Stuk 247 I Delft,
3 december 2007.
20356026
Aan de gemeenteraad.
Geachte dames en heren,
De financiële verordening geeft
nadere spelregels/kaders voor de toepassing van artikel 212 Gemeentewet voor
het gemeentelijk financieel beleid en financieel beheer. De structuur
van de verordeningen is overeenkomstig de modelverordeningen van de VNG.
De nu aan u voorgelegde
wijzigingen betreffen:
o
Aanpassingen op basis van uitspraken en adviezen van de
commissie BBV, met name op het vlak van gemeentelijke activa
o
Aanpassingen op basis van eigen Delftse ervaringen, met name
op het vlak van begrotingswijzigingen en reserves
o
Aanpassingen ten aanzien van de financiële kaders voor het
grond- en vastgoedbedrijf.
Voor een beknopte inhoudelijke toelichting op de
voorgestelde wijzigingen verwijzen wij u naar de voor u ter inzage gelegde
beleidsnota.
Hoogachtend,
Het college van burgemeester en
wethouders van Delft,
mr.drs. G.A.A. Verkerk ,burgemeester.
mr. drs. H.G.L.M. Camps ,secretaris.
Stuk 247 II
20356026
De raad der gemeente Delft;
gelezen het voorstel van het
college van 27 november 2007;
b
e s l u i t :
De gewijzigde financiële verordening gemeente Delft (Stuk 247 III) vast te stellen.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering
van 20 december 2007.
,burgemeester.
,griffier.
Stuk 247 III
20356026
gelezen het
voorstel van het college van 14 oktober 2003;
gelet op
artikel 212 Gemeentewet,
b e s l u
i t :
vast te
stellen de volgende:
Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede voor het
financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de
gemeente Delft.
Artikel 1.
Definities
In deze
verordening wordt verstaan onder:
a.
administratie
Het
systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten
behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen
van) de organisatie van de gemeente Delft en ten behoeve van de verantwoording
die daarover moet worden afgelegd.
b.
financiële administratie
Het systematisch
verwerken van financiële gegevens van (onderdelen van) de organisatie van de
gemeente Delft, teneinde te komen tot een goed inzicht in:
1.
de
financieel-economische positie;
2.
het financiële
beheer ;
3.
de uitvoering van
de programmabegroting;
4.
het afwikkelen
van vorderingen en schulden;
5.
alsmede tot het
afleggen van rekening en verantwoording daarover.
c.
administratieve organisatie
Het stelsel
van organisatorische maatregelen gericht op het tot stand brengen en het in
stand houden van de goede werking van de bestuurlijke en ambtelijke
informatieverzorging ten behoeve van de verantwoordelijke leiding.
d.
financieel beheer
Het
uitoefenen van bestuur over en toezicht op het beheer van middelen en het
uitoefenen van rechten van de gemeente Delft.
e. rechtmatigheid
Het in
overeenstemming zijn met geldende wet- en regelgeving, waaronder gemeentelijke
verordeningen, zoals nader uitgewerkt in de controleverordening, het
controleprotocol en het toetsingskader accountantscontrole.
f. doelmatigheid
Het realiseren van bepaalde prestaties met een zo
beperkt mogelijke inzet van middelen.
g.
doeltreffendheid
De mate waarin
de beoogde maatschappelijke effecten van het beleid ook daadwerkelijk worden
behaald.
Stuk 247 III pag.
2.
Titel 1. Programmabegroting en
verantwoording
Artikel 2.
Programmabegroting
1.
De
raad stelt bij de aanvang van de nieuwe raadsperiode de programma-indeling
vast.
2.
De
raad stelt per programma of deelprogramma vast:
a.
de te bereiken doelen, beoogde maatschappelijke effecten en prestaties
b.
de
baten en lasten.
3.
Het
college draagt zorg voor het verzamelen en vastleggen van gegevens over de geleverde
goederen en diensten en de maatschappelijke effecten.
Artikel 3.
Producten
1.
Bij
iedere programmabegroting en jaarstukken wordt een overzicht gegeven van de
toedeling van de producten uit de productenraming aan de programma’s.
2.
De
onderverdeling van de programma’s in de producten staat voor de raadsperiode
vast, tenzij er dringende redenen zijn tot wijzigen. Wijzigingen worden bij de
programmabegroting expliciet vermeld.
Artikel 4.
Uitvoering programmabegroting
1.
Het
college stelt regels die waarborgen dat de uitvoering van de programmabegroting
rechtmatig, doelmatig en doeltreffend verloopt.
2.
Het
college draagt ten aanzien van de productenraming er zorg voor dat:
a.
de
lasten en baten, door middel van kostentoerekening, eenduidig zijn toegewezen
aan de producten van de productraming;
b.
de
budgetten uit de productraming en kredieten voor investeringen passen binnen de
kaders zoals geautoriseerd bij de vaststelling van de uiteenzetting van de
financiële positie;
c.
de
lasten van de producten niet dusdanig worden overschreden dat de realisatie van
andere producten binnen hetzelfde programma onder druk komt.
d.
de
opbrengsten van de producten niet dusdanig worden onderschreden dat de
realisatie van andere producten binnen hetzelfde programma onder druk komt.
Artikel 5.
Tussentijdse rapportage en informatie
1.
Het
college informeert de raad door middel van tussentijdse rapportages over de
realisatie van de programmabegroting van de gemeente.
2.
De rapportages gaan in op afwijkingen, zowel wat betreft de lasten en
de baten, als de te bereiken resultaten
3.
Het college rapporteert de raad twee maal per jaar over de voortgang
van grote projecten in het kader van grote gebiedsontwikkelingsprojecten
Artikel 6.
Jaarstukken
1.
Het college draagt zorg voor een adequate vertaling van de
verantwoording van de ambtelijke uitvoeringsorganisatie naar de
productenrealisatie en naar de programmaverantwoording.
Stuk 247 III pag.3.
2.
Het college legt verantwoording af over de uitvoering van de
programma’s. In de verantwoording geeft het college aan:
a.
wat bereikt is en hoe de resultaten zich verhouden tot de
in de programmabegroting gestelde doelen;
b.
wat de kosten en baten zijn.
3.
De raad bepaalt aan de hand van de uitvoering van de
programma’s of de beleidsdoelen van de programma’s voor het lopende jaar
bijstelling behoeven.
Titel 2. Financiële positie
Artikel 7.
Financiële positie
1.
Het
college draagt er zorg voor, dat het financieel beleid waartoe de raad heeft besloten,
in de uiteenzetting van de financiële positie en de meerjarenramingen is
opgenomen.
2.
Het
totaalbedrag aan verleende garanties en waarborgen worden bij de uiteenzetting
van de financiële positie expliciet vermeld.
