Van het college ontving u het voorstel voor de
wijziging van de financiële verordening artikel 212 gemeentewet (212 GW). In
deze verordening stelt de raad regels met betrekking tot het financiële beleid,
het beheer en de inrichting van de financiële organisatie. De te geven regels
moeten waarborgen dat de organisatie voldoet aan de eisen van rechtmatigheid,
verantwoording en controle.
Met deze verordening kan de raad haar eigenheid als
gemeente tot uiting laten komen in een kaderstellend document en daarmee de
sturende en controlerende functie van de raad versterken. Deze verordening mag
wel verder gaan dan de wettelijk voorgeschreven eisen in het besluit Begroten
en Verantwoorden Gemeenten (BBV), maar mag geen voorschriften uitsluiten. In
die zin kan de financiële verordening gezien worden als een nadere uitwerking
op het BBV.
De nu voorliggende verordening is een actualisering
op basis van nieuwe inzichten en op basis van uitspraken van de commissie BBV[1].
Het bijgevoegde raadsvoorstel is zeer summier van
aard. De griffie adviseert de raad het college te verzoeken het raadsvoorstel
in het vervolg als zelfstandig leesbaar document op te stellen.
Als gevolg van de vrijheid die gemeenten hebben
voor de inhoud van de verordening 212
GW heeft de VNG twee modelverordeningen uitgewerkt. Een uitgebreide verordening
en een korte versie. De modelverordeningen zijn een hulpmiddel voor gemeenten
om zo hun eigen verordening vorm te geven. Het verdient geen aanbeveling om een
modelverordening één op één over te nemen, omdat iedere gemeenten bepaalde
zaken op eigen wijze wil regelen. Toch biedt de modelverordening wel een kader
waaraan gedacht kan worden bij het opstellen van een dergelijke verordening.
Het nu voorliggende voorstel is een wijziging van de oude financiële
verordening. Het is niet duidelijk of de nieuwe modelverordeningen hierbij een
rol hebben gespeeld. Wel is duidelijk dat de verordening aanzienlijk afwijkt
van de twee modelverordeningen.
Conform de twee modellen zijn er voor het opstellen
van deze verordening twee mogelijkheden, die landelijk veel worden toegepast.
1.
De uitgebreide verordening: het gehele
financiële beleid wordt opgenomen in de financiële verordening.
Voordeel is dat alle beleidsregels
centraal bij elkaar staan. Nadeel is dat een wijziging in het financiële beleid
automatisch een wijziging van de gehele verordening met zich meebrengt en
daarnaast dat de verordening zeer omvangrijk wordt.
2.
De verkorte verordening: die min of meer
fungeert als parapluverordening. Het financiële beleid is, onder verwijzing in
de verordening, per onderdeel nader uitgewerkt in een beleidsnotitie. Voordeel
is dat op onderdelen beleidsregels kunnen worden uitgewerkt en de verordening
stabiel is. Nadeel is dat het financiële beleid wat versnippert raakt.
Aangezien de nadere uitwerking van financieel
beleid redelijk uitvoerig is (bijvoorbeeld: Reserves en voorzieningen,
treasurybeleid) verdient het de voorkeur de financiële verordening beperkt in
omvang te houden en in de verordening te verwijzen naar de separate
beleidsnotitie. Wel dient op de consistentie gelet te worden. Het beleid is of
uitgewerkt in de verordening of in een beleidsnotitie en niet in beide
documenten (de verordening én in een beleidsnotitie) waardoor zich mogelijk
tegenstrijdigheden kunnen voordoen.
Ook in de voorliggende verordening wordt daar waar
mogelijk het verkorte model gekozen. Toch is dit niet helemaal eenduidig
gebeurd. Bij de onderdelen in dit advies wordt daar nader op ingegaan.
In dit advies van de griffie worden opmerkingen
gemaakt over voorgestelde wijzigingen en tevens over reeds geldende,
ongewijzigde, artikelen.
In het gewijzigde artikel wordt het begrip
deelprogramma expliciet toegevoegd. Er is hier gekozen voor het woordje “of”.
Onduidelijk is dan waar het autorisatieniveau van de raad ligt. Het verdient de
voorkeur dat de raad de begroting op het door de wetgever beoogde niveau, het
programmaniveau, vaststelt. Indien dat ook de wens van de raad is, dient de
toevoeging “of deelprogramma” komen te vervallen.
In het BBV is opgenomen dat het college een
productbegroting opstelt. Tevens is geregeld dat deze beschikbaar wordt gesteld
aan de raad als aanvullende informatie. Lid 1 kan dus komen te vervallen. Lid
2, over de bestendige gedragslijn van de programma’s, kan toegevoegd worden aan
artikel 2.
Dit artikel gaat over de uitvoering van de
programmabegroting die aan het college is. Het artikel regelt dat het college
regels hiervoor opstelt en een productbegroting moeten opstellen. Aangezien dit
des colleges is en voldoende is de wet is gewaarborgd, wordt geadviseerd dit
artikel niet meer op te nemen. Dit artikel is ook niet opgenomen in een van de
twee modelverordeningen. Geadviseerd wordt dit artikel te laten vervallen.
Het verdient aanbeveling dat de raad hier duidelijk
aangeeft welke informatie opgenomen dient te worden in een tussentijdse
rapportage. In dit artikel wordt gesproken over meerdere rapportages. Niet
duidelijk is over welke periode deze worden opgemaakt en wanneer deze
beschikbaar komen voor de raad. Geadviseerd wordt dit artikel aan te passen op
de wensen die de raad heeft.
De raad kan in dit artikel opnemen welke informatie
zij buiten de wettelijke vereisten opgenomen wil zien in de jaarstukken.
