeft. De Staatscommissie dualisme en lokale democratie had overigens ook al geadviseerd tot een dergelijke rol van de burgemeester.

 

Bij het opstellen van de verordening is gebruik gemaakt van een model vervaardigd in samenwerking tussen het ministerie van BZK en VNG (www.vernieuwingsimpuls.nl), zij het dat op enkele onderdelen gekozen is voor een minder strakke en gedetailleerde regeling. Voor de griffier wordt nog een afzonderlijke instructie ter vaststelling door uw raad voorgelegd. Gewacht wordt op de terzake noodzakelijke aanpassingswetgeving die het instituut griffier ook, met terugwerkende kracht, formeel mogelijk maakt vanaf 7 maart 2002. Wij gaan er van uit dat een instructie als genoemd nog voor het zomerreces aan uw raad kan worden aangeboden.


 Aangezien het bij dit alles de verhouding betreft tussen de raadsleden en de reguliere ambtelijke organisatie, is er behoefte aan duidelijke regels. De ambtenaren werken doorgaans namelijk voor het college. De wijziging van artikel 103 van de Gemeentewet laat dit scherp zien. Vóór de invoering van de Wet dualisering gemeentebestuur, bepaalde dit artikel dat de secretaris (en daarmee de onder hem ressorterende ambtelijke organisatie) de raad en het college terzijde stond. In dualistische verhoudingen staat de secretaris het college terzijde en wordt de raad bijgestaan door de griffier.

 

Dat de raad nu beschikt over een griffier betekent niet dat er geen behoefte meer zou zijn aan ambtelijke bijstand door de reguliere ambtelijke organisatie. De griffie is, in vergelijking met de reguliere ambtelijke organisatie, beperkt van omvang. In Delft bestaat deze vooralsnog uit de griffier en een adjunct-griffier. Voor specialistische hulp op het gebied van het maken van moties, amendementen en initiatiefvoorstellen zal door de griffier dan ook een beroep op de reguliere en bestaande ambtelijke organisatie nodig blijven. Dit geldt ook voor specifieke informatie die alleen bij de ambtelijke organisatie als genoemd beschikbaar is. De wetgever heeft dat onderkend en het recht op deze vorm van ambtelijke ondersteuning expliciet vastgelegd. De voorliggende verordening vormt de uitwerking van dit recht.

 

De nieuwe formulering van artikel 33 van de Gemeentewet laat buiten twijfel dat ook individuele raadsleden, dus ook die behorend tot een minderheid in de raad, recht hebben op ambtelijke bijstand. Op de verordening als waarvan sprake kan dus door alle raadsleden een beroep worden gedaan.

 

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel dualisering gemeentebestuur door de Tweede Kamer, sprak een ruime meerderheid van de Kamer zich uit voor het wettelijk recht op ondersteuning van fracties naast de ambtelijke bijstand en de verplichte griffier. Hier is veel voor te zeggen, omdat de raadsondersteuning zich m.n. richt op het functioneren van de raad als organisatie/instituut. Waar het echter gaat om de eigen politieke inkleuring van het fractiebeleid ligt er geen ambtelijke taak. Dat is een zaak van de fracties/partijen zelf. In de huidige situatie is fractieondersteuning, zo werd gesteld in de Tweede Kamer, echter niet altijd voldoende of zelfs in het geheel niet aanwezig. Als gevolg van het amendement waarin dit punt werd verwoord is artikel 33 van de Gemeentewet uitgebreid met een nieuw tweede lid: De in de raad vertegenwoordigde groeperingen hebben recht op ondersteuning. In Delft bestaat de mogelijkheid van financiële ondersteuning van in de raad vertegenwoordigde fracties reeds sinds 1972. Het betreft een vast bedrag per fractie en een vergoeding naar rato van het aantal zetels in de raad. In de meerjarenbegroting 2002 e.v. staat momenteel een structurele post ‘vergoedingen aan raadsfracties’ (6.001.1110) opgenomen ad € 5.437. Bij de behandeling van de Nota Bestuur 2 is besloten dat aan deze post € 11.345 toegevoegd wordt. Dit bedrag wordt in mindering gebracht op de post ‘secundaire