3.
De
raad autoriseert met het vaststellen van de financiële positie de
investeringskredieten.
Artikel 8. Vaste activa:
investeringscalculatie, waardering & afschrijving
1.
Het college biedt éénmaal per vier jaar een (geactualiseerde) nota
investeringen aan.
2.
Investeringscalculaties
voor investeringen groter dan € 100.000 worden gebaseerd op de netto contante
waarde methode, rekening houdend met alle ontvangsten en uitgaven gerelateerd
aan het betreffende activum.
3.
Kosten
voor het afsluiten van geldleningen worden indien deze lager dan € 100.000 zijn
direct ten laste van de exploitatie gebracht. Bij bedragen hoger dan € 100.000
is de maximale afschrijvingstermijn gelijk aan de looptijd van de lening.
4.
Onder
investeringen worden naast initiële investeringen ook vervangingsinvesteringen
en uitbreidingsinvesteringen gerekend, daarmee ook groot onderhoud en
renovatie.
5.
De
in dit artikel vermelde afschrijftermijnen houden in dat ten tijde van het
verstrijken van de afschrijftermijnen bij ongewijzigd beleid vervanging/groot onderhoud/renovatie
zal plaatsvinden. Hiertoe zullen als dekkingsmiddel de vrijkomende
afschrijvingen beschikbaar blijven. Indien economisch mogelijk wordt het actief
langer gebruikt dan de in dit artikel bepaalde afschrijftermijnen.
6.
Uit
doelmatigheidsoverwegingen is het toegestaan om activa met een geringe waarde
niet te activeren. Er is sprake van een geringe waarde bij aanschaffingen van
maximaal € 7.500, die op jaarbasis
een totaalbedrag per categorie aanschaffingen ad € 100.000 niet overschrijden.
7.
Bijdragen
van derden, waaronder bijdragen uit hoofde van stedelijke vernieuwing, worden
in mindering gebracht op investeringen.
8.
Routinematige
investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut worden niet
geactiveerd.
9.
In
geval van grondexploitaties worden investeringen in de openbare ruimte met een
maatschappelijk nut alsmede de investeringen in de riolering niet geactiveerd
doch middels de betreffende grondexploitatie verrekend met de reserve
grondbedrijf.
10.
Beschikbare
specifieke reserves worden in mindering gebracht op investeringen in de
openbare ruimte met maatschappelijk nut.
11.
De
afschrijftermijnen bij gebouwen worden bepaald op basis van de
componentenbenadering.
12.
De
afschrijftermijnen voor investeringen met een economisch nut zijn:
a. |
40 jaar |
Gebouwen
(waaronder woonruimten en bedrijfsgebouwen), rioleringen, sportvelden; |
b. |
25 jaar |
Gemalen,
rioolwaterzuiveringsinstallaties, parkeerterreinen (betaald parkeren); |
c. |
20 jaar |
Gebouwgebonden
installaties zoals kabels en leidingen; |
d. |
15 jaar |
Gebouwgebonden
installaties zoals CV en elektrische installaties; |
e. |
10 jaar |
Parkeermeters,
ondergrondse containers, bekabeling automatisering, inrichting gebouwen; |
f. |
8 jaar |
Tractie en
machines; |
g. |
7 jaar |
Telefooncentrales,
inbraakbeveiliging; |
h. |
3-5 jaar |
ICT-middelen; |
i. |
Niet |
Gronden en
terreinen (tenzij openbare ruimte met maatschappelijk nut), kunstvoorwerpen, strategische
investeringen (tot doel om op termijn te herontwikkelen). |
13.
De
afschrijftermijnen voor investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk
nut zijn:
a. |
40 jaar |
Bruggen (steen en beton); |
b. |
25 jaar |
Wegen, straten en pleinen, openbare verlichting,
parkeerterreinen (onbetaald parkeren), kademuren, bruggen (hout en staal); |
c. |
12 jaar |
Verkeersregelinstallaties; |
d. |
10 jaar |
Groenvoorzieningen; |
e. |
Niet |
Gronden en terreinen, voor zover openbare ruimte
met maatschappelijk nut. |
14.
Groot
onderhoud/renovatie, geactiveerd in de periode tot en met 2003, kent een
afschrijvingsduur van 25 jaar.
15.
Renovatie, geactiveerd vanaf 2004, wordt afgeschreven in een looptijd die in
overeenstemming is met de na renovatie resterende levensduur van het
betreffende (deel van het) activum.
16.
De
materiële vaste activa worden in beginsel lineair afgeschreven volgens
de in lid 11 en lid 12 opgesomde afschrijftermijnen. Voor bedrijfsmiddelen
ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten kan de annuïtaire methode toegepast
worden.
17.
Versnelde
afschrijving is toegestaan op investeringen in de openbare ruimte met
maatschappelijk nut.
18.
De
afschrijving van activa start op 1 januari na het jaar van ingebruikname. Ook de renteberekening
start op 1 januari na het jaar van
ingebruikname.
19.
Aanvullende
regels worden in een door het college vast te stellen nota investerings- en
onderhoudsbeleid vastgelegd.
20.
Van
het in dit artikel bepaalde kan door het college worden afgeweken. Afwijkingen
worden schriftelijk gemotiveerd en éénmaal per vier jaar ter kennis gebracht
van de raad. Ten aanzien van afwijkingen op de in artikel 12 en 13 bepaalde
afschrijftermijnen geldt daarnaast dat het college deze afwijkingen vaststelt
met inachtneming van:
a.
het
Besluit Begroting & Verantwoording en
b.
relevante
beantwoording op vragen aan de commissie BBV en
c.
vorenstaande
afschrijftermijnen en
d.
reeds
vastgestelde afwijkende afschrijftermijnen.
Artikel 9.
Voorziening voor oninbare vorderingen
1.
Voor
openstaande vorderingen betreffende de gemeentelijke belastingen wordt een
voorziening wegens oninbaarheid gevormd ter grootte van het historische
percentage van oninbaarheid.
2.
Voor
de overige vorderingen wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op
basis van een beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen ouder
dan drie maanden.
Artikel
10. Reserves en voorzieningen
1.
Het
college biedt éénmaal per vier jaar een (geactualiseerde) nota reserves en
voorzieningen aan.
2.
Met deze nota stelt de raad de kaders vast met betrekking tot:
a.
de
vorming en besteding van reserves;
b.
de
vorming en besteding van voorzieningen;
c.
het rentebeleid in relatie tot reserves en voorzieningen
d.
de informatievoorziening over reserves en voorzieningen door het
college aan de raad,
3.
