Een werkgroep bestaande uit leden van de commissie Bestuur en Werk heeft een vijftal ervaringsdeskundigen uitgenodigd om een aantal aspecten van het referendum te bespreken. De discussie stond onder leiding van de voorzitter van de commissie Extern, de heer E. Damen. Te gast waren:

 

  1. L. Beijen, voorzitter van de referendumkamer Leiden
  2. A. Nijeboer, coördinator Referendum Platform
  3. M. van der Vlies, adviseur directie Juridische Zaken Gemeente Amsterdam
  4. H. Lingen, plaatsvervangend griffier gemeente Den Haag
  5. E. Moesker, vakteamhoofd Juridische Zaken gemeente Delft

 

Inleiding

 

De heer W. Bot, raadslid GroenLinks en initiatiefnemer van de huidige Delftse referendumverordening, licht kort de ontstaansgeschiedenis van die verordening toe.

-        Het betreft bewust een lineaire verordening, het referendum is een recht van de burgers. Indien aan alle vereisten wordt voldaan heeft de raad geen beslissingsbevoegdheid om een referendum geen doorgang te laten vinden. Daarnaast dient de raad zich uit te spreken over de zogenoemde zelfbinding.

-        Er is bewust gekozen om onderwerpen betreffende de ruimtelijke ordening uit te sluiten, maar met uitzondering van de principebesluiten.

-        De raad mag campagne voeren nadat er besloten is tot het houden van een referendum over een bepaald onderwerp.

 

Stellingen

 

Aan de hand van een aantal stellingen wordt de discussie gevoed en gevoerd.

 

 

 

Stelling 1.

Besluiten in het kader van de ruimtelijke ordening kunnen nimmer onderwerp van een referendum te zijn. De wet geeft al voldoende ruimte en gelegenheid voor inspraak voor de burger ten aanzien van dergelijke onderwerpen.

De heer Beijen noemt een aantal argumenten tégen de stelling:

-        Onderwerpen met betrekking tot de ruimtelijke ordening verschillen niet wezenlijk van andere onderwerpen. Ook bij andere onderwerpen is vaak voldoende inspraak of geldt een spoedeisend belang.

-        Het onderscheid is vaak “kunstmatig”, ook andere aspecten van beleid kunnen van belang zijn.

-        Hoe om te gaan met vervolgbesluiten? Een principe-besluit zou referendabel moeten zijn, vervolgbesluiten (uitwerking) niet. Via een startnotitie, die referendabel is, kan de raad dan eerder in het proces worden betrokken.

De heer Moesker noemt een aantal argumenten die de stelling ondersteunen:

-        In de landelijke Tijdelijke referendumwet (Trw) waren bestemmingsplannen ook uitgezonderd.

-        In de Wet op de Ruimtelijke Ordening staat dat een ieder zienswijzen naar voren kan brengen. Weging van belangen is aan college en gemeenteraad.

-        Systeemzuiverheid of teleologische benadering (bedoeling van de (lokale) wetgever.

 

Stelling 2.

Besluiten waarbij een aanzienlijk (financieel) belang gemoeid is dienen nimmer onderwerp van een referendum te zijn. Dit is ter beoordeling aan de raad.

De heer Lingen noemt een aantal aspecten die van belang zijn:

-        Vrijwel alle onderwerpen zouden onderwerp van een referendum kunnen zijn.

-        Via een startnotitie kan een besluit door de raad worden afgedwongen. Dit besluit kan vervolgens indien aan voorwaarden en drempels wordt voldaan uitmonden in een referendumverzoek. Burgers kunnen ook het initiatief nemen tot een startnotitie.

-        Van belang is dat slechts besluiten aan de voorkant van een proces referendabel zijn, mede in het kader van een betrouwbare overheid.

-        Kleine financiële belangen kunnen via een burgerinitiatief worden gediend.

 

Stelling 3.

Er dient een zogenoemde referendumcommissie/kamer te worden ingesteld. De referendumcommissie is (in tegenstelling tot het college van B&W) onafhankelijk en heeft onder meer als taak:

-        De raad adviseren over de toelaatbaarheid van het onderwerp

-        De vraagstelling te ontwerpen

-        Te adviseren bij geschillen tussen het gemeentebestuur en de initiatiefnemers.

 

 

De heer Beijen leidt de stelling in:

-        De meeste gemeenten met een referendumverordening hebben een referendumkamer of –commissie.

-        Een onafhankelijke referendumkamer versterkt het vertrouwen van de betrokkenen (onafhankelijk van college én raad).

-        Het college heeft daarmee ook de handen vrij voor het duidelijk maken van het eigen standpunt.

