Onderwerp
Rollenscheiding
binnen het gemeentelijk onroerend goed en het principe van kostendekkende
verhuur
Deze notitie is gemaakt als
voorloper op de nota over het gemeentelijk atelierbeleid. Het algemeen principe
van deze notitie is echter op al het overig gemeentelijk onroerend goed bij
bijvoorbeeld het buurt & wijkwerk, kinderopvang en gezondheidszorg, van
toepassing.
Per 1 maart 2000 is, met
uitzondering van de onderwijsgebouwen, besloten om de belangenbehartiging van
de gemeente Delft als eigenaar en huurder van onroerend goed centraal neer te
leggen bij het vakteam Grond.
Het bezit van onroerend goed
is géén doel op zich. Mede met de inzet van dit onroerend goed tracht de
gemeente Delft voorwaarden te scheppen om gewenste maatschappelijke
ontwikkelingen tot stand te brengen. Dit maakt meteen al duidelijk dat er
meerdere partijen bij de inzet van het onroerend goed betrokken zijn. In
directe zin zijn de volgende rollen te onderscheiden:
·
Gebruikersrol. De gebruiker is degene die het onroerend goed
feitelijk, onder overeengekomen voorwaarden en bepalingen, gebruikt. Dit kan
bijvoorbeeld het Vakteam Huisvesting, Services en Middelen zijn als het gaat om
de gemeentelijke dienstgebouwen, een
sociaal-culturele instelling, of een andere externe niet gemeentelijke
(rechts)persoon.
·
Beheerdersrol. De (technisch) beheerder, zijnde het vakteam
BOZ, zorgt voor het planmatig
bouwkundig- en installatietechnisch beheren en doen onderhouden van alle
onroerende zaken in gemeentelijk eigendom.
·
Eigenaarsrol. Eigenaar is de gemeente Delft. Namens B&W
behartigt het taakveld OGM (=Onroerend Goed Management) van het vakteam Grond,
de eigenaarsbelangen.
Naast deze 3 genoemde rollen
hebben we ook, en zeker niet in het minst, te maken met de diverse beleidstaakvelden.
Juist deze taakvelden zijn primair verantwoordelijk voor het voorbereiden
en uitvoeren van het inhoudelijk beleid waarbij de inzet van onroerend goed,
naast de inzet van bijvoorbeeld het subsidie-instrument en professionele ondersteuning, een belangrijk
beleidsinstrument kan zijn voor het verwezenlijken van de gestelde
beleidsdoelen.
Omdat op dit moment ook
ruimten “om niet” of tegen een lagere prijs dan de eigenaarslasten in gebruik
worden gegeven, is de rollenscheiding tussen de beleidsinhoudelijke taakvelden
en het taakveld OGM niet zuiver, waardoor het taakveld OGM op de stoel komt te
zitten van de beleidsinhoudelijke taakvelden, hetgeen kan leiden tot (nieuwe)
misverstanden.
Door deze vermenging van
rollen ontstaan de volgende problemen:
Gemeentelijke eigendommen
worden op verschillende manieren aan derden in gebruik gegeven. Soms gebeurt
dit “om niet” en soms tegen een vergoeding die lager is dan de eigenaarslasten.
Hierdoor ontstaat een vorm van indirecte subsidiëring. Dit beleid kan bewust
gekozen zijn, om een gesteld doel te kunnen verwezenlijken, maar het is zeker
niet transparant, omdat deze vorm van subsidiëring niet of nauwelijks in de
begroting terug te vinden is en zich grotendeels buiten de invloedssfeer van de
beleidsinhoudelijke taakvelden afspeelt.
Het verstrekken van subsidies
door de gemeente vindt plaats in de publiekrechtelijke omgeving. Het
verstrekken van indirecte subsidies beweegt zich, door middel van de
huurovereenkomst, in de privaatrechtelijke omgeving.