In aanvulling op het bepaalde in de nota is het college bevoegd om
onttrekkingen te doen aan een bestemmingsreserve, indien is voldaan aan de
volgende voorwaarden:
a.
het doel, waarvoor de onttrekking wordt gepleegd, past binnen het door
de raad vastgestelde beleid;
b.
de onttrekking is in overeenstemming met het doel waarvoor de
bestemmingsreserve is ingesteld;
c.
de onttrekking heeft geen consequenties voor eerder vastgestelde
onttrekkingen aan de betreffende reserve in de begroting of meerjarenraming;
d.
de onttrekking is kleiner dan € 100.000
4.
Het college informeert de raad in de eerstvolgende tussentijdse
rapportage dan wel in de jaarrekening over onttrekkingen aan een
bestemmingsreserve als bedoeld in lid 3.
5.
Op grond van lid 3 is Parkeren benoemd als gesloten circuit. Dit houdt in dat het college bij het opmaken van de
gemeentelijke jaarrekening het
exploitatieresultaat van Parkeren reeds een bestemming kan geven, met
inachtneming van
het bepaalde in lid 6
van dit artikel.
6.
Het resultaat op
Parkeren wordt, tenzij anders is bepaald, verrekend met de daarvoor ingestelde
bestemmingsreserve.
Artikel
11. Kostprijsberekening
1.
Voor
het bepalen van de geraamde kostprijs van producten en diensten van de gemeente
Delft wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd.
2.
Bij
de indirecte kosten worden betrokken de bijdragen aan reserves voor de
noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in
gebruik zijnde activa en voor rioolrechten, reinigingsrechten en
afvalstoffenheffing de
compensabele BTW.
3.
De
omslagrente voor de rentetoerekening van de kapitaallasten wordt bepaald door
het rentetotaal van de uitstaande leningen en de bij programmabegroting
vastgestelde gecalculeerde rente over het eigen vermogen en voorzieningen.
Artikel
12. Financieringsfunctie
1.
Het college biedt éénmaal per vier jaar een (geactualiseerd)
treasurystatuut aan.
2.
Het college draagt bij de uitoefening van de
financieringsfunctie zorg voor
a.
het aantrekken van voldoende financiële middelen en het
uitzetten van overtollige gelden om de programma’s binnen de door de raad
vastgestelde kaders van de programmabegroting uit te kunnen voeren;
b.
het beheersen van de risico’s verbonden aan de
financieringsfunctie zoals renterisico’s, koersrisico’s en kredietrisico’s;
c.
het zo veel mogelijk beperken van de kosten van de leningen
en het bereiken van een voldoende rendement op de uitzettingen;
d.
het beperken van de interne verwerkingskosten en externe
kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.
3.
Het
college neemt bij de uitvoering van de financieringsfunctie de volgende
richtlijnen in acht:
het uitzetten
van overtollige geldmiddelen gebeurt uitsluitend bij financiële instellingen
met minimaal een A-rating afgegeven
door tenminste één gezaghebbende rating agency, of bij instellingen voor wiens
waardepapieren een solvabiliteitsvrije
status is gegeven
of bij financiële instellingen zonder rating met minimaal een met een A-rating
vergelijkbare kredietwaardigheid;
a.
overtollige geldmiddelen worden uitsluitend uitgezet tegen
vastrentende waarden, dan wel in producten waarbij de hoofdsom tenminste aan
het eind van de looptijd intact is.
b.
derivaten worden
uitsluitend gebruikt ter beperking van financiële risico’s;
c.
voor het aantrekken van financieringen voor langer dan
1 jaar worden tenminste 2 prijsopgaven bij verschillende financiële
instellingen gevraagd;.
e.
overeenkomsten voor het aangaan van leningen, het uitzetten
van middelen of het verlenen van garanties luiden in euro;
f.
voor de kasgeldlimiet en de renterisiconorm gelden de
wettelijke waarden. Het college informeert de raad indien de kasgeldlimiet of
de renterisiconorm dreigen te worden overschreden.
4.
Verstrekken van
leningen en garanties en het aangaan van financiële participaties anders dan
genoemd in het tweede lid worden uitsluitend gedaan uit hoofde van de publieke
taak. Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties
en het aangaan van financiële
participaties uit hoofde van de publieke taak bedingt het college indien
mogelijk zekerheden.
5.
Het college stelt
regels op ter uitvoering van het gestelde onder het eerste tot en met derde lid
en legt deze regels alsmede de regels voor taken en bevoegdheden, de
verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening vast in een
besluit treasurystatuut. Het
college zendt het besluit treasurystatuut ter kennisgeving aan de raad.
Artikel
13. Registratie bezittingen, activa en vermogen
1.
Het
college draagt zorgt voor een actuele en volledige registratie van bezittingen.
2.
Indien
een actief administratief is afgeschreven máár nog in gebruik wordt deze
gehandhaafd in de activa-administratie
3.
Het
college draagt er zorg voor, dat de registratie en de ontwikkeling van de
bezittingen en het vermogen van de gemeente systematisch worden gecontroleerd
4.
Bij
afwijkingen in de registratie van bezittingen neemt het college maatregelen voor
herstel van de tekortkomingen. De resultaten van de controle en eventuele
plannen van verbetering worden ter kennisgeving aan de raad aangeboden.
Titel 3. Paragrafen
Artikel
14. Lokale heffingen
1.
Het
college draagt zorg voor een actueel overzicht van de tarieven, heffingen,
prijzen en kosten per verstrekte dienst.
2.
Het
college geeft aan de raad inzicht in de mate van kostendekking voor de door de
gemeente verstrekte diensten, waarover de tarieven, en heffingen in rekening
worden gebracht
3.
Bij
de programmabegroting en jaarstukken doet het college in de paragraaf lokale
heffingen verslag van: de opbrengsten per lokale heffing; het volume en bedrag
aan kwijtscheldingen; de kostendekkendheid van de rioolrechten en de
afvalstoffenheffing; de (ontwikkeling van de) lokale lastendruk voor
eenpersoonshuishoudingen, meerpersoonshuishoudingen en bedrijven.
Artikel
15. Weerstandsvermogen en risicomanagement
1.
Het
college draagt zorg voor een adequaat risicomanagement.
2.
Het
college geeft in de paragraaf weerstandsvermogen van de programmabegroting en
van de jaarstukken de risico’s van materieel belang aan.
3.
Het
college geeft in de paragraaf weerstandsvermogen van de programmabegroting en
van de jaarstukken de weerstandscapaciteit aan en in hoeverre schade en verliezen
als gevolg van de risico’s van materieel belang met de weerstandscapaciteit
kunnen worden opgevangen.
Artikel
16. Onderhoud kapitaalgoederen
1.
Het
college draagt zorg voor meerjarige beheersplannen in het kader van onderhoud openbare
ruimte, onderhoud riolering, en onderhoud gebouwen.
2.
