Een werkgroep bestaande uit leden van de
commissie Bestuur en Werk heeft een vijftal ervaringsdeskundigen uitgenodigd om
een aantal aspecten van het referendum te bespreken. De discussie stond onder
leiding van de voorzitter van de commissie Extern, de heer E. Damen. Te
gast waren:
De heer W. Bot, raadslid GroenLinks en
initiatiefnemer van de huidige Delftse referendumverordening, licht kort de
ontstaansgeschiedenis van die verordening toe.
-
Het betreft bewust een lineaire verordening, het
referendum is een recht van de burgers. Indien aan alle vereisten wordt voldaan
heeft de raad geen beslissingsbevoegdheid om een referendum geen doorgang te
laten vinden. Daarnaast dient de raad zich uit te spreken over de zogenoemde
zelfbinding.
-
Er is bewust gekozen om onderwerpen betreffende de
ruimtelijke ordening uit te sluiten, maar met uitzondering van de
principebesluiten.
-
De raad mag campagne voeren nadat er besloten is
tot het houden van een referendum over een bepaald onderwerp.
Aan de hand van een aantal stellingen wordt de
discussie gevoed en gevoerd.
Stelling 1.
Besluiten in het kader van de ruimtelijke ordening
kunnen nimmer onderwerp van een referendum te zijn. De wet geeft al voldoende
ruimte en gelegenheid voor inspraak voor de burger ten aanzien van dergelijke
onderwerpen.
De heer Beijen noemt een aantal argumenten
tégen de stelling:
-
Onderwerpen met betrekking tot de ruimtelijke
ordening verschillen niet wezenlijk van andere onderwerpen. Ook bij andere
onderwerpen is vaak voldoende inspraak of geldt een spoedeisend belang.
-
Het onderscheid is vaak “kunstmatig”, ook andere
aspecten van beleid kunnen van belang zijn.
-
Hoe om te gaan met vervolgbesluiten? Een
principe-besluit zou referendabel moeten zijn, vervolgbesluiten (uitwerking)
niet. Via een startnotitie, die referendabel is, kan de raad dan eerder in het
proces worden betrokken.
De heer Moesker noemt een aantal argumenten
die de stelling ondersteunen:
-
In de landelijke Tijdelijke referendumwet (Trw)
waren bestemmingsplannen ook uitgezonderd.
-
In de Wet op de Ruimtelijke Ordening staat dat een
ieder zienswijzen naar voren kan brengen. Weging van belangen is aan
college en gemeenteraad.
-
Systeemzuiverheid of teleologische benadering
(bedoeling van de (lokale) wetgever.
Stelling 2.
Besluiten waarbij een aanzienlijk (financieel)
belang gemoeid is dienen nimmer onderwerp van een referendum te zijn. Dit is
ter beoordeling aan de raad.
De heer Lingen noemt een aantal aspecten die
van belang zijn:
-
Vrijwel alle onderwerpen zouden onderwerp van een
referendum kunnen zijn.
-
Via een startnotitie kan een besluit door de raad
worden afgedwongen. Dit besluit kan vervolgens indien aan voorwaarden en
drempels wordt voldaan uitmonden in een referendumverzoek. Burgers kunnen ook
het initiatief nemen tot een startnotitie.
-
Van belang is dat slechts besluiten aan de voorkant
van een proces referendabel zijn, mede in het kader van een betrouwbare
overheid.
-
Kleine financiële belangen kunnen via een
burgerinitiatief worden gediend.
Stelling 3.
Er dient een zogenoemde referendumcommissie/kamer
te worden ingesteld. De referendumcommissie is (in tegenstelling tot het
college van B&W) onafhankelijk en heeft onder meer als taak:
-
De raad adviseren over de toelaatbaarheid
van het onderwerp
-
De vraagstelling te ontwerpen
-
Te adviseren bij geschillen tussen het
gemeentebestuur en de initiatiefnemers.
De heer Beijen leidt de stelling in:
-
De meeste gemeenten met een referendumverordening
hebben een referendumkamer of –commissie.
-
Een onafhankelijke referendumkamer versterkt het
vertrouwen van de betrokkenen (onafhankelijk van college én raad).
-
Het college heeft daarmee ook de handen vrij voor
het duidelijk maken van het eigen standpunt.
-
Veelal worden de leden van een referendumkamer voor
een bepaalde periode benoemd door de raad.