Dit kan lijden tot
misverstanden, zeker als er problemen ontstaan ten aanzien van het niet nakomen
van afspraken. De looptijd van een huurovereenkomst is bijvoorbeeld vaak niet
gelijk aan met de periode waarvoor de gemaakte subsidie-afspraken gelden. Zo zou
het voor kunnen komen dat een instelling op basis van gewijzigd beleid geen
subsidie meer ontvangt, maar nog wel enige jaren “om niet” of tegen een lagere
vergoeding dan de eigenaarslasten, ruimte van de gemeente Delft in gebruik
heeft.
Binnen de gemeente dient een
zuivere rollenscheiding gemaakt te worden tussen de publiekrechtelijke taak (de
beleidstaakvelden) en de privaatrechtelijke taak (als eigenaar van het
onroerend goed).
Om deze rollen helder te
scheiden dient bij het verhuren van het onroerend goed (aan derden) de
huurprijs minimaal gelijk te zijn aan de eigenaarslasten.
Bij een eerste verkenning van
deze materie in de “Notitie Atelierbeleid, onderdeel exploitatie
verzamelgebouwen (december 1999)”, werd de waarde (als huurprijsbepalende
factor) van het onroerend goed afgezet tegen de marktwaarde. In de thans
voorgestelde benadering blijft het principe van verhuur tegen minimaal de
eigenaarslasten overeind, maar wordt de te hanteren waarde mede bepaald door de
verschillende rolhouders.
De waarde en de prijs van het
onroerend goed zijn voor de eigenaar, beleidsbepaler en de gebruiker
verschillend. Allen kijken door een eigen bril, naar het(zelfde) onroerend
goed.
De eigenaar kijkt naar de
kosten die gemaakt moeten worden om het onroerend goed in stand te houden. De
beleidsbepaler tracht met een doelmatige inzet van beleidsinstrumenten het
gestelde doel te bereiken. De gebruiker let op de gebruikswaarde: het gebouw
moet op de juiste plek liggen, het moet groot genoeg zijn en voor het gebruik
over een zeker kwalitatief niveau beschikken.
In de bepaling van de waarde
van het pand zullen de partijen een balans moeten vinden, op basis waarvan een
(huur)prijs kan worden afgeleid.
De gemeente Delft heeft 3
verzamelpanden in haar bezit, waarvan een aantal ruimten deels als
atelierruimte gebruikt worden. Het gaat om de panden aan de Nieuwe Langendijk
46-48, Rietveld 49 en Koornmarkt 48[1].
Nadat de oorspronkelijke bestemming van deze gebouwen kwam te vervallen, heeft
de gemeente Delft besloten de panden voorlopig te verhuren aan sociaal
culturele instellingen en kunstenaars, in afwachting van mogelijk gewenste
stedebouwkundige ontwikkelingen. De gebouwen zijn vanwege de mogelijke
ontwikkelingen enige tijd op een minimaal niveau onderhouden. Nu van
stedebouwkundige ontwikkelingen op dit moment geen sprake is, en de wens is om de
panden in gebruik te houden, dienen de exploitatiekosten bij een permanente
instandhouding te worden berekend.
In de afgelopen periode is
gebleken dat de gebruikers tevreden zijn over het voorzieningenniveau en de
kwaliteit van de gebouwen. Wat hen betreft is het niet nodig investeringen te
doen om het voorzieningenniveau te verbeteren c.q. te wijzigen. Wanneer het
pand zoals het er staat in stand gehouden wordt, zijn zij tevreden.
De beleidsbepaler wil de
beeldende kunst stimuleren door onder andere te zorgen voor betaalbare
atelierruimte. Dit kan door goedkope ruimte beschikbaar te stellen of door het
verstrekken van subsidie. In het geval van de 3 genoemde verzamelpanden stelt
het vakteam CKE zich op hetzelfde standpunt als de kunstenaars: hou het pand in
staat zoals het is.