Bij
de programmabegroting en de jaarstukken doet het college in de paragraaf
onderhoud kapitaalgoederen verslag over de voortgang van het geplande onderhoud
en het eventuele achterstallig onderhoud aan openbaar groen, water, wegen,
kunstwerken, straatmeubilair, riolering, gebouwen.
Artikel
17. Financiering
Bij de
programmabegroting en de jaarstukken doet het college in de paragraaf
financiering in ieder geval verslag van:
a.
de
kasgeldlimiet;
b.
de
renterisico norm;
c.
de
liquiditeitsplanning en de financieringsbehoefte voor de komende drie jaar;
d.
de
rentevisie en
e.
de
rentekosten en rente-opbrengsten verbonden aan de financieringsfunctie.
Artikel
18. Bedrijfsvoering
1.
In
de bedrijfsvoeringsparagraaf in de programmabegroting wordt ingegaan op de
actuele onderwerpen die aandacht behoeven. In de bedrijfsvoeringsparagraaf van
het jaarverslag wordt gerapporteerd over de bij de programmabegroting bepaalde
onderwerpen aangaande de bedrijfsvoering alsmede over nieuwe ontwikkelingen.
2.
Het
college rapporteert in de bedrijfsvoeringsparagraaf van de programmabegroting
en jaarstukken over de rechtmatigheid, en over de onderzoeken naar de
doelmatigheid en doeltreffendheid, bedoeld in artikel 213a Gemeentewet.
Artikel 19.
Verbonden partijen
1.
Het college biedt éénmaal per vier jaar een (geactualiseerde) nota
deelnemingenbeleid aan
2.
In
de programmabegroting en de jaarstukken wordt weergegeven het openbaar belang,
het financieel belang en de zeggenschap van de gemeente.
3.
In
de programmabegroting en in de jaarstukken wordt in de paragraaf verbonden
partijen specifiek ingegaan op nieuwe verbonden partijen, het beëindigen van
bestaande verbonden partijen, het wijzigen van bestaande verbonden partijen en
eventuele problemen bij bestaande verbonden partijen.
Artikel
20. Grond- en Vastgoedbedrijf
1.
Het college biedt telkens bij de jaarrekening een geactualiseerd
Meerjarenprogramma Grondontwikkeling (MPG) en Meerjarenprogramma Vastgoed (MPV)
aan. Naast de jaarlijkse rapportage informeert het college de raad door middel
van een tussentijdse rapportage.
2.
In de paragraaf grond- en vastgoedbeleid van de programmabegroting en
de jaarstukken wordt op hoofdlijnen ingegaan op (de uitvoering van) het MPG en
het MPV.
3.
In het MPG wordt minimaal aandacht besteed aan:
a)
de
te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;
b)
de
risico's die samenhangen met de grondontwikkeling;
c)
de
planning en financiële uitkomsten, mede in relatie tot de voorgaande
rapportage;
d)
afwijkingen
ten opzichte van de begroting(swijzigingen);
e)
financiële
prognoses.
4.
In
het MPV wordt minimaal aandacht besteed aan:
a)
de
voortgang inzake de professionalisering van het Vastgoedbedrijf
b)
de
risico's die samenhangen met de vastgoedexploitatie;
c)
de
financiële uitkomsten in relatie tot de begroting;
d)
afwijkingen
ten opzichte van de begroting(swijzigingen);
e)
prognose
van het verloop van de egalisatiereserves Vastgoedbedrijf.
5.
Met
het oog op de afzonderlijke rapportage structuur wordt het Vastgoed- en
Grondbedrijf als financieel gesloten exploitatie beschouwd. Dit houdt in dat
het college bij het opmaken van de gemeentelijke jaarrekening het exploitatieresultaat van het Grond- en
Vastgoedbedrijf reeds een bestemming kan geven, met inachtneming van het
bepaalde in lid 6 en 7 van dit artikel.
6.
Het
resultaat op het Grondbedrijf wordt, tenzij anders is bepaald, verrekend met de
algemene reserves.
7.
Het
resultaat op het Vastgoedbedrijf wordt, tenzij anders is bepaald, verrekend met
de daartoe ingestelde egalisatiereserves.
Titel 4. Financiële organisatie en administratie
Artikel
21. Administratie
De
administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval
dienstbaar is voor:
a.
het
sturen en het beheersen van activiteiten en processen voor de gemeente als
geheel en in de organisatieonderdelen;
b.
het
verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa met
economisch nut, activa met maatschappelijk nut, voorraden, vorderingen en
schulden;
c.
het
verschaffen van informatie aan de budgethouders en voor het maken van
kostencalculaties;
d.
het
bevorderen van de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van
het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de
programmabegroting en ter zake geldende wet- en regelgeving;
e.
het
afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de
doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde
beleidsdoelen, de programmabegroting en ter zake geldende wet- en regelgeving;
f.
de
controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan
ontleende informatie alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de
doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de
gestelde beleidsdoelen.
Artikel
22. Financiële administratie
Het college
draagt er zorg voor dat:
a.
de
inrichting en de werking van de financiële administratie voldoet aan het
Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten en andere relevante
wet- en regelgeving;
b.
de
vereiste informatie verstrekt wordt aan het rijk, de provincie en de Europese
Unie, alsmede aan andere instellingen die specifieke
verantwoordingsverplichtingen opleggen aan gemeenten.
Artikel
23. Interne controle
1.
Het
college draagt ten behoeve van het getrouwe beeld en de rechtmatigheid van de
jaarrekening zorg voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de
informatieverstrekking, en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij
afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.
2.
Het
college draagt zorg voor de jaarlijkse interne toetsing van een aantal
bedrijfsonderdelen en/of een aantal bedrijfsprocessen op juistheid, volledigheid en tijdigheid van de
bestuurlijke informatievoorziening, de rechtmatigheid van beheershandelingen en
op de toepassing van gemeentelijke regelingen. Het college treft maatregelen
voor herstel van de tekortkomingen.
3.
De
raad wordt zo nodig tussentijds maar in ieder geval bij de jaarverantwoording
geïnformeerd over geconstateerde tekortkomingen en het herstel daarvan.
Artikel
24. Financiële organisatie
Het college
draagt de zorg voor:
a.
de
indeling van de gemeentelijke organisatie en de toedeling van taken;
b.
een
adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat
aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de
verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;
c.
de
verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten
laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;
d.
de
regels voor de opdrachtverlening en de verrekening van leveringen tussen de
organisatieonderdelen van de gemeente;
e.
de
te maken afspraken met de organisatie over de te leveren prestaties, de
daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de
voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;
f.
de
regels voor de verlening van décharge over het gevoerde beheer van de
ambtelijke uitvoeringsorganisatie.
