Samenvatting 3
1.
Inleiding 5
2.
Volwasseneneducatie in relatie tot de Wwb 6
2.1 Uitgangspunt 6
2.2 Nadere uitwerking per categorie 6
2.2.1 Basiseducatie 6
2.2.2 Beroepsgerichte
scholing 6
2.2.3 Hoger onderwijs 7
3.
Basiseducatie 8
3.1 Definitie
basiseducatie 8
3.2 Aanbod basiseducatie 8
3.3 Evaluatie afgelopen jaren en leerpunten 9
3.4 Doelgroep 10
3.5 Toelatingsvoorwaarden 11
3.6 Financiering 12
3.6.1 Web 12
3.6.2 Wwb 12
3.6.3 Eigen bijdrage 12
4.
Beroepsgerichte scholing (t/m MBO niveau 2) 15
4.1 Definitie beroepsgerichte
scholing 15
4.2 Evaluatie afgelopen jaren en
leerpunten 15
4.3 Doelgroep 17
4.4 Doel 17
4.5 Toelatingsvoorwaarden 18
4.6 Uitvoering 19
4.7 Financiering 19
4.7.1 Scholing als onderdeel
van een re-integratietraject 19
4.7.2 Scholing als los
instrument binnen een gemeentelijke trajectaanpak 20
4.7.3 Scholing vanuit het
Persoonsgebonden Re-integratie Budget 20
5.
Hoger onderwijs 21
5.1 Definitie hoger onderwijs 21
5.2 Evaluatie afgelopen jaren en leerpunten 21
5.2.1 MBO niveau 3/4 21
5.2.2 HBO en WO 21
5.3 Doelgroep 22
5.4 Toelatingsvoorwaarden 22
5.5 Financiering 23
6.
Randvoorwaarden 24
6.1 Voorliggende voorzieningen 24
6.2 Computers in de bijstand 24
6.3 Kinderopvang 24
6.4 Reiskosten 25
6.5 Bijbehorende leermiddelen 25
6.6 Verzuim 25
7.
Ketensamenwerking 26
8.
Ontwikkelingen die mogelijk leiden tot aanpassingen van het
scholingsbeleid 26
8.1 Participatiefonds 26
8.2 Werkleerplicht 26
8.3 Verplichte
scholing voor alleenst. ouders met kinderen jonger dan 5 jaar 27
9. Proces 28
10. Gevraagde besluiten 28
Bijlage 1: Afkortingenlijst 30
Bijlage 2: Evaluatie Scholing en Bijstand 31
Samenvatting
De
in deze nota beschreven volwasseneneducatie betreft alle scholing die de
gemeente Delft aanbiedt aan haar inwoners van 18 jaar en ouder. De gemeente
kiest ervoor om volwasseneneducatie als instrument in te zetten, bij voorkeur
als onderdeel van een traject gericht op werk of maatschappelijke activering.
Doelgroepen voor wie ondersteuning vanuit volwasseneneducatie met name van
belang is, zijn: burgers zonder werk, burgers met een zwakke positie op de
arbeidsmarkt, jongeren zonder startkwalificatie, burgers met een niet-actuele
opleiding of een opleiding gevolgd in een ander land, en laaggeletterden. In deze
nota wordt een advies gegeven over hoe de gemeente Delft de komende jaren met
volwasseneneducatie om wil gaan. De kern van dit advies is dat het
scholingsbeleid de komende jaren ruimhartiger zal worden ingezet.
In
hoofdstuk 2 van deze nota wordt de relatie van volwasseneneducatie en de Wet
werk en bijstand (Wwb) uiteengezet. Het uitgangspunt hierbij was en blijft de
kortste weg naar werk. Echter, de komende periode wordt deelname aan scholing
door uitkeringsgerechtigden ook gestimuleerd om uitstroom naar werk ook
duurzaam te laten zijn. Daarnaast kan scholing worden ingezet voor
niet-uitkeringsgerechtigden om hun positie op de arbeidsmarkt te verbeteren.
Het doel is het bevorderen van duurzame economische zelfstandigheid. In
beginsel wordt er ingezet op het volgen van een BBL-opleiding waarbij scholing
met werk wordt gecombineerd.
Volwasseneneducatie
wordt in deze nota onderverdeeld in drie categorieën:
Elk
van deze categorieën wordt in een apart hoofdstuk verder uitgewerkt.
Basiseducatie
betreft educatie aan volwassenen die deze scholing nodig hebben voor hun
persoonlijke ontplooiing en waarmee zij hun mogelijkheden voor maatschappelijke
(arbeids)participatie kunnen verbeteren. Deze vorm van scholing wordt
beschreven in hoofdstuk 3. Het aanbod bestaat uit cursussen Sociale
Redzaamheid, Breed Maatschappelijk Functioneren, Nederlands als tweede taal
(NT2) en VAVO. Sinds de invoering van de Wet inburgering per 1 januari 2007 is
het cursistenaantal in de basiseducatie sterk teruggelopen en het accent binnen
het aanbod verschoven van NT2 (dat nog maar aan een beperkte doelgroep mag
worden aangeboden) naar Sociale Redzaamheid en Breed Maatschappelijk Functioneren.
Denk hierbij aan cursussen gericht op vrijwilligers, budgetterings-cursussen en
cursussen lezen & schrijven (NT1). Om de drempel voor deelname aan dit
cursusaanbod te verlagen en de werving van cursisten een impuls te geven wordt
voorgesteld om het bestaande beleid voor vergoeding van de eigen bijdrage van €
60,- voor deelname aan basiseducatie (momenteel van toepassing op Wwb-ers en
niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-gerechtigden in traject) voortaan ook toe te
passen op de categorie Delftse burgers die niet in traject zijn.
Hoofdstuk
4 behandelt beroepsgerichte scholing (t/m MBO niveau 2). Deze categorie
scholing heeft als doel het behalen van een startkwalificatie. Deze scholing
wordt steeds individueel getoetst en maakt deel uit van een trajectaanpak. Uit
landelijk onderzoek is naar voren gekomen dat als gekeken wordt naar
netto-effectiviteit van re-integratieinstrumenten, beroepsgerichte scholing er
in gunstige zin uitspringt als het wordt aangeboden in combinatie met werk. De
gemeente Delft stimuleert deelname aan beroepsgerichte scholing, waarbij in
beginsel uitgegaan wordt van een BBL-opleiding (beroepsbegeleidende leerweg) in
combinatie met werk of een stage. Voorgesteld wordt om deze scholing niet
alleen aan Wwb-ers, niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-gerechtigden aan te
bieden, maar ook toegankelijk te maken voor werkenden met een inkomen tot 130%
van de geldende bijstandsnorm. Op deze manier wordt ingezet op een duurzame
uitstroom uit de uitkering, en op positieverbetering van de werkende burger.
Dit past binnen het concept Delft Kennisstad, sluit aan bij de ambities van het kabinet omtrent Leven Lang Leren, en
past goed binnen het gemeentelijke anti-armoedebeleid. Hiertoe zijn
uitgangspunten, toelatingsvoorwaarden en uitvoeringsconsequenties geformuleerd.
De
laatste categorie scholing, hoger onderwijs, komt aan bod in hoofdstuk 5.
Hieronder valt MBO op niveau 3-4, HBO of WO met als doel positieverbetering van
de klant die dit wil en kan. Het volgen van een opleiding MBO op niveau 3-4 was
voorheen geen optie. Voorgesteld wordt om in het kader van loopbaanbevordering
de komende periode deze mogelijkheid wel te bieden aan Wwb-ers,
niet-uitkeringsgerechtigden, Anw-gerechtigden en werkenden met een inkomen tot
130% van de geldende bijstandsnorm. Hierbij zijn de uitgangspunten en
toelatingsvoorwaarden van beroepsgerichte scholing van toepassing.
Voor
HBO- en WO-opleidingen is specifiek gemeentelijk beleid van toepassing, conform
de nota “Scholing en bijstand” uit 2002. Dit beleid stelt hoger opgeleide
vluchtelingen en herintredende alleenstaande ouders met een niet-actuele hogere
opleiding in gelegenheid om met behoud van de uitkering het reeds behaalde HBO-
of WO-diploma op te waarderen naar Nederlandse maatstaven of weer bij te
scholen tot dat niveau. Voorgesteld wordt om een tweetal geconstateerde
knelpunten te herzien: De maximale scholingsduur te verlengen van maximaal 2
naar maximaal 4 jaar en diegenen die
geen diploma kunnen overleggen de mogelijkheid bieden hun niveau aan te tonen
door deelname aan een toelatingsexamen. Tegelijkertijd wordt voorgesteld dat na
afronding van de opleiding deze doelgroep op gelijke wijze als de overige
Wwb-gerechtigden algemeen geaccepteerde arbeid dienen te accepteren.
In
hoofdstuk 6 worden de randvoorwaarden voor deelname aan volwasseneneducatie
uiteengezet. Het gaat hierbij om voorliggende voorzieningen, de regeling
‘Computers in de bijstand’, kinderopvang, reiskosten, bijbehorende leermiddelen
en verzuim.
Hoofdstuk
7 geeft aan dat in het kader van ketensamenwerking het CWI, via de consulent
van de gemeente en na toestemming van de scholingscommissie, scholing kan
inzetten in combinatie met het vanuit het CWI beschikbare
re-integratie-instrumentarium.
Tenslotte
worden in hoofdstuk 8 een drietal ontwikkelingen beschreven die mogelijk kunnen
leiden tot aanpassingen van het scholingsbeleid. Het gaat hierbij om het
participatiefonds, de werkleerplicht en de verplichte scholing voor
alleenstaande ouders met kinderen jonger dan 5 jaar. Zodra er meer bekend is over
deze ontwikkelingen volgen hierover tijdig aparte nota’s.
In
hoofdstuk 9 wordt het proces rondom besluitvorming en implementatie van het
scholingsbeleid uiteengezet.
Tenslotte
worden in hoofdstuk 10 de besluiten opgesomd waarmee u wordt gevraagd in te
stemmen.
1. Inleiding
Volwasseneneducatie
(VE) betekent letterlijk scholing voor volwassenen. De in deze nota beschreven
volwasseneneducatie betreft alle scholing die de gemeente Delft aanbiedt aan
haar inwoners van 18 jaar en ouder. Het gaat hierbij om
zowel de groep uitkeringsgerechtigden als om de groep overige burgers van
Delft. De scholing wordt aangeboden ten behoeve van hun (economische) zelfstandigheid
en maatschappelijke participatie en in het kader van armoedebestrijding.
Empowerment, oftewel het uitgaan van de eigen kracht en kennis, is de methodiek
die hierbij gehanteerd wordt.
De
gemeente Delft kiest ervoor om volwasseneneducatie als instrument in te zetten,
bij voorkeur als onderdeel van een traject gericht op werk of maatschappelijke
activering. Doelgroepen voor wie ondersteuning vanuit volwasseneneducatie met
name van belang is, zijn: burgers zonder werk, burgers met een zwakke positie
op de arbeidsmarkt, jongeren zonder startkwalificatie, burgers met een niet
actuele opleiding of een opleiding gevolgd in een ander land, en
laaggeletterden.
De
kern van deze nota is dat het scholingsbeleid de komende jaren ruimhartiger zal
worden ingezet.
De
afgelopen jaren lag de nadruk van het scholingsbeleid met name op de kortste
weg naar werk; scholing werd daarbij minimaal ingezet ten behoeve van
arbeidsactivering van uitkeringsgerechtigden. De komende periode blijft de
kortste weg naar werk het uitgangspunt, maar wordt deelname aan scholing door
uitkeringsgerechtigden gestimuleerd om die uitstroom naar werk ook duurzaam te
laten zijn.