De betreffende panden zijn in
eigendom verworven of gebleven om bepaalde door de gemeente gestelde doelen te
kunnen realiseren. De genoemde objecten zijn van voldoende kwaliteit voor het
beoogde doel. De eigenaar dient er op te letten dat de betreffende objecten als
beleidsinstrument inzetbaar blijven. Gegeven deze situatie zijn er op dit moment
geen aanvullende investering noodzakelijk (op regulier onderhoud na). Punt
van aandacht bij deze benadering is wel, dat bij een functiewijziging van het
pand een aanvullende investering nodig kan zijn om het pand voor het nieuwe
doel en gebruik geschikt te maken.
Dit betekent dat bij de
vaststelling van de (toekomstige) eigenaarslasten van het huidige
voorzieningenniveau uitgegaan kan worden en slechts rekening gehouden dient te
worden met noodzakelijke instandhoudingsinvesteringen. Door de hoogte van de
kapitaallasten te fixeren op het huidige niveau (2001), ontstaat binnen de
exploitatie van de zogenoemde atelierpanden, hiervoor financiële ruimte.
Omdat uitgegaan wordt van het
bestaande voorzieningenniveau kan voor de vaststelling van de kostendekkende
huurprijs uitgegaan worden van de huidige eigenaarslasten:
|
Nieuwe Langendijk |
Koornmarkt |
Rietveld |
Totaal |
Boekwaarden
per 1-1-2001 |
48.675 |
317.859 |
191.321 |
557.855 |
|
|
|
|
|
WOZ-premies |
1.599 |
1.812 |
1.421 |
4.832 |
Verzekeringpremie |
7.343 |
6.074 |
8.069 |
21.486 |
Planmatig
onderhoud |
45.816 |
33.376 |
37.159 |
116.351 |
Kapitaallasten |
11.507 |
54.337 |
28.899 |
94.743 |
sub-totaal |
66.265 |
95.599 |
75.548 |
237.412 |
Beheerlasten |
3.313 |
4.780 |
3.777 |
11.871 |
Totaal |
69.578 |
100.379 |
79.325 |
249.283 |
|
|
|
|
|
Bruto
vloeroppervlakte |
1120 |
1018 |
1068 |
3206 |
Netto
vloeroppervlak |
680 |
700 |
800 |
2180 |
|
|
|
|
|
Prijs per m² bvo |
63 |
99 |
75 |
78 |
Prijs per m² nvo |
103 |
144 |
100 |
115 |
Prijzen
per 1-1-2001 |
|
|
|
|
De gemiddelde huidige
huurprijs per m2 bruto vloeroppervlak per jaar ligt op fl. 58,=. De gemiddelde huidige
huurprijs per m2 netto vloeroppervlak per jaar ligt op fl. 85,=[2].
Indien deze huurprijzen
vergeleken worden met andere steden dient men er goed op te letten of het gaat
om prijzen per bruto vloer of netto vloeroppervlak.
Buiten het feit dat rekening
gehouden moet worden met een algemene prijsaanpassing, kunnen twee
(risico)factoren de uiteindelijke kostendekkende huurprijs significant
beïnvloeden:
1.
Doorberekening overhead vakteam Beheer Onroerende
Zaken (BOZ):
het voornemen bestaat om de begrotingssytematiek zo te veranderen dat de
apparaatskosten van dit vakteam in de m²-prijs van de onderhoudskosten
meegenomen zullen worden. Dit betekent dat de onderhouds kosten met circa ƒ 6,=
per m² BVO zullen stijgen. Vooralsnog wordt uigegaan van het feit dat de
dekking hiervan ook binnen de begroting wordt gevonden. In absolute zin stijgen
de totale onderhoudskosten indien geen dekking gevonden wordt met een bedrag van ad ƒ 19.500,=.