Het verdient aanbeveling dit onderdeel in een
separate nota uit te werken. In lid 1 is opgenomen dat dit één maal per vier
jaar gebeurt. De nota is inmiddels vier jaar oud. Dit onderdeel dient dus met
voorrang opgepakt te worden.
In lid 13 zijn tevens afschrijvingstermijnen voor
investeringen met een maatschappelijk nut opgenomen. Het BBV is er nadrukkelijk
voorstander van alle investeringen met een maatschappelijk nut in één keer af
te schrijven.
In lid 18 wordt een nieuwe beleidslijn voorgestaan
over de toerekening van rente en het moment van start afschrijven. Dit brengt
ongetwijfeld financiële consequenties met zich mee voor de lopende begroting en
mogelijk voor 2008. Het voorstel maakt dat niet duidelijk. Tevens kan overwogen
om bij een investering die omvangrijk is en over meerdere jaren loopt toch
eerder met rentetoerekening te starten. Indien dat niet gebeurt kan dat aanzienlijke
effecten teweeg brengen op het totale renteresultaat van de gemeente.
De commissie BBV adviseert in haar recente
schrijven om bij het activa beleid ook op te nemen over hoe de gemeente denkt
om te gaan met de restwaarden van activa, in de voorliggende verordening is dat
niet opgenomen.
In augustus 2006 is door uw raad een beleidsnotitie
reserves en voorzieningen vastgesteld. Het college stelt om die reden voor het
beleid omtrent reserves en voorzieningen niet meer op te nemen in de
verordening (verkorte model). Het verdient aanbeveling een verwijzing naar deze
beleidsnotitie op te nemen.
Opvallend is dat in dit artikel wel (nieuw) beleid
wordt opgenomen (ten aanzien van uitbreiding collegebevoegdheden). Hiermee
wordt voorbijgegaan aan het principe dit beleid niet in de verordening meer op
te nemen. Hierdoor is dit beleid op twee plaatsen geregeld en in de verordening
en in de beleidsnotitie. Dit kan tegenstrijdigheden en onduidelijkheden
opleveren. Geadviseerd wordt dit niet in de verordening op te nemen maar de
beleidsnotitie als integrale spelregels vast te stellen.
Het verdient aanbeveling in deze verordening te
verwijzen naar het treasurystatuut zoals dat door de raad is vastgesteld.
Tevens kunnen de onder dit artikel opgenomen regels, zo dat nog niet is
gebeurd, in het treasurystatuut worden opgenomen. Op deze wijze wordt voorkomen
dat beleid op twee plaatsen wordt opgenomen.
In dit artikel wordt gesproken over twee
“meerjarenprogramma’s” één ten aanzien van de grondontwikkeling MPG (lid 3) en
één ten aanzien van het vastgoed MPV (lid 4).
Met ingang van de eerste tussentijdse rapportage in
de cie RO van 6 november is echter aangegeven dat het MPV is omgezet naar het MPG. Onduidelijk is wat bedoeld
wordt met het onderscheid in deze documenten.
Het college stelt voor de verordening in werking te
laten treden per 30 oktober 2003. Mogelijk is vergeten dit artikel aan te passen
aangezien dit de datum is van eerste verordening. Het college maakt in die zin
niet duidelijk per wanneer deze (nieuwe) regels in zouden moeten gaan. Een
toevoeging in de trend van: “…treed in werking één dag na bekendmaking……” is
noodzakelijk.
Op basis van het collegebesluit kan opgemaakt
worden dat het college deze verordening nog over 2007 wil doen laten gelden.
Feitelijk worden hiermee gedurende het jaar de spelregels gewijzigd. Naast de
vraag of dit wenselijk is zou in dat geval de raad hier een expliciet besluit
over moeten nemen.
In de verordening zijn een aantal zaken niet
opgenomen waarvan de raad kan overwegen deze wel op te nemen. Te denken valt
aan artikelen met betrekking tot:
o
P&C cyclus;
o Kadernota;
o Autorisatie
investeringskredieten;
o Vaststelling
belastingen, rechten, heffingen en prijzen;
o Actieve
informatieplicht;
o Misbruik
en oneigenlijk gebruik.
Deze elementen zijn in de modelverordeningen van de
VNG wel opgenomen. En bieden de raad tevens houvast. Zo kan door het opnemen
van de P&C cyclus in zijn algemeenheid en de kadernota specifiek, voorkomen
wordt dat er jaarlijks een discussie wordt gevoerd welk instrument en wanneer
aan de raad wordt aangeboden.
Conclusie:
De griffie adviseert voordat de verordening wordt
vastgesteld op o.a. de volgende punten een uitspraak te doen:
o Wenst
u een verkorte of een uitgebreide versie van de verordening?
o Dienen
ontbrekende punten, die wel in de modelverordeningen zijn opgenomen, ook in de
Delftse verordening opgenomen te worden?
o Moet
de verordening een uitspraak doen over de productbegroting?
o Op
welk niveau (programma of deelprogramma) wil de raad de begroting vaststellen?
o In
welke vorm en op welk moment wilt u een tussentijdse rapportage?
Daarnaast kunt u naar eigen inzicht nog zaken
toevoegen aan de verordening.
[1] Artikel 75 van het BBV regelt het bestaan, de taak en de samenstelling van een commissie voor het BBV. De taak van deze commissie is het zorg dragen voor een eenduidige uitvoering en toepassing van het BBV. De reden voor de instelling van deze commissie is dat de ervaringen met het Besluit comptabiliteitsvoorschriften 1995 leerde dat als een dergelijke commissie er niet is provincies en gemeenten, maar ook andere betrokkenen zoals accountants, onvoldoende houvast hebben bij de interpretatie van de regelgeving.