Artikel
25. Aanbesteding en inkoop
Het college
draagt zorg voor en legt (in een besluit) vast de interne regels (protocol)
voor de inkoop en aanbesteding van werken, leveringen, en diensten. De regels
waarborgen dat wordt gehandeld in overeenstemming met de regels terzake van de
Europese Unie en daaruit afgeleide Nederlandse aanbestedingsregels voor
overheidsopdrachten. .
Artikel
26. Verstrekking subsidies
1.
Het
college biedt jaarlijks binnen twee maanden na vaststelling van de
programmabegroting een nota verstrekking gemeentelijke subsidies aan. De nota
bevat een overzicht van te verstrekken subsidies.
2.
De raad stelt een afzonderlijk beleidskader subsidiesystematiek met
bijbehorende kaderverordening vast. Het college kan binnen deze kaderstelling
van de gemeenteraad nadere beleidsregels stellen.
Titel 5. Slotbepalingen
Artikel
27. Inwerkingtreding
Deze
verordening treedt in werking per 30 oktober 2003, met dien verstande dat de
programmabegroting, de jaarstukken, de uitvoeringsinformatie en de informatie
voor derden met ingang van het begrotingsjaar 2004 voldoen aan de bepalingen
van deze verordening.
Artikel
28. Citeertitel
Deze
verordening kan worden aangehaald onder de naam “Financiële verordening
gemeente Delft”.
Aldus vastgesteld
in de openbare raadsvergadering van 30 oktober 2003.
H.M.C.M. van
Oorschot ,burgemeester.
R. de Groot ,griffier.
Bekendgemaakt:
2 november 2003.
Gewijzigd bij
raadsbesluit van 25 maart 2004. Bekendgemaakt 28 maart 2004.
Artikel 1.
Definities
Artikel 1
betreft het begrippenkader voor deze verordening. Toegevoegd is de nadere
uitwerking van het begrip rechtmatigheid in de controleverordening, het controleprotocol
resp. het toetsingskader voor de accountantscontrole.
Artikel 2.
Programmabegroting
De raad
legt op basis van dit artikel een belangrijk deel van de infrastructuur van de
programmabegroting vast, evenals het daarin opgenomen beleid waarop de raad wil
sturen en controleren.
De
gemeenteraad bepaalt zelf het aantal en de inhoud van de programma's van de
programmabegroting en kan daardoor de begrotingsopzet aanpassen aan de eigen
politiek-bestuurlijke wensen. Het verdient de voorkeur (ook vanwege de
vergelijkbaarheid van begrotingsjaren) de gewenste indeling voor meerdere jaren
vast te stellen, bijvoorbeeld voor een gehele raadsperiode. Indien daartoe
aanleiding is, kan de raad de indeling wijzigen.
Artikel 3.
Producten
De raad stelt
de programmabegroting vast. Ter uitvoering van de begroting stelt het
college - zoals geregeld in het Besluit
begroting en verantwoording - een productenraming op. Het college is vrij in
het aantal producten en de indeling daarvan. De productraming is in de systematiek
van het besluit geen onderdeel van de programmabegroting. De raad kan van
oordeel zijn dat hij bij de programmabegroting en verantwoording een overzicht
wil hebben van welke producten er bij de programma’s horen. Dit wordt geregeld
in het eerste lid.
Artikel 4.
Uitvoering programmabegroting
In het eerste
lid wordt bepaald dat het college de rechtmatigheid, de doeltreffendheid en de
doelmatigheid van de uitvoering dient te waarborgen. Lid 2 stelt eisen voor de
onderwerpen die van belang zijn voor de opstelling van de productraming. In het
duale stelsel geeft de raad geen nadere uitvoeringsregels, deze
uitvoeringsregels zijn aan het college.
Artikel 5.
Tussentijdse rapportage en informatie
Artikel 5 formaliseert
een deel van de controletaak van de raad. Op basis van deze tussentijdse
informatie kan de raad de uitvoering van de programmabegroting volgen en
besluiten of bijsturing nodig is. De raad autoriseert het college met het
vaststellen van de programmabegroting op hoofdlijnen voor het door het college
uit te voeren beleid. Hiermee worden alle afzonderlijke verplichtingen die in
de programma’s besloten liggen in materiële zin oftewel financieel
geaccordeerd.
Bij de
uitvoering van de programmabegroting geldt voor het college de informatieplicht
uit het vierde lid artikel 169 Gemeentewet. Bij het aangaan van verplichtingen
of het uitoefenen van bevoegdheden door het college met ingrijpende gevolgen
voor de gemeente moet het college eerst het gevoelen van de raad inwinnen.
Artikel 6.
Jaarrekening
De
jaarrekening is het sluitstuk van de begrotingscyclus, de verantwoording over
de begrotingsuitvoering door het college, cq. de controle van de raad daarop.
Basis daarvoor is de productrealisatie.
Artikel 7.
De financiële positie
De raad geeft
in dit artikel de uitgangspunten aan die het college voor de uiteenzetting van
de financiële positie en de meerjarenramingen moet volgen.
Tevens wordt
hier expliciet vastgelegd dat de raad bij het vaststellen van de financiële
positie tevens de investeringskredieten autoriseert.
Artikel 8.
Vaste activa: beslissing, waardering & afschrijving
Artikel 8 lid
1 bepaalt, dat het college vierjaarlijks een geactualiseerde nota over de
Investeringen ter behandeling en vaststelling door de raad aanbiedt. Kaderstellend
is nu de nota “Investeringen, reserves en voorzieningen van medio 2006”. Door
middel van deze nota stelt de raad inhoudelijke kaders en de spelregels vast. De
verordening moet volgens artikel 212 Gemeentewet in elk geval bevatten de
“regels voor waardering en afschrijving activa”. De vaste activa worden
verplicht ingedeeld in immateriële vaste activa, materiele vaste activa en
financiële vaste activa. Voordat sprake is van waardering en afschrijving is
een beslissing genomen over de investering, waar het lid 2 i.v.m. de
onderliggende calculatie aan refereert.
Het tweede
lid bepaalt, dat investeringen in principe volgens de netto contante waarde
methode worden gecalculeerd. Daarbij wordt rekening gehouden met alle
ontvangsten en alle uitgaven van een actief gedurende de levensduur daarvan,
rekening houdend met het tijdsaspect en een disconteringsvoet. Deze methodiek
bestaat al vele jaren, wordt op uitgebreide schaal toegepast in het
bedrijfsleven, bij woningbouwcorporaties en bij externe partners die
investeringsberekeningen voor ons maken.
Het derde
lid bepaalt, dat de kosten voor het afsluiten van geldleningen onder een
grensbedrag van € 100.000 ineens ten laste van het resultaat worden gebracht.
Bij hogere bedragen is de maximale afschrijvingstermijn gelijk aan de looptijd
van de lening.