2. Hogere kosten
verzekeringspremie: voor onder andere het afsluiten van de opstalverzekering
dient een nieuwe overeenkomst (lees:
prijsafspraken) gemaakte te worden. Dit moet Europees aanbesteed worden. Op
basis van de huidige, bekende ontwikkelingen wordt door het vakteam Treasury en
risck Management een aanzienlijke stijging van de premie verwacht (van tot wel
25%). Echter deze aanbesteding schept ook eenkans om het verzekeringsbeleid
(alle objecten verzekeren tegen herbouwwaarde te herzien).
De mogelijkheden om de consequenties van deze aanbesteding door te belasten
door het openbreken van de huurovereenkomsten zijn beperkt.
Bovengenoemde huurprijzen per
m² vloeroppervlak zijn gemiddelde bedragen. Alle vierkante
meters van de drie genoemde objecten zijn bij elkaar op geteld en gedeeld door
de totale kosten. De gevolgen van het hanteren van een kostendekkende huurprijs
ten opzichte van de huidige huurprijs kunnen per individuele huurder sterk afwijken
van het gemiddelde.
Het gemeentebestuur kan per
soort gebruik (ateliers, theater, etc.) vaststellen wat de eigenbijdrage dient te zijn. Als
bijvoorbeeld het gemeentebestuur van mening zou zijn dat kunstenaars minimaal
een eigen bijdrage van ƒ 51,= per m² bruto vloeroppervlak moeten betalen, dan
is sprake van de volgende subsidiebijdragen:
Beleidsterrein Cultuur: Subsidiebijdrage in het
kader van het atelierbeleid |
40.000 |
Subsidiebijdrage in het
kader van het theaterbeleid (in relatie tot de amateurkunst) Beleidsterrein Welzijn: |
12.000 |
Subsidiebijdrage in het
kader van het migrantenbeleid |
-10.500 |
Subsidiebijdrage in het
kader van het ouderenbeleid |
9.500 |
Totaal |
51.000 |
De huurder van een ruimte in
een bedrijfsverzamelgebouw wordt een standaard huurovereenkomst en algemene
bepalingen ter ondertekening voorgelegd, naar het model dat de Raad voor
Onroerende Zaken reeds heeft vastgesteld.
De huurovereenkomst wordt
aangegaan voor een periode van 5 jaar. De aanvangshuur bedraagt fl. 78,= per m²
bvo per jaar, of fl. 115,= per m² nvo per jaar, en wordt jaarlijks geïndexeerd
op basis van de consumentenprijsindexcijfers voor “werknemers laag”. Omdat dit
overzicht is opgesteld op basis van het prijspeil 1-1-2001 en de huur ingaat op
1-1-2002, zal een prijscorrectie in 2001, middels de genoemde indexering,
plaats moeten vinden. Na een huurperiode van 10 jaar, of eerder bij het aangaan
van een nieuwe overeenkomst, wordt de aanvangshuur opnieuw bepaald op basis van
de geactualiseerde eigenaarslasten. De huurovereenkomst loopt daarna telkens
door voor een periode van 5 jaar.
De energielasten en overige
gebruikerslasten worden op de gebruikelijke wijze bij voorschot aan de
gebruikers in rekening gebracht. Minimaal één keer per jaar wordt een
eindafrekening opgesteld. Deze lasten zijn dus niet in de huurprijs verwerkt.
Verondersteld wordt dat na
goedkeuring van de nota Atelierbeleid een en ander nog qua subsidiebeleid nader
uitgewerkt moet worden. Een en ander zal opgenomen moeten worden in het
Jaarprogramma voor Maatschappelijke Activiteiten. Het is (juridisch) mogelijk
om de subsidie met de huur te verrekenen, zodat weinig geld “rond gepompt”
hoeft te worden.
Het subsidiebedrag blijft
echter altijd zichtbaar bij het betreffende beleidsinhoudelijke vakteam.