voorzieningen raadsleden’. Het totaalbedrag komt daarmee op € 16.782. Het eerder genoemde bedrag ad € 5.437 wordt tot nu toe uitgekeerd volgens de formule € 340,34 per fractie en € 56,72 per raadslid. Genoemde bedragen zijn nog niet aangepast op de kwantitatieve wijzigingen in de samenstelling van de gemeenteraad en ‘afsplitsing van wethouders’ uit de raad als gevolg van de afgelopen verkiezingen. Rekening houdend met de genoemde verhoging van het budget zou het bedrag voor fractieondersteuning voor 2002 verder opgehoogd kunnen worden tot € 50.000 waarbij de opbouw als volgt is: € 17.200 afkomstig uit het huidige beschikbare ondersteuningsbudget en € 5000 ten laste van de begrotingspost die voortvloeit uit het Besluit secundaire voorzieningen raadsleden gemeente Delft 1993. Het restant kan ten laste worden gebracht van de dualiseringsgelden, zoals ter beschikking gesteld door de minister van BZK. De komende tijd kan bezien worden of, naar het oordeel van uw raad, dit bedrag toereikend is als fractieondersteuning in een dualistische structuur en kan zonodig herijking, respectievelijk bijstelling overwogen worden.


 

Tenslotte kunnen, wanneer uw raad de voorgestelde verordening ambtelijke bijstand en fractieondersteuning vaststelt, twee bestaande verordeningen worden ingetrokken, hetgeen uit een oogpunt van deregulering per saldo een bijkomend positief effect is. Het betreft achtereenvolgens de ‘Regeling inzake het verstrekken van ambtelijke bijstand aan de leden van de gemeenteraad’, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 29 september 1994 en de ‘Regeling inzake de tegemoetkoming in de kosten van bijstand aan politieke groeperingen in de gemeenteraad’, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 12 december 1972 en laatstelijk gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad van 29 november 2001.

 

3. Voorstel.

Onder voorbehoud van gunstig advies van de algemene commissie stellen wij u voor de huidige ‘Regeling inzake het verstrekken van ambtelijke bijstand aan de leden van de gemeenteraad’, alsmede de bestaande ‘Regeling inzake de tegemoetkoming in de kosten van bijstand aan politieke groeperingen in de gemeenteraad’ in te trekken en vast te stellen de ‘Verordening op de ambtelijke bijstand en de fractieondersteuning 2002’ zoals in concept bijgevoegd.

 

Hoogachtend,

 

Burgemeester en wethouders van Delft,

 

 

H.M.C.M. van Oorschot             ,burgemeester.

 

 

N. Roos                                   ,secretaris.


 

De raad der gemeente Delft;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 mei 2002;

 

gelet op artikel 33 van de Gemeentewet;

 

 

b e s l u i t :

 

A.

in te trekken de ‘Regeling inzake het verstrekken van ambtelijke bijstand aan de leden van de gemeenteraad’, zoals vastgesteld d.d. 29 september 1994, alsmede de ‘Regeling inzake de tegemoetkoming in de kosten van bijstand aan politieke groeperingen in de gemeenteraad’, zoals vastgesteld op 12 december 1972 en laatstelijk gewijzigd bij besluit van 29 november 2001 ;

B.

vast te stellen de volgende ‘Verordening op de ambtelijke bijstand en de fractieonder-steuning 2002’.

 

Paragraaf 1: Ambtelijke bijstand.

 

Artikel 1.

1. Een raadslid kan zich tot de griffier wenden met een verzoek om:

  1. feitelijke en beschikbare informatie van geringe omvang;
  2. inzage in of afschrift van documenten die openbaar zijn;
  3. technische bijstand bij het formuleren van initiatief-voorstellen, amendementen en moties of andere bijstand.