Het vierde
lid bepaalt de reikwijdte van het begrip investeringen.
Het vijfde
lid bepaalt dat waar vervanging (c.q. groot onderhoud of renovatie) na afloop
van de levensduur van een actief aan de orde is, de vrijkomende
afschrijftermijnen als dekkingsmiddel beschikbaar blijven om zodoende de
mogelijkheid te hebben om te kunnen vervangen. Aanvullende dekking is dan
slechts noodzakelijk voor de gestegen kosten van vervangen ten opzichte van de
initiële investering. Vervanging na afloop van de afschrijftermijnen moet met
ratio plaatsvinden: een actief wordt voorzover economisch rationeel zo lang
mogelijk instandgehouden.
Het zesde
lid bepaalt dat investeringen met een geringe, niet inzichtverstorende waarde,
niet verplicht geactiveerd behoeven te worden.
Het zevende
en het achtste lid vloeien rechtstreeks voort uit het Besluit Begroting
en Verantwoording.
Investeringen
in riolering moeten wegens economisch potentieel, de rioolrechten, geactiveerd
worden. Het negende lid bepaalt dat –een deel van– de opbrengst uit
grondexploitaties gezien wordt als een op die investering in mindering te
brengen bijdrage van derden.
Uiteindelijk vindt daardoor verrekening met de reserve grondbedrijf
plaats. Ditzelfde principe is bij grondexploitaties ook van toepassing op de
investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut.
Het tiende
lid bepaalt dat investeringen in de openbare ruimte geactiveerd worden na verrekening
van beschikbare reserves.
Het elfde
lid houdt in dat investeringen in gebouwen worden opgesplitst in componenten
die naar gebruiksduur van de betreffende componenten worden afgeschreven. Zo
wordt op de aangekochte grond onder een gebouw niet afgeschreven.
Het twaalfde
lid en het dertiende lid geven de afschrijftermijnen per categorie
activa weer.
Het veertiende
lid en het vijftiende lid geven de afschrijftermijnen voor het renovatie
weer.
Het zestiende lid bepaalt dat in beginsel de activa in jaarlijks
gelijke termijnen, lineair, worden afgeschreven gedurende de gebruiksduur. Als
uitzondering op deze regel kan voor de bedrijfsmiddelen ten behoeve van
bedrijfsmatige activiteiten de annuïtaire methode toegepast worden. Met
name moet daarbij gedacht worden aan het investeren in gebouwen en
gebouwgebonden installaties. De
annuïtaire systematiek geeft een jaarlijks gelijke kapitaallast die als zodanig
eenvoudig inpasbaar is in de exploitatie-opzet van de betreffende
bedrijfsmatige activiteit.
Het zeventiende
en achttiende lid vloeit rechtstreeks voort uit het Besluit Begroting en
Verantwoording.
Het negentiende
lid houdt in dat over dit onderwerp nog een nota investerings- en
onderhoudsbeleid volgt.
Het twintigste
lid geeft beheerste flexibiliteit aan t.a.v. diverse leden van dit artikel.
Artikel 9.
Waardering oninbare vorderingen
Artikel 9
geeft de regels voor de bepaling van de hoogte van de voorziening voor oninbare
vorderingen. Voor het bepalen van de hoogte van de voorziening is in dit
artikel gekozen voor een scheiding in de bulkfacturen van de gemeente en de
overige facturen. Voor de bulkfacturen van gemeenten wordt een voorziening
getroffen op basis van een in te schatten percentage van oninbaarheid, omdat
individuele beoordeling ondoenlijk is.
Artikel
10. Reserves en voorzieningen
Een
belangrijk beleidsmatig aspect betreft de omvang van het eigen vermogen van een
gemeente. Artikel 10 lid 1 bepaalt, dat het college vierjaarlijks een
geactualiseerde nota over de reserves en voorzieningen ter behandeling en
vaststelling door de raad aanbiedt. Kaderstellend is nu de nota
“Investeringen, reserves en voorzieningen van medio 2006”. Door middel van deze
nota stelt de raad inhoudelijke kaders en de spelregels vast. Inhoudelijke kaders
stellen voor voorzieningen is overigens veelal niet aan de orde, omdat
voorzieningen een verplichtend karakter kennen.
Via bepalingen 2/3 wordt aangegeven dat de raad
met de nota reserves en voorzieningen de spelregels vaststelt die gelden voor
het gebruik van reserves en voorzieningen. Daarmee hoeven deze spelregels niet
meer in de verordening zelf te worden uitgewerkt.
In de
leden 3 en 4 van dit artikel wordt aangegeven dat het college, onder bepaalde
voorwaarden, zelfstandig bevoegd is om een onttrekking te doen aan een
bestemmingreserve, zonder dat daarvoor een voorstel tot wijziging van de
begroting aan de raad moet worden voorgelegd. Wel moet het college de raad
achteraf, in de tussentijdse rapportage of jaarrekening, over de onttrekking
informeren.
Via lid 5
en 6 wordt bepaald, dat parkeren een financieel gesloten systeem vormt. Dit
betekent, dat de verrekening van het resultaat van deze onderdelen met de betreffende
bestemmingsreserve rechtstreeks plaatsvindt en niet via de algemene bestemming
van het resultaat bij de jaarrekening.
Artikel
11. Kostprijsberekening
In artikel 11 is de grondslag voor de bepaling van
heffingen en tarieven neergelegd, zoals dat door artikel 212, lid 2, let b
Gemeentewet wordt geëist. De grondslag voor de hoogte van heffingen en tarieven
is namelijk politieke besluitvorming door de raad op basis van de geraamde
hoeveelheden en de geraamde kostprijzen. Kostprijzen laten zich op vele
manieren berekenen. In dit artikel worden enkele uitgangspunten voor de
bepaling van de kostprijzen gegeven.
Artikel 229b, lid 2, Gemeentewet stelt, dat bijdragen
aan bestemmingsreserves en voorzieningen
voor noodzakelijke vervanging van de betrokken activa voor bepaling van
de geraamde kostprijs en dus voor de bepaling van het tarief of de heffing
mogen worden meegenomen. Daarnaast hanteert de gemeente het mechanisme van
rentetoerekening over de reserves en de voorzieningen aan in gebruik zijnde kapitaalgoederen.
Artikel 11, lid 2 van de verordening bepaalt, dat deze beide kosten ook
daadwerkelijk worden meegenomen voor de berekening van de geraamde kostprijs.
Op grond van lid 2 moeten ook worden meegenomen de
kosten compensabele BTW voor rioolrechten, reinigingsrechten en
afvalstoffenheffing. De programmabegroting en jaarstukken zijn exclusief de
compensabele BTW. Voor dit soort heffingen is echter in de wet bepaald dat ze
wel meegenomen mogen worden in de kostprijsberekening, omdat de gemeente
deze kosten wel heeft, ook al wordt de BTW gecompenseerd.