Daarnaast zal ook de begroting nog moeten worden aangepast, omdat extra
middelen voor het subsidiebeleid beschikbaar gesteld moeten worden. Voorgesteld
wordt derhalve het gewijzigd Atelierbeleid, en de daarbij behorende standaard
huurovereenkomst, feitelijk met ingang van 1 januari 2002 in te voeren. De
nieuwe huurovereenkomst kan dan een aantal maanden voor ingangsdatum aan de
huurder ter ondertekening worden aangeboden.
In de 3 genoemde panden,
zitten ook andere huurders dan alleen kunstenaars. Gegeven het voorgaande
achten wij het noodzakelijk om ook voor deze huurders het principe van
“kostendekkende verhuur” toe te passen en indien nodig en gewenst, ook voor
deze huurders (subsidie)regelingen te treffen. Op deze wijze ontstaat zodoende
uiteindelijk een eenduidig beleid. Voor de overige huurders kan dan gelden, dat
zodra de lopende huurovereenkomst is beëindigd, zij de nieuwe standaard
overeenkomst krijgen overhandigd wanneer de huurder een nieuwe overeenkomst
voor een volgende periode wenst aan te gaan. Buiten de kunstenaars gaat het om
de volgende huurders:
Nieuwe Langendijk:
·
Algemene Nederlandse
Bond voor Ouderen (ANBO)
Koornmarkt:
·
Stichting
Vluchtelingenwerk
·
Marokkaanse Vereniging
Rietveld:
·
Stichting Maccus
(kindertheater)
·
Delfts Toneel gezelschap
Ik stel u voor om:
1. Akkoord te gaan met het principe van een zuivere
rollenscheiding tussen de gemeente Delft in haar rol van overheid en eigenaar
van onroerend goed;
2. Akkoord te gaan met het uitgangspunt om het
gemeentelijk onroerend goed minimaal tegen de hoogte van de eigenaarlasten te
verhuren (kostendekkende huurprijs);
3. De kostendekkende huurprijs van atelierruimte in de
drie verzamelgebouwen bij aanvang (prijspeil 1-1-2001) vast te stellen op ƒ 78,= per m² bruto vloeroppervlak per
jaar (is ƒ 115,= per m² per jaar op basis van de netto vloeroppervlak);
4. De besluitvorming omtrent een
overgangs-/subsidieregeling voor ateliers plaats te laten vinden aan de hand
van de nota “Atelierbeleid 2002”;
5. Voor de overgangs-/subsidieregeling voor de overige
huurders in de 3 genoemde atelierpanden in de komende zomernota 2002-2005 de
volgende structurele bedragen voor nieuw beleid te reserveren (definitieve
besluitvorming in september 2001):
·
Beleidsterrein Cultuur:
Voor het theaterbeleid (in relatie tot de amateurkunst) ƒ 12.000,= (t.b.v.
Stichting Delfts Toneelgezelschap; prijspeil 1-1-2001),
·
Beleidsterrein Welzijn:
De hogere huurprijs voor de Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen (ANBO) kan
gesubsidieerd worden uit de huidige huuropbrengst in het kader van het
migrantenbeleid.
6.
De kostendekkende
huurprijs voor de overige beleidsgebouwen separaat per gebouw of cluster van
beleidsgebouwen vast te stellen;
7.
Akkoord te gaan met de
voorgestelde procedure met betrekking tot de aan te passen huurovereenkomsten,
de aanvangsdatum en de omgang met de overige huurders in de drie
bedrijfsverzamelgebouwen.
Theo Eekhout
Beleidsmedewerker/Vakteam
Grond
paraaf sectorhoofd d.d.
[1] De atelierwoning aan de Oostpoort en de Waltoren aan de Phoenixstraat zijn bewust buiten deze nota gelaten. Beide panden staan op de monumentenlijst, waardoor de exploitatie sterk afwijkt van de 3 genoemde verzamelpanden. Bovendien valt de atelierwoning in de Oostpoort onder de woningwet.
[2] Hierin zijn ook de huuropbrengsten van de andere huurders, niet zijnde kunstenaars, in de 3 genoemde objecten meegenomen.