Tevens
zal scholing voor de overige groep Delftenaren nadrukkelijk worden ingezet als
instrument ter bevordering van maatschappelijke participatie (o.a. cursusaanbod
voor vrijwilligers, aandacht voor laaggeletterdheid, etc) en als instrument
voor positieverbetering van niet-uitkeringsgerechtigden en werkende Delftenaren
met een laag inkomen. Het doel is hierbij het streven naar duurzame economische
zelfstandigheid.
Dit
alles willen we bereiken door het bieden van maatwerk aan de klant.
In
deze nota wordt een advies gegeven over hoe de gemeente Delft de komende jaren
met het volwasseneneducatie om wil gaan. In hoofdstuk 2 wordt eerst uiteengezet
hoe de gemeente Delft omgaat met de relatie tussen volwasseneneducatie en de
Wet werk en bijstand (Wwb). Vervolgens worden in afzonderlijke hoofdstukken de
verschillende categorieën volwasseneneducatie nader uitgewerkt. Het gaat
hierbij om:
1)
Basiseducatie;
2)
Beroepsgerichte scholing (t/m MBO niveau 2); en
3)
Hoger onderwijs (niveau MBO 3/4, HBO, WO).
Elk
van deze drie categorieën kent een eigen doelgroep en doelstellingen. Deze
worden beschreven, evenals hoe deze organisatorisch en financieel gerealiseerd
worden. Vervolgens is er aandacht voor de randvoorwaarden en de ketensamenwerking.
Tenslotte vragen wij uw instemming voor een aantal voorstellen.
2. Volwasseneneducatie in relatie tot de Wwb
2.1 Uitgangspunt
Het
uitgangspunt van de Wet werk en bijstand (Wwb) is werk boven uitkering. De
afgelopen jaren lag de nadruk van het scholingsbeleid met name op de kortste
weg naar werk. Scholing werd daarbij minimaal ingezet voor arbeidsactivering
van uitkeringsgerechtigden.
Het
uitgangspunt voor de komende periode blijft de kortste weg naar werk, waarbij
deelname aan scholing door uitkeringsgerechtigden wordt gestimuleerd om
uitstroom naar werk ook duurzaam te laten zijn. Daarnaast kan scholing worden
ingezet voor niet-uitkeringsgerechtigden om hun positie op de arbeidsmarkt te
verbeteren. Het doel is bevordering van duurzame economische zelfstandigheid.
2.2 Nadere uitwerking per categorie
Volwasseneneducatie
wordt in deze nota onderverdeeld in drie categorieën:
Per
categorie wordt aangegeven hoe de gemeente Delft de relatie tussen scholing en
de Wwb invult.
In
de basiseducatie wordt scholing aangeboden die gericht is op het vergroten van
de mogelijkheden voor maatschappelijke (arbeids)participatie. Basiseducatie kan
worden aangeboden aan klanten in het kader van een re-integratietraject.
Klanten kunnen zo basisvaardigheden opdoen die ten goede komen aan hun
arbeidsparticipatie.
De
gemeente Delft stimuleert het volgen van scholing in het kader van
duurzame economische zelfstandigheid en uitstroom uit de uitkering. Aansluitend
op het Wwb-beleid, wordt in beginsel ingezet op het volgen van een
BBL-opleiding waarbij scholing met werk wordt gecombineerd.
De
uitgangspunten bij de inzet van beroepsgerichte scholing zijn:
Onder hoger onderwijs wordt verstaan scholing MBO
niveau 3/4, HBO of WO. Deze scholing kan worden gevolgd door klanten (Wwb-ers,
niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-gerechtigden) die dit willen en kunnen. Het
doel hierbij is positieverbetering van de klant.
Voor het volgen van scholing MBO op niveau 3/4
wordt in beginsel ingezet op een BBL-opleiding. Hierbij zijn de uitgangspunten
voor beroepsgerichte scholing zoals hierboven omschreven van toepassing.
Voorstel: Instemmen met de
uitgangspunten van volwasseneneducatie in relatie tot de Wwb zoals hierboven
(in hoofdstuk 2) omschreven. |
3. Basiseducatie
3.1 Definitie basiseducatie
Basiseducatie
is educatie aan personen van 18 jaar en ouder die deze scholing nodig hebben
voor hun persoonlijke ontplooiing en waarmee zij hun mogelijkheden voor
maatschappelijke (arbeids)participatie kunnen verbeteren. Het betreft hier met
name cursussen gericht op het verbeteren van basisvaardigheden.
3.2 Aanbod basiseducatie
Het
aanbod basiseducatie is ingedeeld volgens de volgende landelijke norm:
o
Sociale redzaamheid;
o
Breed maatschappelijk functioneren;
o
Nederlands als tweede taal (NT2);
o
Voortgezet Algemeen Volwassenen Onderwijs (VAVO).
De cursussen onder de noemer Sociale Redzaamheid zijn bedoeld
voor laaggeletterden met een NT1-problematiek bij lezen, schrijven en rekenen,
budgetteren, sociale vaardigheden en digitale vaardigheden. Ook ondersteuning
van vrijwilligers valt onder het aanbod Sociale Redzaamheid.
De cursussen die vallen onder Breed Maatschappelijk Functioneren
bieden deelnemers die nog niet beschikken over de kennis en vaardigheden voor
het succesvol volgen van een beroepsopleiding of voor deelnemers die na een
korte praktijktraining kunnen doorstromen naar de arbeidsmarkt. Hieronder valt
ook het PraktijkLeerCentrum (PLC). Het PLC biedt vakgerichte scholing voor mensen met een laag
vooropleidingsniveau.
Met re-integratiebedrijven is afgestemd dat indien een klant op
praktisch niveau scholing nodig heeft, gebruik wordt gemaakt van het PLC. Deze
mogelijkheid bestaat bijvoorbeeld voor de groep risicojongeren (18-23 jaar),
die voortijdig school dreigen te verlaten en bij wie het niet lukt om binnen
het reguliere voortgezet onderwijs alsnog hun opleiding te laten afronden. Een
praktijkfunctietraining aan het PLC kan voor hen een instrument zijn om
aansluiting te vinden bij een reguliere MBO-opleiding of hen een opstapje naar
de arbeidsmarkt bieden. Daarnaast zal de komende periode het PLC een aanbod aan
korte arbeidsmarktgerichte trainingen met specifieke leervragen op maat gaan
ontwikkelen voor mensen die werk en gezin willen combineren. Mensen waarvoor de
stap naar de arbeidsmarkt te groot is, kunnen een gebruik maken van het aanbod
gericht op sociale activering.
Nederlands als tweede taal (NT2) wordt vanuit basiseducatie aangeboden voor de
doelgroep die heeft voldaan aan de inburgeringseis (vast te stellen door de
gemeente) en aan anderstalige analfabeten. Het aanbod bestaat uit
alfabetisering NT2, NT2 op alle niveaus, training staatsexamen NT2 en indiflex
als optioneel product vanuit de Wwb.
VAVO bestaat
uit de opleidingen Vmbo-t, HAVO, VWO en
de opleidingen Texbo en Hexbo. VAVO is
bedoeld als ‘tweede kans onderwijs’ voor jongeren van 18 tot 23 jaar die
voortijdig school hebben verlaten. Via de VAVO krijgen zij de kans om langs een
zo efficiënt mogelijke weg een certificaat of diploma te behalen. VAVO biedt
eenjarige en meerjarige trajecten, die zowel in voltijd als in deeltijd te
volgen zijn.
3.3 Evaluatie afgelopen jaren en leerpunten
De
gemeente Delft koopt basiseducatie in bij ROC Mondriaan. De afgelopen jaren
bestond het grootste deel van het cursusaanbod binnen basiseducatie uit
taaltrajecten Nederlands als tweede taal (NT2) en trajecten waarbij praktische
vaardigheden worden aangeleerd (vooral via het PLC).
Sinds de invoering van de Wet inburgering per 1
januari 2007 is het aanbod basiseducatie drastisch gewijzigd. De regelgeving
rondom het aanbieden van taalscholing NT2 is aangepast. NT2 mag vanuit
basiseducatie nog wel worden aangeboden, maar slechts voor een beperkte
doelgroep. Dit heeft geleid tot een sterke afname in de cursistenaantallen in
de basiseducatie en een verschuiving in het cursusaanbod. Doordat de
NT2-doelgroep kleiner is geworden, is er meer ruimte voor andere doelgroepen
gekomen, zoals mensen zonder werk of met een zwakke positie op de arbeidsmarkt
en/of in de Delftse maatschappij. Hiertoe is het cursusaanbod onder de noemer
'sociale redzaamheid' en 'breed maatschappelijk functioneren' uitgebreid. Zo
worden er bijvoorbeeld nu ook cursussen aangeboden gericht op
vrijwilligerswerk. Aandacht voor budgetteringscursussen blijft van onverminderd
belang, evenals voor terugdringen van laaggeletterdheid en laaggecijferdheid.
Voor de bestrijding van laaggeletterdheid in regio
Haaglanden is sinds 2004 de wervingscampagne ‘Doe weer mee!’ actief. De
wervingscampagne spant zich in om autochtone inwoners van Haaglanden te
motiveren tot deelname aan een lees-, schrijf-, of rekencursus en richt zich
hierbij op zowel laaggeletterden als op toeleiders. In regio Haaglanden heeft
de campagne geleid tot een constante stijging in cursistenaantallen en een
sterk vergroot bewustzijn onder het publiek. De aanpak is met recht een succes
te noemen en geldt als toonaangevend binnen Nederland. De (start)financiering
van de campagne vanuit de Regionale Agenda Samenleving (RAS) Haaglanden eindigt
per 31 december 2008. Vanwege de toegevoegde waarde van ‘Doe weer mee!’ op
zowel regionaal als lokaal niveau, is het belangrijk om in te zetten op werving
voor ‘Doe weer mee!’, dat ook na 2008 wordt voortgezet. Vanaf
2009 wordt daarom jaarlijks € 15.000,- ingezet voor verhoogde inzet
op het motiveren van Delftse laaggeletterden en laaggecijferden om deel te
nemen aan een cursus lezen, schrijven en/of rekenen. In 2009 en 2010 zal dit
bekostigd worden uit de integratiemiddelen, daarna vanuit de reguliere
educatiemiddelen.
Het PraktijkLeerCentrum (PLC) is toe aan een heroverweging van het
aanbod en de doelgroep.Voorheen werd het PLC ingezet met als doel het bieden
van vakgerichte scholing in Delft aan mensen met een laag vooropleidingsniveau.
Daarnaast werd het PLC ingezet voor het bieden van diagnostisch advies.
De vakgerichte scholing bestaat uit het aanbieden van oriëntaties en
praktijktrainingen op het gebied van horeca, detailhandel, zorg en techniek.
Cursisten worden toegeleid vanuit re-integratiebedrijven en het jongerenloket,
of melden zichzelf aan. Toeleiding van de doelgroep allochtone burgers, die de
Nederlandse taal nog niet voldoende beheersen, is sinds de invoering van de Wet
inburgering gestopt. Uitzondering hierop zijn de analfabeten.
Wat betreft inzet van het PLC voor het bieden van diagnostisch advies kan vastgesteld worden
dat deze rol nauwelijks meer aan de orde is. In het diagnostisch advies wordt
aandacht besteed aan leerbaarheid, motivatie voor een beroepsrichting, aanwezig
arbeidsritme en de daadwerkelijke zin om te werken. Hiervan wordt vrijwel geen
gebruik meer gemaakt, sinds de invoering van Werkwijzer voor Wwb-gerechtigden.
Werkwijzer is de Delftse Work-first-aanpak voor zowel nieuwe instroom als het
bestaande klantenbestand, waarbij het doel is inzicht te verkrijgen in
werknemersvaardigheden. Werkwijzer wordt uitgevoerd door Combiwerk.
