Reg.nr 359105
Re-integratieverordening
van de Wet Werk en Bijstand
Verordening conform de Wet werk en bijstand betreffende het
bieden van ondersteuning en voorzieningen gericht op het vinden van algemeen
geaccepteerde arbeid of maat-schappelijke participatie met de daaraan verbonden
verplichtingen van de belanghebbende.
De raad
van de gemeente Delft,
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders,
gelet op artikel 6, 7, 8 en 10 lid 2 van de Wet werk en
bijstand, artikel 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en
gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 34, 35 en 36 van
de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeids-ongeschikte gewezen
zelfstandigen, de Invoeringswet Wet werk en bijstand en artikel 1 van het
Besluit van 10 oktober 2003 houdende vaststelling van het tijdstip van
inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand en van de Invoeringswet Werk en
bijstand,
voorts gelet op Verordening (EG) nr. 2204/2002 van de
Europese Commissie van 12 december 2002 betreffende de toepassing van de
artikelen 87 en 88 van het EG -Verdrag op werkgelegenheidssteun, Pb. 202, nr. L
337,
Besluit:
Vast te stellen de volgende verordening:
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.
Artikel 1. Begripsomschrijvingen.
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. de wet: Wet
werk en bijstand;
b.
uitkeringsgerechtigde: Persoon, jonger dan 65 jaar, die algemene bijstand
ontvangt in de zin van artikel 5 sub b van de wet, uitkering ontvangt ingevolge
de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze
werknemers (Ioaw) of de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeids-ongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz);
c.
niet-uitkeringsgerechtigde: Persoon,
jonger dan 65 jaar, die als werkloze werkzoekende staat geregistreerd
bij het CWI en die geen aanspraak op een uitkering heeft ingevolge de wetten en
regelingen als genoemd in artikel 6 sub a van de wet;
Met een niet-uitkeringsgerechtigde wordt
gelijkgesteld de persoon die arbeid verricht waarmee volledig in de kosten van
het bestaan kan worden voorzien, doch waarvoor een vorm van subsidie aan de
werkgever wordt verleend. Van toepassing is artikel 10, lid 2 van de wet;
d. Anw
-er: Persoon met
een uitkering volgens de Algemene nabestaanden wet en
ingeschreven als werkzoekende bij het CWI;
e. het college: Het
college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft;
f. de raad: De
gemeenteraad van de gemeente Delft;
g. Ioaw: Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeids- ongeschikte werkloze
werknemers;
h. Ioaz: Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeids-ongeschikte gewezen
zelfstandigen;
i.
belanghebbende: Persoon die
overeenkomstig artikel 10 van de wet aanspraak kan maken op een voorziening,
met inbegrip van de instelling of onderneming waaraan een
werkgelegenheidsubsidie wordt toegekend;
j.
voorziening: Specifiek
re-integratiemiddel gericht op arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 7,
lid 1 sub a. van de wet;
k. premie: De premie, als bedoeld
in artikel 31 lid 1, sub j van de wet, die kan worden toegekend in het kader
van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;
l. dienstbetrekking:
Een arbeidsovereenkomst als
bedoeld in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek dan wel een aanstelling als
ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Ambtenarenwet,
uitge-zonderd arbeidsovereenkomsten waarvan de bedongen arbeid wordt
gesubsidieerd op grond van de wet en arbeids-overeenkomsten ingevolge de Wet
sociale werkvoorziening;
m. sociale
activering: Het verrichten van
onbeloonde maatschappelijke zinvolle activiteiten gericht op
arbeidsinschakeling of, als arbeids-inschakeling nog niet mogelijk is, op
zelfstandige maatschappe-lijke participatie;
o. CWI: Centrum voor Werk en Inkomen.
p. algemeen geaccepteerde Arbeid die maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht.
arbeid:
q. voorliggende voorziening: Elke
voorziening buiten deze verordening waarop de belang-hebbende aanspraak kan
maken dan wel een beroep kan doen ter verwerving van middelen of ter
bekostiging van specifieke uitgaven.
