INHOUD

 

 

1. Inleiding.

 

2.     Aanpassingen Maatregelenverordening.

 

2.1. Recidive op recidive.

2.2. Het moment van effectueren van de maatregel: ‘lik op stuk’.

2.3. Aanpassing beleid in geval van een ongenoegzaam besef van verantwoordelijk voor de kosten van bestaan.

2.4. Verschijningsplicht.

2.5. Bijzondere verplichtingen.

2.6. Overdracht van oudere cliënten naar de SVB.

2.7. Technische en tekstuele wijzigingen.

2.7.1. Het ondertekenen van het trajectplan.

2.7.2. Inburgeringstrajecten.

2.7.3. Overgangsbepalingen.

 

3. Aanpassingen Re-integratieverordening.

 

3.1. Het breder inzetten van re-integratiemiddelen voor nuggers.

3.2. Het toepassen van nieuwe vormen van gesubsidieerde arbeid.

3.3. Aansluiting op de verplichtingen van de maatregelenverordening.

 

4. Resumé te nemen beslissingen.

 


1. Inleiding.

 

Burgers hebben, indien zij beschikken over onvoldoende financiële middelen, recht op een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand (WWB). De WWB geeft aan uitkeringsgerechtigden, niet uitkeringsgerechtigden (nuggers) en mensen met een inkomen uit de Algemene nabestaanden wet (Anw-ers) ook het recht op ondersteuning bij re-integratie op de weg naar economische zelfstandigheid.

 

Naast dit recht op een uitkering en ondersteuning bij re-integratie heeft de uitkeringsontvanger (en in geval van ondersteuning ook de nugger en Anw-er) ook een aantal verplichtingen. Zo bestaat er o.a. de plicht om mee te werken aan re-integratie en de plicht om de gemeente te voorzien van alle noodzakelijke informatie om het recht op de uitkering te kunnen vaststellen. Om deze verplichtingen te kunnen afdwingen heeft de gemeente de mogelijkheid een maatregel op te leggen (of zoals de WWB zegt: de hoogte van de uitkering af te stemmen op het betoonde besef van verantwoordelijkheid).

 

De gemeente is op grond van artikel 8 en artikel 18 WWB verplicht haar beleid betreffende het opleggen van maatregelen en de rechten en plichten rondom re-integratie, vast te leggen in verordeningen. Met de invoering van de WWB in 2004 zijn de Delftse Maatregelen- en Re-integratieverordening vastgesteld.

De Maatregelenverordening (vastgesteld op 27 mei 2004 en van kracht geworden op 9 juli 2004) geeft alle verplichtingen van WWB gerechtigden weer en regelt het opleggen van een maatregel als aan (één van) deze verplichtingen niet wordt voldaan.

De Re-integratieverordening (vastgesteld op 27 mei 2004 en van kracht geworden op 9 juli 2004) regelt de aanspraak op voorzieningen, de voorwaarden waaronder deze voorzieningen worden aangeboden en geeft de verplichtingen weer die deelnemers aan voorzieningen hebben. Bij het niet nakomen van deze verplichtingen wordt verwezen naar de Maatregelenverordening.

 

Omdat er zich de afgelopen tijd een aantal beleidswijzigingen, op Rijks- en gemeente niveau, hebben plaats gevonden, dienen beide verordeningen, deels inhoudelijk en deels technisch, te worden aangepast.

 

Voor de maatregelenverordening is het gewenst de verordening aan te passen om:

 

Voor de re-integratieverordening is het gewenst de verordening aan te passen om:

 

In deze nota worden de aan te passen onderwerpen nader uitgelegd en wordt voorgesteld de bijgevoegde nieuwe Maatregelen- en Re-integratieverordening vast te stellen.

 

2. Aanpassingen Maatregelenverordening.

 

 

2.1. Herhaalde recidive (artikel 10, zesde lid en artikel 11 en 12, beiden het derde lid).

 

In het geval dat een verplichting niet wordt nagekomen, en indien er sprake is van verwijtbaarheid wordt een maatregel opgelegd. In die gevallen waarin de betrokkene binnen een bepaalde periode opnieuw zijn verplichtingen niet nakomt is er sprake van een recidive en wordt de maatregel verdubbeld.

In de praktijk doen zich situaties voor waarin betrokkene binnen deze periode na de vorige overtreding voor de derde of zelfs de vierde keer dezelfde regels overtreedt. Voor deze situaties is er niets geregeld in de huidige verordening. Weliswaar biedt deze de mogelijkheid om op individuele gronden een zwaardere maatregel op te leggen, maar dit leidt tot willekeur.