2. De informatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, wordt door de griffier, een

    medewerker van de griffie of op verzoek van de griffier door een ambtenaar gegeven.

3. Indien een ambtenaar twijfelt of het verzoek betrekking heeft op informatie bedoeld in

    het eerste lid, onderdeel a of b, stelt hij de secretaris daarvan in kennis. De secretaris

    beslist.

4. De bijstand, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt verleend door de griffier of

    een medewerker van de griffie. Indien de gevraagde bijstand niet door de griffier of een

    medewerker van de griffie kan worden verleend kan de griffier de secretaris verzoeken,

    één of meer ambtenaren aan te wijzen, die de gevraagde bijstand zo spoedig mogelijk

    verlenen.

 

Artikel 2.

1.  Ambtelijke bijstand op verzoek van de griffier wordt verstrekt, tenzij:

a.      niet aannemelijk is gemaakt dat de bijstand betrekking heeft op de werkzaamheden van de raad als zodanig;

b.      dit het belang van de gemeente kan schaden;

c.      dit het werkbaar evenwicht als genoemd in artikel 5 verstoort.

2.  De secretaris beoordeelt of ambtelijke bijstand op grond van het eerste lid geweigerd wordt.

3.  Indien de bijstand op grond van het eerste lid wordt geweigerd deelt de secretaris dit met redenen omkleed mee aan de griffier en aan het raadslid dat het verzoek heeft ingediend.


 

Artikel 3.

Indien het verzoek om bijstand van een ambtenaar door de secretaris wordt geweigerd kan de griffier of het betrokken raadslid het verzoek voorleggen aan de burgemeester. De burgemeester beslist zo spoedig mogelijk over het verzoek.

 

Artikel 4.

1. Indien een raadslid niet tevreden is over door een ambtenaar verleende bijstand, doet hij of de griffier hiervan mededeling aan de secretaris.

2. Indien overleg met de secretaris niet leidt tot een voor beide partijen bevredigende oplossing leggen zij de zaak voor aan de burgemeester. De burgemeester beslist zo spoedig mogelijk over de zaak.

 

Artikel 5.

De secretaris ziet toe op een werkbaar evenwicht tussen het aantal malen dat een beroep gedaan wordt op het verlenen van ambtelijke bijstand als bedoeld in artikel 1, eerste lid, en de beschikbare capaciteit van de reguliere ambtelijke organisatie.

 

Artikel 6.

De secretaris verstrekt de desbetreffende portefeuillehouder in het college desgewenst inlichtingen omtrent verzoeken als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c.

 

 

Paragraaf 2: Fractieondersteuning.

 

Artikel 7.

1. De fracties zoals bedoeld in het reglement van orde, ontvangen jaarlijks een financiële bijdrage als tegemoetkoming in de kosten voor het functioneren van de fractie.

2. Deze bijdrage bestaat uit ………………………..(zie oplegnotitie).

3. In de in het tweede lid genoemde bedragen wordt een jaarlijkse indexering  doorberekend.

 

Artikel 8.

1. Fracties besteden hun bijdrage om hun volksvertegenwoordigende, kaderstellende en controlerende taak te versterken.

2. De bijdrage mag niet gebruikt worden ter bekostiging van:

a.       uitgaven die in strijd zijn met wettelijke bepalingen en overige regelingen;

b.       betalingen aan politieke partijen, met politieke partijen verbonden instellingen of natuurlijke personen anders dan ter vergoeding van prestaties (diensten of goederen) geleverd ten behoeve van de fractie op basis van een gespecificeerde, reële declaratie;

c.       giften;

d.       uitgaven welke bestreden dienen te worden uit vergoedingen die de leden ingevolge het rechtspositiebesluit raads- en commissieleden toekomen.

 


 Artikel 9.

1. De bijdrage voor fractieondersteuning wordt, voor 31 januari van een kalenderjaar, als voorschot op dat kalenderjaar verstrekt.

