IA.FRC
De raad van de gemeente Delft,
gelezen het voorstel van het
presidium van 14 mei 2007;
gelet op de artikelen artikel
33; 44, tweede en derde lid; 95 tot en met 99 en 147 van de Gemeentewet,
gelet op het Rechtspositiebesluit
raads- en commissieleden,
b e s l u i t :
I De Verordening
voorzieningen fracties, raads- en commissieleden 2006 te wijzigen.
Hoofdstuk I Begripsomschrijvingen
Artikel 1
In deze verordening wordt verstaan onder:
a commissie: een raadscommissie
als bedoeld in hoofdstuk V van de Gemeentewet;
b griffier: de griffier,
bedoeld in artikel 107 van de Gemeentewet
c gemeentesecretaris: de
secretaris , bedoeld in artikel 102 van de
Gemeentewet
c fractie: een persoon of een
groep personen, die alleen of met elkaar een politieke groepering in de
gemeenteraad vormt of vormen;
d raadslid: lid van de
gemeenteraad, niet zijnde tevens wethouder;
e Rechtspositiebesluit raads-
en commissieleden: het Koninklijk Besluit van 22 maart 1994, Stb. 244;
f Reisbesluit
binnenland: het Koninklijk Besluit van 1 maart 1993, Stb. 144;
g Reisregeling binnenland: het besluit van de Minister van
Binnenlandse Zaken van 16 maart 1993, nr. AB93/U280, Stcrt. 56;
h kind:
een kind, tot wie het raadslid als ouder in familierechtelijke betrekking
staat, onderscheidenlijk met wie het raadslid blijkens verklaring uit het
bevolkingsregister op hetzelfde adres woont, en voor wie hij duurzaam de
verzorging en opvoeding op zich heeft genomen;
i Verplaatsingskostenbesluit
1989: het Koninklijk Besluit van 6 oktober 1989, Stb. 424.
Hoofdstuk II Voorzieningen
voor raadsleden
Artikel 2 Vergoeding voor de werkzaamheden
De vergoeding voor de werkzaamheden bedoeld in
artikel 2, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit
raads- en commissieleden, is gelijk aan het door de
minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties voor gemeenteklasse 13
vastgestelde maximum.Aan het raadslid wordt
een vergoeding voor de werkzaamheden toegekend die gelijk is aan het bedrag,
vermeld in tabel I van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.
Artikel 3 Onkostenvergoeding
1.
De vergoeding voor aan de uitoefening van het
raadslidmaatschap verbonden kosten is gelijk aan het bedrag voor gemeenteklasse
13, vermeld in tabel II van
het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.
2. Ten
aanzien van een raadslid van wie de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4,
aanhef en onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964
voor de toepassing van die wet als dienstbetrekking
wordt aangemerkt, is in afwijking van het eerste lid de onkostenvergoeding
gelijk aan het bedrag voor
gemeenteklasse 13 vermeld in tabel III van
het Rechtspositiebesluit
raads- en commissieleden.
1.1. Aan het
raadslid wordt een onkostenvergoeding voor aan de uitoefening van het raadslidmaatschap
verbonden kosten toegekend die gelijk is aan het bedrag, vermeld in tabel II
van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.
2.2. Aan een
raadslid van wie de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel
f, van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de toepassing van die wet als
dienstbetrekking wordt aangemerkt, wordt in afwijking van het eerste lid een
onkostenvergoeding toegekend die gelijk is aan het bedrag, vermeld in tabel III
van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.
Artikel 4 Berekening en betaling vaste
vergoedingen
1.
Hij die gedurende een gedeelte van het kalenderjaar
raadslid is geweest ontvangt de vergoedingen,
bedoeld in de artikelen 2 en 3, naar evenredigheid
van het aantal dagen dat hij in dat jaar raadslid is
geweest;
1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen
1, onder e, en 8 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden vangen
de vergoedingen bedoeld in de artikelen 2 en 3 aan op de dag van het afleggen
van de eed of belofte bedoeld in artikel 14 van de Gemeentewet.
2. Onverminderd het bepaalde in de artikelen
1, onder e, en 8 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden eindigen
de vergoedingen bedoeld in de artikelen 2 en 3 op de dag bedoeld in artikel C4,
tweede lid, van de Kieswet, dan wel het tijdstip bedoeld in de artikelen X1,
eerste en derde lid, X6 en X8, tweede, derde en vijfde van de Kieswet.
2. 3. De vergoedingen, bedoeld in de
artikelen 2 en 3, worden maandelijks uitbetaald.
Artikel 5 Reiskosten
1. De
ten behoeve van de gemeente gemaakte kosten in verband met reizen buiten het
grondgebied van de gemeente ter uitvoering van een beslissing van het
gemeentebestuur worden aan het raadslid vergoed.
2. De
in het eerste lid bedoelde vergoeding betreft:
a bij gebruik van openbare middelen van
vervoer, laagste klasse, en van een (trein)taxi: een volledige vergoeding van
de in redelijkheid noodzakelijk gemaakte reiskosten, waarbij zoveel mogelijk de
terzake voor de ambtenaren in dienst van de gemeente Delft vastgestelde regels
worden gehanteerd;
b bij gebruik van een eigen motorvoertuig of
bromfiets: een vergoeding van de in redelijkheid noodzakelijk gemaakte
reiskosten overeenkomstig de bedragen zoals die gehanteerd worden voor
ambtenaren in dienst van de gemeente Delft.
Artikel 6 Verblijfkosten
De in redelijkheid noodzakelijk gemaakte
verblijfskosten ter zake van reizen buiten het grondgebied van de gemeente
worden aan het raadslid vergoed, tot ten hoogste de bedragen zoals die
gehanteerd worden voor ambtenaren in dienst van de gemeente Delft.
Artikel 7 Computer en internetverbinding
Raadsleden ontvangen voor de uitoefening van het
raadslidmaatschap een tegemoetkoming voor de aanschaf of het eigen gebruik van
een computer, bijbehorende apparatuur en software. Het raadslid ontvangt per
maand een bedrag van 60,34 per maand voor hard- en software, onderhoud en een
internetverbinding.
Artikel 8 Kinderopvang
1.1. Het
raadslid dat in verband met het bijwonen van:
a.a. een
raadsvergadering;
b.a.b. een
vergadering van een commissie als in artikel 1 onder a;
c.a.c. een
vergadering van een commissie, bestuur e.d., waarin hij uit hoofde van zijn
raadslidmaatschap zitting heeft,
heeft ten behoeve van een
kind tot en met de leeftijd van 12 jaar aanspraak op een vergoeding voor kinderopvang.
De hoogte van deze vergoeding bedraagt voor 2006 maximaal 5,70 per uur en
volgt de salarisontwikkelingen van de ambtenaren in dienst van de gemeente
Delft
2.1.2. Het
raadslid, dat voor een vergoeding als bedoeld in lid 1 in aanmerking wil komen,
kan in verband hiermee een declaratie indienen bij de griffier overeenkomstig
het in bijlage 1 van deze verordening opgenomen declaratieformulier.
1. Het
raadslid van wie de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel
f, van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de toepassing van die wet als
dienstbetrekking wordt aangemerkt kan op
aanvraag
deelnemen aan de voor het gemeentelijk personeel geldende spaarloonregeling.
2. Deelname
aan de spaarloonregeling is niet mogelijk indien het raadslid gebruik maakt van
de wettelijke
levensloopregeling.
3. Gelet
op het bepaalde in artikel 99 van de Gemeentewet bestaat geen aanspraak op
enige vergoeding van de
gemeente.
Het raadslid van wie de arbeidsverhouding ingevolge
artikel 4, aanhef en onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de
toepassing van die wet als dienstbetrekking wordt aangemerkt kan op aanvraag
deelnemen aan de voor het gemeentelijk personeel geldende spaarloonregeling.
Deelname aan de spaarloonregeling is niet mogelijk
indien het raadslid gebruik maakt van de wettelijke levensloopregeling als
bedoeld in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964
1. Het
raadslid van wie de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel
f, van de Wet op de loonbelasting 1964 voor
de toepassing van die wet als dienstbetrekking wordt aangemerkt kan deelnemen
aan de fietsregeling als bedoeld in artikel 37 van de Uitvoeringsregeling
loonbelasting 2001. Naar keuze van het
raadslid wordt de raadsvergoeding dan wel vaste onkostenvergoeding verminderd met de
vergoeding voor de fiets als bedoeld in de Uitvoeringsregeling.
2. Gelet
op het bepaalde in artikel 99 van de Gemeentewet bestaat geen aanspraak op
enige vergoeding van de gemeente.
In het geval een raadslid een uitkering ontvangt in
verband met gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid kan, op eigen
verzoek, de vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, worden
verlaagd.
1. 1. In
het geval een raadslid een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangt
en de na toepassing van artikel 20 van die wet ontstane korting op deze
uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het raadslidmaatschap meer
bedraagt dan de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden die het
raadslid ontvangt, wordt deze vergoeding ten laste van de gemeente verhoogd tot
het bedrag van bedoelde korting.
2. 2. In
het geval dat een raadslid een uitkering op grond van het Besluit Werkloosheid
onderwijs- en onderzoekspersoneel ontvangt en de na toepassing van artikel 6,
vierde lid, van dat besluit ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van
het uitoefenen van het raadslidmaatschap meer bedraagt dan de in artikel 2
bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden die het raadslid ontvangt, wordt deze
vergoeding ten laste van de gemeente verhoogd tot het bedrag van bedoelde
korting
1.
De tegemoetkoming in de kosten van een
ziektekostenverzekering als bedoeld in artikel 11 van het Rechtspositiebesluit
raads- en commissieleden bedraagt 175 per jaar.
2.
