Onderwerp
versie:
010
Er
zijn in Delft 20 gemeentelijke ateliers, een werkplaats voor een zilversmid in
de waltoren aan de Phoenixstraat en een atelierwoning in de Oostpoort.
Recentelijk
is daar een voormalig brandweerhuisje op de Nieuwe Plantage aan toegevoegd.
In
deze nota zal worden ingegaan op de 20 ateliers in de bedrijfsverzamelgebouwen
aan de Nieuwe Langendijk, de Koornmarkt en het Rietveld. Voor de Waltoren en
Oostpoort geldt een ander regime. De Waltoren heeft de monumentenstatus en de
Oostpoort bevat een woning en valt daarmee onder de woningwet. Derhalve zal in
deze nota niet op deze objecten worden ingegaan.
Het vakteam Grond behartigt de eigenaars- en verhuurdersbelangen van de
gemeente Delft. Het vakteam CKE beheert de kandidatenlijst en zorgt bij
vrijkomende ateliers voor een voordracht. Tevens
is zij verantwoordelijk voor het initiëren van het atelierbeleid.
De
nota is een coproductie van de vakteams Grond en CKE (beiden van de sector
Kennisstad).
Gemiddeld
hebben de ateliers in de bestaande bedrijfsverzamelgebouwen een oppervlakte van
netto 48 m2, bruto 73 m2.
De huidige gemiddelde huurprijs is een kleine
42,- per vierkante meter Bruto vloeroppervlak (=BVO) per jaar (dwz +/- fl 63
per vierkante meter netto vloeroppervlakte (= NVO, de kostprijs ligt
aanzienlijk hoger). Dat betekent op dit moment een gemiddelde huur van ongeveer
260,-- per maand voor het gemiddelde atelier. Overigens is de waarde van dit
gemiddelde beperkt aangezien er aanzienlijke afwijkingen zowel naar boven als
beneden op individueel niveau zijn (in huidige de praktijk lopen de afwijkingen
naar beneden en naar boven uiteen van 18,-- m2 BVO naar 66,-- m2 BVO).
In deze nota wordt naast
een aanscherping van het atelierbeleid, een voorstel gedaan om de hoeveelheid
ateliers uit te breiden en tot slot wordt de consequentie van het invoeren van
een heldere rollenscheiding tussen de gemeente als eigenaar en verhuurder van
onroerend goed en de gemeente als beleidsbepaler / subsidieverstrekker in kaart
gebracht.
Met de Vereniging
Kunstenaarsbelangen Delft is op verschillende momenten overleg geweest over de
inhoud van de nota en op een aantal belangrijke uitgangspunten is geen
overeenstemming bereikt.
Het gaat hier vooral om de
volgende hoofdpunten;
· De vereniging is niet
akkoord met afbouwen van de subsidie na 10 jaar. Het argument is dat het
inkomen van een kunstenaar zodanig wisselvallig is dat de op kostendekkendheid
gebaseerde huur dan onbetaalbaar is.
· Het verschil met de huidige
huur en de op subsidie gebaseerde huur is zodanig dat er sprake is van een
onrechtvaardige huurverhoging
· De ateliers in de Stadshal
zijn tijdelijk van aard en bovendien volgens de vereniging ten gevolge van een
differentiatie in huurprijs te duur om als een serieuze uitbreiding van
atelierruimte te worden gezien.
Op 2 april zal een laatste
overleg plaatsvinden met het bestuur van de Vereniging, waarbij overigens niet
verwacht mag worden dat de standpunten dichter bij elkaar zullen komen.
Voor beeldende kunstenaars en in het bijzonder binnen de beroepspraktijk
is in korte tijd veel veranderd. Zij moeten sterker dan vroeger een goede
balans zien te vinden tussen het vrije, autonome kunstenaarschap en het voeren
van een (kleine) onderneming. De erkenning van het maatschappelijk en
economisch belang van kunst en cultuur neemt toe.
