Ter voorbereiding op de programmabegroting 2007
– 2010 ontving u van het college de nota financieel
perspectief 2007 – 2010 en
de nota investeringen,
reserves en voorzieningen.
In het werkplan van de griffie is afgesproken dat
de griffie ongevraagd kan adviseren. De ongevraagde advisering is mede mogelijk
door de beschikbare capaciteit in de vorm van de financieel raadsadviseur. Bij
het opstellen van dit eerste advies in deze vorm is gestreefd vanuit een aantal
criteria te werken
die moeten gelden voor eventuele toekomstige adviezen.
·
moet feitelijke informatie weergeven;
·
kan historische informatie bij elkaar brengen;
·
kan uitgebracht worden vanwege toegevoegde
waarde ten opzichte van de aanwezige kennis van de raad.
·
moet gezien worden als aanvulling
en niet als vervanging van het aangeboden stuk
·
is geen advies omtrent bepaling politieke
standpunt.
Met het vaststellen van de nota financieel
perspectief stelt u de kaders van de begroting 2007-2010 vast.
Hoewel formeel het budgetrecht pas wordt uitgeoefend door het vaststellen van
de begroting begin november, dient u te beseffen dat met het vaststellen van
dit kader, u formeel het college de bevoegdheid geeft hiernaar te handelen.
Hierdoor is het niet
meer opportuun in november andere keuzes te maken.
2.1 Algemeen
Een nieuwe programma-indeling
In de nota wordt een relatie gelegd met het
coalitieakkoord “Ruimte zien en ruimte maken” dat door het college is
vastgesteld. De gemeenteraad kan zich bij de vaststelling van de
programmabegroting 2007-2010 over (de uitwerking van) het coalitieakkoord
uitspreken.
In de perspectiefnota wordt gevraagd,
aansluitend op het coalitieakkoord, in te stemmen met de nieuwe
programma-indeling. Het BBV schrijft geen verplichte
programma-indeling voor. Wel geeft het BBV aan dat het aantal programma’s
idealiter zou moeten liggen tussen de 10 -15.
Het college stelt voor de komende periode
verder te gaan met 14 programma’s, uitgewerkt in 35 deelprogramma’s. Hoewel het
uitwerken
in deelprogramma’s meer inzicht biedt voor de raad kan het gelijktijdig als
gevaar met zich meebrengen te verzanden in details. De keuze van 10-15
programma’s door de wetgever is bedoeld om te stimuleren meer op hoofdlijnen
kaders te stellen en verantwoording af te leggen.
In het land zijn diverse indelingen bekend. Er
zijn gemeenten die naar een indeling hebben gezocht waarbij de programma’s
afgestemd zijn op belangrijke voor de gemeenten kenmerkende onderdelen van het
beleid. Bijvoorbeeld een indeling naar doelgroepen (jongeren, ouderen…) of
belangrijke projecten in de stad (ontwikkelplannen, WMO). De meer beheersmatige
taken verschuiven dan wat meer naar de achtergrond en de raad richt op de
speerpunten voor de komende vier jaar. Andere gemeenten hebben
er om pragmatische redenen voor gekozen de indeling van de programma’s samen te
laten vallen met de oude hoofdfuncties die voor 2004 voorgeschreven waren.
Hoewel de indeling van de programmabegroting
slechts een bepaalde ordening van taken is, kan de raad hiermee
duidelijke accenten leggen in haar prioriteiten voor de komende raadsperiode.
Voor de verdere doorontwikkeling van de
programmabegroting door de gemeenteraad zie je in veel gemeenten een werkgroep
is ingesteld. Deze werkgroep bestaat naast raadsleden veelal uit,
ambtelijke ondersteuning, griffie en in sommige gevallen is ook de
portefeuillehouder betrokken. Veelal blijkt de invloed en betrokkenheid van de
raad op haar belangrijkste planningsdocument toe te nemen. Ambtelijk kan het
helpen op
korte termijn verbeteracties door te kunnen voeren.
Het college heeft er voor gekozen de
verantwoordelijkheid voor de programma’s bestuurlijk en ambtelijk duidelijk in
te bedden. Het is een goede ontwikkeling om op deze wijze het programmatisch
werken en het belang van de programmabegroting kracht bij te zetten. Voor een
aantal programma’s is de verantwoordelijkheid op het niveau van deelprogramma’s
neergelegd. Omdat een programma een samenhangende beleidsveld is, zou deze
verantwoordelijkheid voor alle programma’s op het hoogste niveau van
programma’s neergelegd kunnen worden. Op deze wijze is voor de raad de
integrale verantwoordelijkheid per programma nog meer gewaarborgd.