In het geval een raadslid gedurende een gedeelte
van het kalenderjaar lid van de raad is geweest ontvangt hij de tegemoetkoming,
bedoeld in het eerste lid, naar evenredigheid van het aantal dagen dat hij in
dat jaar raadslid is geweest.
3.
De betaling van de tegemoetkoming, bedoeld in het
eerste lid, geschiedt in maandelijkse termijnen.
Artikel 11b Voorzieningen
bij tijdelijk ontslag wegens zwangerschap en bevalling of ziekte
1.
De artikelen 2 tot en met 4, 8, 10 tot en met 11a
blijven van toepassing op het raadslid aan wie ingevolge artikel X 10 van de
Kieswet tijdelijk ontslag is verleend wegens zwangerschap en bevalling of
ziekte, met dien verstande dat de onkostenvergoeding die dit raadslid op grond
van artikel 3, eerste of tweede lid, ontvangt de helft bedraagt van het bedrag
dat op grond van die bepalingen van toepassing is.
2.
De artikelen 1 tot en met 7 en 9 tot en
met 11a van deze verordening
zijn van toepassing op raadsleden die tijdelijk worden benoemd ter vervanging
van een raadslid dat ingevolge artikel X10 van de Kieswet tijdelijk ontslag
heeft verkregen wegens zwangerschap en
bevalling of ziekte.
Hoofdstuk III Voorzieningen voor commissieleden
Artikel 12 Vergoeding voor het bijwonen van
vergaderingen
1. De
vergoeding voor het bijwonen van de vergaderingen van een commissie en haar
subcommissiesbedoeld in artikel 14 van het Rechtspositiebesluit raads- en
commissieleden is gelijk aan het door de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties voor gemeenteklasse 4
vastgestelde maximum.Het lid van een commissie
ontvangt voor het bijwonen van de vergaderingen van een commissie,
overeenkomstig hoofdstuk V van de gemeentewet, een vergoeding die gelijk is aan
het bedrag, vermeld in tabel IV van het Rechtspositiebesluit raads- en
commissieleden.
2. Het
bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op degene die als lid van een
commissie een vaste vergoeding voor de werkzaamheden als bedoeld in artikel 94 96 van
de Gemeentewet ontvangt.
3. Geen
vergoeding ontvangt degene die zitting heeft in een commissie
a. als
raadslid of wethouder;
b. uit
hoofde van dan wel als rechtstreeks uitvloeisel van een ambtelijke of bestuurlijke
hoedanigheid dan wel van een functie bij een instelling die grotendeels van
overheidswege wordt gesubsidieerd;
c. als
vertegenwoordiger van een belanghebbende instelling, organisatie of groepering,
tenzij zijn lidmaatschap van de commissie tevens in belangrijke mate het
gemeentelijk belang dient
d. indien
het lidmaatschap van de commissie uit een zakelijk belang rechtstreeks
voortvloeit uit een bezoldigde functie, en betrokkene uit dien hoofde geacht
kan worden voor de hieruit voortvloeiende werkzaamheden een honorering te
ontvangen.
4. De raad kan in afwijking van het bepaalde in het
eerste lid een hogere vergoeding vaststellen ten aanzien van
a. een
lid van een commissie die op grond van zijn bijzondere beroepsmatige
deskundigheid op het taakgebied van de commissie voor deelname aan haar
werkzaamheden is aangetrokken, en
b. een
lid van een commissie ten aanzien waarvan de vergoeding niet geacht kan worden
in een redelijke verhouding te staan tot de zwaarte van zijn taak en de omvang
van de door hem te verrichten arbeid.
Artikel 13 Reiskosten
a bij gebruik van openbare middelen van
vervoer: een volledige vergoeding van de in redelijkheid noodzakelijk gemaakte
reiskosten, waarbij zoveel mogelijk de terzake voor de ambtenaren in dienst van
de gemeente Delft vastgestelde regels worden gehanteerd;
b bij gebruik van een eigen motorvoertuig of
bromfiets: een vergoeding van de in redelijkheid noodzakelijk gemaakte
reiskosten overeenkomstig de bedragen zoals die gehanteerd worden voor
ambtenaren in dienst van de gemeente Delft.
Aan
het in het artikel bedoelde lid van de commissie worden vergoed de noodzakelijk
gemaakte verblijfkosten voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie
tot ten hoogste de bedragen zoals die gehanteerd worden voor ambtenaren in
dienst van de gemeente Delft.
Artikel 15 Buitenlandse excursie of reis
1.
De gemeenteraad kan een
raadscommissie toestemming verlenen voor een excursie of reis naar het
buitenland. De gemeenteraad kan aan de toestemming voorwaarden verbinden.
2.
De in het eerste lid
bedoelde excursie of reis wordt door of vanwege de gemeente georganiseerd.
3.
De in redelijkheid gemaakte
reis- en verblijfkosten komen voor rekening van de gemeente, waarbij zoveel
mogelijk de terzake voor de ambtenaren in dienst van de gemeente Delft
vastgestelde regels worden gehanteerd.
Artikel 16 Computer en internetverbinding
Commissieleden
ontvangen voor de uitoefening van het lidmaatschap van de commissie een
tegemoetkoming voor de aanschaf of het eigen gebruik van een computer,
bijbehorende apparatuur en software. Het commissielid ontvangt per maand een
bedrag van 60,34 voor hard- en software, onderhoud en een internetverbinding.
Artikel 17 Verzoek om informatie
1. Een
raadslid kan zich tot de griffier of een ambtenaar wenden met een verzoek om:
a. feitelijke
en beschikbare informatie van geringe omvang;
b. inzage
in of afschrift van documenten die openbaar zijn;
2. De
informatie bedoeld in het eerste lid, wordt door de griffier, een medewerker
van de griffie of op verzoek van de griffier door een ambtenaar gegeven.
3. Indien
een ambtenaar twijfelt of het verzoek betrekking heeft op informatie bedoeld in
het eerste lid, stelt hij de secretaris daarvan in kennis. De secretaris
beslist.
4. Een
raadslid kan zich tot de griffier wenden met een verzoek om technische bijstand
bij het formuleren van initiatiefvoorstellen, amendementen en moties of andere
bijstand. Indien de gevraagde bijstand niet door de griffier of een medewerker
van de griffie kan worden verleend kan de griffier de secretaris verzoeken, ιιn
of meer ambtenaren aan te wijzen, die de gevraagde bijstand zo spoedig mogelijk
verlenen.
Artikel
18. Weigeringsgronden
1. Ambtelijke
bijstand op verzoek van de griffier wordt verstrekt, tenzij:
a. niet
aannemelijk is gemaakt dat de bijstand betrekking heeft op de werkzaamheden van
de raad als zodanig;
b. dit
het belang van de gemeente kan schaden;
c. dit
het werkbaar evenwicht als genoemd in artikel 21 verstoort.
2. De
secretaris beoordeelt of ambtelijke bijstand op grond van het eerste lid
geweigerd wordt.
3. Indien
de bijstand op grond van het eerste lid wordt geweigerd deelt de secretaris dit
met redenen omkleed mee aan de griffier en aan het raadslid dat het verzoek
heeft ingediend.
Artikel 19. Weigering bijstand
Indien het verzoek om bijstand van een ambtenaar
door de secretaris wordt geweigerd kan de griffier of het betrokken raadslid
het verzoek voorleggen aan de burgemeester. De burgemeester beslist zo spoedig
mogelijk over het verzoek.
1. Indien een raadslid niet tevreden is over door een ambtenaar
verleende bijstand, doet hij of de griffier hiervan mededeling aan de
secretaris.
2. Indien overleg met de secretaris niet leidt tot een voor beide
partijen bevredigende oplossing leggen zij de zaak voor aan de burgemeester. De
burgemeester beslist zo spoedig mogelijk over de zaak.
De secretaris ziet toe op een werkbaar evenwicht
tussen het aantal malen dat een beroep gedaan wordt op het verlenen van
ambtelijke bijstand als bedoeld in artikel 17 en de beschikbare capaciteit van
de reguliere ambtelijke organisatie.
De secretaris verstrekt de desbetreffende
portefeuillehouder in het college desgewenst inlichtingen omtrent verzoeken als
bedoeld in artikel 17 lid 4.
Artikel 23 Betaling van kosten
Betaling van kosten op grond van deze verordening
vindt plaats door
a betaling uit eigen middelen; of
b rechtstreekse toezending van de factuur aan
de gemeente.
Artikel 24 Declaratie van vooruit betaalde
kosten
1. Voor
de vergoeding van de kosten, bedoeld in de artikelen 5, 6, 13, 14, 15 wordt
gebruik gemaakt van een declaratieformulier, waarvan het model door het college
is vastgesteld (zie bijlage 3), indien deze kosten uit eigen middelen vooruit zijn
betaald.
2. Het
declaratieformulier wordt volledig ingevuld en ondertekend en binnen twee
maanden bij de griffier, of een door hem aangewezen ambtenaar ingediend, onder
bijvoeging van de originele bewijsstukken.
1. De
fracties zoals bedoeld in het reglement van orde, ontvangen jaarlijks een
financiλle bijdrage als tegemoetkoming in de kosten voor het functioneren van
de fractie.
2. Deze
bijdrage bestaat uit een vast deel van 1.250 voor elke fractie en een
variabel deel van 1.250 voor iedere raadszetel.
Artikel 26. (Niet) toegestane bestedingen
1. Fracties
besteden hun bijdrage om hun volksvertegenwoordigende, kaderstellende en controlerende
taak te versterken.
2. De
bijdrage mag niet gebruikt worden ter bekostiging van:
a. uitgaven
die in strijd zijn met wettelijke bepalingen en overige regelingen;
b. uitgaven aan politieke partijen, met politieke
partijen verbonden instellingen of natuurlijke personen anders dan ter
vergoeding van prestaties (diensten of goederen) geleverd ten behoeve van de
fractie op basis van een gespecificeerde, reλle declaratie;
c. giften,
leningen en voorschotten;
d. uitgaven
welke bestreden dienen te worden uit vergoedingen die de leden ingevolge het
rechtspositiebesluit raads- en commissieleden toekomen;
e. buitenlandse
reizen;
f.