1. Het
college biedt aan uitkeringsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden, Anw-ers
alsmede werknemers met gesubsidieerde arbeid, voorzieningen gericht op het
vinden van algemeen geaccepteerde arbeid of, als dat doel niet of nog niet
bereikbaar is, sociale activering. Artikel 40, eerste lid van de wet is van
overeenkomstige toepassing.
2. Bij het
aanbieden van voorzieningen maakt het college een afweging, waarbij beoordeeld
wordt of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de
belang-hebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de
arbeid.
3. Het
college kan bij het bepalen van het aanbod van voorzieningen prioriteiten
stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke en
economische ontwikkelingen.
4. Uitvoering
van dit artikel vindt plaats binnen de daarvoor door de gemeenteraad
beschikbaar gestelde middelen.
Artikel 3. Aanspraak.
1. De
uitkeringsgerechtigde, de Anw-er en de niet-uitkeringsgerechtigde hebben van
rechtswege aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op een
voorziening, indien de inzet daarvan door het college noodzakelijk wordt
geacht. Het college bepaalt welke voorziening of combinatie van voorzieningen
wordt aangeboden.
2.
De
aanspraak op voorzieningen is beperkt tot personen die woonplaats hebben in de
gemeente Delft. Indien na aanvang van een voorziening de woonplaats van een
rechthebbende wijzigt, is het college bevoegd te bepalen of de voorziening
desondanks kan worden voortgezet. Van toepassing is artikel 40, lid 1. van de
wet.
3.
Er
bestaat geen aanspraak op ondersteuning of een voorziening indien sprake is van
een voorliggende voorziening, welke naar het oordeel van het college in
voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van de aanvrager.
4.
Het
college kan één of meerdere subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de
verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of
budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke
voorziening.
Artikel 4. Verplichtingen.
1. De
uitkeringsgerechtigde is vanaf de dag van de melding bij het CWI verplicht:
a. naar
vermogen te trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen die leidt tot
uitkeringsonafhankelijkheid;
b. ervoor te
zorgen dat hij/zij geregistreerd is en blijft als werkzoekende bij het CWI;
c. algemeen
geaccepteerde arbeid te aanvaarden;
d. na te
laten hetgeen inschakeling in de arbeid belemmert;
e. mee te
werken aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding en aan
scholing of een opleiding die het college noodzakelijk acht;
f. een
trajectplan, opgesteld door een van gemeentewege aangewezen
re-integratiebedrijf, tijdig te ondertekenen;
g. beschikbaar
te zijn voor door het college aangeboden voorzieningen, mee te werken aan het
verkrijgen van die voorzieningen, daarvan gebruik te maken en gehoor geven aan
een oproep van de gemeente / re-integratiebedrijf om daartoe op een aangegeven
tijd en plaats te verschijnen.
2. De
niet-uitkeringsgerechtigde en de Anw-er zijn vanaf de dag van de melding bij
het CWI verplicht:
a. naar
vermogen te trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;
b. ervoor te
zorgen dat hij/zij geregistreerd is en blijft als werkzoekende bij het CWI;
c. algemeen
geaccepteerde arbeid te aanvaarden;
d. na te
laten hetgeen inschakeling in de arbeid belemmert;
e. mee te
werken aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding en aan
scholing of een opleiding die het college noodzakelijk acht;
f. een
trajectplan, opgesteld door een van gemeentewege aangewezen
re-integratiebedrijf, tijdig te ondertekenen;
g. beschikbaar
te zijn voor door het college aangeboden voorzieningen, mee te werken aan het
verkrijgen van die voorzieningen, daarvan gebruik te maken en gehoor geven aan
een oproep van de gemeente / re-integratiebedrijf om daartoe op een aangegeven
tijd en plaats te verschijnen.
3. De persoon
die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die
voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze
verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden
voorziening heeft verbonden.
4. Indien de
uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het
gestelde in het eerste en derde lid, verlaagt het college de uitkering conform
hetgeen hierover is bepaald in de Maatregelenverordening.
5. Indien een
persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruikmaakt van een
voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid en derde lid, kan
het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of
gedeeltelijk terugvorderen.
6. Het
college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het eerste, tweede en
vijfde lid.
Artikel 5. Eigen bijdrage.