Het rentepercentage van de toerekening van
kapitaallasten is van invloed op de lasten, maar ook van invloed op de
kostprijs. De rentelasten worden berekend door de zogenaamde
rente-omslagmethode. Bij de renteomslag van de kapitaallasten is toerekening
van de bespaarde rente over het eigen vermogen toegestaan.
Artikel
12. Financieringsfunctie
De
financieringsfunctie (treasury) is een belangrijk onderdeel van het
middelenbeheer. Gezien de operationele kwetsbaarheid van deze functie bevat
artikel 212 het expliciete voorschrift dat de verordening een onderdeel over de
financieringsfunctie heeft. Het gaat om de kaders voor het uitvoeren van de
financieringsfunctie. De uitvoering van de financieringsfunctie komt aan de
orde in de financieringsparagraaf in de programmabegroting en de rekening zoals
die in het Besluit begroting en verantwoording is voorgeschreven. In aanvulling
hierop stelt het college een treasurystatuut op dat protocollen bevat voor de
dagelijkse uitvoering. Het treasurystatuut wordt eens in de vier jaar aan de
raad voorgelegd.
De
kasgeldlimiet en de renterisiconorm zijn wettelijk geregeld. Overschrijding is
in beginsel niet toegestaan.
Gedeputeerde staten van de provincie moeten dan in hun hoedanigheid van
toezichthouder ingrijpen, maar kunnen onder bijzondere omstandigheden een
tijdelijke overschrijding tolereren. Bij overschrijding kan de gemeente worden
geconfronteerd met preventief toezicht op het sluiten van kortlopende (kasgeldlimiet)
of langlopende (renterisiconorm) leningen. De raad wordt daarom wanneer
overschrijding dreigt daarover door het college geïnformeerd.
Artikel
13. Registratie bezittingen en activa
Voor een goed
beeld van de financiële positie is een volledige registratie van de
gemeentelijke bezittingen onontbeerlijk. Om dit te borgen zal het college de
registratie periodiek controleren en bij afwijkingen maatregelen tot herstel te
treffen.
Artikel
14. Lokale heffingen
Artikel 229b Gemeentewet en artikel 15.33 Wet
milieubeheer stellen randvoorwaarden aan de hoogte van de meeste tarieven en
heffingen. Behalve tarieven voor het geven van vermakelijkheden en belastingen
mogen de tarieven en heffingen niet het bedrag van de geraamde kostprijs te
boven gaan. Voor het vaststellen van de hoogte van de verschillende tarieven en
heffingen heeft de raad dus de geraamde kostprijs per tarief c.q. heffing
nodig.
Het college
draagt daarom zorg voor een actueel overzicht van de tarieven, heffingen,
prijzen en kosten per verstrekte dienst. Het college geeft aan de raad
jaarlijks inzicht in de mate van kostendekking voor de door de gemeente
verstrekte diensten, waarover de tarieven, en heffingen in rekening worden
gebracht
Het laatste lid regelt over welke feiten
aangaande de lokale lasten de raad in elk geval in de verplichte paragraaf
lokale heffingen bij de programmabegroting en jaarstukken wordt geïnformeerd.
Artikel
15. Weerstandsvermogen
Een gemeente loopt risico’s. Deze risico’s zijn van
uiteenlopende aard. Tegen een deel van deze risico’s kan een gemeente zich
verzekeren, of er moeten voorzieningen worden gevormd, of ze kunnen anderszins
worden opgevangen. Voor een deel van de risico’s is dit echter niet het geval.
Daarnaast kiezen gemeenten er soms voor om voor bepaalde verzekerbare risico’s
eigen risicodrager te worden door zich bewust niet voor deze risico’s te
verzekeren.
De niet verzekerde risico’s hebben, als ze zich
voordoen, (grote) financiële consequenties. Het is dus zaak voor een gemeente, dat
ze zich bewust is van de risico’s die ze loopt, en ze beheerst. Het uitsluiten
van risico’s is echter niet mogelijk. Niet verzekerde risico’s die zich
voordoen, moet de gemeente opgevangen met het eigen vermogen, door
belastingverhoging of door beleidsmatige ombuigingen op de programmabegroting.
Het eerste
lid van artikel 15 vereist dat het college zorg draagt voor een adequaat
risicomanagement. Het tweede lid regelt over welke risico’s en hun financiële
consequenties de raad in de verplichte paragraaf weerstandsvermogen van de
programmabegroting en de jaarstukken moet worden geïnformeerd.
Artikel
16. Onderhoud kapitaalgoederen
Het college
is verantwoordelijk voor (meerjarige) beheersplannen voor het onderhoud aan de
verschillende categorieën kapitaalgoederen.
In het tweede
lid van artikel 16 wordt aangegeven over welke feiten aangaande het financieel
beheer van het onderhoud van kapitaalgoederen de raad in de verplichte
paragraaf onderhoud kapitaalgoederen bij de programmabegroting en jaarstukken in
elk geval geïnformeerd wordt.
Artikel
17. Financiering
De basis voor
dit artikel is gelegen in artikel 12. Artikel 17 regelt over welke feiten
inzake het financieel beheer van de financieringsfunctie de raad in elk geval
in de verplichte paragraaf financiering bij de programmabegroting en
jaarstukken wordt geïnformeerd.
Artikel
18. Bedrijfsvoering
Het domein
van de ambtelijke organisatie is de verantwoordelijkheid van het college.
Beleid op dit gebied wordt in de eerste plaats vormgegeven door het college. In
de bedrijfsvoeringsparagraaf wordt ingegaan op de tijdelijke en actuele
onderwerpen die aandacht behoeven. In aanvulling hierop wordt gerapporteerd
over de voortgang van de onderzoeken naar doelmatigheid en doeltreffendheid.
Artikel
19. Verbonden partijen
Artikel 19
lid 1 bepaalt, dat het college vierjaarlijks een geactualiseerde nota over de
gemeentelijke deelnemingen ter behandeling en vaststelling door de raad
aanbiedt. Kaderstellend is nu de nota “deelnemingenbeleid van oktober 2006”. Door middel van deze nota stelt de
raad inhoudelijke kaders en de spelregels vast.
