Stuk 91 I                                                                  Delft, 10 april 2006.

20035421                

 

Onderwerp:     heroverwegingsbesluit inzake het bezwaar

tegen het voorbereidingsbesluit TU-Noord.

 

 

Aan de gemeenteraad.

 

Geachte dames en heren,

 

In de openbare raadsvergadering van 31 maart 2005 is bepaald dat een bestemmingsplan wordt voorbereid voor het noordelijk TU-gebied. Dit gebied is gelegen tussen de binnenstad en de aula van de TUD. Dit besluit is bekend gemaakt in de Stadskrant van 3 april 2005 en de Staatscourant van 1 april 2005.

 

Tegen dit voorbereidingsbesluit is door J.G. de Vries namens Belangenvereniging TU-Noord (hierna: reclamant I) op 9 mei 2005 en de heer S.F.M. Snel (hierna: reclamant II)  op 17 mei 2005 een bezwaarschrift ingediend.

 

De bezwaarschriften zijn in handen gesteld van de Adviescommissie (hierna: commissie) voor bezwaarschriften. De commissie heeft op 15 november 2005 geadviseerd om het bestreden besluit aan te passen voor wat betreft de motivering met betrekking tot het aspect Luchtkwaliteit en de bezwaren voor zover gericht tegen de motivering van het bestreden besluit gegrond te verklaren.

De commissie is onvoldoende gebleken dat genoegzaam rekening is gehouden met de mogelijke implicaties van het Besluit Luchtkwaliteit. Gelet op artikel 7 van het nieuwe Besluit Luchtkwaliteit (2005), alsook de Toelichting op het Besluit Luchtkwaliteit 2001 dient bij het nemen van een voorbereidingsbesluit op grond van artikel 21 WRO rekening te worden gehouden met het Besluit Luchtkwaliteit.

Mede gezien de maatschappelijke gevoeligheid is de Commissie van mening dat – voorzover met het voorbereidingsbesluit beoogd wordt een basis te leggen voor een toekomstige ontwikkeling van het gebied – in de motivering van het voorbereidingsbesluit aandacht aan het aspect luchtkwaliteit wordt besteed, in die zin dat wordt aangegeven wat de huidige situatie op het punt van luchtkwaliteit is, of de normen overschreden zullen worden indien de plannen waarvoor het voorbereidingsbesluit is genomen, zullen worden uitgevoerd en tenslotte welke middelen in het verdere proces ingezet kunnen en zo mogelijk zullen worden om dreigende overschrijding te voorkomen.

Voorzover het voorbereidingsbesluit een louter conserverend karakter zou hebben, dient verweerder naar het oordeel van de Commissie in het voorbereidingsbesluit aan te geven of en in hoeverre verweerder reden ziet voor toepassing van artikel 7 lid 3 van het Besluit Luchtkwaliteit.

Naar de opvatting van de Commissie kan verweerder aldus op een juiste wijze inhoud geven aan de onderzoeks- en motiveringsplicht, die volgens de jurisprudentie op haar rust.

 


Stuk 91 I                                                        pag. 2.

 

 

Alvorens een nadere motivering te geven van het bestreden voorbereidingsbesluit TU-Noord wordt aangegeven dat het voorbereidingsbesluit in werking is getreden met ingang van 4 april 2005. Op grond van artikel 21 Wet op de Ruimtelijke Ordening vervalt een voorbereidingsbesluit, indien niet binnen 1 jaar na de datum van inwerkingtreding een ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd. Het ontwerpbestemmingsplan TU Noord wordt naar verwachting in mei 2006 ter inzage gelegd.

Het voorbereidingsbesluit TU Noord vervalt derhalve op 3 april 2006. Dat is voor het nemen van dit heroverwegingsbesluit. Door het vervallen van het voorbereidingsbesluit hebben reclamanten I en II geen procesbelang meer hebben. De bezwaren zijn derhalve niet-ontvankelijk.