Het college kan bepalen dat de niet-uitkeringsgerechtigde of
de Anw-er, aan wie een voorziening wordt aangeboden, een eigen bijdrage is
verschuldigd. De wijze waarop, de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder
een zodanige bijdrage wordt opgelegd, worden door het college vastgesteld.
Artikel 6. Beleidsplan.
Periodiek, maar tenminste één keer per vier jaar, wordt door
het college een plan aan de raad ter vaststelling aangeboden, waarin in ieder
geval de aard, de omvang en het financiële kader van de aan te bieden
voorzieningen aan de orde komt.
Artikel 7. Beleidsverslag.
Periodiek, maar tenminste één keer per vier jaar, wordt door
het college een verslag ter vaststelling aan de raad aangeboden, waarin wordt
gerapporteerd over de wijze waarop en de mate waarin het plan, als bedoeld in
het vorige artikel, ten uitvoer is gebracht.
Hoofdstuk 3. Voorzieningen.
Artikel 8. Algemene bepalingen over voorzieningen.
1. In het
beleidsplan als bedoeld in artikel 6 wordt vastgelegd welke voorzieningen het
college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden
voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.
2. Een
voorziening wordt alleen ingezet als zonder die voorziening het vinden van
algemeen geaccepteerde arbeid naar het oordeel van het college niet mogelijk
is.
3. Bij de
inzet van voorzieningen kiest het college voor die voorziening die beschikbaar,
adequaat en toereikend is voor het doel dat met het traject beoogd wordt.
4. Het
college kan een voorziening beëindigen:
a. indien de
persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in
artikel 4 van deze verordening dan wel in artikel 9 van de wet, Ioaw of Ioaz niet
nakomt;
b. indien de
persoon die deelneemt aan de voorziening niet meer behoort tot de doelgroep van
de wet, Ioaw of Ioaz;
c. indien de
persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt en hierdoor
uitkerings-onafhankelijk wordt;
d. indien
naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan de
arbeidsinschakeling.
1. Indien
arbeidsinschakeling in een reguliere werkkring naar het oordeel van het college
nog niet mogelijk is, kan het college ten behoeve van de uitkeringsgerechtigde,
de Anw-er en de niet-uitkeringsgerechtigde een arbeids-overeenkomst tussen de
belang-hebbende en een werkgever subsidiëren, al dan niet in aansluiting op één
of meer andere voorzieningen.
2. Het
college stelt regels met betrekking tot de hoogte van de subsidie, zoals
bedoeld in het eerste lid, de voorwaarden waaronder deze subsidie wordt
toegekend en de voorwaarden die aan het ontvangen van deze subsidie worden
verbonden.
3. Indien
arbeidsinschakeling in een reguliere werkkring naar het oordeel van het college
nog niet mogelijk is, kan het college aan een uitkeringsgerechtigde, de Anw-er
en de niet-uitkeringsgerechtigde een dienstverband aanbieden, gericht op
arbeidsinschakeling;
4. De
werknemer wordt voor het verrichten van arbeid, zoals bedoeld in het derde lid,
gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een
schriftelijke overeenkomst.
5. Het
college stelt regels met betrekking tot de voorwaarden waaronder de
detachering, zoals bedoeld in het vierde lid, wordt toegekend.
1. Het
college kan aan een uitkeringsgerechtigde toestaan met behoud van uitkering
gedurende ten hoogste 24 uur per week activiteiten te verrichten bij een
werkgever. Deze activiteiten dienen gericht te zijn op arbeidsinschakeling, zo
mogelijk bij de werkgever die de werkplek aanbiedt.
2. Het
college stelt regels met betrekking tot de voorwaarden die aan het werken met
behoud van uitkering zijn verbonden.
Artikel 11. De loonkostensubsidie.
1. Het
college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een persoon bedoeld in
artikel 1 sub b, c en d van deze
verordening een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling.
2. Het
college stelt regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte en de verplichtingen
die aan de subsidie worden verbonden.
1. Het
college kan aan personen bedoeld in artikel 1 sub b, c en d van deze verordening een premie toekennen.
2. Het
college stelt regels ten aanzien van de hoogte en de verplichtingen die aan de
premie worden verbonden.
Hoofdstuk 4. Slotbepalingen.