Uitgaven aan raadsleden voor werkzaamheden die zij
als beleidsmedewerker of anderszins in opdracht van een fractie verrichten;
g. Uitgaven
ten behoeve van bedrijven of instellingen, waarover raadsleden middellijk of
onmiddellijk zeggenschap hebben;
h. Verkiezingscampagne
of promotiedoeleinden.
3. Indien
een fractie in strijd handelt met het tweede lid, kan de raad besluiten dat de
in het geding zijnde uitgaven binnen een door de raad te bepalen termijn dienen
te worden toegevoegd aan de liquide middelen van de betreffende fractie. Indien
een fractie in gebreke blijft wordt de eerstvolgende betaling van de
tegemoetkoming aan de betreffende fractie opgeschort totdat de fractie aan haar
verplichtingen heeft voldaan.
Artikel 27. Betaling voorschotten
1. De
financiλle bijdrage wordt als voorschot uitgekeerd in twee termijnen, in de
maanden januari en juli.
2. Indien
de fractie niet tijdig conform artikel 29 30 een aanvraag
tot vaststelling van de financiλle bijdrage indienthaar
verantwoording heeft overlegd wordt, in afwijking van het eerste
lid, het tweede voorschot van de financiλle bijdrage ingehouden, totdat de aanvraag
tot vaststellingverantwoording van de financiλle
bijdrage conform artikel 29 30 is
ingediend.
3. In
een jaar waarin verkiezingen plaatsvinden wordt, in afwijking van het eerste
lid, het voorschot verstrekt voor de maanden tot en met de maand waarin de
verkiezingen plaatsvinden. In de eerste maand na de maand waarin de eerste
vergadering van de nieuw gekozen raad plaatsvindt wordt het voorschot verstrekt
voor de overige maanden van dat jaar.
4. Het
voorschot wordt verrekend met teveel ontvangen voorschotten in jaren waarvoor
de raad de bedragen heeft vastgesteld bedoeld in artikel 12 30 tweede vierde lid.
5. De
fractie maakt voor de ontvangst van de financiλle bijdrage op grond van deze
verordening en voor de uitgaven in het kader van de fractiekostenvergoeding
gebruik van ιιn giro-of bankrekening op naam van de fractie. Deze rekening
wordt niet gebruikt voor andere doeleinden.
6. Het
is de fractie niet toegestaan een tijdelijk of permanent liquiditeitenoverschot
op een andere rekening te storten dan de in lid 5 van dit artikel genoemde
rekening.
1. Indien
het zeteltal van een fractie ten gevolge van verkiezingen verandert, wijzigt de
variabele bijdrage op de eerste dag van de maand waarin de eerste vergadering
van de nieuw gekozen raad plaatsvindt.
2. Bij
splitsing van een fractie tijdens de zittingsperiode heeft de nieuw gevormde
fractie, met ingang van de maand waarin de gemeenteraad voor het eerst is
gewijzigde samenstelling bij elkaar komt, aanspraak op het in artikel 25
bedoelde bedrag. Deze aanspraak wordt in mindering gebracht op de financiλle
bijdrage van de fractie in oude samenstelling. De nieuwe fractie kan geen
aanspraak maken op de door de fractie in oude samenstelling opgebouwde reserve.
1. De
fractie die de bijdrage voor fractieondersteuning niet of slechts gedeeltelijk
heeft besteed, mag dit reserveren. De omvang van de reserve mag niet groter
zijn dan de bijdrage die de fractie in het betreffende jaar, ingevolge artikel
25
danwel 28, toekwam. Het meerdere niet bestede geld wordt door de
fractie teruggestort in de gemeentekas.
2. Het
terugstorten als genoemd in het eerste lid vindt plaats binnen een maand na
vaststelling van het verslag zoals opgenomen inovereenkomstig artikel 30 lid 14.
3. De
omvang en het beroep op de reserve, komt tot uitdrukking in de afrekening als
bedoeld in artikel 40 30 over dat
jaar.
4. De
reserve blijft na de verkiezingen beschikbaar voor de fractie die onder
dezelfde naam terugkeert, dan wel voor de fractie die naar het oordeel van de
raad als rechtsopvolger kan worden beschouwd.
5. Als
bij zetelverlies de reserve voor een fractie hoger zou worden dan aangegeven in
het eerste lid, vervalt het recht op het meerdere.
6. De
fractie, die na verstrijken van een raadsperiode niet terugkeert in de
gemeenteraad stort het bedrag, dat resteert na de datum van de ontbinding van
de raad binnen twee maanden na die datum terug in de gemeentekas.
Artikel 30 Verantwoording
1. Elke
fractie legt, binnen twee maanden na het einde van een kalenderjaar, aan de
raad verantwoording af over de besteding van de bijdrage voor
fractieondersteuning onder overlegging van het verantwoordingsmodel (inclusief
onderbouwing) zoals opgenomen in bijlage 2 behorende bij deze verordening.
2. Controle
van de verslagen vindt plaats door de accountant, belast met de controle van de
jaarrekening. De accountant brengt zijn Rapport van Bevindingen uit aan de
raad.
3. Fracties
die na 1 maart hun, in lid 1 van dit artikel bedoelde, verantwoording inleveren
kunnen verantwoordelijk gesteld worden voor aanvullende accountantskosten.
4. De
raad stelt na ontvangst van het rapport van de accountant de bedragen vast van
de:
a. uitgaven
van een fractie die in het vorige kalenderjaar uit de bijdrage bekostigd zijn;
b. wijziging
van de reserve
c. resterende
reserve
d. verrekening
tussen de in onderdeel a. genoemde uitgaven en het ontvangen voorschot en
voorzover nodig, de hoogte van de terugvordering van ontvangen voorschotten.
Artikel 31 Afbouwregeling
Artikel 32 Intrekken oude verordeningen
In te trekken de volgende verordeningen
a.verordening
op de ambtelijke bijstand en de fractieondersteuning 2002;
b.a.verordening
voorzieningen wethouders, raads- en commissieleden;
c.a.verordening
secundaire voorzieningen raadsleden gemeente Delft 1993.
d.a. verordening
geldelijke voorziening raadsleden
Artikel 33 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als Verordening
voorzieningen, fracties, raads- en commissieleden 2006.
Artikel 34 Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in
werking met terugwerkende kracht totingang
van 1 januari 2007
mr. drs. G.A.A. Verkerk ,burgemeester.
drs. Y. van Delft ,griffier.
Toelichting bij de Verordening voorzieningen
fracties, raads- en commissieleden 2007
ALGEMEEN
Wettelijke regelingen
De regeling van de rechtspositie van raadsleden en
leden van gemeentelijke commissies vindt op drie of vier niveaus plaats, te
weten bij wet, AmvB en gemeentelijke verordening. In de Gemeentewet is
aangegeven dat de nadere invulling van de rechtspositie van raads- en
commissieleden moet worden geregeld bij AMvB.
Daartoe is het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden
vastgesteld. Een aantal voorzieningen, zoals de hoogte van de bezoldiging en de
verschillende onkostenvergoedingen is in dit rechtspositiebesluit overwegend
geregeld in dwingende bepalingen. Voor de secundaire voorzieningen van
raadsleden, zoals bijvoorbeeld een regeling voor de kinderopvang, de uitkering
bij aftreden, een pensioenvoorziening en de beschikbaarstelling van computer-
en communicatieapparatuur, geldt dat de gemeente de vrijheid heeft om deze
voorzieningen te treffen.
Hoofdlijnen gemeentelijke verordening
In deze verordening zijn bepalingen opgenomen
inzake de rechtspositie van raadsleden en leden van gemeentelijke commissies.
Tevens is opgenomen de regelingen rondom fractieondersteuning en vergoeding.
Daarmee zijn drie verordeningen samengevoegd tot ιιn. Deze betreffen:
ambtelijke bijstand en fractieondersteuning 2002, voorzieningen wethouders
raads,- en commissieleden 2003 en secundaire voorzieningen raadsleden 1993.
De voorzieningen wethouders worden geregeld in een aparte verordening daarmee
is de oude verordening voorzieningen wethouders, raads- en commissieleden
gesplitst in twee nieuwe verordeningen.
Buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is
toegekend genieten raads- en commisieleden als zodanig geen inkomsten, in welke
vorm dan ook, ten laste van de gemeente (artikel 99) . Het tweede lid van die
bepaling voegt daaraan toe dat bij gemeentelijke verordening aan raads- en
commissieleden voordelen, anders dan in de vorm van vergoedingen en
tegemoetkomingen, mogen worden toegekend. Daarvoor is wel de goedkeuring van de
minister van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties (BZK) vereist.