De afgelopen periode is gebleken dat er behoefte is aan korte
arbeidsmarktgerichte trainingen met specifieke leervragen, op maat voor mensen
die werk en gezin willen combineren. Door het brede aanbod van het PLC en de
kleinschaligheid kan het PLC hier snel op inspelen.
VAVO
is bedoeld als ‘tweede kans onderwijs’ voor jongeren tot 23 jaar die voortijdig
school hebben verlaten. Het is mogelijk VAVO te volgen op eigen kosten, via de
oude school voor voortgezet onderwijs of een poortschool (voor 16- en
17-jarigen), of via basiseducatie vanuit Web-financiering. VAVO via
basiseducatie is toegankelijk voor
jongeren van 18 tot 23 jaar. Via de VAVO krijgen zij de kans om langs een zo
efficiënt mogelijke weg een certificaat of diploma Vmbo-t, Havo of Vwo te
behalen of te laten doorstromen. De laatste tijd is er sprake van een toenemende psycho-sociale problematiek onder
de deelnemers. Het gaat daarbij om deelnemers met een zodanige problematiek dat
zowel 1e-lijns begeleiding (studiebegeleiding, wegnemen van leerbelemmeringen)
als 2e-lijns begeleiding (persoonlijke coaching) moeten worden ingezet. Tevens
kampt een groeiend aantal deelnemers met een taalachterstand. In 2007 is hierop
geanticipeerd door een verdere ontwikkeling van de zorgstructuur. Ook worden er
extra lessen in de basisvaardigheden Nederlandse taal (lezen en schrijven),
rekenen, sociale vaardigheden, omgaan met agressie, etc verzorgd.
3.4 Doelgroep
De doelgroep van basiseducatie kan worden
onderverdeeld in:
·
Laaggeletterden NT1/laaggecijferden;
·
Laaggeletterden NT2 als voortraject op inburgering;
·
Mensen die niet (meer) inburgeringsplichtig zijn, maar die hun niveau
NT2 nog willen verbeteren;
·
Mensen die inburgeringsbehoeftig zijn, een gemeentelijke
inburgeringstraject gevolgd hebben, maar gezakt zijn voor het
inburgeringsexamen en hun niveau NT2 nog willen verbeteren;
·
Mensen die vanwege deficiënties nog niet aan een beroepsopleidend traject
kunnen deelnemen;
·
Mensen die een achterstand hebben t.a.v. maatschappelijke participatie,
bijvoorbeeld ouderen, digibeten en vrijwilligers;
·
Jongeren (van 18 tot 23 jaar) zonder VO-diploma of startkwalificatie
(diploma HAVO, VWO of MBO niveau-2).
·
Herintreders.
3.5 Toelatingsvoorwaarden
Vanuit
de wet is bepaald dat de Web-middelen alleen beschikbaar zijn voor educatie aan
deelnemers van 18 jaar of ouder. Het kan hierbij gaan om burgers die zichzelf
aanmelden voor een cursus, of om klanten van de gemeente die een gemeentelijk
re-integratietraject volgen. In dit laatste geval kan de inzet van
basiseducatie als optioneel product worden opgenomen in het trajectplan. Het is
gemeentelijk beleid om burgers met een tijdelijk verblijfsdoel in Nederland
geen toegang tot de basiseducatie te verlenen.
Voor
taalscholing NT2 en VAVO gelden de volgende aanvullende toelatingsvoorwaarden:
NT2:
Wettelijk bepaald: - NT2
op niveau A1 en A2 is toegankelijk voor inburgeringsbehoeftigen die nà het
volgen van een gemeentelijk inburgeringstraject zijn gezakt voor het
inburgeringsexamen;
- NT2 op niveau B1 en B2
is toegankelijk voor burgers die aantoonbaar niet (meer) inburgeringsplichtig
of –behoeftig zijn.
Gemeentelijk beleid: - NT2
alfabetisering is toegankelijk voor inburgeringsplichtigen en
inburgeringsbehoeftigen als voortraject op inburgering[1];
- NT2
indiflex vanuit Wwb-financiering is toegankelijk voor klanten die
inburgeringsbehoeftig zijn en niet deelnemen aan een gemeentelijk
inburgeringstraject. Indiflex is alleen toegestaan als onderdeel van een
re-integratietraject waar het opdoen van werkervaring onderdeel van uitmaakt.
VAVO:
Wettelijk bepaald: - VAVO
voor deelnemers waarvan de scholing vanuit voorliggende voorzieningen bekostigd
kan worden, wordt niet gefinancierd vanuit Web-middelen.
Gemeentelijk
beleid: - VAVO gefinancierd vanuit
Web-middelen is toegankelijk voor jongvolwassenen (18-23 jaar) zonder
startkwalificatie, die een positief advies en een voucher hebben verkregen van
het jongerenloket.
Het jongerenloket hanteert voor het afgeven van een
voucher de volgende criteria:
Wellicht zal de leeftijdsgrens van VAVO met de
invoering van de Werkleerplicht voor jongeren tot 27 jaar moeten worden
opgehoogd tot 27 jaar. Hierover wordt u geïnformeerd in een aparte nota.
3.6 Financiering
3.6.1 Web
Basiseducatie
wordt ingekocht met middelen uit de rijksbijdrage Educatie, de zogenaamde Web-middelen
(Wet educatie en beroepsonderwijs). De gemeente Delft en de gemeente
Pijnacker-Nootdorp zijn een samenwerkingsovereenkomst aangegaan ten aanzien van
de besteding van de Web-middelen, waarbij gemeente Delft centrumgemeente is.
Voor de besteding van de Web-middelen geldt vooralsnog gedwongen winkelnering
bij het ROC. Per jaar wordt een productovereenkomst Educatie afgesloten met ROC
Mondriaan.
3.6.2 Wwb
Re-integratiebedrijven
kunnen voor hun klanten taalscholing NT2 op maat inkopen bij ROC Mondriaan,
genaamd indiflex. De kosten die hiermee samenhangen kunnen de
re-integratiebedrijven declareren bij de gemeente. Deze worden gefinancierd
vanuit het Wwb werkfonds.
3.6.3 Eigen bijdrage
Het
is Delfts beleid dat cursisten jaarlijks een eigen bijdrage van € 60,- betalen
voor deelname aan de cursussen basiseducatie en PLC. Uitzondering hierop is de
VAVO. Voor deelname aan cursussen NT2 op niveau B1 en B2 geldt een wettelijk
vastgesteld verhoogd lesgeld en op gemeentelijk niveau een aparte regeling voor
tegemoetkoming in de kosten voor deelnemers[2].
Het
huidige beleid rondom de eigen bijdrage voor basiseducatie van € 60,- voorziet
erin dat mensen met een Wwb-uitkering niet zelf deze eigen bijdrage hoeven te
voldoen, maar dat deze door de gemeente vanuit het Wwb werkfonds rechtstreeks
aan ROC Mondriaan wordt vergoed. Dezelfde regeling is sinds maart 2008 ook van
toepassing op nuggers en Anw-gerechtigden die basiseducatie volgen binnen een
gemeentelijk re-integratietraject. Overige Delftse burgers, die niet in traject
zijn, dienen momenteel zelf de € 60,- eigen bijdrage te voldoen en hebben geen
recht op een (gedeeltelijke) vergoeding hiervan.
Sinds
de sterke afname van cursistenaantallen binnen de basiseducatie door invoering
van de Wet inburgering, is het van belang sterker in te zetten op de werving
van andere doelgroepen. Hiertoe heeft er een verschuiving plaatsgevonden binnen
het cursusaanbod van NT2 naar cursussen die bijdragen aan het verhogen van
maatschappelijke participatie. Denk hierbij aan cursussen voor vrijwilligers,
budgettering, alfabetisering etc.
Hiermee
is ook het beleid rondom de eigen bijdrage weer actueel geworden. De eigen
bijdrage van € 60,- blijkt namelijk voor de doelgroep ‘overige Delftse burgers
die niet in traject zijn’ een (te) hoge drempel voor deelname. Zo geven
vrijwilligersorganisaties aan dat zij vrezen dat vrijwilligers zullen afzien
van deelname aan de cursus vrijwilligersondersteuning, vanwege de eigen
bijdrage. Een soortgelijk signaal is gekomen vanuit de cursussen budgettering.
Er is grote behoefte aan de cursus, maar mensen die vaak al in de schulden
zitten kunnen het zich niet veroorloven om € 60,- per persoon betalen.
Voorgesteld
wordt om het bestaande beleid voor vergoeding van de eigen bijdrage van € 60,-
voor deelname aan basiseducatie gelijk te trekken voor de categorie ‘overige
Delftse burgers die niet in traject zijn’. Voorgesteld wordt dat zij bij
inschrijving voor basiseducatie eerst zelf de eigen bijdrage van € 60,- voldoen
aan ROC Mondriaan, en vervolgens een aanvraag voor (gedeeltelijke) vergoeding
voor deze kosten kunnen aanvragen vanuit de bijzondere bijstand. Cursisten met
een inkomen tot 130% van de geldende bijstandsnorm komen in aanmerking voor een
volledige vergoeding van de eigen bijdrage. Cursisten met een inkomen hoger dan
130% van de geldende bijstandsnorm kunnen, op basis van de normale
draagkrachtregels, een vergoeding naar draagkracht aanvragen.
Oftewel:
Wwb-ers |
Vergoeding
uit het Wwb werkfonds – direct aan ROC Mondriaan |
Nug/Anw
in traject |
Vergoeding
uit het Wwb werkfonds – direct aan ROC Mondriaan |
Overig
niet in traject |
Vergoeding
uit de bijzondere bijstand:
|
Bovenstaand
voorstel past binnen de doelstellingen zoals verwoord in de nota 'Arbeidsmarkt,
Inkomen en Emancipatie 2007-2010', en de ambities van het programma
Arbeidsmarkt, Inkomen en Emancipatie (met name: Minder Delftenaren staan aan de
kant; Minder Delftenaren leven in armoede; Minder Delftenaren hebben
problematische schulden; Meer Delftenaren kunnen lezen, schrijven en rekenen).
Het (gedeeltelijk) compenseren van de kosten voor de eigen bijdrage voor
basiseducatie zal naar verwachting de drempel voor Delftse burgers om deel te
nemen aan basiseducatie verlagen en een impuls geven aan de werving van nieuwe
cursisten. Deze maatregel zal uitgebreid gecommuniceerd worden met de
doelgroep.
Voorstel: De
categorie ‘overige Delftse burgers die niet in traject zijn’ komen in
aanmerking voor een vergoeding van de eigen bijdrage aan basiseducatie van €
60,- op jaarbasis. Cursisten met een inkomen tot 130% komen in aanmerking
voor een volledige vergoeding van de eigen bijdrage. Cursisten met een
inkomen hoger dan 130% van de geldende bijstandsnorm kunnen, op basis van de
normale draagkrachtregels, een vergoeding naar draagkracht aanvragen. |
4. Beroepsgerichte scholing (t/m MBO niveau 2)
4.1 Definitie beroepsgerichte scholing (t/m MBO niveau 2)
Beroepsgerichte
scholing betreft individuele, schakelende en kwalificerende scholing tot en met
MBO niveau 2 (beroepsbegeleidende leerweg – BBL), met als doel het behalen van
een startkwalificatie. Deze scholing wordt steeds individueel getoetst en maakt
deel uit van een trajectaanpak (als onderdeel van een re-integratietraject, als
los instrument, of ingekocht vanuit het Persoonsgebonden Re-integratie Budget -
PRB).