Artikel 15. Bevoegdheid college.
1.
In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet,
beslist het College.
2.
Het College kan in bijzondere gevallen afwijken van de
bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van
overwegende aard leidt.
Artikel 16. Overgangsrecht.
Met de inwerkingtreding van deze verordening gelden de
dienstbetrekkingen bedoeld in artikel 4 van de Wet Inschakeling Werkzoekenden
en arbeidsovereenkomsten als bedoeld in artikel 5, eerste lid van die wet en de
dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 6 van het Besluit Instroom en
Doorstroombanen als voorzieningen in artikel 7, lid 1 sub a van de wet.
Artikel 17. Inwerkingtreding.
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli
2008 en heeft onmiddellijke werking.
Artikel 18. Citeertitel.
Deze verordening kan worden aangehaald als: de
Re-integratieverordening Wet werk en bijstand.
Artikel 19. Intrekking bestaande verordeningen.
Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de
“Re-integratieverordening Wet werk en bijstand met reg.nr. 417554” ingetrokken.
Aldus
vastgesteld in de openbare raadsvergadering van d.d. ……………
G.A.A. Verkerk, voorzitter
H.G.L.M. Camps, secretaris
Bekendgemaakt op:
Artikelgewijze toelichting.
Aanhef en Artikel 1. Begripsomschrijvingen.
In de aanhef is expliciet gewezen
op de EU-verordening betreffende staatssteun, die voorschrijft dat wanneer
sprake is in een gemeentelijke regeling van werkgelegenheidssteun aan
bedrijven, een verwijzing naar deze verordening noodzakelijk is, inclusief de
vindplaats in het Publicatieblad. Aan deze verplichting is hiermee voldaan.
Met het in de begripsbepalingen
aangehaalde begrip ‘algemeen geaccepteerde arbeid’ wordt bedoeld arbeid die
algemeen maatschappelijk aanvaard is. Werkzaamheden die niet algemeen
geaccepteerd zijn, zoals prostitutie, worden hiermee uitgesloten. Ook
werkzaamheden die ingaan tegen de integriteit van de persoon, zoals
werkzaamheden die gewetensbezwaren oproepen, worden uitge-sloten.
De overige begripsbepalingen van
artikel 1. spreken verder voor zich.
De WWB geeft aan het college de
verant-woordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden
aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op
ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat het liefst zou zien. Het
is aan het college om te zorgen voor een voldoende aanbod van
re-integratie-instrumenten, maar het college heeft daarbij te maken met
beperkte middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een
veelheid aan sociaal-economische factoren.
Re-integratieinstrumenten worden
alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde
arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de instrumenten alleen ingezet als
aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die instrumenten
het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk
wordt. Re-integratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee
wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de
werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te
bereiken. Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare tijd termijn niet
tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie
een doel van de inzet van re-integratie-instrumenten zijn. Ook in dat geval
geldt dat het instrumentbeschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend
moet zijn voor het beoogde doel.
De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de
inhoud van het traject ligt bij het college, dat immers ook verantwoordelijk is
voor de effectieve en doel-gerichte inzet van schaarse middelen.
In de WWB is in artikel 10, derde lid
aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die
ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing
naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing geeft de gemeente
nog eens expliciet aan voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te
zetten.
Artikel 3. Aanspraak.
Naast de verantwoordelijkheid van gemeenten
om voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan te bieden, is in de wet een
aanspraak van de betrokkene opgenomen op ondersteuning door de gemeente bij
re-integratie. Het gaat daarbij niet om een recht op een specifieke
voorziening, maar om het recht om door de gemeente geholpen te worden bij
re-integratie. Een dergelijke aanspraak stimuleert de eigen
verantwoordelijkheid van de betrokkene voor zijn re-integratie en kan ertoe
bijdragen dat gemeenten niet ten onrechte personen negeren of over het hoofd
zien bij het aanbieden van voorzieningen. Het is aan de gemeente om te
beoordelen op welke wijze het verzoek van de betrokkene wordt gehonoreerd. De
gemeente bepaalt allereerst, mede op basis van het re-inte-gratieadvies van het
CWI, of een ondersteuning richting arbeidsinschakeling noodzakelijk is.