 

Daarom is in de aangepaste verordening opgenomen dat in alle gevallen van een herhaalde recidive de vorige opgelegde maatregel wordt verdubbeld, waarbij in eerste instantie de hoogte van de maatregel wordt verdubbeld. Indien dit niet mogelijk is omdat de opgelegde maatregel reeds betrekking heeft op de volledige uitkering (100%) dan wordt de duur van de maatregel verdubbeld. Om cliënten niet voor een periode van vele maanden uit te sluiten wordt voorgesteld de periode van uitsluiting te beperken tot maximaal een aaneengesloten periode van drie maanden.

 

In de huidige verordening worden verschillende termijnen genoemd om te bepalen of een bepaalde herhaalde verwijtbare gedraging moest worden gezien als recidive. Dit leidt tot onduidelijkheid. In de nieuwe verordening wordt voor de beoordeling of er sprake is van recidive voor alle gedragingen dezelfde periode gehanteerd, namelijk een periode van één jaar (12 maanden).

Daar waar volgens de huidige verordening een periode van 2 jaar wordt gehanteerd is er sprake van een verbetering voor de cliënt.

 

2.2. Het moment van effectueren van de maatregel: ‘lik op stuk’ (artikel 7, eerste tot en met het derde lid).

 

In het geval van het opleggen van een maatregel in de vorm van een korting op de uitkering wordt deze conform de huidige verordening opgelegd bij de betaling van de maand volgend op de maand waarin de beschikking is ontvangen. Dit kan betekenen dat de maatregel wordt opgelegd bijna twee maanden nadat de beschikking is verzonden, en nog langer nadat de verwijtbare gedraging[1] heeft plaatsgevonden.

Om de maatregel sneller te kunnen opleggen (lik op stuk) is  in de nieuwe verordening vastgelegd dat de maatregel wordt uitgevoerd direct nadat belanghebbende van het besluit kennis heeft kunnen nemen.

 

2.3. Aanpassing beleid in geval van een ongenoegzaam besef van verantwoordelijk voor de kosten van bestaan (artikel 14, tweede lid).

 

Het hebben van een vermogen (meer dan het maximaal vrij te laten bedrag aan vermogen) is een reden om geen bijstand te verlenen. Van burgers wordt verwacht dat indien zij een vermogen hebben, dat zij dit, alvorens een beroep te doen op de WWB op een verantwoorde manier aanwenden voordat bijstand wordt aangevraagd.

De gemeente wordt geconfronteerd met situaties waarin een aanwezig vermogen op een niet verantwoorde manier is besteed. Met andere woorden: men heeft eerder dan nodig een beroep gedaan op bijstand.

 

Het is ook mogelijk dat betrokkenen om wat voor reden dan ook geen aanspraak hebben gemaakt op een voorliggende voorziening, en daarmee te snel een beroep moeten doen om bijstand. Ook dit kan een reden zijn een maatregel op te leggen.

 

Met de huidige verordening bestond reeds de mogelijkheid hiervoor een maatregel op te leggen. De hoogte van de maatregel is afhankelijk van de periode dat men eerder dan noodzakelijk een beroep moet doen op bijstand. Dit criterium bleek niet goed werkbaar. Er is daarom gekozen om de hoogte van de maatregel in deze gevallen af te stemmen op de hoogte van het bedrag waarvoor de gemeente is benadeeld.

 

Omdat  WIZ recent geconfronteerd werd met enkele situaties waarin binnen een korte periode grote bedragen onverantwoord werden ingeteerd is een extra, zwaardere categorie toegevoegd.

 

2.4. Verschijningsplicht (artikel 9, derde categorie, onder d).

 

Een van de WWB verplichtingen is dat de belanghebbende in het kader van de uitvoering van de wet gedwongen kan worden op een door de gemeente vastgestelde tijd en plaats te verschijnen. Cliënt kan ook worden opgeroepen door een door het college aangewezen bedrijf of instelling, die in het kader van de wet belast is met (een deel) van de uitvoering, zoals een re-integratiebedrijf of een instelling die sociaal medische adviezen verstrekt. De cliënt is verplicht om ook aan deze oproepen gehoor te geven.

In de huidige verordening bleek niet expliciet te zijn opgenomen dat, indien een cliënt die deze verplichting niet nakomt, een maatregel opgelegd moet worden. In de nieuwe verordening is dit expliciet opgenomen.