4.2 Evaluatie afgelopen jaren en leerpunten
Met de invoering van de Wet werk en bijstand (Wwb)
op 1 januari 2004 is er duidelijker dan voordien een link gelegd tussen
volwasseneneducatie en de uitstroomdoelen van de Wwb. In de Wwb worden geen
nadere regels gesteld over de duur van en de soort scholing die met behoud van
een uitkering gevolgd kan worden. Uit landelijk onderzoek[3]is
naar voren gekomen dat als gekeken wordt naar netto-effectiviteit van
re-integratie-instrumenten, beroepsgerichte scholing er in gunstige zin
uitspringt. Het is een zeer effectief instrument, als het wordt aangeboden in
combinatie met werk (duale trajecten). Dit geldt zowel voor jongeren,
herintredende vrouwen als (niet-westerse) allochtonen. De grootste
effectiviteit wordt bereikt wanneer de inzet van instrumenten op maat wordt
ingezet, op basis van persoonskenmerken, persoonlijke talenten en de afstand
tot de arbeidsmarkt[4]. Een goede
diagnose is hiervoor van belang.
De gemeente Delft hanteerde de afgelopen jaren het uitgangspunt dat alle
klanten scholing mogen volgen zolang dit de beschikbaarheid voor de
arbeidsmarkt niet belemmert. Het diende te gaan om korte beroepsgerichte
opleidingen die voor fase-2 klanten maximaal een half jaar mochten duren en
voor fase-3/4 klanten maximaal 1 jaar. Om op klantniveau maatwerk te kunnen
bieden wordt scholing niet in detail in de contracten met re-integratiebedrijven
opgenomen. Wel wordt in de contracten een scholingsbudget opgenomen ter waarde
van een bepaald percentage van de contractwaarde. Per klant komen
scholingsvoorstellen terug in het trajectplan dat het re-integratiebedrijf voor
de klant opstelt. De gemeente beoordeelt deze scholingsvoorstellen.
Zoals aangegeven mocht scholing maximaal een half tot 1 jaar mag duren.
Het gevolg van deze beperkte duur is dat de aangeboden scholing niet
startkwalificerend was. Inmiddels wordt minimaal ingezet op het behalen van een
startkwalificatie voor mensen die dit willen en kunnen. Dit komt ook ten goede
aan duurzame inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. Voorstel is de maximale
scholingsduur te verlengen tot de opleidingsduur van de te volgen opleiding,
met een maximum van 4 jaar, waarbij in beginsel de combinatie met werk wordt
gemaakt (middels een BBL-opleiding).
Voorstel: De maximale scholingsduur wordt
verlengd tot de opleidingsduur van de te volgen opleiding, met een
maximum van 4 jaar, waarbij in beginsel de combinatie met werk wordt gemaakt.
(middels een BBL-opleiding). |
Daarnaast werd scholing de afgelopen jaren alleen
binnen een trajectaanpak ingezet, als instrument voor arbeidsactivering.
Re-integratie-trajecten zijn gericht op uitstroom naar werk. Dit heeft als
gevolg dat het vinden van werk leidt tot uitstroom uit het traject na 6 maanden
nazorg. Het behalen van een startkwalificatie is binnen het traject van
ondergeschikt belang. Het kon dan voorkomen dat de scholing die binnen dit
traject werd gevolgd niet verder gefinancierd werd. Hierdoor zouden mensen hun
opleiding voortijdig kunnen afbreken. Dit is niet alleen kapitaalvernietiging,
het draagt ook bij aan een beperking van mogelijkheden om door te stromen op de
arbeidsmarkt. Voorgesteld wordt om deze werkenden voortaan de mogelijkheid te
bieden hun scholing voort te laten zetten. Zie hiertoe onderstaande voorstel.
De afgelopen jaren was kwalificerende scholing
alleen toegankelijk voor burgers met een Wwb-uitkering. Zoals in de nota
"Re-integratie van niet-uitkeringsgerechtigden 2008-2011"[5]
is voorgesteld, kan deze scholing voortaan ook ingezet worden voor
niet-uitkeringsgerechtigden. Voorwaarde is dat de scholing arbeidsmarktrelevant
is en wordt aangeboden binnen een gemeentelijke trajectaanpak. Bovendien is het
vooralsnog, zolang de Wwb dit nog voorschrijft, noodzakelijk ingeschreven te
staan bij het CWI.
Voorgesteld
wordt om naast niet-uitkeringsgerechtigden nog een tweede aanvullende doelgroep
voor kwalificerende scholing aan te wijzen, namelijk de werkende Delftenaren
met een laag inkomen (minder dan 130% van de geldende bijstandsnorm).
Positieverbetering van Delftse werkende burgers past binnen het concept Delft
Kennisstad. Zij krijgen zo de mogelijkheid hun positie op de arbeidsmarkt te
verbeteren. Dit sluit ook aan op de ambities van het kabinet omtrent Leven Lang
Leren (LLL) zoals afgesproken op de Participatietop van 2007[6].
LLL pleit voor positieverbetering van werkenden om aan de stijgende
kwalificatie-eisen te voldoen. Hiertoe dient bevorderd te worden dat werknemers
zonder startkwalificatie deze alsnog behalen. Dit past ook goed binnen het
gemeentelijke anti-armoedebeleid.
Uitgangspunt
is dat de scholing minstens opleidt tot het niveau van de startkwalificatie of
bestaat uit een beroepsopleiding. Om voor gemeentelijke ondersteuning in
aanmerking te komen dient aangetoond te worden dat financiering vanuit de
werkgever of een sectorfonds niet mogelijk is. De gemeente toetst op het type
scholing en op de relevantie voor de arbeidsmarkt. Voorwaarde voor het volgen
van scholing is dat dit niet ten koste mag gaan van de blijvende
beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt. Dit houdt in dat men werkzaam moet zijn
en blijven, en dat de opleiding, waar beschikbaar, in deeltijd gevolgd dient te
worden.
Middelen
hiertoe kunnen worden ingezet vanuit de reguliere middelen voor
volwasseneneducatie. Deze middelen werden altijd extra ingezet voor
basiseducatie, maar door de invoering van de Wet inburgering en de afname van
het cursistenaantal is dit niet langer nodig. Deze middelen kunnen daarom nu
worden ingezet voor positieverbetering van werkende Delftenaren met een laag
inkomen. Het voorstel is om hiertoe jaarlijks een bedrag van € 50.000,- in te
zetten.
Voorstel: -
Werkende Delftenaren met een inkomen tot 130% van de bijstandsnorm krijgen in
het kader van positieverbetering toegang tot kwalificerende scholing, voor
zover het beschikbaar budget dit toelaat. -
Uitgangspunt is dat deze scholing arbeidsmarktrelevant is en minstens opleidt
tot het niveau van de startkwalificatie of bestaat uit een beroepsopleiding
en financiering vanuit werkgever of sectorfonds niet mogelijk is. -
Voorwaarde voor het volgen van scholing is dat dit niet ten koste mag gaan
van de blijvende beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt. Dit houdt in dat men
werkzaam moet zijn en blijven, en dat de opleiding, waar beschikbaar, in
deeltijd gevolgd dient te worden. -
Hiertoe wordt jaarlijks een budget van € 50.000,- gereserveerd voor
positieverbetering, gefinancierd vanuit de reguliere middelen voor volwasseneneducatie
(zie ook 4.7.1). -
Dit budget kan tevens ingezet worden voor het afronden van reeds gestarte
scholing in het kader van re-integratie, nadat men uitstroomt uit de
uitkering, indien nodig na de periode van 6 maanden nazorg. |
4.3 Doelgroep
De
doelgroep van beroepsgerichte scholing zijn:
·
Klanten (Wwb-gerechtigden) die nog geen startkwalificatie hebben
behaald;
·
Niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-gerechtigden die willen toetreden tot
de arbeidsmarkt.
Voorgesteld
wordt om de doelgroep uit te breiden met:
·
Werkende Delftenaren met een inkomen lager dan 130% van de geldende
bijstandsnorm die hun positie op de arbeidsmarkt willen verbeteren.
4.4 Doel
Duurzame uitstroom naar
werk is de hoofdprioriteit voor de klant. Scholing kan hiertoe als middel
worden ingezet. Indien scholing wordt aangeboden aan de klant, wordt minimaal
ingezet op het behalen van een startkwalificatie, voor klanten die dit willen
en kunnen. Het uitgangspunt is dat deze kwalificerende scholing alleen wordt
aangeboden binnen gemeentelijke trajectaanpak. Hierbij gaat het in beginsel om
een duaal traject, waarbij scholing en werk (of stage als er nog geen werk
gevonden is) worden gecombineerd (beroepsbegeleidende leerweg - BBL). De
scholingscommissie dient te allen tijde vooraf toestemming te verlenen voor de
te volgen scholing. Voor jongeren die door het Jongerenloket begeleid worden is
een beroepsopleidende leerweg (BOL)-opleiding ook een optie.
Voor de uitgangspunten van
beroepsgerichte scholing wordt u verwezen naar paragraaf 2.2.2 in deze nota.
De
gemeente vindt het van belang dat er bij het scholingsaanbod maatwerk geboden
wordt voor de klanten en stimuleert tevens het gebruikmaken van de erkenning
van elders verworven competenties (EVC). Dit is vooral waardevol voor klanten
met veel werkervaring maar zonder diploma's. Hun kennis, kunde en vaardigheden
worden gecertificeerd door een Competentie Test Centrum (CTC). Dit sluit goed
aan bij het voornemen van het huidige kabinet om '...werkzoekenden makkelijker
een certificaat te laten ontvangen voor de kennis en ervaring die zij in de
praktijk al hebben opgedaan. Zo kunnen ze bij sollicitaties beter hun
vaardigheden tonen...'[7].
4.5 Toelatingsvoorwaarden
Een
gemeentelijke scholingscommissie beoordeelt scholingsverzoeken. In een
wekelijks toetsingsoverleg worden de aangevraagde optionele producten,
waaronder scholing, besproken. Doelstelling is om willekeur te voorkomen,
uniformiteit in het toekennen van scholing te waarborgen, aanbestedingseisen te
monitoren, en om te toetsen of een instelling bonafide is. Deze
scholingscommissie bestaat uit een contractadviseur als vaste persoon en een
(roulerende) consulent werk.
Toelatingsvoorwaarden
voor beroepsgerichte scholing:
· Het dient te gaan om
scholing die bij voorkeur opleidt tot het niveau van een startkwalificatie;
· De scholing dient
arbeidsmarktrelevant te zijn. Voor de toetsing van de arbeidsmarktrelevantie
van de scholing is Het Marktbewerkingsmodel van het Werkgeversloket leidend;
· Toestemming voor het volgen
van scholing geldt in principe voor de reguliere opleidingsduur van de gevolgde
scholing. Tenminste jaarlijks (per scholingsjaar) wordt getoetst of de
vorderingen van de cursist voldoende zijn voor het voortzetten van de
financiering. Voortzetting van scholing daarna is alleen toegestaan na
toestemming van de gemeente;
· Schriftelijke opleidingen
zijn uitgesloten indien deze ook mondeling gevolgd kunnen worden;
· Bij schriftelijke
opleidingen dient er altijd een praktijkstage gevolgd te worden;
· Het dient in alle gevallen
te gaan om erkende opleidingen, zoals bijvoorbeeld met CEDEO of CREBO
erkenning, door sectorfondsen geïnitieerde scholing, of bedrijfstakscholing;
· Scholing waarvan de kosten
de reguliere kosten voor vergelijkbare opleidingen (sterk) overschrijden kunnen
alleen worden toegestaan als er voorafgaand aan de scholing een garantie wordt
afgegeven voor een baan na afronding van de scholing;
· De scholing dient in
principe te worden gevolgd aan het dichtstbijzijnde opleidingsinstituut;
· Klanten dienen te voldoen
aan de voorwaarden (vooropleidingseisen, niveau Nederlands e.d.) die de
scholing stelt;
· Klanten dienen te voldoen
aan de randvoorwaarden (leervermogen, doorzettingsvermogen, motivatie, maar ook
realisatie kinderopvang e.d.) die noodzakelijk zijn voor het succesvol volgen
van de scholing;
· Klanten dienen te voldoen
aan randvoorwaardelijke beroepseisen (bereidheid tot onregelmatig werken, in
bezit van rijbewijs, flexibiliteit in woon-werk verkeer ) die het toekomstig
beroep aan hen stelt.