 

Nadere motivering ten overvloede:

Artikel 7 lid 3 van het Besluit Luchtkwaliteit bepaalt dat bestuursorganen hun bevoegdheden kunnen uitoefenen, mits de luchtkwaliteit ten gevolge van het uitoefenen van een bevoegdheid per saldo gelijk blijft of verbetert. Het nemen van het voorbereidingsbesluit TU-Noord heeft geen gevolgen voor de luchtkwaliteit. Met het nemen van dit voorbereidingsbesluit wordt slechts beoogd kenbaar te maken dat voor het plangebied een nieuw bestemmingsplan wordt voorbereid. Op grond van het voorbereidingsbesluit kunnen ongewenste bouwplannen (die niet passen in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan) worden voorkomen.

Aan bouwplannen die wel gewenst zijn, kan medewerking worden verleend middels een ontheffing op basis van de Bouwverordening indien er geen bestemmingsplan geldt, of een vrijstelling op grond van artikel 19 lid 2 Wet op de Ruimtelijke Ordening. De bouwplannen in het gebied waarvoor het voorbereidingsbesluit TU-Noord geldt, vallen namelijk onder de situaties waarvoor op voorhand gedeputeerde staten een verklaring van geen bezwaar hebben afgegeven, zoals is bedoeld in artikel 19 lid 2 Wet op de Ruimtelijke Ordening. Voor het verlenen van vrijstelling op grond van artikel 19 lid 2 Wet op de Ruimtelijke Ordening of ontheffing op basis van de Bouwverordening is het al dan niet gelden van het voorbereidingsbesluit geen voorwaarde.

Dit alles zou slechts anders zijn indien vrijstellingen zijn voorzien op grond van artikel 19 lid 1 Wet op de Ruimtelijke Ordening. Alleen voor die vrijstellingen is het gelden van een voorbereidingsbesluit wel van belang, omdat in artikel 19 lid 4 Wet op de Ruimtelijke Ordening is voorgeschreven dat voor een vrijstelling op basis van artikel 19 lid 1 Wet op de Ruimtelijke Ordening in bepaalde gevallen een voorbereidingsbesluit nodig is om vrijstelling te kunnen verlenen. Voor de bouwplannen waarvoor het voorbereidingsbesluit TU-Noord geldt is echter geen vrijstelling op grond van artikel 19 lid 1 Wet op de Ruimtelijke Ordening vereist.

 

Ten overvloede merken wij op dat ten behoeve van alle ruimtelijke plannen, zoals het bestemmingsplan TU Noord en de ontwikkelingsplannen, uitvoerig onderzoek wordt gedaan naar de luchtkwaliteit. De uitkomsten van de onderzoeken maken onderdeel uit van de ruimtelijke plannen.

 

Concluderend wordt aangegeven dat het voorbereidingsbesluit TU-Noord een louter conserverend karakter heeft, waardoor ten gevolge van het uitoefenen van de bevoegdheid tot het nemen van een voorbereidingsbesluit de luchtkwaliteit per saldo gelijk blijft.

 

 


Stuk 91 I                                                        pag. 3.

 

 

Wij stellen u voor, om in afwijking van het bijgevoegde advies van de commissie, te bepalen dat de bezwaren niet-ontvankelijk worden verklaard, waartoe wij u een in ontwerp opgemaakt besluit ter vaststelling aanbieden.

 

Hoogachtend,

 

Het college van burgemeester en wethouders van Delft;

 

 

 

mr. drs. G.A.A. Verkerk                   ,burgemeester.

 

 

 

mr. drs. H.G.L.M. Camps                  ,secretaris.


Stuk 91 II

 

 

De raad der gemeente Delft;

 

gelezen het voorstel van het college van 4 april 2006;

 

gelet op artikel 7:12 en 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

b e s l u i t:

 

I.        te verklaren dat de bezwaren van J.G. de Vries namens Belangenvereniging TU-Noord en de heer S.F.M. Snel niet-ontvankelijk zijn;

 

II.        te bepalen dat dit besluit aan reclamanten wordt toegezonden onder vermelding van de beroepsmogelijkheid van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 25 april 2006.

 

 

 

                                      ,burgemeester.

 

 

 

                                                ,griffier.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Belanghebbenden in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kunnen binnen 6 weken na bekendmaking van dit besluit een gemotiveerd beroepschrift indienen bij de Rechtbank

’s-Gravenhage, sector bestuursrecht, postbus 20302, 2500 EH te Den Haag.