-        Veelal worden de leden van een referendumkamer voor een bepaalde periode benoemd door de raad.

-        Naast de in de stelling genoemde taken kan een referendumkamer ook adviseren over het proces en de procedure en een evaluatie (laten) verzorgen. Tevens adviseert de referendumkamer over de verordening zelf.

 

Stelling 4.

a.      In de periode tussen het raadbesluit om de kiesgerechtigden in de gelegenheid te stellen een definitief verzoek in te dienen en de uiterste datum waarop het mogelijk is het definitieve verzoek in te dienen (thans 6 weken) worden géén (wekelijkse) tussenstanden gepubliceerd.

b.     Een referendum moet niet tegelijkertijd met reguliere verkiezingen voor leden van de Gemeenteraad, Provinciale Staten of de  Tweede Kamer worden gehouden.

c.      Het college mag geen verkapte campagne te voeren op het moment dat zij objectieve informatie dient te verstrekken.

Deze stelling is vanwege tijdgebrek vervallen.

 

Stelling 5.

In het kader van de volksvertegenwoordigende rol dienen de raadsfracties wel maar het college geen campagne te voeren.

De heer Nijeboer gaat in op het bestaansrecht van het referendum.

-        Met het verdwijnen van de verzuiling is het primaat van de politiek verdwenen.

-        Er een tendens ontstaan dat de bevolking op bepaalde momenten het mandaat van haar vertegenwoordigers terug wenst te nemen. Dat kan via een referendum.

-        Op zich mag het college campagne voeren in die zin dat het haar standpunt verduidelijkt.

-        Omdat het college als geheel boven de partijen staat en de gemeentelijke financiën beheert, is het wenselijk dat meerdere wethouder zich met het proces bemoeien. Een wethouder is verantwoordelijk voor de organisatie van het referendum, de ander is verantwoordelijk voor de “campagne”.

-        Het is wenselijk dat zowel de voorstanders als de tegenstanders in de campagne over evenveel publieke middelen beschikken.

-        In dat kader is het ook wenselijk dat de initiatiefnemers een beroep kunnen doen op ambtelijke bijstand.

 

Stelling 6.

Het geheel is meer dan de som der delen”. Om die reden, verdient het aanbeveling, in navolging van het Amsterdamse model, de instrumenten burgerinitiatief en referendum te combineren.

De heer Van der Vlies licht het Amsterdamse model toe.

-        Het betreft een uitwerking van het grondwettelijke recht van petitie.

-        Indien een bepaald aantal handtekeningen een concreet voorstel steunen wordt het voorstel op de agenda van de raad geplaatst, waardoor er een positief danwel negatief raadsbesluit wordt afgedwongen.

-        Een dergelijk raadsbesluit kan vervolgens uitmonden in een referendum.

-        Een burgerinitiatief heeft een positievere insteek dan een referendum. Bij het laatste instrument moet ervoor worden gewaakt dat het de “burger versus de politiek” wordt.

 

Conclusies

 

Als conclusies van de avond kunnen worden getrokken:

-        Onderwerpen betreffende de ruimtelijke ordening kunnen onderwerp van een referendum zijn, mits het een principe-besluit betreft. Vervolgbesluiten zijn niet meer referendabel.

-        Een principe-besluit kan in een startnotitie worden vastgelegd. Een heldere startnotitie bevat ook de stappen en besluitmomenten in het vervolgtraject. Ook burgers kunnen via een burgerinitiatief een onderwerp agenderen, mits aan een aantal voorwaarden/drempels wordt voldaan. Desgewenst kan het raadsbesluit dat daaruit volgt aan een referendum worden onderworpen.

-        Het college mag haar standpunt verduidelijken, maar moet niet onevenredig publieke middelen inzetten. De publieke middelen moeten gelijkwaardig over partijen worden verdeeld.

-        Het is wenselijk dat een permanente onafhankelijke referendumkamer wordt benoemd die:

o      De raad adviseert over de toelaatbaarheid van het onderwerp

o      De vraagstelling ontwerpt

o      Adviseert bij geschillen tussen het gemeentebestuur en de initiatiefnemers.

o      Adviseert over het proces en de procedure van het referendum en een evaluatie (laat) verzorgt(en).

 

Vervolg

 

De werkgroep gaat op korte termijn bijeenkomen om te bezien op welke wijze de Delftse referendumverordening moet worden aangepast. De concept-referendumverordening zal vervolgens ter vaststelling aan de raad worden voorgelegd. De raad kan alvorens de verordening vast te stellen het voorstel in de commissie BestWe bespreken en het college van B en W om een advies verzoeken.

 

***