De verordening bevat bepalingen inzake:
-
de beloning voor de werkzaamheden van raads- en commissieleden
(artikelen 2 en 12);
-
een vaste algemene onkostenvergoeding voor raadsleden (artikelen 3 );
-
reis- en verblijfkosten raads- en commissieleden (artikelen 5, 6, 13, 14
en 15);
-
beschikbaarstelling van een RIS-vergoeding voor raads- en commissieleden
(artikelen 7 en 16);
-
de ambtelijke ondersteuning voor gemeenteraadsfracties (artikelen 17 t/m
22);
-
de financiλle ondersteuning van gemeenteraadsfracties (artikelen 25 t/m
30);
-
secundaire voorziening voor raads- en commissieleden
(artikel 8 t/m 11 en 16);
-
de procedure van declareren van kosten (artikelen 23 en 24)
De arbeidsverhouding van het raadslid
Raadsleden zijn niet in dienstbetrekking bij de
gemeente. De gemeente is dus niet de werkgever. Dat betekent bijvoorbeeld dat
zij niet vallen onder de werknemersverzekeringen zoals de Werkloosheidswet,
Ziektewet en WIA. Raadsleden worden ook niet aangemerkt als werknemer in de zin
van de Zorgverzekeringswet en hebben derhalve op grond van die wet geen recht
op vergoeding door de gemeente van de over de raadsvergoeding verschuldigde
inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van de basisverzekering. Eigen
voorzieningen zijn er op die onderdelen getroffen in het Rechtspositiebesluit
raads- en commissieleden en in onderhavige verordening. Omdat er geen dienstbetrekking
met de gemeente is vallen raadsleden niet onder de Wet op de loonbelasting 1964
maar worden hun inkomsten getoetst aan de Wet inkomstenbelasting 2001. Wel kan
een raadslid opteren voor de loonbelasting door te kiezen voor het fictief
werknemerschap (zie hieronder).
Raadsleden kunnen opteren voor de loonbelasting.
Het raadslid kan met de gemeente overeenkomen dat deze loonheffing inhoudt. Dat
wordt de opting -in
regeling genoemd. De administratie van de gemeente is zodanig ingericht dat
wordt voldaan aan de daaraan gestelde wettelijke eisen. In een gezamenlijke
verklaring melden de gemeente en het raadslid aan de Belastingdienst dat wordt
geopteerd voor de loonbelasting. Als gezamenlijk wordt gekozen voor het
loonbelastingsysteem dan draagt de gemeente de ingehouden loonheffing af aan de
Belastingdienst. Omdat een raadslid geen werknemer in de formele zin van het
woord is, valt hij zoals gezegd vanwege het raadslidmaatschap niet onder de sociale
zekerheidswetgeving. Om die reden worden over de raadsvergoeding ook geen
premies sociale zekerheid ingehouden.
De inkomsten worden als loon belast in box 1. Het
raadslid hoeft in dat geval geen administratie bij te houden. Kosten die worden
gemaakt kunnen niet worden afgetrokken. Wel kan de gemeente onder voorwaarden
bepaalde vergoedingen onbelast verstrekken en bepaalde faciliteiten onbelast in
bruikleen beschikbaar stellen. Genoemd kunnen worden de vergoeding van reis- en
verblijfkosten en de zakelijke deelname aan cursussen en congressen. Er zijn
ook vergoedingen die niet belastingvrij kunnen worden verstrekt. Deze
vergoedingen worden gebruteerd toegekend waardoor na inhouding van de
loonheffing de netto bedoelde vergoeding resteert. Ook kan
betrokkene deelnemen in de spaarloonregeling die er voor het gemeentelijk
personeel is.
Als niet voor de loonbelasting wordt geopteerd dan
geldt voor het raadslid dat hij voor de Wet inkomstenbelasting 2001 resultaat
uit een werkzaamheid geniet. In dat geval is het winstsysteem van toepassing.
Betrokkene moet dan alle ontvangsten verantwoorden als winst en kan de gemaakte
kosten daarop in mindering brengen. Zij kunnen niet deelnemen aan de
spaarloonregeling.
Betrokkenen kunnen bij de aangifte
inkomstenbelasting hun werkelijke beroepskosten, met inachtneming van een
aantal wettelijke beperkingen en normeringen, in mindering brengen op hun
belastbaar inkomen (belastbare resultaat). De gemeente dient jaarlijks alle
betalingen en verstrekkingen op grond van deze verordening aan de
Belastingdienst te melden middels een opgave IB47. Verstrekkingen moeten naar
de waarde in het economische verkeer worden opgegeven. Het daadwerkelijk
zakelijk gebruik leidt dan tot aftrek. Ook voor de hoogte van de vaste
kostenvergoeding maakt het verschil uit of het raadslid wel of niet heeft
geopteerd voor de loonbelasting (zie daarvoor hieronder de toelichting op
artikel 3).
Zoals hierboven naar voren is gekomen kan de keuze
om al of niet te opteren voor de loonbelasting voor het raadslid ingrijpende
gevolgen hebben. De beslissing om voor de loonbelasting te opteren kan eenmaal
per zittingsperiode worden gemaakt en geldt in beginsel voor de (resterende)
zittingsperiode. Wel kan betrokkene als spijtoptant terugkomen op deze
beslissing voor de resterende periode. Opteren voor de loonbelasting hoeft niet
bij aanvang van de zittingsperiode te gebeuren maar kan ook gedurende de
zittingsperiode voor de resterende periode.
Voor de uitoefening van het politieke ambt moeten
bestuurders niet het eigen inkomen hoeven aan te spreken. Een adequate
vergoedingssystematiek is daarom van belang. Waar er functionele uitgaven zijn,
verdient het aanbeveling terughoudend te zijn met een financieringswijze waarin
de bestuurder deze uit eigen middelen vooruit betaalt en de gemeente ze
terugbetaalt. Eigen middelen en publieke middelen moeten zoveel mogelijk
gescheiden worden gehouden. Vanuit die overweging heeft het de voorkeur de
kosten direct in rekening te brengen bij de gemeente. Aan de mogelijkheid om zo
nodig declaraties in te dienen zal echter behoefte blijven bestaan. Als
vergoedingssystematiek is gekozen voor de volgende wijze van redeneren:
- welke voorzieningen worden
aangeboden door de organisatie (bedrijfsvoering en bestuurskosten);
- welke voorzieningen zijn
noodzakelijk voor de uitoefening van het ambt, maar zijn niet rechtstreeks aan
te bieden door de organisatie;
- kan voor deze voorzieningen
nog een onbelaste vergoeding worden aangeboden (indien de loonbelasting geldt);
- voor voorzieningen die niet onbelast
aangeboden kunnen worden, kan een (bruto) vergoeding worden verstrekt.
Concreet betekent deze vergoedingssystematiek het
volgende.
Voor een aantal zakelijke
uitgaven, zoals reis- en verblijfkosten, blijft het systeem overeind dat de
gedane zakelijke uitgaven het raadslid op basis van declaratie worden vergoed.
Deze kunnen, als is voldaan aan de gestelde voorwaarden, onbelast worden
vergoed.
Voor een aantal andere
beroepskosten (zoals de RIS-bijdrage) wordt een vaste (bruto) kostenvergoeding
verstrekt. Voor raadsleden die niet voor de loonbelasting hebben geopteerd
geldt dezelfde systematiek maar zijn de fiscale gevolgen anders. Zij dienen
alle vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer
als opbrengst te verantwoorden. Omdat zij hun werkelijk gemaakte kosten fiscaal
kunnen verrekenen worden hun vergoedingen niet gebruteerd toegekend.
Voor de bestuurlijke uitgaven is - net als voor de
besteding van alle andere publieke middelen - transparantie van groot belang.
Daartoe dienen enerzijds inzichtelijke regels en richtlijnen die voor het
vergoedingen- en voorzieningenstelsel gelden en anderzijds een duidelijke
verantwoording van het daadwerkelijk gebruik. Op deze wijze kan worden
voorkomen dat er onnodige discussies plaatsvinden omtrent het gebruik van
onkostenregelingen of voorzieningen door gemeentebestuurders en over de
eventueel verschuldigde belasting. Dat is ook in hun belang omdat zij hun
functie moeten kunnen uitoefenen zonder te worden gehinderd door onzekerheden
omtrent de financiering van de functionele uitgaven. Daartoe is vereist dat er
een zodanig sluitende financiλle en administratieve organisatie is ingericht
dat er vertrouwen kan bestaan omtrent de juistheid en rechtmatigheid van de
uitgaven.
Dit onderdeel van de verordening geeft uitvoering
aan artikel 33 van de Gemeentewet. Het legt expliciet vast dat de raad en
individuele raadsleden een recht op ambtelijke bijstand hebben. Voor politieke
groeperingen bestaat daarnaast een recht op fractieondersteuning.
De griffie is in principe het eerste aanspreekpunt
als het gaat om ambtelijke bijstand. De griffier vervult ook de rol van schakel
tussen de raadsleden en de reguliere ambtelijke organisatie. Raadsleden zijn
ook bevoegd voor feitelijke informatie rechtstreeks contact op te nemen met de
betrokken ambtenaar. Indien er een conflictsituatie ontstaat of dreigt te
ontstaan, zal de burgemeester een bemiddelende en uiteindelijk beslissende rol
kunnen spelen vanwege zijn spilfunctie tussen raad en college.
De verordening behandeld gedetailleerd de
ambtelijke bijstand. Aangezien het de verhouding betreft tussen de raadsleden
en de reguliere ambtelijke organisatie, is behoefte aan duidelijke regels. Deze
ambtenaren werken doorgaans namelijk voor het college. De wijziging van artikel
103 van de Gemeentewet laat dit scherp zien. Voor de invoering van de Wet
dualisering gemeentebestuur bepaalde dit artikel dat de secretaris (en daarmee
de onder hem ressorterende ambtelijke organisatie) de raad en het college
terzijde stond. In dualistische verhoudingen staat de secretaris het college
terzijde en wordt de raad bijgestaan door de griffier.
Dat de raad nu beschikt over een griffier met
griffie betekent niet dat er geen behoefte meer zou zijn aan ambtelijke
bijstand door de reguliere ambtelijke organisatie. De griffie is, in
vergelijking met de reguliere organisatie beperkt in omvang. Voor
specialistische hulp zal een beroep op deze organisatie dan ook nodig blijven.
De wetgever heeft dat onderkend en het recht op deze vorm van ambtelijke
ondersteuning expliciet vastgelegd. Deze verordening vormt de uitwerking van
dit recht.
De nieuwe formulering van artikel 33 van de
Gemeentewet laat buiten twijfel dat individuele raadsleden, dus ook die
behorend tot een minderheid in de raad, recht hebben op ambtelijke bijstand. Op
deze verordening kan dus door alle raadsleden een beroep worden gedaan.