Vervolgens moet de gemeente bepalen uit welke
elementen deze ondersteuning bestaat.
Het uiteindelijke aanbod moet passen binnen
wat de gemeente, mede gelet op de beschikbare financiële kaders, in de
re-integratieverordening heeft opge-nomen.
De gemeente kan middels het
beleidsplan of in de begroting een verdeling maken van de middelen over de
verschillende voorzieningen. Het ontbreken van financiële middelen alleen kan
geen reden zijn voor afwijzing van een aanvraag, echter wel voor een specifieke voorziening. De
gemeente dient dan na te gaan welke andere of goedkopere alternatieven er
beschikbaar zijn waar naartoe kan worden uitgeweken.
Artikel 40 van de wet bepaalt dat
recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar men
woonplaats heeft. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing verklaard op
de aanspraak op ondersteuning en voorzieningen in het kader van re-integratie.
Omdat bij verhuizing naar een (rand)gemeente het niet altijd logisch is iemand
het recht op voltooiing van een voorziening te ontzeggen, uitsluitend op grond
van die verhuizing, maakt deze bepaling het college bevoegd om van de algemene
regel af te wijken en de voorziening voort te zetten totdat deze is afgerond.
Het is aan het college te bepalen hiervoor te zijner tijd hiervoor regels op te
stellen.
Artikel 4. Verplichtingen.
Deelname aan re-integratie is niet
vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een
uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Hiervoor wordt verwezen naar de
Maatregelenverordening. De Maatregelen-verordening regelt het opleggen van een
maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet.
Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald
percentage en voor een bepaalde duur.
Voor diegenen zonder uitkering moeten
voor-waarden aan het re-integratietraject gekoppeld worden. Deze gelden
vanzelfsprekend ook voor de bijstandsgerechtigden. Het niet nakomen van deze
verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of de
gevraagde ondersteuning te weigeren. Ook is denkbaar dat gemaakte kosten op de
belanghebbende worden verhaald, als door verwijtbaar handelen een traject niet
tot het gewenste resultaat leidt. Om die mogelijkheid open te houden, is het
wenselijk dat de belangrijkste voorwaarden voor het behalen van succes als
verplichting zijn opgenomen.
Het is mogelijk dat verplichtingen met de
komst van nieuwe wetgeving (bijv de inschrijfplicht CWI voor nuggers)
veranderen.
Natuurlijk heeft de belanghebbende ook
rechten. Deze rechten zijn meestal elders in wet- of regelgeving ondergebracht.
Tegen beslissingen op grond van deze verordening bestaat bezwaar en beroep open
op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Artikel 5. Eigen bijdrage.
Het opleggen van een eigen bijdrage voor een voorziening kan
in de rede liggen indien sprake is van een niet-uitkeringsgerechtigde met een
partner met een inkomen. Er kunnen zich situaties voor-doen waarin het
onredelijk wordt geacht, gezien de hoogte van het inkomen, om een voorziening
geheel gratis te verstrekken. Tevens kan van een eigen bijdrage een
stimulerende werking uitgaan in het vervolbrengen van een traject. Daarom is
het college bevoegd verklaard om een eigen-bijdrage-systematiek te ontwerpen,
indien daaraan behoefte blijkt te bestaan.
Artikel 6. Beleidsplan.
Voor de methodiek van een periodiek door de raad vast te
stellen beleidsplan met betrekking tot re-integratie van werkzoekenden is
gekozen, omdat daarmee wordt bereikt dat concreet en gedetailleerd kan worden
beschreven welke doelen worden nagestreefd, welke voorzieningen worden ingezet
voor welke groepen, wat het financiële belang is, alsmede de kwantificering van
de diverse instrumenten.
Op deze wijze kan de raad de ontwikkelingen rond de
re-integratie op de voet volgen en controleren of met het door het college
vastgestelde beleid sprake is van een evenwichtige verdeling van aandacht,
voorzieningen en financiën over de verschillende doelgroepen en subdoelgroepen
en of verant-woorde keuzes worden gemaakt bij het toeleiden naar werk van
belanghebbenden die werk en zorg moeten combineren.
Er wordt genoemd welke onderwerpen in principe in het
beleidsplan verder uitgewerkt worden. Het betreft hier geen limitatieve
opsomming.