2. In een jaar waarin verkiezingen plaatsvinden wordt het voorschot verstrekt voor de maanden tot en met de maand waarin de verkiezingen plaatsvinden. In de eerste maand na de maand waarin de eerste vergadering van de nieuw gekozen raad plaatsvindt wordt het voorschot verstrekt voorde overige maanden van dat jaar.

 

Artikel 10.

1. Indien het zeteltal van een fractie ten gevolge van verkiezingen verandert, wijzigt de bijdrage

a.  bij vermindering van het zeteltal: op de eerste dag van de maand na de maand waarin de eerste vergadering van de nieuw gekozen raad plaatsvindt.

b.  bij vermeerdering van het zeteltal: op de eerste dag van de maand waarin de eerste vergadering van de nieuw gekozen raad plaatsvindt.

2. Bij splitsing van een fractie wordt het aan de oorspronkelijke fractie verstrekte voorschot verrekend overeenkomstig de op art. 7 te baseren nieuwe verdeling. De hoogte van de nieuw vastgestelde vergoeding gaat in op de eerste dag van de maand na de maand, waarin de fractiesplitsing plaatsvindt.

 

Artikel 11.

1. Elke fractie legt, binnen drie maanden na het einde van het kalenderjaar, aan de raad verantwoording af over de besteding van de bijdrage voor fractieondersteuning onder overlegging van een verslag.

2. Controle van het verslag vindt plaats door de accountant, belast met de controle van de jaarrekening.

 

Artikel 12.

1.         De fractie die de bijdrage voor fractieondersteuning niet of slechts gedeeltelijk heeft besteed, mag maximaal 50% van de fractievergoeding sparen. Het meerdere niet bestede geld wordt door de fractie teruggestort in de gemeentekas.

2.         Het terugstorten als genoemd in het eerste lid vindt plaats binnen drie maanden na afloop van het kalenderjaar waarvoor de bijdrage werd ontvangen.

3.         De fractie, die na verstrijken van een raadsperiode niet terugkeert in de gemeenteraad stort het bedrag, dat resteert na de datum van de ontbinding van de raad binnen 3 maanden na die datum terug in de gemeentekas.

 

 

Paragraaf 3: Slotbepalingen.

 

Artikel 13.

De ‘Regeling inzake het verstrekken van ambtelijke bijstand aan de leden van de gemeenteraad’, zoals vastgesteld op 29 september 1994, alsmede de ’Regeling inzake de tegemoetkoming in de kosten van bijstand aan politieke groeperingen in de gemeenteraad’, zoals vastgesteld op 12 december 1972 en laatstelijk gewijzigd bij besluit van 29 november 2001, worden ingetrokken.

 

Artikel 14.

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening op de ambtelijke bijstand en de fractieondersteuning 2002.


 

Artikel 15.

Deze verordening treedt in werking met ingang van 7 maart 2002.

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 30 mei 2002.

 

 

 

,burgemeester.

 

 

,lo.secretaris.

 

 


 Artikelsgewijze toelichting.

 

Artikel 1.