In de verordening is geen bepaling opgenomen voor
die gevallen waarin de tot het verlenen van hulp aangewezen ambtenaar op grond
van gewetensbezwaren daartoe niet bereid is. In een dergelijk geval is er
sprake van een rechtspositioneel probleem dat binnen de ambtelijke organisatie
tot een oplossing dient te worden gebracht.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 2 Vergoeding voor de werkzaamheden van
het raadslid
In het Rechtspositiebesluit raads- en
commissieleden is geregeld dat raadsleden voor hun werkzaamheden een vergoeding
ontvangen. De hoogte van de vergoeding wordt bij gemeentelijke verordening
bepaald. Wel is in het Rechtspositiebesluit het maximale bedrag van de
vergoeding voor de werkzaamheden aangegeven. In artikel 2 is de hoogte van de
vergoeding bepaald op het maximale bedrag. De gemeenteraad kan besluiten naar
beneden af te wijken van het door de minister vastgestelde maximum. De
afwijking naar beneden kan op twee manieren:
- de raad stelt de raadsvergoeding in
algemene zin lager vast op een percentage tussen 80 en 100 van het door de
minister vastgestelde maximum;
- de raad stelt vast dat een deel van
de raadsvergoeding wordt uitbetaald als presentiegeld. Dat deel mag maximaal
20% van de raadsvergoeding zijn.
- de
raad stelt een combinatie van bovenstaande mogelijkheden vast.
Wat er ook wordt vastgesteld, er mag geen
onderscheid worden gemaakt tussen raadsleden, dus een presentievergoeding of
een lagere raadsvergoeding geldt voor alle raadsleden. Het bedrag van de
vergoeding voor de werkzaamheden is geοndexeerd. Het wordt jaarlijks per 1 januari
herzien aan de hand van het indexcijfer CAO lonen overheid. Hiervoor is in de
gemeente geen nadere besluitvorming nodig omdat in de verordening in algemene
zin is aangegeven of de raadsvergoeding gelijk is aan het door de minister te
bepalen maximum of een percentage daarvan.
Artikelen 3 Vaste onkostenvergoeding
Hierin is
de vaste vergoeding geregeld voor aan het ambt van het raadslidmaatschap
verbonden kosten. De vergoeding is opgebouwd op basis van de volgende
kostencomponenten:
- representatie
- vakliteratuur
- contributies,
lidmaatschappen
- telefoonkosten
- bureaukosten,
porti
- zakelijke
giften
- bijdrage
aan fractiekosten
- ontvangsten
thuis
- excursies.
Sedert 1 januari 2001 zitten daarin niet langer de
kostensoorten fax/pc en cursussen en congressen. Daarvoor zijn vanaf dat
tijdstip specifieke voorzieningen getroffen.
De onkostenvergoeding is in verband met deze overheveling naar de gemeentelijke
bedrijfsvoering vanaf die datum neerwaarts bijgesteld. De vaste
kostenvergoeding kan sinds 1 januari 2001 niet meer onbelast worden verstrekt.
Om netto het bedrag van de vaste kostenvergoeding gelijk te houden is het
(neerwaarts bijgestelde) bedrag gebruteerd tegen het belastingtarief van 52%.
Deze brutering heeft echter geen betrekking raadsleden die niet hebben
geopteerd voor het loonbelastingregime.
Voor hen blijven de aftrekmogelijkheden van de
werkelijk gemaakte kosten op het resultaat uit onderneming bestaan. Zij
ontvangen de vaste kostenvergoeding zonder de brutering. Voor zover zij de
uitgaven daaruit kunnen onderbouwen, blijft de raadsvergoeding onbelast, wat
niet kan worden aangetoond, zal alsnog worden belast bij de aangifte
inkomstenbelasting.
De hoogte van de kostenvergoeding wordt bij
gemeentelijke verordening bepaald. Wel is in het rechtspositiebesluit voor
raadsleden het maximale bedrag van de kostenvergoeding aangegeven. In de
artikelen 3 is de hoogte van de kostenvergoeding bepaald op het maximale
bedrag. Het bedrag van de kostenvergoeding is geοndexeerd. Het wordt jaarlijks
per 1 januari herzien aan de hand van de consumentenprijsindex. Hiervoor is in
de gemeente geen nadere besluitvorming nodig omdat het bedrag van de
kostenvergoeding is gekoppeld aan het maximumbedrag dat de minister van BZK
jaarlijks bijstelt.
Ook voor de onkostenvergoeding geldt dat deze met
toepassing van artikel 3 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden
met 20% kan worden verlaagd.
Artikel 4 Berekening en betaling vaste
vergoedingen
In het eerste lid van dit artikel is aangegeven
vanaf wanneer de raadsvergoeding aanvangt. Een raadslid dat tijdens de
demissionaire periode ook nog wethouder is heeft geen aanspraak op de
raadsvergoedingen, maar blijft tot hij aftreedt als wethouder in het genot van
de wethouderswedde en de bijbehorende onkostenvergoeding. Dit blijkt onder meer
uit de definitie van raadslid in artikel 1, onder c, van het
Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.
Het tweede lid bevat de artikelen die aangegeven wanneer
de raadsvergoeding eindigt. Voor een raadslid dat tussentijds ontslag neemt is
dat uiterlijk ιιn maand nadat hij zijn ontslag heeft ingediend of zoveel eerder
als dat de geloofsbrieven van zijn opvolger zijn onherroepelijk (lees
goedgekeurd) zijn geworden.
Artikel 5, 13 Reiskosten
In deze artikelen is het recht op vergoeding van
reiskosten buiten het grondgebied van de gemeente geregeld. De grondslag
hiervoor is te vinden in artikel 97 van de Gemeentewet. De vergoeding kan
worden toegekend als het raads- of commissielid een dienstreis maakt ter
uitvoering van een besluit van de raad, het college of de burgemeester. Vergoed
kunnen worden de kosten van openbaar vervoer (onbelast) of bij gebruik van
eigen vervoermiddelen een km-vergoeding zoals die voor het gemeentepersoneel
geldt (in 2006: 0,19 onbelast).
Voor raadsleden die niet hebben geopteerd voor de
loonbelasting geldt dat de verstrekte vergoedingen bij de aangifte
inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord. De reiskosten kunnen
binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten worden
opgevoerd.
Artikel 6, 14 Verblijfkosten
Deze artikelen regelen de vergoeding van
verblijfkosten. De grondslag hiervoor is te vinden in artikel 97 van de
Gemeentewet. De vergoeding kan worden toegekend als het raads- of commissielid
een dienstreis maakt ter uitvoering van een besluit van de raad, het college of
de burgemeester. Daarvoor gelden dezelfde richtinggevende bedragen als voor het
gemeentepersoneel.
Voor raadsleden die niet hebben geopteerd voor de
loonbelasting geldt dat de vergoedingen
en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de aangifte
inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte
kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen
worden opgevoerd.
Artikelen 7, 16 Computer en internetverbinding
In deze artikelen is geregeld dat raads- en
commissieleden maandelijks een bedrag ter beschikking wordt gesteld ter dekking
van de kosten voor pc, internetverbinding en andere communicatieapparatuur.
Deze vergoeding in belast tenzij aangetoond kan worden dat het gebruik van deze
PC, verbinding, etc. voor meer dan 90% zakelijk is, te denken valt dan aan een
tweede aansluiting. Een tweede aansluiting behoort op grond van artikel 15b,
eerste lid onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1994 tot de vrije
vergoedingen. Tevens kan gedacht worden aan een situatie waarin technische
voorzieningen zijn aangebracht aan de computer die privι gebruik zodanig
bemoeilijken, de werknemer toegang heeft tot het intranet van de werkgever, hij
via de computer vrije internettoegang heeft, er op de computer geen software
anders dan bedrijfsmatige software op staat, de werknemer ook niet de
mogelijkheid heeft er software op te zetten en hij geen eigen randapparatuur
kan aansluiten.
Van de ontvangen vergoeding voor zakelijk gebruik dient op grond van de belastingregels een bedrag van 19,66 per maand (bedrag 2006) voor rekening van het raadslid te komen. Voor de berekening van de hoogte van de vergoeding is uitgegaan van drie bedragen voor 1) de verbinding ( 40), 2) hard- en software ( 30) en 3) onderhoud ( 10) minus de eigen bijdrage ad. 19, 66.
Voor raadsleden die niet hebben geopteerd voor de
loonbelasting geldt dat de vergoedingen bij de aangifte inkomstenbelasting als
opbrengst moeten worden verantwoord. De kosten zijn als beroepskosten weer
aftrekbaar.
Een goede kinderopvangvoorziening is belangrijk.
Hierdoor wordt bevorderd dat raadsleden hun politieke werk goed kunnen
combineren met het ouderschap. Op declaratiebasis en onder overlegging van een
factuur kan het raadslid de reλle kosten tot een maximum (2006: 5,97 per uur)
declareren. Voor een goede afhandeling hiervan is een declaratieformulier als
bijlage 1 in deze verordening opgenomen.
Raadsleden die hebben gekozen voor loonbelasting
kan dientengevolge gebruik maken van spaarloonregeling. In een gewone
werkgever-werknemer relatie kan de werknemer ook kiezen voor een
levensloopregeling. Voor politieke ambtsdragers dient de regeling apart
opengesteld te worden voor de fictieve werknemers. Gezien het feit dat
politieke ambtsdragers geen verlof kennen is opnemen hiervan niet mogelijk.
Tevens is de opbouw alleen toegestaan vanuit de wedde (dus een
werkgeversbijdrage is niet mogelijk) waarmee de regeling voor politieke
ambtsdragers niet aantrekkelijk is. Om die redenen is hier alleen gekozen voor
de spaarloonregeling.