2.2 Inhoudelijk
Bij het onderwerp “overige mutaties”
wordt gesproken over een voordeel als gevolg van een eenmalige afboeking van
activa bij de jaarrekening 2005. Over deze afboeking heeft u in december 2005
reeds een besluit genomen hetgeen is verwerkt in de jaarrekening. De afboeking
betrof activa die niet meer aanwezig waren en zaken die volgens het BBV niet
geactiveerd mogen worden. De afboeking die dit voordeel teweeg heeft gebracht
is ten laste gegaan van de reservepositie. Indien deze afboekingen zaken
betreffen die na een aantal jaar vervangen dienen te worden (zoals
investeringen in de openbare ruimte die volgens het BBV niet geactiveerd mogen
worden), dient bedacht te worden dat hiervoor tijdig een reserve gevormd dient
te worden. Derhalve brengt het structureel inzetten van deze
vrijval voor nieuw beleid een risico met zich mee.
De ontwikkeling van het gemeentefonds laat een
positief beeld zien. Een van de belangrijkste elementen binnen de algemene
uitkering is het beschikbare budget voor de WMO. De definitieve
omvang is pas bij de septembercirculaire bekend. In de meicirculaire is voor
Delft een bedrag van ruim € 7 miljoen opgenomen (10-15% van de algemene
uitkering). Gelet op de kostenstijging in de zorgsector is de verwachting dat
de beschikbare middelen
niet ruim bemeten zullen zijn. Dit is van belang voor de nog te maken keuzes
bij de uitwerking van het WMO beleid.
Uitgebreid wordt aandacht besteed aan de
investeringen en grote projecten. Er wordt op dit onderdeel voor
de komende jaren een (incidenteel) tekort verwacht van ca € 16 miljoen. Het
college geeft aan dit onderwerp nader uit te werken in de programmabegroting.
Om u als raad de mogelijkheid te bieden hierover integraal een besluit te nemen
en mogelijke fasering
in overweging te nemen is ook informatie noodzakelijk over de:
-
dekking per project,
-
status van de besluitvorming,
-
fase waarin het project zich bevind,
-
mogelijkheden van fasering per project.
Het is het college gelukt om vier
lastige en deels samenhangende onderwerpen (reserves/voorzieningen,
investeringen, weerstandsvermogen en het rentebeleid) in een overzichtelijke
notitie te bespreken. De nota gaat in op raadsrelevante punten.
De in de nota genoemde rol van de raad komt helder
naar voren. Van essentieel belang is het feit dat iedere reserve expliciet door
de raad wordt ingesteld, gemuteerd of wordt opgeheven. Het college stelt voor
om bij de instelling van iedere reserve een aantal onderwerpen te
benoemen. Het onderwerp “gewenste hoogte van de reserve” kan scherper ingevuld
worden. In sommige gemeenten wordt het maximumniveau (daar boven valt vrij ten
gunste van algemene reserve) en zonodig
een minimumniveau (daaronder dient aangevuld te worden)
opgenomen. Als ook aan de andere genoemde onderwerpen (3W-vragen, doel, duur,
bestedingsritme) voor iedere bestemmingsreserve invulling is gegeven, heeft de
raad daarin zijn kaderstellende rol vormgegeven. Op dat moment kan overwogen om
mutaties
geheel of gedeeltelijk (bijvoorbeeld tot een maximum van € 100.000) te
mandateren aan het college. Voor deze mutaties is dan geen raadsvoorstel
noodzakelijk maar is een raadsbegrotingswijziging voldoende.
In de nota wordt uitgebreid ingegaan
op dit onderdeel. Voorgesteld wordt het automatisch toevoegen van rente aan
reserves niet meer toe te passen. De genoemde argumenten zijn legitiem. Het
college geeft aan bij de begroting met voorstellen te komen voor de hiermee
vrijvallende middelen van
€
2,5 miljoen op jaarbasis. Let op dat iedere onttrekking uit een reserve leidt
tot een lager eigen vermogen en dus in de toekomst tot een lager bedrag aan
deze zogenaamde bespaarde rente. Om die reden geniet het de voorkeur de
bespaarde rente jaarlijks incidenteel te besteden dan wel te reserveren
voor incidentele projecten.