De verordening is niet bedoeld om formele barrières op te werpen die het verlenen van bijstand aan raadsleden bemoeilijken. Indien het gaat om een verzoek om feitelijke en beschikbare informatie van geringe omvang, dan wel inzage in of afschrift van openbare documenten, neemt een raadslid contact op met de griffier. De griffier beoordeelt wie het beste de betreffende informatie kan geven of de gevraagde inzage kan verzorgen. Bij feitelijke en beschikbare informatie van geringe omvang kan gedacht worden aan routinematig te verstrekken informatie. Een verzoek kan ook betrekking hebben op inzage in of afschrift van documenten die openbaar zijn. Het begrip document wordt hier gebruikt in de betekenis die het heeft in de Wet openbaarheid van bestuur. Met openbaar wordt bedoeld openbaar in de zin van diezelfde wet. Voor niet openbare documenten wordt een regeling gegeven in de artikelen 25, 55 en 86 van de Gemeentewet. Deze rechten zijn verder uitgewerkt in de diverse reglementen van orde (raad en commissies).Technische bijstand bij het formuleren van initiatief-voorstellen, amendementen en moties betreft een zwaardere categorie. Zonodig wordt daarbij de gemeentesecretaris ingeschakeld. Tenslotte kan ook een verzoek om ‘andere bijstand’ gedaan worden. Daarbij kan het gaan om meer dan technische bijstand of informatie van meer dan geringe omvang. Het kader waarbinnen een dergelijk verzoek beoordeeld moet, respectievelijk gedaan kan worden wordt gevormd door de volgende elementen. Allereerst, en ook in dit geval, de weigeringsgronden als genoemd in het eerste lid van artikel 2. In het bijzonder zal daar onderdeel c, waar de relatie gelegd wordt met artikel 5 (het werkbare evenwicht) van belang zijn. In dat licht bezien kan vervolgens gesteld worden dat de redelijkheid meebrengt dat de mogelijkheden om een verzoek als bedoeld te doen, ophouden daar waar andere reguliere mogelijkheden aanwezig zijn en meer voor de hand liggen. Bijvoorbeeld het hanteren van het vragenrecht of een interpellatie. In het uiterste geval kan het enquêterecht ingezet worden. In het verlengde hiervan kan tenslotte aangevoerd worden dat de ambtelijke bijstand met name ziet op het functioneren van de raad als organisatie/instituut. Het vervullen van de politieke rol kent zijn eigen dynamiek en daarbij behorende instrumenten. Anders gezegd: wanneer de afweging of ambtelijke bijstand als hier bedoeld wel verleend kan worden werkelijk een politieke wordt, dan behoort de vergadering van de raad de plek te zijn waar een en ander tussen raad en college wordt besproken en uiteindelijk beslecht via de daarvoor geëigende en beschikbare instrumenten. De wel als zodanig aangeduide spagaat van de burgemeester hoeft in dit verband ook niet al te zwaar te worden aangezet. Immers, wanneer de zaak een zware politieke lading krijgt, dan ontstaat er een nieuwe route met de eerder bedoelde, daarbij behorende, instrumenten. Buiten de raadsvergadering om is er vanzelfsprekend met name het vragenrecht; schriftelijk of mondeling in de commissie.

     

Er is voor gekozen de griffier te noemen als centrale functionaris. Het bestaan van het instituut griffier en de ontvlechting van de posities van de raad en het college, die bij de dualisering zijn beslag heeft gekregen, leidt ertoe dat de ambtelijke organisatie parallel ontvlochten wordt. Omdat de griffier geen zeggenschap heeft over de reguliere ambtelijke organisatie zal de secretaris de ambtenaar die de bijstand verleent moeten aanwijzen. De ontvlechting van posities leidt in dit geval dus noodzakelijkerwijs tot een zekere formalisering van de regeling omtrent ambtelijke bijstand. Onnodige, d.w.z. disproportionele, formalisering is evenwel vermeden. De bijstand wordt zo spoedig mogelijk verleend. Het is niet mogelijk in de verordening hiervoor vaste termijnen op te nemen in verband met de verschillen in aard en omvang van de werkzaamheden voor een verzoek. De griffier ziet er op toe dat er voortgang blijft in het proces.


Stuk 63 III                                                                    pag. 2.

 

 

Op grond van het derde lid is er bij twijfel een rol voor de secretaris weggelegd. Deze zal moeten beslissen of het een verzoek als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a en b betreft.

In het vierde lid is sprake van een aanwijzingsbevoegdheid voor de secretaris.

 

Artikelen 2 en 3.