Raadsleden
die gekozen hebben voor het fictieve werknemerschap en wethouders kunnen
deelnemen aan de fietsregeling. Het
gaat hier niet om een rechtspositionele aangelegenheid maar om een fiscale
faciliteit voor werknemers. Het is
niet mogelijk een werkgeversbijdrage te verstrekken. Afhankelijk van de
kostprijs van de fiets bedraagt de
vermindering ten hoogste het bedrag dat in artikel 37 van de
Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 is
vastgelegd.
In de motie Slob (Kamerstukken II, 2004-2005, 29
800 VII, nr. 21) is aangegeven dat de gemeenteraad een brede afspiegeling van
de bevolking dient te vormen. Om deze reden moeten drempels om raadslid te
worden of te blijven, worden weggenomen. In WAO en WIA geldt het algemene
principe dat indien een persoon inkomen uit arbeid geniet, dit in de regel zal
leiden tot verlaging of intrekking van de wettelijke
arbeidsongeschiktheidsuitkering. Dit omdat een dergelijke uitkering is bedoeld
om het als gevolg van arbeidsongeschiktheid ontstane verlies aan
verdienvermogen te vergoeden. Voor raads- en commissie-leden kan dit ertoe
leiden dat een geringe verhoging van het inkomen door een raadsvergoeding een
grote teruggang betekent voor de hoogte van de wettelijke
arbeidsongeschiktheidsuitkering als gevolg van de anticumulatieregeling. Dit
kan zich bijvoorbeeld voordoen bij aanvaarding van een raadszetel of bij verhoging
van de vergoeding voor de werkzaamheden. Op grond van het Rechtspositiebesluit
raads- en commissieleden kunnen gemeenten hiervoor een voorziening treffen. Die
is te vinden in artikel 10 van de verordening. Daarin is geregeld dat op
aanvraag een raadslid een lagere vergoeding voor de werkzaamheden wordt gegeven
om te voorkomen dat de anticumulatieregeling zal leiden tot een verlaging van
de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering van het raadslid. Een dergelijk
verzoek kan bij de griffier worden ingediend.
Artikel 20 van de Werkloosheidswet (WW) komt erop
neer dat op het moment dat iemand een werkloosheidsuitkering op grond van die
wet ontvangt, nieuwe werkzaamheden
aanvangt, de WW- uitkering wordt gekort met het aantal uren dat in de nieuwe
functie wordt gewerkt. Het Besluit werkloosheid onderwijs- en
onderzoekpersoneel kent een soortgelijke bepaling. De hoogte van het inkomen
uit de nieuwe betrekking is daarbij niet relevant. Indien derhalve iemand tot
raadslid wordt gekozen, zal de WW-uitkering
worden verlaagd met het aantal uren dat het UWV voor het raads-
lidmaatschap in aanmerking neemt. Indien deze verlaging van de WW-uitkering
groter is dan de vergoeding voor de werkzaamheden zal er een negatief
inkomenseffect optreden. Het
Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden biedt gemeenten de mogelijkheid
dit nadeel te compenseren. Dat is geregeld in artikel 11 van de verordening
Ongeacht of een raadslid gekozen heeft voor het
fictieve werknemerschap of de status van fiscaal zelfstandige
moet over de raads- en onkostenvergoeding een inkomensafhankelijke bijdrage
worden betaald van 4,4%. Bij degenen die hebben gekozen voor het fictieve
werknemerschap wordt deze door de gemeente ingehouden; zelfstandigen betalen
deze via de inkomstenbelasting. Na afloop van het belastingjaar zal aan de hand
van de vaststelling van het maximum inkomen waarover de bijdrage wordt geheven
(dus alle belastbare inkomsten die
in welke hoedanigheid dan ook zijn ontvangen) worden vastgesteld of te veel is ingehouden
resp. betaald. In dat geval zal dat door de Belastingdienst worden
terugbetaald, te beginnen bij de
inhoudingen van 4,4%. Met
terugwerkende kracht tot 1 januari 2006 kan de raad op grond van artikel 11 van
het Rechtspositiebesluit
raads- en commissieleden besluiten dat deze tegemoetkoming wordt vastgesteld.
Dit moet bij verordening
worden bepaald. Deze tegemoetkoming is door tussenkomst van de VNG tot stand gekomen
op verzoek van een groot aantal gemeenten als reactie op de inhouding van de inkomensafhankelijke
bijdrage waardoor de netto raadsvergoeding vermindert. De tegemoetkoming kan worden
gezien als een compensatie hiervoor.
Raadsleden kunnen tijdelijk worden vervangen wegens
zwangerschap en bevalling dan wel wegens langdurige ziekte. De regeling daarvan
is opgenomen in de Kieswet, omdat het te vervangen raadslid tijdelijk ontslagen
wordt. In de vacature wordt voorzien door de tijdelijke benoeming van de
vervanger. Er is steeds sprake
van een vaste periode van 16 weken. Door zowel het tijdelijk ontslag, de
tijdelijke benoeming en de vaste
periode van vervanging is het niet nodig dat tussen beiden een afspraak wordt
gemaakt over de duur van de vervanging. Het is
hierdoor ook niet mogelijk weer binnen de termijn van 16 weken het raadslidmaatschap
te hervatten. Evenmin is het mogelijk de vervanging nog even voort te laten
duren, tenzij opnieuw een verzoek wordt
gedaan voor een tijdelijk ontslag. Bij inwilliging van dat verzoek, is opnieuw sprake
van een periode van 16 weken.
In de artikelen X10, X11 en X12 van de Kieswet zijn
de voorwaarden opgenomen waaraan moet worden
voldaan voor een vervanging, de datum van ingang en
beλindiging van de vervanging. De verklaring van
een verloskundige dan wel behandelend arts is
bepalend voor de aanvang van de vervanging. De benoeming
van de vervanger kan later plaatsvinden, maar wijzigt het tijdstip van het
einde van het tijdelijk
ontslag niet. De feitelijke vervanging kan daardoor
korter zijn dan 16 weken. Na afloop van de termijn van 16 weken
wordt zonder enig verzoek of besluit de oude situatie hersteld. Dat geldt zowel
voor de hervatting van het
raadslidmaatschap, het einde van het tijdelijk raadslidmaatschap als de rechtspositionele
aspecten daarvan.
Artikelen 15 Buitenlandse dienstreis
Raadscommissies maken wel eens in het gemeentelijk
belang excursies of reizen naar het buitenland. Hiervoor moeten gemeenteraad
expliciet toestemming verlenen. De reis of excursie wordt in alle gevallen door
of vanwege de gemeente georganiseerd. De voor het gemeente personeel geldende
regeling is daarbij richtsnoer.
Voor degenen die niet hebben geopteerd voor de
loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het
economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten
worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden
als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd.
Artikel 20 Vergoeding voor het bijwonen van
commissievergaderingen
In dit artikel is het presentiegeld voor leden van
gemeentelijke commissies geregeld. Deze bepaling geldt niet voor raadsleden die
in de commissie zitten. Hun vergoeding is immers al geregeld in de
rechtspositiebesluiten en elders in deze verordening. Uitgezonderd zijn verder
onder meer ambtenaren en bestuurders die in die hoedanigheid in de commissie
zitting hebben.
Uitgezonderd zijn tenslotte vertegenwoordigers van
belangengroepen e.d. tenzij hun lidmaatschap
tevens in belangrijke mate het gemeentelijk belang dient. De hoogte van
het presentiegeld wordt bij gemeentelijke verordening bepaald. Wel is in het
Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden het maximale bedrag aangegeven.
In artikel 14, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit is de hoogte van de
vergoeding bepaald op het maximale bedrag. Het bedrag van het presentiegeld is
geοndexeerd. Het wordt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand van het
indexcijfer CAO lonen overheid voor volwassenen, inclusief bijzondere
beloningen. Hiervoor is in de gemeente geen nadere besluitvorming nodig omdat
het bedrag van het presentiegeld is
gekoppeld aan het maximumbedrag dat de minister van BZK jaarlijks bijstelt. Het
Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden biedt de mogelijkheid om in de
gemeentelijke verordening te regelen dat in bepaalde gevallen een hoger bedrag
aan presentiegeld wordt toegekend dan het eerder bedoelde maximumbedrag. Dat is
geregeld in artikel 15 van het Rechtspositiebesluit.
Indien het gaat om een verzoek om feitelijke en
beschikbare informatie van geringe omvang, dan wel inzage in of afschrift van
openbare documenten, neemt een raadslid contact op met de betreffende
ambtenaar. Bij feitelijke en beschikbare informatie van geringe omvang kan
gedacht worden aan routinematig te verstrekken informatie. Een verzoek kan ook
betrekking hebben op inzage in of afschrift van documenten die openbaar zijn.
Het begrip document wordt hier gebruikt in de betekenis die het heeft in de Wet
openbaarheid van bestuur. Met openbaar wordt bedoeld openbaar in de zin van
diezelfde wet. Voor niet openbare documenten wordt een regeling gegeven in de
artikelen 25, 55 en 86 van de Gemeentewet. Deze rechten zijn verder uitgewerkt
in de diverse reglementen van orde (raad en commissies).
Technische bijstand bij het formuleren van
initiatief-voorstellen, amendementen en moties betreft een zwaardere categorie.
Tenslotte kan ook een verzoek om andere bijstand gedaan worden. Daarbij kan
het gaan om meer dan technische bijstand of informatie van meer dan geringe
omvang. Het kader waarbinnen een dergelijk verzoek beoordeeld moet,
respectievelijk gedaan kan worden wordt gevormd door de volgende elementen.