 

2.5. Bijzondere verplichtingen (artikel 16).

 

De WWB heeft de mogelijkheid om op grond van artikel 55 bijzondere verplichtingen op te leggen. Deze verplichtingen moet gericht zijn op de re-integratie of verband houden met het aard en doel van de verstrekte bijstand. Voorbeelden hiervan zijn verplichtingen die kunnen worden opgelegd aan een cliënt om als verzuimcontrole een bezoek te brengen aan een bedrijfsarts, of het zich onder medische behandeling te stellen. Ook andere verplichtingen zijn denkbaar, zoals meewerken aan een schuldregeling.

Om dit af te kunnen dwingen is artikel 16 opgenomen in de verordening.

 

2.6. Overdracht van oudere cliënten naar de SVB (artikel 17).

 

Met ingang van 1-1-2008 worden aanvullende uitkeringen in het kader van de WWB aan Delftse burgers van 65 jaar en ouder, die geen recht hebben op volledige uitkering krachtens de Algemene Ouderdomswet (AOW) uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB verstrekt AOW-uitkeringen. Het mandaat tot het volledig beslissen op alle handelingen betreffende de WWB voor deze groep burgers wordt overgedragen aan de SVB.

Dit betekent ook dat de SVB maatregelen zal opleggen in die gevallen dat de betrokkene zijn verplichtingen niet nakomt. In de praktijk zal dit voor deze groepen cliënten alleen het geval zijn als er sprake is van het schenden van de informatieplicht (er bestaat immers geen re-integratieverplichting meer).

In de huidige Delftse maatregelenverordening is recent een artikel opgenomen waarin is vastgelegd dat voor het opleggen van maatregelen aan deze groep Delftse burgers het maatregelenbeleid van de SVB van toepassing is.

 

2.7. Technische en tekstuele wijzigingen.

 

2.7.1.      Het ondertekenen van het trajectplan (artikel 9, derde categorie, onder b en c).

Toen de huidige verordening van kracht werd, werd bij het besluit tot toekenning van een uitkering tevens een gemeentelijk trajectplan meegestuurd. Van de betrokkenen werd verwacht dat hij dit ondertekende en terugstuurde naar WIZ.

Inmiddels wordt het trajectplan niet meer opgesteld door de gemeente, maar door een door de gemeente aangewezen re-integratiebureau. Ook in dit geval dienen betrokkenen dit trajectplan te ondertekenen als eerste stap op weg naar re-integratie. Feitelijk betreft dit een tekstuele wijziging.

 

2.7.2.      Inburgeringstrajecten (artikel 9, derde categorie, onder c).

 

Van de betrokkenen wordt verwacht dat zij, indien men behoort tot de groep inburgeringsplichtigen die een aanbod aanvaarden van de gemeente in het kader van een inburgeringstraject, deelnemen aan de activiteiten die behoren tot dit traject. In de huidige verordening wordt verwezen naar de Wet Inburgering Nieuwkomers. Deze wet is met ingang van 1-1-2008 vervallen en wordt vervangen door de Wet inburgering. Daarbij hoort ook de gemeentelijke verordening en andere wet- en regelgeving. Door te verwijzen naar de samenhangende wet- en regelgeving is ook dit opgenomen in de verordening.

 

2.7.3.      Overgangsbepalingen (artikel 20).

 

Tot slot enkele overgangsbepalingen opgenomen, waarin wordt geregeld of een bepaalde maatregelwaardige gedraging valt onder de oude of de nieuwe verordening. Hiermee wordt voor zowel de burger als de uitvoering duidelijkheid gegeven.

 

 

3. Aanpassingen Re-integratieverordening.

 

De Re-integratieverordening regelt de aanspraak op ondersteuning en de plichten die daarbij horen. Tevens biedt deze verordening de basis waarop voorzieningen kunnen worden aangeboden. In beleidsplannen wordt hier nadere invulling aan gegeven. In deze beleidsplannen wordt veel aandacht besteed aan de financiele kaders, de omvang van voorzieningen en aan de kwaliteit en kwaliteitsborging van de aangeboden voorzieningen. Kwaliteitseisen worden vorm gegeven in inkoop-kaders en inkoopbestekken d.m.v. het stellen van inkoopvoorwaarden en –eisen. Sturing op kwaliteit vindt plaats via een uitgebreide monitorings- en verantwoordingssystematiek t.a.v. externe en interne re-integratiebedrijven en -activiteiten.