Voorstel: Instemmen met de in 4.5 geformuleerde toelatingsvoorwaarden voor
beroepsgerichte scholing. |
4.6
Uitvoering
Voor
de uitvoering zijn er 4 groepen die beroepsgerichte scholing geboden kan
worden:
1)
Wwb-ers. Zij volgen voor aanvraag van scholing de gebruikelijke
procedure .
2)
Uitstromers die een BBL in combinatie met werk hebben gevolgd. Zij
krijgen een exitgesprek waarin ook wordt aangekaart hoe zij nu verder willen
gaan met hun scholing. Indien zij de scholing willen voortzetten, en kunnen
aantonen dat hun werkgever dit niet wil betalen, en hiertoe nog voldoende
middelen beschikbaar zijn, en voldoende resultaten zijn behaald in het eerste
jaar, kan de gemeente (consulent werk + scholingscommissie) toestemming geven
voor het voortzetten van de scholing vanuit het budget voor werkenden.
3)
Werkenden. Hierbij gaat het om mensen die al werken op moment van start
van wens tot scholing. Zij kunnen per jaar scholing aanvragen middels een (nog
te ontwikkelen) aanvraagformulier. Op basis daarvan kunnen zij worden
uitgenodigd door de scholingscommissie, die op basis van een gesprek de
scholing toekent of afwijst.
4)
Niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-gerechtigden. Voor hen geldt dezelfde
procudure als voor Wwb-ers. Indien zij een BBL-opleiding volgen in combinatie
met werk, en zij 6 maanden na start nog steeds de BBL-opleiding volgen, wordt
dit ook gezien als een succesvolle plaatsing. Daarna vallen zij onder de
categorie ‘uitstromers’ zoals omschreven onder punt 2.
4.7 Financiering
4.7.1 Scholing als onderdeel van een
re-integratietraject
Indien de klant (Wwb-gerechtigde of
niet-uitkeringsgerechtigde/Anw-gerechtigde) voor de kosten van scholing beroep
kan doen op een voorliggende voorziening, heeft de klant geen recht op
vergoeding vanuit de gemeente. Voorliggende voorzieningen voor de kosten van
scholing zijn de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) of de Wet studiefinanciering (Wsf).
Indien de klant geen beroep kan doen op deze voorliggende voorzieningen, wordt
de scholing gefinancierd vanuit het Wwb werkfonds. Dit wordt opgenomen in een
apart budget in de contracten met de re-integratiebedrijven. Indien de klant
kosten voor de scholing maakt, zoals boekengeld, examenkosten, reiskosten etc,
kunnen deze kosten worden opgenomen in de scholingsaanvraag.
Voorgesteld
wordt om voor de doelgroep werkenden met een inkomen lager dan 130% van de
geldende bijstandsnorm een apart budget beschikbaar te stellen. Dit budget kan
ingezet worden voor positieverbeterende scholing. Dit positieverbeteringsbudget
wordt gefinancierd vanuit de reguliere
middelen voor volwasseneneducatie. Voorstel is om hiervoor € 50.000,- te
reserveren.Tevens kan dit positieverbeteringsbudget ingezet worden voor het
afronden van reeds gestarte scholing in het kader van re-integratie, nadat men
uitstroomt uit de uitkering, indien nodig na de periode van 6 maanden nazorg
(zie ook 4.2).
4.7.2 Scholing als los instrument binnen een gemeentelijke trajectaanpak
Scholing
kan ingezet worden als kortdurend re-integratieversterkend instrument op
initiatief van de klant of de consulent van de gemeente. De scholing kan worden
gebruikt voor klanten die bepaalde noodzakelijke kennis missen om een reële
kans te hebben op uitstroom. De consulent van de gemeente mag na goedkeuring
van de scholingscommissie deze scholing zelf als los instrument inkopen voor de
klant. De scholing wordt gefinancierd vanuit het Wwb werkfonds.
4.7.3 Scholing vanuit PRB
Klanten
(Wwb-gerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-gerechtigden) kunnen
deelnemen aan een Persoonsgebonden Re-integratrie (PRB)-traject. Het
PRB-traject wordt vastgelegd in een trajectplan en wordt begeleid door een
consulent Werk. Klanten kunnen het PRB o.a. inzetten om scholing in te kopen.
Een PRB wordt eenmalig toegekend, en de hoogte van het budget is maximaal € 5000,-
inclusief BTW. Dit budget kan ingezet
worden voor de kosten van de scholing, evenals voor kosten van benodigd
studiemateriaal. Zie nota 'Evaluatie PRB'[8]
voor verdere details over de randvoorwaarden.
5. Hoger onderwijs
5.1 Definitie hoger onderwijs
Onder hoger onderwijs wordt verstaan scholing MBO
op niveau 3-4, HBO of WO met als doel positieverbetering van de klant die dit
wil en kan. Hiermee profileert de gemeente Delft zich als kennisstad.
5.2 Evaluatie afgelopen jaren en leerpunten
5.2.1 MBO niveau 3/4
De
afgelopen jaren hadden van alle doelgroepen alleen jongeren het recht een startkwalificatie te behalen.
Uitgangspunt was dat er altijd gezocht werd naar het kortst mogelijke
scholingstraject. Bij voldoende startpositie ging werk boven scholing en was
scholing niet gericht op loopbaanbevordering. Bovendien viel MBO-scholing
meestal buiten de opgestelde criteria omdat dit meerjarige opleidingen betreft.
Kortom, opleidingen op MBO niveau 3/4 waren veelal geen optie. Voorgesteld
wordt om in het kader van positieverbetering Wwb-ers,
niet-uitkeringsgerechtigden, Anw-gerechtigden en werkenden met een inkomen tot
130% van de geldende bijstandsnorm de mogelijkheid te bieden om MBO-scholing op
niveau 3/4 te volgen. De uitgangspunten en toelatingsvoorwaarden voor
beroepsgerichte scholing zijn hierbij van toepassing.
Voorstel: Wwb-ers,
niet-uitkeringsgerechtigden, Anw-gerechtigden en werkenden met een inkomen
tot 130% van de geldende bijstandsnorm wordt de mogelijkheid geboden om
MBO-scholing op niveau 3/4 te volgen. De uitgangspunten en
toelatingsvoorwaarden voor beroepsgerichte scholing zijn hierbij van
toepassing. |
5.2.2 HBO en WO
Voor
HBO en WO opleidingen is specifiek gemeentelijk beleid van toepassing, conform
de nota 'Scholing en bijstand'[9].
Dit beleid maakt het sinds 1 maart 2002 voor een tweetal doelgroepen mogelijk
om met behoud van uitkering het reeds behaalde HBO of WO-diploma op te
waarderen naar Nederlandse maatstaven of weer bijscholen tot dat niveau. Deze
doelgroepen zijn:
·
Hoger opgeleide vluchtelingen;
·
Herintredende alleenstaande ouders met een niet actuele hogere
opleiding.
De
regeling biedt op drie manieren faciliteiten:
(1)
De mogelijkheid voor de duur van de opleiding vrijstelling te verkrijgen
van de plicht tot arbeidsinschakeling;
(2)
De mogelijkheid studiekosten vergoed te krijgen;
(3)
De mogelijkheid om na het afronden van de studie zich bij het
solliciteren te mogen richten op het genoten opleidingsniveau.
In
2007 is deze regeling ‘Scholing en bijstand’ geëvalueerd (zie bijlage 2).
Daaruit
komt naar voren dat er weinig gebruik is gemaakt van de regeling. Voor diegenen
die er wel gebruik van hebben gemaakt, was dit van grote toegevoegde waarde. De
regeling sluit aan bij het streven van zowel het kabinet als de gemeente Delft
om scholing in te zetten voor duurzame economische zelfstandigheid.
Knelpunten
van de regeling waren de beperking van de scholingsduur tot 2 jaar en de
noodzaak een diploma te overleggen:
Daarnaast
wordt in de huidige regeling aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden om na
afronding van de scholing te solliciteren conform het niveau van de opleiding. Dit
werd voor deze groep als ”passende arbeid” aangemerkt. Inmiddels wordt dit
begrip niet meer gehanteerd, het is vervangen door “algemeen geaccepteerde
arbeid”. Voorgesteld wordt om dit begrip ook door te trekken naar de regeling
‘Scholing en bijstand’. De regeling bestaat er dan uit dat de doelgroep met
behoud van uitkering hoger onderwijs mag volgen, waarbij studiekosten vergoed
kunnen worden. Echter, na afronding van de opleiding dient men op gelijke wijze
als de Wwb-gerechtigden algemeen geaccepteerde arbeid te accepteren.
5.3 Doelgroep
De
doelgroep voor MBO-opleidingen niveau 3/4 zijn Wwb-ers,
niet-uitkeringsgerechtigden, Anw-gerechtigden en werkenden met een inkomen tot
130% van de geldende bijstandsnorm die duurzaam op de arbeidsmarkt willen participeren.
De
doelgroep voor HBO en WO-opleidingen zijn :
·
Hoger opgeleide vluchtelingen (hieronder vallen ook de gepardonneerden);
·
Herintredende alleenstaande ouders met een niet-actuele hogere
opleiding.
In
bijzondere gevallen zijn er uitzonderingen op de omschreven doelgroep mogelijk.
Deze dienen te allen tijden te worden voorgelegd aan de scholingscommissie.
5.4 Toelatingsvoorwaarden
Toelatingsvoorwaarden
voor MBO 3/4-opleidingen zijn conform de toelatingsvoorwaarden voor
beroepsgerichte scholing (zie 4.5).
Toelatingsvoorwaarden
voor HBO en WO-opleidingen zijn:
·
De belanghebbende is bijstandsgerechtigd, niet-uitkeringsgerechtigd of
Anw-gerechtigd;
·
De belanghebbende is niet direct bemiddelbaar naar passende arbeid;
·
De scholing is noodzakelijk om de kans op werk te vergroten (de
beoordeling is aan de gemeente);
·
De scholing is functie- of beroepsgericht;
·
Er kan geen gebruik worden gemaakt van een voorliggende voorziening
(Wsf, stichting UAF of een door een bedrijf gefinancierde om- of bijscholing);
·
Het niveau van de Nederlandse taal dient minimaal B2 te zijn.
5.5 Financiering
Voorgesteld
wordt om MBO-opleidingen op niveau 3/4 te financieren vanuit het Wwb werkfonds.
Voorgesteld
wordt om de aangepaste regeling ‘Scholing en bijstand’ eveneeens te financieren
vanuit het Wwb werkfonds. In de huidige werkwijze vallen deelnemers aan deze
regeling buiten het systeem van
trajectplannen. Voorgesteld wordt om een studie in het kader van deze regeling
op te nemen in de procedure inkoop losse instrumenten.
Voorstel: -
De regeling ‘Scholing en bijstand’ wordt in aangepaste vorm voortgezet. -
De toegestane scholingsduur onder regeling ‘Scholing en bijstand’ wordt
verlengd van maximaal 2 naar maximaal 4 jaar. -
Diegenen die geen diploma kunnen overleggen, wordt de mogelijkheid geboden
hun niveau aan te tonen door deelname aan een door de onderwijsinstelling
afgenomen of geaccepteerd toelatingsexamen. -
Na afronding van de opleiding dient men algemeen geaccepteerde arbeid te
accepteren. -
Een studie in het kader van deze regeling wordt opgenomen in de procedure
inkoop losse instrumenten. |
6. Randvoorwaarden
6.1 Voorliggende voorzieningen
Indien
de klant voor de kosten van scholing beroep kan doen op een voorliggende
voorziening, heeft de klant geen recht op vergoeding vanuit de gemeente.