Artikel 19
lid 2 en 3 stellen regels aan de verantwoordingsinformatie over de verbonden
partijen. Basis daarvoor is de paragraaf verbonden partijen in
programmabegroting en rekening. In de programmabegroting en in de jaarstukken
wordt in de paragraaf verbonden partijen specifiek ingegaan op nieuwe verbonden
partijen, het beëindigen van bestaande verbonden partijen, het wijzigen van
bestaande verbonden partijen en eventuele problemen bij bestaande verbonden
partijen
Daar de
programmabegroting, jaarstukken en nota’s openbare stukken zijn, kan vermelding
van bepaalde in de verordening vereiste informatie de belangen van de gemeente
schaden. We kunnen bijvoorbeeld denken aan het voornemen om een financieel
belang af te stoten, wat in bepaalde situaties de onderhandelingspositie van de
gemeente aantast. Deze gegevens neemt men vanzelfsprekend niet herkenbaar op in
de programmabegroting, jaarstukken en openbare nota’s. Ingevolge het Besluit
begroting en verantwoording zal een lijst van verbonden partijen worden
bijgehouden.
Artikel
20. Grond- en Vastgoedbedrijf
Een
belangrijke taak van een gemeente is het daadwerkelijk ingrijpen in de
ruimtelijke ordening van een gemeente door zelf vastgoedlocaties te (laten)
ontwikkelen. De uitgangspunten van het financieel beleid ten aanzien van het
grond- en vastgoedbedrijf horen bij de raad thuis.
Artikel 20
lid 1 regelt, dat het college jaarlijks het geactualiseerde Meerjarenprogramma
Grondontwikkeling (MPG) en Meerjarenprogramma Vastgoed (MPV) aan de raad
aanbiedt ter behandeling en vaststelling. Op basis van deze nota kan de raad de
kaders vaststellen voor het toekomstig grond- en vastgoedbeleid. Tevens wordt
bepaald, dat een tussentijdse rapportage wordt uitgebracht over het MPG en het
MPV. Dit gebeurt in de vorm van het T-MPG en het T-MPV, gelijktijdig met de 2e
beheersrapportage.
Het tweede
lid van artikel 20 verwijst naar de verplichte paragraaf grond- en
vastgoedbeleid bij de programmabegroting en jaarstukken. Daar de
programmabegroting, jaarstukken en nota’s openbare stukken zijn, kan vermelding
van bepaalde in de verordening geëiste informatie de belangen van de gemeente
schaden. Dergelijke informatie kan de (onderhandelings-)positie van de gemeente
schaden. Zulke gegevens worden niet herkenbaar opgenomen in de
programmabegroting, jaarstukken en openbare nota’s.
Het derde
en vierde lid van artikel 20 verwijzen naar de inhoud van het MPV en MPG.
Via lid 5,
6 en 7 wordt bepaald, dat het vastgoed- en grondbedrijf een financeel gesloten
systeem vormt. Dit betekent, dat de verrekening van het resultaat van het
vastgoed- en grondbedrijf met de betreffende reserves rechtstreeks plaatsvindt
en niet via de algemene bestemming van het resultaat bij de jaarrekening.
Artikel
21. Administratie
In dit
artikel worden de kaders gegeven voor de inrichting van de administratie van de
gemeente. In hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens moeten worden
vastgelegd en aan welke eisen de vastgelegde gegevens moeten voldoen. Deze
verordening regelt niet – inherent aan het dualisme – de regels en activiteiten
die daarvoor in de uitvoering nodig zijn. Dat is een taak van het college.
Artikel
22. Financiële administratie
Een
belangrijk onderdeel van de administratie is de financiële administratie. Bij
algemene maatregel van bestuur stelt het Rijk eisen aan de
verantwoordingsinformatie van gemeenten. In het Besluit begroting en
verantwoording zijn onder andere waarderingsgrondslagen, balansindeling en
verplicht op te leveren financiële gegevens vastgelegd. Vanuit de financiële
administratie moeten gegevens worden aangeleverd voor de financiële
verantwoordingsinformatie aan de raad, maar ook aan gedeputeerde staten, in hun
rol als toezichthouder, het rijk, de Europese Unie etc.
Artikel
23. Interne controle
(=oud
artikel 5).
Het college zal voor de inrichting van
de financiële organisatie maatregelen laten treffen door de organisatie op het
gebied van interne controle, bijvoorbeeld een adequate functiescheiding. Voor
een goede interne controle zijn aanvullende onderzoeken nodig. Op grond van de
uitkomsten van de onderzoeken worden bij tekortkomingen maatregelen tot herstel
getroffen, waarbij de raad over de uitkomsten
van de onderzoeken en de eventuele maatregelen tot herstel op de hoogte wordt
gebracht. De genoemde onderzoeken in dit artikel omvatten niet de interne
onderzoeken van het college naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van
het gevoerde bestuur. Regels voor deze interne onderzoeken zijn opgenomen in de
verordening artikel 213a Gemeentewet.
Artikel
24. Financiële organisatie
In dit
artikel worden uitgangspunten voor de inrichting van de financiële organisatie
gegeven, waaraan het college bij het stellen van regels voor de ambtelijke
organisatie invulling zal geven.
Artikel
25. Aanbesteding en inkoop
De inkoop en
de aanbesteding van werken, leveringen en diensten zijn belangrijke en
kwetsbare activiteiten die een groot budgettair effect kunnen hebben. Het hanteren
van een protocol is naast de desbetreffende administratieve aspecten ook te
zien als een vorm van risicobeheersing. De
aansprakelijkheid kan worden beperkt en er wordt jegens derden
rechtszekerheid gecreëerd. Artikel 25 legt aan het college de zorg op om regels
op te stellen voor de aanbesteding van werken en inkoop van goederen en
diensten. De regelgeving van de Europese Unie dient daarbij nageleefd te
worden. Doordat de regels worden vastgelegd kan de accountant bij zijn controle
van de jaarstukken nagaan of de interne regels (en de Europese regelgeving)
zijn nageleefd, het is een onderdeel van de rechtmatigheidstoets. De accountant
beoordeelt hiervoor eveneens het systeem van interne regels.
Een
belangrijke uitgaande middelenstroom, die de kaderstellende rol en het
budgetrecht van de raad raakt, betreft de verstrekking van gemeentelijke
subsidies. Hiervoor is evenwel geen afzonderlijke paragraaf bij de
programmabegroting en de jaarstukken opgenomen.
Artikel 26
regelt, dat de raad jaarlijks een nota ontvangt waarin het college een
overzicht geeft van te verstrekken subsidies. In de praktijk kan het overigens
om meer nota’s gaan, zoals de subsidiebundel maatschappelijke activiteiten, de
MISV (stadsvernieuwing), het onderwijsbeleidsplan, en milieusubsidies.
Artikel
27. Inwerkingtreding
Artikel
28. Citeertitel
In dit artikel
wordt de naam gegeven, waarmee men in de gemeentelijke stukken naar deze
verordening kan verwijzen.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering
van … … 2007.
,burgemeester
Mr. drs. G.A.A. Verkerk
,
griffier
drs. Y. van Delft