De gemeente Delft is, in aanvulling op en ter ondersteuning van de eigen
verantwoordelijkheid van kunstenaars, mede verantwoordelijk voor het
(betaalbare) werkklimaat van kunstenaars en wil zich sterk maken om de
aantrekkelijkheid voor kunstenaars te behouden.
De rol van de overheid of intermediaire organisaties is faciliterend.
Kunstenaars zijn zelf verantwoordelijk voor de uitoefening van de
beroepspraktijk.
Binnen het gemeentelijk atelierbeleid is
sprake van twee hoofddoelen:
1.
De bevordering van het
beeldende kunstklimaat, waarbinnen samenhang tussen beeldende kunst,
architectuur en design en nieuwe ontwikkelingen in het kader van Delft
Kennisstad worden gestimuleerd.
2.
Het scheppen van gunstige
(productie)voorwaarden voor beeldende kunstenaars en voor starters in het
bijzonder.
Bevordering van het beeldende kunstklimaat
Het beeldende kunstklimaat kan worden bevorderd door de aanwezigheid
van:
a.
gastateliers -
projectruimten om jonge kunstenaars, academieverlaters, een in tijd gelimiteerde kans
te geven, door middel van een in opdracht uit te voeren project hun beeldend
werk te ontwikkelen.
b.
voldoende reguliere
ateliers
om kunstenaars de kans te geven zich verder te ontwikkelen en hun
beroepspraktijk verder te professionaliseren.
c.
ateliers - werkruimten in
combinatie met etalage/verkoopfunctie om kunstenaars de gelegenheid te geven
samenwerkingsverbanden aan te gaan en zich op het publiek te richten.
Het scheppen van gunstige (productie) voorwaarden
Het scheppen van gunstige (productie)voorwaarden wordt vooral bevorderd
door
a.
ateliers in verschillende categorieën (klein/groot, beneden/boven,
grafici/beeldhouwers) te realiseren en hierop een toewijzingssysteem toe te
passen dat recht doet aan de betekenis van de kunstenaar die van de ruimte
gebruik maakt.
b.
Een regeling te ontwerpen die de huur van gemeentelijke ateliers
betaalbaar maakt, betaalbaar in relatie met het inkomen van de kunstenaar en
die tevens de nadruk legt op de eerste jaren van het kunstenaarsschap in een
gemeentelijk atelier.
Er is momenteel een wachtlijst van 10 personen. Om op de lijst te kunnen
worden ingeschreven geldt dat men als kunstenaar moet zijn geregistreerd bij
het Kunstgebouw van de provincie Zuid-Holland of bij het Voorzieningsfonds voor
Kunstenaars. Beide instellingen hebben eisen/criteria ten aanzien van de
professionaliteit. Deze worden echter niet consequent toegepast.
Naast de wachtlijst wordt regelmatig bij het vakteam CKE geïnformeerd
naar beschikbare atelierruimte. Het blijkt dat het huidige aantal van 20 stuks
te gering is om aan de vraag naar reguliere ateliers te voldoen. Gemeentelijke
projectateliers of gemeentelijke ateliers in combinatie met
etalage/verkoopfunctie zijn er niet.
Commissie gemeentelijke ateliers
De gemeente Delft hecht veel waarde aan de criteria waar een kunstenaar
aan moet voldoen om op de wachtlijst voor de Delftse gemeentelijke ateliers te
worden opgenomen.
Eerder is reeds gesignaleerd dat de toepassing van de criteria te wensen
over laat. Derhalve stellen wij voor een commissie in te stellen en te belasten
met het zorgvuldig en stringent beheer van de wachtlijst voor de gemeentelijke
ateliers in Delft.
De leden van deze commissie dienen beeldend kunstenaar te zijn of aantoonbare
affiniteit met het terrein van de beeldende kunst te hebben.
De Advies Commissie Beeldende Kunst (ACBK) zou deze rol kunnen
vervullen. Indien bij de uitwerking zou blijken dat hierdoor
belangentegenstellingen ontstaan, of de advisering rond het beeldende
kunstbeleid te veel in een hand komt te liggen, kan een speciale commissie
gemeentelijke ateliers worden ingesteld.