Artikel 7. Beleidsverslag.
Door periodiek verantwoording af te leggen over de resultaten van eerder voorgenomen beleid ontstaat een voortdurend toetsingskader van de effecten van beleid en kan waar nodig tijdig worden bijgesteld, verruimd of juist beperkt, al naar gelang de uitkomsten.
Artikel 8. Algemene bepalingen over voor-zieningen.
Dit artikel strekt ertoe enkele
zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die
voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste
lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van
voorzieningen bevat.
Re-integratie-instrumenten worden
alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde
arbeid niet mogelijk is. Instrumenten als schuldhulpverlening, sociaal medische
advise-ring, kinderopvang, individuele begeleiding van gemeentelijke
consulenten en verzuimaanpak behoren nadrukkelijk tot deze aanpak.
Bovendien
worden de instrumenten alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken
dat door de inzet van die instrumenten het vinden van algemeen geaccepteerde
arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt.
Het vierde lid geeft aan dat het college een
voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder
beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een
werkgever of het opzeggen van de arbeids-overeenkomst bij een detacheringsbaan.
Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelf-sprekend de toepasselijke
bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige
rechts-positieregeling in acht te worden genomen.
De gemeente heeft de
mogelijkheid om een arbeids-overeenkomst tussen een werkgever en een
belanghebbende te subsidiëren. Met deze banen is de werknemer rechtstreeks in
dienst van de werkplekverschaffende werkgever.
Het derde lid biedt de
mogelijkheid tot het aangaan van een dienstverband en in het vierde lid wordt
bepaald dat het gaat om detachering.
Dit artikel geeft de mogelijkheid
tot het inzetten van werkgerichte activiteiten met behoud van uitkering, om
deelnemers zoveel mogelijk in het werktempo te houden of te brengen en een
snelle terugkeer op de arbeidsmarkt en uitstroom uit de uitkering mogelijk te
maken. Deelnemers blijven verplicht te sollici-teren en worden ondersteund met
enige vorm van begeleiding en scholing.
Werken met behoud van uitkering vindt plaats op basis van een overeenkomst, waarin het doel van de activiteiten, de wijze van begeleiding en de aansprakelijkheid vastgelegd zijn.
Artikel 11. De loonkostensubsidie.
Met het verstrekken van subsidie
aan een werkgever bij het aangaan van een arbeids-overeenkomst met een
werkzoekende kan de gemeente ondersteuning bieden bij het regulier in dienst
nemen van personen die tijdelijk extra ondersteuning nodig hebben.
In de WWB is geregeld in artikel
31 lid 2 sub j dat jaarlijks een activeringspremie kan worden verstrekt. Dit
artikel geeft het college de mogelijk-heid een dergelijke premie aan een
persoon toe te kennen, waarbij de inzet met name gericht zal zijn op een
stimulans tot het volgen van activiteiten.
Met dit artikel wordt het college
de mogelijkheid geboden om een persoonsgebonden budget (PRB) aan een deelnemer te verstrekken. Met de
inzet van een PRB kan een klant zelf zijn/haar traject naar werk inkleuren.
Hiermee wordt een grote mate van verantwoordelijkheid bij de klant zelf gelegd.
Artikel 14. Bevoegdheid college.
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 15. Overgangsrecht.
Met het wegvallen van de Wiw en I/D regelgeving is ook de
basis verdwenen waarop werkgevers subsidie in dit kader kregen dan wel
werknemers die werkzaam waren in de Wiw
gesubsidieerd konden worden.
Door middel van het aanwijzen van dit soort
dienstbetrekkingen als zijnde voorzieningen in het kader van de WWB blijft het
mogelijk subsidies te verstrekken ten behoeve van deze werknemers.
Artikel 16. Inwerkingtreding.
Deze verordening heeft onmiddellijke werking. Dit betekent
o.a. dat op bezwaarschriften ingediend tegen besluiten genomen onder de thans
in te trekken verordening wordt beslist met toepassing van de nieuwe
verordening.
Artikel 17. Citeertitel.
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 18. Intrekking bestaande verordeningen.
Dit artikel spreekt voor zich.