Voorliggende voorzieningen voor de kosten van scholing zijn de Wet
tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) of de Wet studiefinanciering (Wsf). Ook kan gedacht worden
aan financiering vanuit de werkgever of een sectorfonds.
6.2 Computers in bijstand
De
regeling 'Computers in bijstand'[10]
maakt het voor 2 doelgroepen mogelijk om bijzondere bijstand voor de aanschaf
van een computer te ontvangen. Hiervoor kan maximaal een bedrag van € 1.000,-
worden verstrekt, waarvan maximaal € 500,- als gift en maximaal € 500,- als
renteloze lening. De doelgroepen zijn:
De
wens bestaat deze regeling uit te breiden met de doelgroep inburgeraars. De
reden is dat computervaardigheden een vast onderdeel zijn van het
inburgeringsexamen. Door het bieden van een computer kunnen de inburgeraars
wanneer het hen uitkomt oefenen. Dit vergroot hun kans van slagen voor het
inburgeringsexamen. Daarnaast wordt onderzocht of het mogelijk is de regeling
uit te breiden met een internetaansluiting. Hierover volgt een aparte nota.
6.3 Kinderopvang
Ouders
die een uitkering ontvangen (Wwb, Ioaw/Ioaz, Anw) en een
re-integratietraject volgen, inburgeringsplichtigen die een gemeentelijk
inburgeringstraject volgen en ouders die studie/opleiding en zorg combineren,
komen -op basis van de Wet kinderopvang- in aanmerking voor een tegemoetkoming
in de kosten voor kinderopvang. Dit geldt eveneens voor
niet-uitkeringsgerechtigden die staan ingeschreven bij het CWI, en die een door
de gemeente aangeboden traject richting werk volgen of scholing volgen binnen
een trajectaanpak richting werk. Naast de inkomensafhankelijke bijdrage van de
belastingdienst, komen zij in aanmerking voor een tegemoetkoming van de
gemeente. Deze tegemoetkoming wordt gezien als vervangende werkgeversbijdrage.
Cursisten
die vanuit basiseducatie Nederlands als tweede taal (NT2) volgen, evenals
inburgeringsbehoeftigen en NT2-alfabetiseringscursisten, komen niet in
aanmerking voor een wettelijke tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang.
De gemeente Delft heeft besloten een tegemoetkoming in de kosten voor deze
groep uit eigen middelen te financieren.
6.4 Reiskosten
Als
er sprake is van een opleiding binnen Delft wordt er in principe van uit gegaan
dat belanghebbende geen kosten maakt om de scholing of opleiding (te voet of
per fiets) te bezoeken. Indien belanghebbende binnen Delft toch gebruik moet
maken van het openbaar vervoer, bijvoorbeeld in het geval van medische
beperkingen, kan voor de reiskosten bijzondere bijstand worden verleend.
Wordt
de scholing buiten Delft gevolgd (in principe bij het dichtstbijzijnde
scholingsinstituut), dan kunnen de reiskosten, op basis van het openbaar
vervoer, tweede klas, worden opgenomen in de offerte van de scholingskosten. In
principe dient hierbij te worden uitgegaan van de goedkoopste mogelijkheid. Een
en ander hangt samen met de duur van de opleiding en de frequentie waarmee
belanghebbende de opleiding moet bezoeken. Deze kosten worden voor
Wwb-gerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden vergoed vanuit het Wwb
werkfonds. Voorgesteld wordt om werkenden met een inkomen tot 130% van de
geldende bijstandsnorm in aanmerking te laten komen voor een volledige
vergoeding van reiskosten vanuit de bijzondere bijstand. Werkenden met een
inkomen hoger dan 130% van de geldende bijstandsnorm kunnen, op basis van de
normale draagkrachtregels, een vergoeding naar draagkracht aanvragen. Hiertoe
wordt jaarlijks een bedrag van € 5000,- gereserveerd.
Voorstel: Reiskosten
voor werkenden met een inkomen tot 130% van de geldende bijstandsnorm, die
scholing buiten Delft volgen, worden volledig vergoed vanuit de bijzondere
bijstand. Werkenden met een inkomen hoger dan 130% van de geldende
bijstandsnorm kunnen, op basis van de normale draagkrachtregels, een
vergoeding naar draagkracht aanvragen. Hiertoe wordt jaarlijks een bedrag van
€ 5000,- gereserveerd. |
6.5 Bijbehorende leermiddelen
Alle
kosten die gerelateerd zijn aan de opleiding, zoals collegegeld, examengeld,
boekengeld kunnen worden opgenomen in de scholingsofferte. Voorwaarde is wel
dat de noodzaak van de kosten (bijvoorbeeld door middel van de boekenlijst) en
het ontbreken van een voorliggende voorziening (zoals Wsf of UAF) moet worden
aangetoond.
6.6 Verzuim
Gemeente
Delft is bezig met de implementatie van een integrale verzuimaanpak.
Uitgangspunt hierin is dat deelname aan re-integratie en/of scholing niet
vrijblijvend is. Door informatieverstrekking en optimale dienstverlening wordt
klanten duidelijk gemaakt wat zij van de gemeente mogen verwachten en wat de
consequenties zijn als regels rondom verzuim niet worden nagekomen. Voor
deelnemers aan volwasseneneducatie binnen een trajectaanpak is bovengenoemde
integrale verzuimaanpak van toepassing.
Voor
deelnemers aan basiseducatie buiten een trajectaanpak, de zogenaamde
zelfmelders, geldt dat er een scholingsovereenkomst met de deelnemer wordt
afgesloten, waarin rechten en plichten zijn vastgelegd. Uitgangspunt daarbij is
dat van iedereen die scholing volgt en ongeoorloofd verzuimt, na twee
waarschuwingen de scholing wordt stilgezet. Pas na een jaar mag men opnieuw
deelnemen aan de scholing.
7. Ketensamenwerking
Het
CWI kan via de consulent van de gemeente scholing inzetten in combinatie met
het vanuit het CWI beschikbare re-integratie-instrumentarium. Hiertoe dient wel
te allen tijde vooraf toestemming te zijn verkregen vanuit de
scholingscommissie. Deze scholing wordt
gefinancierd door de gemeente, behoudens scholing die gefinancierd kan worden
vanuit voorliggende voorzieningen.
8. Ontwikkelingen die mogelijk kunnen leiden tot aanpassingen van het
scholingsbeleid
8.1 Participatiefonds
Het
kabinet streeft de opzet van een participatiefonds na. Hiertoe wordt medio 2008
een wetsvoorstel aan de Tweede kamer aangeboden. Naar verwachting zal het
participatiefonds op 1 januari 2009 in werking treden. Het doel is gemeenten de
ruimte te geven om, meer dan nu het geval is, hun burgers maatwerk te leveren
en een samenhangende aanpak op het gebied van participatie te realiseren. Om
dit te kunnen realiseren worden zoveel mogelijk de bestaande schotten tussen de
diverse op re-integratie en participatie gerichte budgetten weggenomen. De
budgetten voor re-integratie, inburgering en volwasseneneducatie worden
gebundeld in het participatiefonds.
De
kwetsbaarheid van de ROC-infrastructuur wordt hierbij onderkend. De verwachting
van het Rijk is dat juist de brede stroom middelen in het participatiefonds zal
leiden tot een verruiming van de besteding bij de ROC’s. Om de praktijk de
gelegenheid te geven zich naar die verwachting te zetten, blijft in elk geval
gedurende 2009 en 2010 de gedwongen winkelnering voor volwasseneneducatie bij
ROC’s gehandhaafd. Het idee van de bestedingsverplichting is dat ROC’s niet
opnieuw in een korte periode met een
forse daling van middelen worden geconfronteerd, zodat zij de mogelijkheid
hebben op een goede wijze om te schakelen naar de nieuwe situatie. Een besluit
over afbouw van de gedwongen winkelnering kan pas plaatsvinden nadat de
resultaten van de evaluatie van de introductie van marktwerking bij inburgering
bekend zijn.
Zodra
er meer bekend is over het participatiefonds volgt hierover een aparte nota.
8.2 Werkleerplicht
De
werkleerplicht is aangekondigd in het Coalitieakkoord. Inmiddels heeft
staatssecretaris Aboutaleb hierover een voorstel naar de Tweede Kamer gestuurd.
Over dit voorstel worden momenteel consultatierondes gehouden, waarna het
voorstel nader wordt uitgewerkt. De hoofdlijnen van dit voorstel zijn als
volgt:
Het
kabinet wil zoveel mogelijk jongeren stimuleren een baan te vinden of een
opleiding te volgen. Het doel is jongeren beter kansen te bieden op een baan en
te voorkomen dat jongeren afhankelijk zijn van de bijstand. Het streven is dat
alle jongeren die een startkwalificatie kunnen halen, dit ook doen.
Het plan is om jongeren tot 27 jaar niet langer een uitkering te geven, maar te
verplichten een opleiding te volgen en/of te werken. Gemeenten worden verplicht
jongeren tot 27 jaar die niet werken of naar school gaan en die zich
melden voor een voorziening (bijvoorbeeld een uitkering) een aanbod te doen.
Dit kan een werkaanbod, een leeraanbod, of een combinatie van beide zijn. Het
aanbod wordt afgestemd op de situatie van deze jongeren. Als ze het aanbod niet accepteren dan krijgen zij ook geen
uitkering van de gemeente. Jongeren zijn overigens – als zij geen beroep willen
doen op een Wwb uitkering - niet
verplicht zich te melden als ze geen werk of opleiding hebben.
Als
de jongere het aanbod van de gemeente aanvaardt heeft hij de verplichting tot
actieve deelname. De startkwalificatie is een belangrijk ijkpunt. Jongeren die
nog niet over een startkwalificatie beschikken, moeten als dat haalbaar is een
aanbod krijgen dat gericht is op het halen van een startkwalificatie. Jongeren
die al een startkwalificatie hebben, moet de gemeente een werkaanbod doen.
Binnen het werkaanbod kan ook voor jongeren met een startkwalificatie ruimte
voor beroepsgerichte scholing zijn. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de
erkenning van verworven competenties (EVC). Het werkaanbod vervangt het recht
op bijstand voor jongeren tot 27 jaar. Het werkaanbod van de gemeente moet voor
de jongere voldoende inkomsten genereren om in hun bestaan te kunnen voorzien.
Als dat niet mogelijk blijkt is er een aanvullende inkomensvoorziening, die qua
hoogte in de pas zal lopen met de studiefinanciering (Wsf).
Zodra er meer bekend is over de Werkleerplicht volgt hierover een aparte nota.
8.3 Verplichte scholing voor alleenstaande ouders met kinderen jonger
dan 5 jaar
Alleenstaande ouders in de bijstand met kinderen
jonger dan vijf jaar moeten straks verplicht scholing volgen of een stage om
hun vaardigheden te onderhouden als ze vrijgesteld willen worden van de
sollicitatieplicht. De ministerraad heeft ingestemd met een daartoe strekkend
wetsvoorstel van staatssecretaris Aboutaleb van SZW. Het wetsvoorstel zal voor
advies aan de Raad van State worden gezonden. De tekst van het wetsvoorstel en
van het advies van de Raad van State worden pas openbaar bij indiening bij de
Tweede Kamer.