Allereerst, en ook in dit geval, de weigeringsgronden als genoemd in het eerste
lid van artikel 18. In het bijzonder zal daar onderdeel c, waar de relatie
gelegd wordt met artikel 21 (het werkbare evenwicht) van belang zijn. In dat
licht bezien kan vervolgens gesteld worden dat de redelijkheid meebrengt dat de
mogelijkheden om een verzoek als bedoeld te doen, ophouden daar waar andere
reguliere mogelijkheden aanwezig zijn en meer voor de hand liggen. Bijvoorbeeld
het hanteren van het vragenrecht of een interpellatie. In het uiterste geval
kan het enquκterecht ingezet worden. In het verlengde hiervan kan tenslotte
aangevoerd worden dat de ambtelijke bijstand met name ziet op het functioneren
van de raad als organisatie/instituut. Het vervullen van de politieke rol kent
zijn eigen dynamiek en daarbij behorende instrumenten. Anders gezegd: wanneer
de afweging of ambtelijke bijstand als hier bedoeld wel verleend kan worden
werkelijk een politieke wordt, dan behoort de vergadering van de raad de plek
te zijn waar een en ander tussen raad en college wordt besproken en
uiteindelijk beslecht via de daarvoor geλigende en beschikbare instrumenten. De
wel als zodanig aangeduide spagaat van de burgemeester hoeft in dit verband ook
niet al te zwaar te worden aangezet. Immers, wanneer de zaak een zware
politieke lading krijgt, dan ontstaat er een nieuwe route met de eerder
bedoelde, daarbij behorende, instrumenten. Buiten de raadsvergadering om is er
vanzelfsprekend met name het vragenrecht; schriftelijk of mondeling in de
commissie.
Artikelen 18 en 19. Weigeringsgronden
en Weigering bijstand
Beoordeling of ιιn van de in artikel 18 genoemde
weigeringsgronden zich voordoet vindt in eerste instantie plaats door de
gemeentesecretaris als hoofd van de reguliere ambtelijke organisatie. In
artikel 18, eerste lid, onderdeel c wordt de relatie gelegd met het bepaalde in
artikel 21. Aldus wordt voorkomen dat er als het ware een open eind regeling
ontstaat. In artikel 19 is aangegeven dat de uiteindelijke beslissing over het
niet verlenen van ambtelijke bijstand is voorbehouden aan de burgemeester. Het
ligt in de rede dat hij hierover overleg pleegt met de secretaris en de
griffier (en indien nodig ook het betrokken raadslid). Uiteraard kan de raad via
de gebruikelijke weg hierover de burgemeester verzoeken verantwoording af te
leggen (artikel 180 Gemeentewet).
Artikel 20. Verleende bijstand
Ook indien naar de mening van het raadslid op
onvoldoende wijze aan zijn of haar verzoek om hulp gehoor gegeven wordt, kan de
zaak aan een hogere instantie worden voorgelegd: de burgemeester is daar gezien
zijn eigenstandige positie in het gemeentelijk bestuur de meest aangewezen
instantie voor. Wel dient het betrokken raadslid of de griffier hierover eerst overleg
te voeren met de secretaris.
Artikel 21. Werkbaar evenwicht
Niet gekozen is voor de benadering die in de
model-verordening van BZK en VNG is
opgenomen waar het betreft de mogelijkheden om verzoeken om ambtelijke bijstand
te limiteren. Daarbij zou volgens het model gekozen kunnen worden voor een
maximaal te noemen aantal keren of een maximaal te noemen uren. De praktijk tot
nu toe wijst uit dat in een relatief gering aantal gevallen een beroep gedaan
wordt op het verlenen van ambtelijke bijstand. Ook de in het model opgenomen
verplichting voor de secretaris om een register bij te houden waarin
aantekening gemaakt wordt van welk raadslid om bijstand heeft verzocht, over
welk onderwerp het ging, welke ambtenaar bijstand heeft verleend, hoeveel tijd het
verlenen van bijstand heeft gekost en de reden waarom (indien van toepassing)
een verzoek om bijstand is geweigerd, is niet overgenomen. Dit wordt een te ver
gaande en onnodige formalisering geacht. Gekozen is voor een flexibele en
vooral praktijk gerichte oplossing met een zekere minimum waarborg.
Om de gemeentesecretaris enig houvast te geven is
het criterium werkbaar evenwicht in de verordening opgenomen.
Artikel 22. Informeren college
In dit artikel is aangegeven dat het van belang is
dat de betrokken portefeuillehouder op de hoogte is, respectievelijk kan zijn
van het feit dat bijstand is verleend door onder zijn verantwoordelijkheid
functionerende ambtenaren. Gezien de vergroting van de afstand tussen raad en
college die de dualisering is teweeggebracht, is het logisch dat desgewenst
melding wordt gemaakt van het verschaffen van ambtelijke bijstand. Het college
en de secretaris kunnen afspreken in welke gevallen hiervan melding wordt
gemaakt.
Artikelen 23 en 24 De
procedure van declaratie
In artikel 23 zijn de twee wijzen van betaling
aangegeven. In het artikel 24 is vervolgens aangegeven in welke gevallen welke
betalingswijze aan de orde is en welke procedurevoorschriften in achtgenomen
moeten worden.
Declaratie van vooruitbetaalde kosten
Daarbij gaat het om vergoeding van de volgende
kosten:
-
-
reis- en verblijfkosten van raadsleden;
-
-
reis- en verblijfkosten van leden van
gemeentelijke commissies
Fractieondersteuning vindt zijn vorm in een
financiλle ondersteuning. De hoogte van het budget voor deze vorm van
ondersteuning is in de gemeentebegroting opgenomen en dus door de raad moeten
worden vastgesteld. Gekozen is voor een vast basisbedrag van 1.250,00 per
fractie plus een vast bedrag per raadslid van 1.250,00. De afgelopen jaren
was het variabele bedrag gering hoger. In veel andere gemeenten zie je dat
juist het bedrag per fractie beduidend hoger is. Gezien de geringe omvang van
het budget fractieondersteuning is thans ιιn bedrag opgenomen voor zowel
fractie als lid van de fractie.
In het bedrag per lid is tevens opgenomen het in
het verleden opgenomen budget secundaire voorzieningen voor cursussen etc. Ook
in de afgelopen jaren was dit budget de verantwoordelijkheid van de fracties
maar omdat het buiten de fractievergoeding omging viel dit tussen wal en schip
bij de verantwoording. Het opnemen van dit bedrag in het bedrag voor
fractieondersteuning vermindert de regelgeving. De bestedingsvrijheid wordt
hiermee, binnen de regelgeving, ruimer en blijft u zelf verantwoordelijk voor
opleidingen van fractie of individuele leden van de gemeenteraad.
De fracties wordt grotendeels de vrijheid gelaten
wat betreft de inhoudelijke besteding van de fractieondersteuning.
Minimumvoorwaarde is wel dat de bijdrage besteed wordt aan werkzaamheden die
verband houden met het functioneren van de fractie en ten behoeve van de
volksvertegenwoordigende, kaderstellende en controlerende taak te versterken.
Verder is een aantal doelen genoemd waarvoor de bijdrage niet gebruikt
mag worden. Daarmee wordt onder andere voorkomen dat met de bijdrage
verkiezingscampagnes worden gefinancierd en dat raadsleden hun eigen vergoeding
voor het raadswerk (vastgelegd in het rechtspositiebesluit raads- en
commissieleden, dat zijn grondslag vindt in de artikelen 95 en 96 van de
Gemeentewet) aanvullen met de bijdrage voor fractieondersteuning.
Ten opzichte van de vorige verordening zijn de
niet-toegestane bestedingen iets verduidelijkt. Ten opzichte van de
VNG-modelverordening lijken er minder mogelijkheden. Dit is echter uitgebreid
op basis van eigen ervaringen en ervaringen elders in het land. Zo is o.a.
gekeken naar Nijmegen, Amsterdam Alphen aan den Rijn en Den Haag. Het 2e
lid onderdeel d, is nader uitgewerkt in de rechtspositie raads-en
commissieleden.
Hier zijn kostensoorten opgenomen die betaald
dienen te worden uit de door raadsleden ontvangen onkostenvergoeding
(overeenkomstig tabel II-III van het rechtspositiebesluit) en zijn dus
uitgesloten van betaling/declaratie uit het fractiebudget. Dit zijn:
o
Representatie 22%
o
Vakliteratuur 7%
o
Contributies, lidmaatschappen 13%
o
Telefoonkosten 14%
o
Bureaukosten, porti 10%
o
Zakelijke giften 3%
o
Bijdrage aan fractiekosten 25%
o
Ontvangsten 4%
o
Excursies 2%
Totaal 100%
Bij onderwerpen waar de fractievergoeding wel voor
gebruikt mag worden kan gedacht worden aan secretariλle ondersteuning van de
fractie, het bekostigen van stageplaatsen alsmede het organiseren van
vaardigheidstrainingen teneinde de mogelijkheden als raadslid of commissielid
adequaat te kunnen functioneren zo optimaal mogelijk te doen zijn. Dat is dus
inclusief de vergoeding voor secundaire voorzieningen. Omdat het bij uitstek om
politieke ondersteuning gaat kan deze niet al te gedetailleerd geregeld worden.
Fractieondersteuning in de vorm van het beschikbaar stellen van
gemeenteambtenaren voor de fracties wordt niet wenselijk geacht, aangezien het
vaak politiek getinte ondersteuning betreft. Fracties moeten daarom vrij zijn
in de keuze van de personen die de fracties eventueel ondersteunen.
De
uitgesloten categorieλn zijn verbreed waarmee meer duidelijkheid is gecreλerd.
Bovendien zijn in de toelichting ook categorieλn opgenomen die raadsleden
vanuit hun eigen onkostenvergoeding dienen te betalen en daarmee niet vanuit
het fractiebudget. Op zichzelf is dat positief, maar aan overtreding van deze
regels is geen sanctie verbonden. Met dit voorstel wordt voorzien in een
sanctie. De raad moet kunnen bepalen dat gedane uitgaven, in strijd met de
geldende regels binnen een bepaalde termijn moeten worden teruggestort. Indien
dat niet gebeurt, moet de raad de mogelijkheid hebben om de eerstvolgende
betaling aan de betreffende fractie op te schorten, totdat aan de verplichting
is voldaan.