Beoordeling of één van de in artikel 2 genoemde weigeringsgronden zich voordoet vindt in eerste instantie plaats door de gemeentesecretaris als hoofd van de reguliere ambtelijke organisatie. In artikel 2, eerste lid, onderdeel c wordt de relatie gelegd met het bepaalde in artikel 5. Aldus wordt voorkomen dat er als het ware een ‘open eind’ regeling ontstaat. In artikel 3 is aangegeven dat de uiteindelijke beslissing over het niet verlenen van ambtelijke bijstand is voorbehouden aan de burgemeester. Het ligt in de rede dat hij hierover overleg pleegt met de secretaris en de  griffier (en indien nodig ook het betrokken raadslid). Uiteraard kan de raad via de gebruikelijke weg hierover de burgemeester verzoeken verantwoording af te leggen (artikel 180 Gemeentewet).

 

Artikel 4.

Ook indien – naar de mening van het raadslid – op onvoldoende wijze aan zijn of haar verzoek om hulp gehoor gegeven wordt, kan de zaak aan een hogere instantie worden voorgelegd: de burgemeester is daar gezien zijn eigenstandige positie in het gemeentelijk bestuur de meest aangewezen instantie voor. Wel dient het betrokken raadslid of de griffier hierover eerst overleg te voeren met de secretaris.

 

Artikel 5.

Niet gekozen is voor de benadering die in de model-verordening  van BZK en VNG is opgenomen waar het betreft de mogelijkheden om verzoeken om ambtelijke bijstand te limiteren. Daarbij zou volgens het model gekozen kunnen worden voor een maximaal te noemen aantal keren of een maximaal te noemen uren. De praktijk tot nu toe wijst uit dat in een relatief gering aantal gevallen een beroep gedaan wordt op het verlenen van ambtelijke bijstand als bedoeld in artikel 1, eerste lid. Ook de in het model opgenomen verplichting voor de secretaris om een register bij te houden waarin aantekening gemaakt wordt van welk raadslid om bijstand heeft verzocht, over welk onderwerp het ging, welke ambtenaar bijstand heeft verleend, hoeveel tijd het verlenen van bijstand heeft gekost en de reden waarom (indien van toepassing) een verzoek om bijstand is geweigerd, is niet overgenomen. Dit wordt een te ver gaande en onnodige formalisering geacht. Gekozen is voor een flexibele en vooral praktijk gerichte oplossing met een zekere minimum waarborg.

Om de gemeentesecretaris enig houvast te geven is het criterium ‘werkbaar evenwicht’ in de verordening opgenomen.

 

Artikel 6.

In dit artikel is aangegeven dat het van belang is dat de betrokken portefeuillehouder op de hoogte is, respectievelijk kan zijn van het feit dat bijstand is verleend door onder zijn verantwoordelijkheid functionerende ambtenaren. Gezien de vergroting van de afstand tussen raad en college die de dualisering is teweeggebracht, is het logisch dat desgewenst melding wordt gemaakt van het verschaffen van ambtelijke bijstand. Het college en de secretaris kunnen afspreken in welke gevallen hiervan melding wordt gemaakt.


Stuk 63 III                                                                                pag. 3.

 

 

Artikel 7.

Fractieondersteuning vindt zijn vorm in een financiële ondersteuning. De hoogte van het budget voor deze vorm van ondersteuning zal in de gemeentebegroting moeten worden opgenomen en dus door de raad moeten worden vastgesteld. Gekozen is voor ……….. ……………………… (zie oplegnotitie). In een indexering van de betreffende bedragen is voorzien. Daarbij zal de gemeentelijke loon- en prijsindex worden gehanteerd. Het is aan de gemeenteraad zich thans maar ook in de nabije toekomst uit te spreken over de hoogte van de fractievergoeding, met name in het licht van de per 7 maart 2002 bestaande dualisering van het gemeentebestuur.

 

Artikel 8.