Alleenstaande ouders worden volgens het voorstel ontheven van sollicitatieplicht
als ze daarom vragen en bereid zijn zich te laten scholen. Het kabinet wil dat
alleenstaande ouders die geen startkwalificatie hebben van deze mogelijkheid
gebruikmaken en op deze manier de kans krijgen alsnog een diploma te behalen.
Bijstandsouders mét startkwalificatie kunnen kiezen uit scholing, stage of op
een andere manier hun vaardigheden onderhouden.
De ontheffing van de sollicitatieplicht en de invoering van een scholingsplicht
voor alleenstaande ouders zijn aangekondigd in het coalitieakkoord. Het kabinet
wil bijstandsouders in staat stellen zorg voor kinderen te combineren met
scholing om een zo goed mogelijke startpositie te geven op de arbeidsmarkt. Op
dit moment heeft 68 procent van de alleenstaande ouders in de bijstand geen
startkwalificatie.
Alleenstaande ouders in de bijstand zijn nu verplicht te solliciteren, maar
gemeenten mogen kiezen voor vrijstelling van de sollicitatieplicht om voorrang
te geven aan het verzorgen van kinderen[12].
9. Proces
Stap 1: Interne afstemming met o.a.:
o Jacqueline
Nees, senior contractadviseur / lid scholingscommissie
o Atie
Hoekman, senior beleidsadviseur en budgethouder VE
o Sibylle
van der Lem, vakteamhoofd B&P
o Fred
Wosgien, budgethouder WWB
o Emmy
Bruin, teamleider Werk
Stap 2: MT-WIZ
Stap 3: Bestuurlijke afstemming met Saskia Bolten
Stap 4: Panel Werk en Inkomen
Stap 5: College
Stap 6: Implementatie & communicatie
(intern/extern) via de gebruikelijke communicatiekanalen (handboek, stadskrant,
klantenkrant, intermediairen, etc.) door de beleidsadviseur B&P in
samenwerking met de teamleider Werk en het vaste lid van de scholingscommissie.
Stap 7: Start uitvoering, zo snel als mogelijk.
10. Gevraagde besluiten
Het
College wordt gevraagd in te stemmen met:
1)
De uitgangspunten van volwasseneneducatie in relatie tot de Wwb zoals
omschreven in hoofdstuk 2.
2)
De categorie ‘overige Delftse burgers die niet in traject zijn’ komen in
aanmerking voor een vergoeding van de eigen bijdrage aan basiseducatie van €
60,- op jaarbasis. Cursisten met een inkomen tot 130% van de geldende
bijstandsnorm komen in aanmerking voor een volledige vergoeding van de eigen
bijdrage. Cursisten met een inkomen hoger dan 130% van de geldende
bijstandsnorm kunnen, op basis van de normale draagkrachtregels, een vergoeding
naar draagkracht aanvragen.
3)
De maximale scholingsduur wordt
verlengd tot de opleidingsduur van de te volgen opleiding, met een
maximum van 4 jaar, waarbij in beginsel de combinatie met werk wordt gemaakt
(middels een BBL-opleiding).
4)
a) Werkende Delftenaren met een inkomen tot 130% van de bijstandsnorm
krijgen in het kader van positieverbetering toegang tot kwalificerende
scholing, voor zover het beschikbaar budget dit toelaat.
b) Uitgangspunt is dat deze scholing
arbeidsmarktrelevant is en minstens opleidt tot het niveau van de
startkwalificatie of bestaat uit een beroepsopleiding en financiering vanuit
werkgever of sectorfonds niet mogelijk is.
c) Voorwaarde voor het volgen van scholing is
dat dit niet ten koste mag gaan van de blijvende beschikbaarheid voor de
arbeidsmarkt. Dit houdt in dat men werkzaam moet zijn en blijven, en dat de
opleiding, waar beschikbaar, in deeltijd gevolgd dient te worden.
d) Hiertoe wordt jaarlijks een budget van €
50.000,- gereserveerd voor positieverbetering, gefinancierd vanuit de reguliere
middelen voor volwasseneneducatie (zie ook 4.7.1).
e)
Dit budget kan tevens ingezet worden voor het afronden van reeds
gestarte scholing in het kader van re-integratie, nadat men uitstroomt uit de
uitkering, indien nodig na de periode van 6 maanden nazorg.
5)
De in 4.5 geformuleerde toelatingsvoorwaarden voor beroepsgerichte
scholing.
6)
Wwb-ers, niet-uitkeringsgerechtigden, Anw-gerechtigden en werkenden met
een inkomen tot 130% van de geldende bijstandsnorm wordt de mogelijkheid
geboden om MBO-scholing op niveau 3/4 te volgen. De uitgangspunten en
toelatingsvoorwaarden voor beroepsgerichte scholing zijn hierbij van
toepassing.
7)
a) De regeling ‘Scholing en
bijstand’ wordt in aangepaste vorm
voortgezet.
b) De toegestane scholingsduur onder regeling
‘Scholing en bijstand’ wordt verlengd van maximaal 2 naar maximaal 4 jaar.
c)
Diegenen die geen diploma kunnen overleggen wordt de mogelijkheid
geboden hun niveau aan te tonen door deelname aan een door de
onderwijsinstelling afgenomen of geaccepteerd toelatingsexamen.
d) Na afronding van de opleiding dient men
algemeen geaccepteerde arbeid te accepteren.
e) Een studie in het kader van deze regeling
wordt opgenomen in de procedure inkoop losse instrumenten.
8)
Reiskosten voor werkenden met een inkomen tot 130% van de geldende
bijstandsnorm, die scholing buiten Delft volgen, worden volledig vergoed vanuit
de bijzondere bijstand. Werkenden met een inkomen hoger dan 130% van de
geldende bijstandsnorm kunnen, op basis van de normale draagkrachtregels, een
vergoeding naar draagkracht aanvragen. Hiertoe wordt jaarlijks een bedrag van €
5000,- gereserveerd.
9)
De rest van het proces (zie hoofdstuk 9, stap 2 tot
en met 7).
Bijlage 1: Afkortingenlijst
Abw Algemene
bijstandswet
BBO Basisberoepsbeoefenaar
BBL Beroepsbegeleidende
leerweg
CEDEO Kwaliteitserkenning op basis van
kwalitatieve en kwantitatieve criteria
CREBO Centraal
register beroepsopleidingen
CTC Competentie
test centrum
CWI Centrum
voor werk en inkomen
EVC Elders
verworven competenties
HAVO Hoger
algemeen vormend onderwijs
HBO Hoger
beroepsonderwijs
Hexbo Toeleiding
examenklas HAVO/beroepsonderwijs
indiflex Individueel
flexibele scholing Nederlands als tweede taal
Ioaw Wet inkomensvoorziening oudere en
gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
Ioaz Wet inkomensvoorziening oudere en
gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
LLL Leven
lang leren
MBO Middelbaar
beroepsonderwijs
NT1 Nederlands
als eerste taal
NT2 Nederlands
als tweede taal
PLC Praktijkleercentrum
PRB Persoonsgebonden
re-integratietraject
ROC Regionaal opleidingscentrum
SZW Ministerie
van sociale zaken en welzijn
Texbo Toeleiding
examenklas Vmbo/beroepsonderwijs
UAF University Assistance Fund
VAVO Voortgezet
algemeen volwassenen onderwijs
VE volwasseneneducatie
Vmbo-t Voorbereidend
middelbaar beroepsonderwijs - techniek
VO Voortgezet
onderwijs
VWO Voorbereidend
wetenschappelijk onderwijs
Web Wet
educatie en beroepsonderwijs
WO Wetenschappelijk
onderwijs
Wsf Wet
studiefinanciering
Wtos Wet
tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
Wwb Wet
werk en bijstand
Bijlage
2: Evaluatie Scholing en Bijstand (23-03-2007, Jan Neutel)
Met ingang van 1 maart 2002 is de regeling Scholing
en Bijstand van kracht. Doel van deze regeling is, het mogelijk te maken om met
behoud van uitkering (beperkt) scholing op Hbo/Niveau te volgen, voor twee
specifieke doelgroepen, t.w.:
De beperking was gelegen in de maximale duur (twee
jaar), en het feit dat het moest gaan om het in Nederland geldig/bruikbaar
maken van een buitenlands diploma (voor oud- en nieuwkomers), ofwel het
“actualiseren” van een eerder behaald diploma (voor herintredende alleenstaande
ouders.)
De regeling biedt op drie manieren faciliteiten:
Een aantal criteria is geformuleerd om de
doelgroepen af te bakenen, om te garanderen dat de te volgen opleiding relevant
is voor het vergroten van de kans op werk, en om vast te leggen dat voorligende
voorzieningen (WSF, UAF) voorrang krijgen.
In juni 2003 is de regeling tussentijds
geëvalueerd. In deze evaluatie wordt vastgesteld dat van de regeling geen
gebruik was gemaakt. Deze conclusie was niet helemaal terecht. Bij het
ontbreken van een specifieke registratie van een tijdelijke onheffing van de
sollicitatieplicht met vermelding van reden van de ontheffing is vooral gekeken
naar het financiële aspect van de regeling, het aantal verstrekkingen in
verband met een vergoeding van studiekosten. Dat aantal was (medio 2003) nul.
Het aantal malen dat een vrijstelling van de sollicitatieplicht op grond van de
regeling werd gegeven was onbekend.
Voor het geringe gebruik van de regeling werd een
aantal oorzaken aangevoerd.
Er is geen voorstel gedaan de regeling op een of
meer van deze punten aan te passen.
Daarnaast wordt in de tussenevaluatie opgemerkt dat
bij invoering van de WWB het begrip ‘passende arbeid’ is vervangen door het
begrip ‘algemeen geaccepteerde arbeid’. Personen met een WWB-uitkering worden
verplicht naar vermogen algemeen
geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Door deze wijziging
ontstaat de vraag of onder de WWB de regeling Scholing en Bijstand stand kan
houden, omdat deze een categorie uitkeringsgerechtigden in de gelegenheid stelt
tijdelijk niet te solliciteren om daarna selectief te kunnen solliciteren.
Voorgesteld is, de regeling nog een jaar te laten
bestaan, te bekijken of het gebruik ervan toe zou nemen, om vervolgens op grond
van de nieuwe cijfers, en rekening houdend met de eisen van de WWB, te bepalen
of voortzetting van de regeling nuttig en zinvol is.
Zoals al opgemerkt is het gebruik van de regeling
niet systematisch geregistreerd. Bij
tijdelijke ontheffingen van de sollicitatieplicht wordt de reden niet
geregistreerd. Wel is duidelijk dat van
financiële vergoedingen in het kader van Scholing en Bijstand geen gebruik is
gemaakt.
Van de mogelijkheid te studeren met gebruik van
uitkering is in ieder geval vier maal gebruik gemaakt. Dit heeft in één geval
geleid tot een diploma en uitstroom uit de uitkering.
Driemaal ging het om iemand uit de doelgroep
vluchteling/allochtoon, éénmaal om een herintredende alleenstaande ouder.
De conclusie is, dat van de regeling wel degelijk,
zij het beperkt gebruik is gemaakt. Gegeven dit feit, en het belang voor de
betrokkenen, is het niet zozeer de vraag of het voortbestaan van de regeling
gerechtvaardigd is, maar eerder welke redenen er zijn om haar te beëindigen.
Deze redenen zouden kunnen zijn:
q één
van de genoemde knelpunten
q de
invoering van de WWB/het begrip “algemeen geaccepteerde arbeid”
q financiële
redenen
q regeldruk
Voor het succes van de regeling speelt een aantal
knelpunten een rol:
q Het
bestaan van een voorliggende voorziening. Het is echter de vraag of dit een
echt knelpunt is. Wie recht heeft op WSF kan geen bijstandsuitkering ontvangen.
