De raad van de gemeente Delft;
gelezen het voorstel van het College van burgemeester
en wethouders van 3 oktober 2006;
gelet op de artikelen 220 tot en
met 220h van de Gemeentewet;
gezien
het advies van de commissie Bestuur en Werk;
b e
s l u i t
vast
te stellen de volgende:
Verordening
op de heffing en de invordering van onroerendezaakbelastingen 2007
(Verordening onroerendezaakbelastingen Delft 2007).
Artikel 1 Belastingplicht
1.
Onder de naam 'onroerendezaakbelastingen' worden ter zake
van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen
geheven:
a.
een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van
het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al
dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht
gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;
b.
een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van
het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting.
2.
Bij de gebruikersbelasting wordt:
a.
gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende
zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in
gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven, is bevoegd
de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is
gegeven;
b.
het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor
volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter
beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft
gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die
zaak ter beschikking is gesteld.
3.
Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als
genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die
bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is
vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 2 Belastingobject
1.
Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak,
bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
2.
Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien
de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken
is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan
delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar
zijn aan woondoeleinden.
Artikel 3 Maatstaf van heffing
1.
De
heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering
onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het
kalenderjaar bedoeld in artikel 1.
2.
Indien
met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet
van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de
heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing
van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de
Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 4 Vrijstellingen
1.
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de
bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet
reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de
waarde van:
a.
ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig
geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de
ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek
of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te
gebruiken;
b.
glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de
kweek of teelt van gewassen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in
onderdeel a bedoelde grond;
c.
onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de
openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van
levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige
onroerende zaken die dienen als woning;
d.
één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op
de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de in
artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden met
uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;
e.
natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen,
heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen
met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend
het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;
f.
openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar
vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;
g.
waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden
beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke
rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen
als woning;
h.
werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en
ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten
van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van
zodanige werken die dienen als woning;
i.
werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden
afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt
toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te
merken.
j.
straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde
eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het
belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de
gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten,
fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;
k.
plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente
in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit
of beperkt recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die
dienen als woning;
l.
begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met
uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning.
m. het
ongebouwde eigendom van onroerende zaken die bestemd zijn voor recreatieve
doeleinden.
2.
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de
bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking
gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot
woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 5 Belastingtarieven
1.
De onroerendezaakbelastingen worden geheven naar de
tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
2.
Voor belastingbedragen tot € 10 vindt geen invordering
plaats. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een
aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen onroerendezaakbelastingen of
andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.
Artikel 6 Wijze van heffing
De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.
Artikel 7 Termijnen van betaling
1.
De onroerendezaakbelastingen moeten worden betaald binnen
twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.
2.
In afwijking van het eerste lid geldt, ingeval het
totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het
aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 100,--,
doch minder is dan € 2.500,--, en zolang de verschuldigde bedragen door middel
van automatische incasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten
worden betaald in 10 gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt een maand na
de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijn telkens een
maand later.
Artikel 8 Nadere regels door het College van burgemeester
en wethouders
Het College van burgemeester en wethouders kan nadere
regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de
onroerendezaakbelastingen.
Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel
1.
De 'Verordening onroerendezaakbelastingen Delft 2006' van
24 november 2005, laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 26 januari 2006,
wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang
van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de
belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de
eerste dag na die van de bekendmaking.
3.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2007.
4.
Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening
onroerendezaakbelastingen Delft 2007'.
Aldus vastgesteld
in de openbare raadsvergadering van 7 november 2006.
De voorzitter,
De griffier,
TARIEVENTABEL
ONROERENDEZAAKBELASTINGEN DELFT 2007
Het tarief van de belasting is voor elke volle € 2.500,- van de
heffingsmaatstaf
a.
bij de gebruikersbelasting €
4,36;
b.
bij de eigenarenbelasting
1.
voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen € 2,98;
2.
voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning
dienen € 5,45.
Behoort
bij en maakt deel uit van het raadsbesluit van 7 november 2006 tot vaststelling
van de verordening onroerendezaakbelastingen Delft 2007.
op
de verordening onroerendezaakbelastingen Delft 2007.
Het Rijk stelt, ingegeven
door de wens om de tariefsontwikkeling van de lokale lasten te beperken, met
ingang van 2006 een maximum aan de stijging van de OZB-tarieven; dit maximum is
voor 2007 bepaald op 2,75%. Gemeenten (waaronder Delft) die voor het jaar 2006
een ontheffing hebben verkregen van de provincies voor een extra verhoging van
de OZB-tarieven, dienen bij de vaststelling van hun tarieven voor 2007 uit te
gaan van de tariefstelling 2005 en de maximaal toegestane stijging in 2006. De
ontheffing geldt immers slechts voor 1 jaar. Derhalve bedraagt de netto
stijging ten opzichte van de tarieven 2006 1,7 %.
Er is nog
geen rekening gehouden met de waardeontwikkeling tussen 1-1-2003 en 1-1-2005. (voor een verdere toelichting:
zie ook de programmabegroting 2007-2010; paragraaf lokale lasten)
De tarieven
zijn naar boven afgerond zoals dat ook in de meicirculaire van het Ministerie
van Binnenlandse Zaken is gedaan, waarin is aangegeven dat de fondshouders geen
afrondingsmethode voorschrijven.
De relatieve
limiet (220g Gemeentewet) staat niet meer in de wet, althans het artikel is
herschreven. Evenwel is de verhouding tussen gebruikersbelasting en
eigenarenbelasting 1:1,25.