-
Naast de in de stelling genoemde taken kan een
referendumkamer ook adviseren over het proces en de procedure en een evaluatie
(laten) verzorgen. Tevens adviseert de referendumkamer over de verordening
zelf.
Stelling 4.
a. In
de periode tussen het raadbesluit om de kiesgerechtigden in de gelegenheid te
stellen een definitief verzoek in te dienen en de uiterste datum waarop het
mogelijk is het definitieve verzoek in te dienen (thans 6 weken) worden géén
(wekelijkse) tussenstanden gepubliceerd.
b. Een
referendum moet niet tegelijkertijd met reguliere verkiezingen voor leden van
de Gemeenteraad, Provinciale Staten of de
Tweede Kamer worden gehouden.
c. Het
college mag geen verkapte campagne te voeren op het moment dat zij objectieve
informatie dient te verstrekken.
Deze stelling is vanwege tijdgebrek vervallen.
Stelling 5.
In het kader van de volksvertegenwoordigende rol
dienen de raadsfracties wel maar het college geen campagne te voeren.
De heer Nijeboer gaat in op het bestaansrecht
van het referendum.
-
Met het verdwijnen van de verzuiling is het primaat
van de politiek verdwenen.
-
Er een tendens ontstaan dat de bevolking op
bepaalde momenten het mandaat van haar vertegenwoordigers terug wenst te nemen.
Dat kan via een referendum.
-
Op zich mag het college campagne voeren in die zin
dat het haar standpunt verduidelijkt.
-
Omdat het college als geheel boven de partijen
staat en de gemeentelijke financiën beheert, is het wenselijk dat meerdere
wethouder zich met het proces bemoeien. Een wethouder is verantwoordelijk voor
de organisatie van het referendum, de ander is verantwoordelijk voor de
“campagne”.
-
Het is wenselijk dat zowel de voorstanders als de
tegenstanders in de campagne over evenveel publieke middelen beschikken.
-
In dat kader is het ook wenselijk dat de
initiatiefnemers een beroep kunnen doen op ambtelijke bijstand.
Stelling 6.
“Het geheel is meer
dan de som der delen”. Om die reden, verdient het aanbeveling, in navolging van
het Amsterdamse model, de instrumenten burgerinitiatief en referendum te
combineren.
De heer Van der Vlies licht het Amsterdamse
model toe.
-
Het betreft een uitwerking van het grondwettelijke
recht van petitie.
-
Indien een bepaald aantal handtekeningen een
concreet voorstel steunen wordt het voorstel op de agenda van de raad
geplaatst, waardoor er een positief danwel negatief raadsbesluit wordt
afgedwongen.
-
Een dergelijk raadsbesluit kan vervolgens uitmonden
in een referendum.
-
Een burgerinitiatief heeft een positievere insteek
dan een referendum. Bij het laatste instrument moet ervoor worden gewaakt dat
het de “burger versus de politiek” wordt.
Als conclusies van de avond kunnen worden
getrokken:
-
Onderwerpen betreffende de ruimtelijke ordening
kunnen onderwerp van een referendum zijn, mits het een principe-besluit
betreft. Vervolgbesluiten zijn niet meer referendabel.
-
Een principe-besluit kan in een startnotitie worden
vastgelegd. Een heldere startnotitie bevat ook de stappen en besluitmomenten in
het vervolgtraject. Ook burgers kunnen via een burgerinitiatief een onderwerp
agenderen, mits aan een aantal voorwaarden/drempels wordt voldaan. Desgewenst
kan het raadsbesluit dat daaruit volgt aan een referendum worden onderworpen.
-
Het college mag haar standpunt verduidelijken, maar
moet niet onevenredig publieke middelen inzetten. De publieke middelen moeten
gelijkwaardig over partijen worden verdeeld.
-
Het is wenselijk dat een permanente onafhankelijke
referendumkamer wordt benoemd die:
o
De raad adviseert over de toelaatbaarheid
van het onderwerp
o
De vraagstelling ontwerpt
o Adviseert
bij geschillen tussen het gemeentebestuur en de initiatiefnemers.
o
Adviseert over het proces en de procedure
van het referendum en een evaluatie (laat) verzorgt(en).
De werkgroep gaat op korte termijn bijeenkomen om te
bezien op welke wijze de Delftse referendumverordening moet worden aangepast.
De concept-referendumverordening zal vervolgens ter vaststelling aan de raad
worden voorgelegd. De raad kan alvorens de verordening vast te stellen het
voorstel in de commissie BestWe bespreken en het college van B en W om een
advies verzoeken.
***