Wie een tegemoetkoming van het UAF krijgt hoeft die niet van de gemeente te
ontvangen. Zo zijn de regels, en dat is geen probleem. Waar het om gaat is, of
de regeling voldoet voor degenen die geen beroep op een voorliggende
voorziening kunnen doen.
q Het
feit dat iemand inmiddels zelf werk op een lager niveau heeft gevonden. Vanuit
de WWB-gedachte is dit geen probleem. Het doel achter de regeling, namelijk het
benutten van talent, wordt zo echter niet gestimuleerd.
q Vluchtelingen
zijn vaak niet in staat het bezit van een diploma aan te tonen. De regeling
gaat uit van het relevant maken van een bestaand diploma. In een eventueel
vervolg op de regeling zou de mogelijkheid kunnen worden opengelaten het niveau
aan te tonen op een andere wijze, bijvoorbeeld door middel van een door de
onderwijsinstelling afgenomen (of in ieder geval geaccepteerd)
toelatingsexamen.
q De
maximale duur van twee jaar blijkt in veel gevallen te beperkend te zijn. Met
name voor medici blijkt het binnen het Nedelandse systeem, inclusief het volgen
van co-schappen, tijdrovend te zijn een
Nederlands diploma te verkrijgen. De beperking tot twee jaar kwam mede voort
uit het bestaan van de “regeling Noodzakelijke Scholing” onder de Abw. Deze
regeling bestaat echter niet meer, wat de mogelijkheid geeft in de te
ontwikkelen Scholingsvisie hier van af te wijken. Of dat ook wenselijk is, is
een ander punt, met een politiek aspect (kun je het nog verkopen aan de mensen
die niet onder de regeling vallen).
Aan deze punten dient aandacht te worden besteed
als de regeling opgaat in de te ontwikkelen scholingsvisie.
Bij de invoering van de WWB is het oude begrip
“passende arbeid” vervangen door het strengere begrip “algemeen geaccepteerde
arbeid”. Dit zou suggereren dat het bieden van faciliteiten om op het hoogst
mogelijke opleidingsniveau aan het werk te komen niet meer kan.
In zijn verzamelbrief d.d. 18 september 2006 geeft
het ministerie van SZW echter aan dat die ruimte er wel is. In die brief worden
gemeenten namelijk uitdrukkelijk uitgenodigd beleid te formuleren dat het
mogelijk maakt hoger opgeleide vluchtelingen te laten studeren met behoud van
uitkering, als dat bijdraagt aan een duurzame uitstroom uit de
uitkeringssituatie. Het ministerie verwijst daarin onder meer in positieve zin
naar initiatieven van UAF en Divosa, die gemeenten eveneens oproepen dit beleid
ruimhartig toe te passen. Dit geeft voldoende aanleiding om te geloven dat dit
beleid, mits zorgvuldig geformuleerd en toegepast, te rijmen is met de WWB. De
tekst is als bijlage bijgevoegd.
Ook voor alleenstaande ouders lijkt de ruimte er te
zijn. Op grond van de onlangs door de eerste kamer aangenomen wet Vazalo (Wet
voorzieningen arbeid en zorg alleenstaande ouders) heeft de alleenstaande ouder
die voldoet aan een aantal criteria straks in ieder geval recht op
scholing tot en met het niveau van een diploma op MBO-niveau. Dit gaat samen met het afschaffen van de
sollicitatieplicht voor de allenstaande ouder met kinderen onder de 5 jaar.
Als het gaat om het actualiseren van een bestaand
diploma kan scholing op HBO- of WO-niveau sneller tot resultaat leiden. Het is
moeilijk in te zien waarom dat dan niet zou kunnen, mede gezien de formulering
“in ieder geval”.
De conclusie lijkt dan ook te zijn, dat scholing op
WO-niveau mogelijk is, mits dat onderdeel uitmaakt van de snelste route naar
duurzame economische zelfstandigheid.
De kosten zijn geen reden de regeling te
beëindigen. In de gevallen waarin de regeling is gebruikt ging het vooral om de
vrijstelling, niet om een financiële tegemoetkoming. Bovendien bestaat binnen
het Werkdeel WWB voldoende ruimte om deze kosten te dekken.
Ook regeldruk kan geen reden zijn om de regeling te
beëindigen. Met de regeling wordt slechts één van de vele instrumenten
vastgelegd die beschikbaar zijn om WWB-klanten aan het werk te krijgen. Hiervan
kan in voorkomende gevallen gebruik worden gemaakt.
Binnen de gemeente kennen wij het project onbenut
talent. Dit project heeft tot doel om het potentieel van uitkeringsgerechtigden
voluit te benutten. De mogelijkheid om deze mensen aan een relevant diploma te
helpen is van dit project en het achterliggende beleid een essentieel
bestanddeel. Het is ook in het kader van dit project dat het gebruik van de
regeling heeft plaatsgevonden. Het beëindigen van de regeling zou het
project bemoeilijken.
Twee nog niet genoemde aspecten verdienen de
aandacht, mocht de regeling worden geïntegreerd in het t eontwikkelen
scholingsbeleid.
In de regeling Scholing en Bijstand wordt aan de
belanghebbenden na afronding van de scholing de mogelijkheid geboden te
soliciteren conform het niveau van de genoten opleiding. Dit werd voor deze
groep dus als “passende arbeid” aangemerkt. Nu dat begrip niet meer wordt
gehanteerd, en is vervangen door “algemeen geaccepteerde arbeid” is het de
vraag of dit aspect van de regeling te handhaven is. Het ligt voor de hand dat
de belanghebbende zich in zijn sollicitatie-activiteiten aanvankelijk richt op
banen die aansluiten bij de genoten opleiding.
Mocht de regeling in het nieuwe scholingsbeleid een
plaats krijgen, dan dient aan dit aspect aandacht te worden besteed. Denkbaar
is bijvoorbeeld het invoeren van een maximale termijn.
De regeling is nu voorbehouden aan twee duidelijk
omschreven doelgroepen. Het is mogelijk dat een belanghebbende die niet tot
deze doelgroepen behoort claimt dat hij in vergelijkbare omstandigheden
verkeert, en dus ook de rechten heeft die voortvloeien uit de regeling. Ook aan
dit aspect dient, bij verlenging van de regeling in het nieuwe scholingsbeleid,
aandacht te worden besteed.
Voor toekomstige evaluatie is het wenselijk een
registratie te voeren waar het gebuik van de regeling uit blijkt.
In de huidige werkwijze valt een belanghebbende van
deze regeling buiten het systeem van trajectplannen. Een mogelijkheid om
hieraan tegemoet te komen is om een studie in het kader van “Scholing en
bijstand” altijd in de vorm van een PGB-traject te laten verlopen.
Als de regeling een vervolg krijgt moet zij opnieuw
onder de aandacht van de betrokken consulenten worden gebracht. In ieder geval
moet zij worden opgenomen in het handboek Schulinck.
Darnaast is promotie van de regeling, mede in het
kader van het anti-armoedebeleid, gewenst. Een goede baan is immers de zekerste
weg uit de armoede.
Van de regeling Scholing en Bijstand is beperkt
gebruik gemaakt. Voor degenen die het betrof was dit van groot belang. De
regeling sluit aan bij beleid dat door het ministerie wordt aangemoedigd
(vluchtelingen, zie verzamelbrief september 2006) of in de wet is vastgelegd
(alleenstaande ouders, wet Vazalo), mits de scholing in het teken staat van een
snelle weg naar duurzame economische onafhankelijkheid. Ook sluit de regeling
aan bij ander gemeentebeleid (project Onbenut talent) en bij het idee van Delft
Kennisstad, en past ze in het armoedebeleid.
Twee knelpunten beperken het gebruik van de
regeling, namelijk de beperking tot twee jaar, en de noodzaak een diploma te
overleggen.
Hieraan moet in het scholingsbeleid aandacht worden
besteed.
Advies:
q Deze
evaluatie te gebruiken in het dit najaar te ontwikkelen scholingsbeleid;
q De
regeling bij voortzetting aan te passen op de genoemde knelpunten (zie 2b), en
de in paragraaf drie genoemde aspecten.
Bijlage: verzamelbrief van het ministerie van SZW
d.d. 18 september 2006
(alleen de relevante tekst)
13. Laat vluchtelingen studeren met behoud van uitkering
Veel hoger opgeleide vluchtelingen zijn in hun beginperiode in
Nederland op de bijstand
aangewezen. Ze hebben zoals alle uitkeringsgerechtigden de plicht
om algemeen geaccepteerd
werk te aanvaarden, ook als dat beneden hun niveau ligt, in de
schoonmaak bijvoorbeeld. Maar
de Wet werk en bijstand geeft gemeenten ook de vrijheid om
vluchtelingen met potentie een
opleiding (schakelonderwijs of een verkorte hbo-, wo-opleiding) te
laten volgen met behoud
van hun uitkering – voor zover er geen andere voorziening zoals
studiefinanciering bestaat -
zodat zij de kans krijgen door te groeien naar een duurzame baan
die bij hun capaciteiten past.
In de praktijk zie je nu dat sommige gemeenten studeren met behoud
van uitkering stimuleren,
andere niet of nauwelijks. Het is moeilijk uit te leggen waarom
een gevluchte arts in
Amsterdam wel mag studeren, maar in een naburige gemeente die kans
per definitie niet krijgt.
Voorzitter van de VNG-commissie Werk en Inkomen dhr. Spigt en ik
roepen u daarom op om
- binnen de randvoorwaarde dat werk boven opleiding gaat -
kritisch te bezien in welke
gevallen het volgen van een studie duurzame uitstroom uit de
uitkering kan bevorderen.
Uit het onderzoek ‘De arbeidsmarktpositie van hoger opgeleide
vluchtelingen’ van Regioplan
blijkt dat het totale aantal hoger opgeleide vluchtelingen in
Nederland op 30.000 personen
wordt geschat. Ongeveer een derde (29 procent) van deze groep is
werkloos. Twee derde werkt
in Nederland onder het niveau waarvoor ze in het land van herkomst
zijn opgeleid. In de studie
wordt geconstateerd dat het voor vluchtelingen essentieel is om in
Nederland een
(aanvullende) opleiding te volgen om aan een baan te komen.
Vrijwel alle vluchtelingen die
werk hebben gevonden in de medische, technische of
onderwijssector, hebben een
(aanvullende) opleiding in Nederland gevolgd.
Voor meer informatie over de ervaringen van gemeenten met de
begeleiding van hoger
opgeleide vluchtelingen kunt u contact opnemen met het UAF, 030
252 08 35, www.uaf.nl.
Het onderzoek 'De arbeidsmarktpositie van hoger opgeleide
vluchtelingen' kunt u vinden op de
website van het onderzoeksbureau: http://www.regioplan.nl
.
[1] Zie nota “Gevolgen van de WI
op de WEB” (kenmerk 20256717; maart 2007)
[2] Zie nota ‘Vergoeding eigen
bijdrage voor nieuw aangemelde cursisten NT2 (niveau B1 en B2) vanaf augustus
2006’ (Kenmerk: 2198522)
[3] Analyse aandeel langdurig uitkeringsgerechtigden in Ww en Wwb, Raad voor Werk en Inkomen, januari 2008
[4] Beleidsdoorlichting re-integratie 2007, artikel 23 van de SZW begroting
[5] Kenmerk 337450
[6] "Een open en flexibele infrastructuur voor Leven lang leren"- RWI, februari 2008
[7] uit: Rijksbegroting 2008
[8] Kenmerk 20281320
[9] Kenmerk 01/014681
[10] Kenmerk 028267
[11] Zie de nota (Kenmerk 028267) voor de verdere uitwerking van de voorwaarden.
[12] Bron: Persbericht SZW, 25 april 2008