De bijdrage wordt in twee termijnen (januari en
juli) als voorschot verstrekt. In een verkiezingsjaar vindt de eerste
bevoorschotting plaats voor een periode tot en met de maand voorafgaande aan de
verkiezingen. De voorschotten worden op een speciale rekening gestort die door
de fractie voor dit doel is geopend. Het storten van bijdragen op
privι-rekeningen is daarmee niet langer toegestaan. Dit vereenvoudigd de
verantwoording en controle door de accountant (zie hierna). Betaling van het
tweede voorschot wordt afhankelijk gesteld van een correcte besteding en
verantwoording aan de gemeenteraad.
Het spreekt vanzelf dat de bijdrage aangepast zal
moeten worden aan veranderde verhoudingen in de raad. Als ijkpunt is gekozen de
eerste vergadering van de raad na de gewijzigde omstandigheden. Over die gehele
maand ontvangen de betreffende fracties een aangepaste bijdrage. Hiermee wordt
voorkomen dat in een periode van verkiezingen of wijziging van de verhoudingen
aan twee fracties een vergoeding verstrekt dient te worden, zoals dat in de
oude verordening het geval was.
In dit artikel is opgenomen dat fracties
bestedingen over het jaar heen mogen uitstellen. Hiermee wordt de mogelijkheid
gecreλerd om grotere uitgaven te kunnen doen dan het jaarlijks beschikbare
budget. Dit is noodzakelijk omdat het eventueel afschrijven van investeringen
over meerder jaren moet worden voorkomen. Afschrijven maakt de verantwoording
ingewikkeld en brengt met zich mee dat ook een balans dient te worden overlegd.
In dit artikel is tevens
geregeld dat de hoogte van de reservepositie niet
hoger mag zijn dan de door de fractie ontvangen bedrag in betreffend jaar.
Daarmee is de grens van maximaal 50% sparen per jaar verlaten. Dit kan dus
afhankelijk van de reservepositie meer of minder zijn. Met deze wijziging wordt
voorkomen dat een reservepositie onnodig hoog wordt. Verrekening van de
reservepositie van het voorafgaande jaar vindt plaats bij de 2e
bevoorschotting. De modelverordening gaat uit van een reservepositie van maximaal
30%. Dit lijkt ons een niet reλel omdat het daarmee, zeker voor kleinere
fracties, lastig wordt om direct na de verkiezingen grotere uitgaven te doen.
De methodiek voor het afleggen van financiλle
verantwoording is iets aangepast maar wel zo eenvoudig mogelijk gehouden. De
betreffende fractie legt verantwoording af in een verslag. Het financiλle
verslag dient opgesteld te worden conform het model dat in bijlage 2 van deze
verordening is bijgesloten. Tevens dient van iedere betaling een factuur dan
wel deugdelijke verantwoording overlegd te worden. Aangezien iedere fractie
voor deze vergoeding een aparte bankrekening heeft behoren tevens de
dagafschriften van de rekening overlegd te worden.
Zo mogelijk vind de controle van het verslag door
de accountant gelijktijdig plaats met de controle op de jaarrekening. Om te
zorgen dat controle door de accountant en verantwoording in de raad kan worden
afgelegd voordat de 2e bevoorschotting plaatsvindt, is de
indieningstermijn vastgesteld op 1 maart. Indien de accountant extra kosten
maakt als gevolg van een te laat ontvangen verantwoording worden deze kosten
verrekend met de eerstvolgende bevoorschotting van betreffende fractie(s).
Artikel 31. Afbouwregeling
Bij de vaststelling van deze verordening op 21
december 2006 is deze afbouwregeling via een motie in de verordening opgenomen.
Artikel 32. Citeertitel
In deze bepaling wordt de citeertitel van de
verordening genoemd.
Artikel 33. Inwerkingtreding
De verordening treedt in werking met
terugwerkende kracht totop 1 januari
2007.
Bijlage 1 Declaratieformulier kinderopvang t.a.v. Griffie gemeente Delft
Activiteitnummer: 601307
Kostensoort: 434550 Martinus
Nijhoflaan 2
Naam raadslid:
Adres:
Rekeningnummer:
Naam en geboortedatum kind(eren) waarvoor
kinderoppas is geregeld:
(naam) (geboortedatum)
(naam) (geboortedatum)
(naam) (geboortedatum)
(naam) (geboortedatum)
Vergadering in verband waarmee kinderoppas is geregeld:
Datum
vergadering* tijdstip tijdstip aantal
uren totaal
begin einde oppas
vergoeding
-------- ---------------- -------- -------- ------------- -----------------
-------- ---------------- -------- -------- ------------- -----------------
-------- ---------------- -------- -------- ------------- -----------------
-------- ---------------- -------- -------- ------------- -----------------
-------- ---------------- -------- -------- ------------- -----------------
-------- ---------------- -------- -------- ------------- -----------------
totaal: ----------------
*hier aangeven om wat voor soort vergadering (raad,
commissie.....) het gaat.
Naar waarheid ingevuld d.d:
(Handtekening indiener)
Voor akkoord d.d:
Y. van Delft
Griffier.
Bijlage 2 1 Verantwoording
budget fractieondersteuning over het jaar 20..
1.
1.
Stand van de reserve aan het begin van het kalenderjaar
2.
2.
Inkomsten
2a Ontvangen bijdrage
2b Rente
Totaal
inkomsten
3. Totaal
beschikbaar in kalenderjaar (1
+ 2)
4. Uitgaven
Uitgaven die voldoen aan
de voorwaarden van de verordening (specificatie bijvoegen)
no: omschrijving factuurdatum factuurbedrag
1
..
2
..
3
..
4
..
5
..
6
..
7
..
8
..
9
..
10
..
etc.
Totaal
uitgaven
5. Per
saldo resterend budget aan het einde van het kalenderjaar (3 -/- 4)
6. Per
saldo terug te storten (5 -/- 2a) indien negatief 0
7. Stand
reserve op 31 december van het kalenderjaar
8. Stand
giro-/bankrekening op 31 december van het kalenderjaar
N.B. Bij een juiste toepassing van het kasstelsel
moeten het saldo van de rekening en de omvang van de reserve aan elkaar gelijk
zijn.
Aldus naar waarheid opgesteld te
Naam en voorletters opsteller
Functie opsteller
Handtekening opsteller
Datum
Handtekening fractievoorzitter
Datum
Bijlagen:
q Originele facturen / declaraties
q Dagafschriften van bankrekening.
Kostendeclaratieformulier.
Het kostendeclaratieformulier is op te vragen bij
de griffie.
Bijlage 43:
Artikelen 5 t/m 9 van de verordening Secundaire Voorzieningen Raadsleden
Gemeente Delft 2003.
Artikel 5
1. Wanneer voor een raadslid het raadslidmaatschap
eindigt, en het betrokken raadslid:
a.
in verband met zijn
raadslidmaatschap een betrekking in loondienst heeft opgegeven;
b.
in verband met zijn
raadslidmaatschap werkzaamheden, anders dan in loondienst heeft beλindigd;
c.
de omvang van de
dienstbetrekking of werkzaamheden, als bedoeld bij a. of b. in verband met zijn
raadslidmaatschap heeft teruggebracht;
d.
in verband met zijn
raadslidmaatschap heeft afgezien van het aangaan van een dienstbetrekking dan
wel van het verrichten van werkzaamheden anders dan in loondienst; kan
de burgemeester een uitkering toekennen in de vorm van een financiλle
afbouwregeling.
2. Het bij 1. gestelde geldt niet, indien er aanspraak
bestaat op een uitkering op grond van de Uitkerings- en pensioenverordening
wethouders gemeente Delft 1992.
Artikel 6
1.
Bij het vaststellen van
de uitkering als bedoeld in artikel 5 wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht
bij het bepaalde in de Werkloosheidswet.
2.
Waar in de
Werkloosheidswet wordt gesproken over een arbeidsverleden, wordt bij de
uitvoering van artikel 5 de ononderbroken duur van het raadslidmaatschap als
arbeidsverleden aangemerkt.
3.
Waar in de
Werkloosheidswet wordt gesproken van dagloon, wordt bij de uitvoering van
artikel 5 het conform de voorschriften in de Werkloosheidswet tot een bedrag
per dag berekende deel van de vergoeding voor het raadslidmaatschap als dagloon
aangemerkt.
Artikel 7
Het gewezen raadslid, dat van mening is dat hij voor
een uitkering als bedoeld in artikel 5 in aanmerking komt, kan bij de burgemeester
een aanvraag indienen tot het treffen van een dergelijke regeling.
Hij verschaft in verband hiermee de burgemeester de
door hem benodigde informatie.
Artikel 8
Het hoofd van de Concernafdeling Personeel,
Organisatie en Informatie adviseert de burgemeester over een aanvraag als
bedoeld in artikel 7.
Artikel 9
1.
Wanneer een raadslid
tijdens de duur van de uitkering als bedoeld in artikel 5 nieuwe inkomsten uit
arbeid of loondienst verwerft, worden deze inkomsten gekort op deze uitkering.
2.
Het raadslid, dat een
uitkering als bedoeld in artikel 5 ontvangt, doet de burgemeester terstond
mededeling van het verkrijgen van inkomsten als bedoeld in lid 1.
3.
Het hoofd van de
Concernafdeling Personeel, Organisatie en Informatie van de Bestuursdienst
adviseert de burgemeester ten aanzien van de gevolgen van de nieuwe inkomsten
voor de uitkering, bedoeld in artikel 5.