De fracties wordt grotendeels de vrijheid gelaten wat betreft de inhoudelijke besteding van de fractieondersteuning. Minimumvoorwaarde is wel dat de bijdrage besteed wordt aan werkzaamheden die verband houden met het functioneren van de fractie. De verordening noemt in dit verband het versterken door fracties van hun volksvertegenwoordigende, kaderstellende en controlerende taak. Verder is een aantal doelen genoemd waarvoor de bijdrage niet gebruikt mag worden. Daarmee wordt onder andere voorkomen dat met de bijdrage verkiezingscampagnes worden gefinancierd en dat raadsleden hun eigen vergoeding voor het raadswerk (vastgelegd in het rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, dat zijn grondslag vindt in de artikelen 95 en 96 van de Gemeentewet) aanvullen met de bijdrage voor fractieondersteuning. Bij onderwerpen waar de fractievergoeding wel voor gebruikt mag worden kan gedacht worden aan secretariële ondersteuning van de fractie, het bekostigen van stageplaatsen alsmede het organiseren van vaardigheidstrainingen teneinde de mogelijkheden als raadslid of commissielid adequaat te kunnen functioneren zo optimaal mogelijk te doen zijn. Omdat het bij uitstek om politieke ondersteuning gaat kan deze niet al te gedetailleerd geregeld worden. Fractieondersteuning in de vorm van het beschikbaar stellen van gemeenteambtenaren voor de fracties wordt niet wenselijk geacht, aangezien het vaak politiek getinte ondersteuning betreft. Fracties moeten daarom vrij zijn in de keuze van de personen die de fracties eventueel ondersteunen.

 

Artikel 9.

De bijdrage wordt als voorschot verstrekt. In een verkiezingsjaar wordt het voorschot in twee gedeelten gesplitst. Het is logisch dat het aangepast wordt aan de nieuwe verhoudingen in de raad. Indien blijkt dat het geld onrechtmatig is besteed, dan kan dit verrekend worden.

 

Artikel 10.

Het spreekt vanzelf dat de bijdrage aangepast zal moeten worden aan veranderde verhoudingen in de raad. De regeling heeft tot gevolg dat fracties die kleiner worden (of geheel verdwijnen) nog over de gehele maand waarin de nieuwe raad voor het eerst vergadert de bijdrage ontvangen. Voor fracties die groter worden (of nieuwe fracties) gaat de bijdrage per diezelfde maand in. Dat betekent dat de totale bijdrage voor fractieondersteuning in een verkiezingsjaar hoger uitvalt dan in andere jaren. Dat is niet te vermijden.

 

Artikel 11.

De methodiek voor het afleggen van financiële verantwoording is eenvoudig gehouden. Daarbij is niet de vrij gedetailleerde regeling van het model gevolgd, maar is aansluiting gezocht bij de op basis van de huidige regeling bestaande praktijk. De betreffende fractie legt verantwoording af in een verslag. De controle van het verslag kan door de accountant meegenomen worden met de controle op de jaarrekening.


 

Artikel 12.

Ook is het model niet gevolgd waar het betreft een vrij gedetailleerd uitgewerkte regeling op het punt van reservevorming. In artikel 12 is eveneens aansluiting gezocht bij de bestaande praktijk. Het terugstorten van niet bestede gelden ligt in de rede. De fractie die de bijdrage voor fractieondersteuning niet of slechts gedeeltelijk heeft besteed, mag maximaal 50 % van de fractievergoeding sparen.

 

Artikel 13.

In deze bepaling worden de regelingen genoemd die ingetrokken kunnen worden, nu er een nieuwe verordening vastgesteld wordt. In plaats van twee regelingen is thans sprake van één verordening. Dat is uit een oogpunt van deregulering een bijkomend positief effect.

 

Artikel 14.

In deze bepaling wordt de citeertitel van de verordening genoemd.


Artikel 15.

De verordening treedt in werking met terugwerkende kracht, hoewel volgens het terzake toepasselijke overgangsrecht pas een dergelijke verordening uiterlijk 7 maart 2003 vastgesteld behoeft te zijn en in werking te treden. De wet verzet zich niet tegen eerdere vaststelling en inwerkingtreding.