Organisatorische borging van het kwaliteitsproces wordt vorm gegeven door het contractmanagement en -beheer.

 

3.1.     Het breder inzetten van re-integratiemiddelen voor nuggers (artikel 3, 8, 9, 10, 11, 12 en 13).

 

Met de nota ”Re-integratie van niet-uitkeringsgerechtigden 2008-2011” van 27 januari jl. is het beleid rondom nuggers aangepast. Uitgangspunt in dit beleid is dat er een groter bereik onder nuggers moet plaats vinden en dat nuggers zo goed mogelijk ondersteund moeten worden bij hun re-integratie op de arbeidsmarkt. Daartoe moeten ze van het gehele re-integratieinstrumentarium gebruik kunnen maken.

Redenen hiertoe zijn in eerste plaats emancipatorisch van aard (de meeste nuggers zijn herintredende vrouwen) en tevens wordt hiermee meer gebruik gemaakt van dit (verborgen) arbeidspotentieel.

In de huidige re-integratieverordening kunnen nuggers van alle re-integratie-instrumenten gebruik maken met uitzondering van de verschillende vormen van gesubsidieerde arbeid. Om ook dit instrument voor nuggers toegankelijk te maken zijn in alle daartoe bepalende artikelen de nuggers als doelgroep toegevoegd.

 

3.2.     Het toepassen van nieuwe vormen van gesubsidieerde arbeid  (artikel 9, 10, 11).

 

Een belangrijk re-integratieinstrument is het creëren van gesubsidieerde arbeidsplaatsen. De vormen van gesubsidieerde arbeid zijn altijd gebaseerd op een drietal principes: het in dienst nemen van werkzoekenden en detacheren bij werkgevers, het geven van loonkostensubsidies aan werkgevers en het werken met behoud van uitkering. De manier waarop de gemeente dit doet is altijd vastgelegd in een door het gemeentebestuur vastgesteld plan. De re-integratieverordening biedt de basis voor het creëren van gesubsidieerde arbeid.

In de huidige verordening zijn de op dit moment toepasbare regelingen met naam en belangrijkste randvoorwaarden genoemd. Deze regelingen zijn echter aan verandering onderhevig als gevolg van Rijksregelgeving, evaluatie, bijsturing, etc. Zo zijn o.a. de in de oude verordening genoemde proefplaatsingen aangepast in het huidige instrument Werkwijzer.

Om het telkens aanpassen van de verordening te voorkomen zijn in de nieuwe verordening alleen de eerder genoemde principes verankerd en wordt de invulling daarvan door B&W nader bepaald. Hierdoor is beleidsvrijheid gecreëerd om het instrument gesubsidieerde arbeid zo optimaal mogelijk te blijven inzetten en door te ontwikkelen.

 

3.3.     Aansluiting op de verplichtingen van de maatregelenverordening (artikel 4).

 

De verplichtingen aangaande re-integratie, die genoemd zijn in de Maatregelen-verordening, dienen nauw aan te sluiten met die in de re-integratieverordening, zodat bij het niet nakomen van re-integratieverplichtingen, de Maatregelen-verordening conform van toepassing is. Deze verplichtingen zijn, met deze nieuwe verordeningen, volgens dit principe beter op elkaar afgestemd.

 

 

4. Resumé te nemen beslissingen.

 

Voorgesteld wordt: De gemeenteraad voorstellen:

 

  1. de Maatregelenverordening WWB 2008 vast te stellen;
  2. de Re-integratieverordening WWB 2008 vast te stellen;
  3. de Maatregelenverordening WWB 2008 op 1 juli 2008 in werking te laten gaan;
  4. de Re-integratieverordening WWB 2008 op 1 juli 2008 in werking te laten gaan;
  5. de huidige Maatregelenverordening WWB in te trekken met ingang van 1 juli 2008;
  6. de huidige Re-integratieverordening WWB in te trekken met ingang van 1 juli 2008.


[1] Bijvoorbeeld: de verwijtbare gedraging vindt plaats medio mei. Betrokkene wordt opgeroepen binnen een redelijke termijn. De betaling over mei is volledig. Begin juni wordt een beschikking verzonden. Conform de verordening wordt de maatregel geëffectueerd bij de betaling over juli. De uitkering wordt betaald in de laatste week, dus ca. 2½ maand na het verwijtbare gedrag.