De commissie zal haar werk doen op basis van toegezonden documentatie,
waarbij in onderlinge samenhang wordt gekeken naar:
·
zeggingskracht van het werk
·
ontwikkeling van het oeuvre
·
vakmanschap (technische of stilistische vakbeheersing)
·
marktgerichte activiteiten: frequentie, aard en plaats van
tentoonstellingen, verkopen en publicaties
·
erkenning door derden, zoals blijkt uit aankopen, opdrachten,
subsidieprijzen of bekroning van overheidswege of andere deskundige instanties
Uitwerking van de te hanteren criteria zal na
goedkeuring van deze nota voor de zomer 2001 plaatsvinden.
Conclusie uit het bovenstaande
Om de hoofddoelstellingen te verwezenlijken zal het
atelierbestand moeten worden uitgebreid en de betaalbaarheid worden geregeld.
Om de continuïteit te garanderen dienen de huidige
bedrijfsverzamelgebouwen (met daarin 20 atelierruimtes) hun functie minimaal 15
jaar te behouden.
Kijkende naar de doelstellingen van het
atelierbeleid, de wachtlijst en de wens een aantal ateliers op projectbasis te
kunnen verhuren, is een uitbreiding met 10 reguliere, permanente ateliers en
minimaal 2 projectateliers wenselijk. Daarnaast dient een commissie
gemeentelijke atelierruimte te worden ingesteld.
In het hierna volgende worden de consequenties van
de implementatie van het zuivere onderscheid in de rol van de gemeente als
beleidsbepaler en eigenaar/beheerder van onroerend goed in kaart gebracht, op
basis van een vergelijking in gemeenteland, de gewenste huurprijs voor een
gemeentelijk atelier vastgesteld, enkele relevante trends in het atelierbeleid
besproken en tot slot de mogelijke varianten in het beheer van de ruimte
vergeleken.
Uitgangspunt in het gemeentelijk onroerend goed beleid is het vermijden
van een indirecte vorm van subsidiëring. Hiervoor is het noodzakelijk dat de -
in dit geval - twee rollen van de gemeente helder worden onderscheiden: de rol van de gemeente als eigenaar en
verhuurder van onroerend goed en de gemeente als beleidsbepaler /
subsidieverstrekker.
De rol van beleidsbepaler kan doelmatig worden
ingevuld door het toekennen van subsidie te koppelen aan beleidsinhoudelijke
voorwaarden en criteria; de rol van de gemeente als eigenaar van onroerend goed
door het hanteren van dezelfde basisprincipes (minimaal kostendekkende verhuur)
voor alle gemeentelijke accommodaties (of het nu gaat om buurt en wijkwerk,
gezondheidscentra, fietsenstallingen of atelierruimte). Beide gemeentelijke
rollen kunnen zo tot hun recht komen en worden geborgd.
Wanneer de gemeente tegen een minimaal
kostendekkend tarief gaat verhuren betekent dit dat de huur per m2 BVO van een
atelier in een van de 3 bedrijfsverzamelgebouwen gemiddeld van 42,- (+/-
63,- NVO) naar 78,- (+/- 115,- NVO) per jaar zou gaan (prijspeil 1-1-2001).
Met betrekking tot de betaalbaarheid van ateliers
kan worden gesteld dat (op basis van een beperkt landelijk onderzoek) een prijs
van 51,- per m2 BVO (= +/- 75 m2 NVO, prijspeil 1-1-2001) een door de
gemiddelde beeldende kunstenaar op te brengen bedrag is (zie ook bijlage 1 en
3).
Dit bedrag wordt overigens niet overal gehaald maar
wordt door de gemeente Delft thans als uitgangspunt genomen.
De betaalbaarheid van
ateliers speelt bij veel gemeenten in Nederland. Zeker nu de prijzen van het
onroerend goed sterk gestegen zijn en het aantal geschikte panden in veel
steden beperkt is en soms zelfs afneemt, wordt gezocht naar creatieve manier om
het (betaalbare) aanbod in stand te houden.
Een voorbeeld daarvan is de
trend om de huren binnen een complex te differentiëren (als optie tegen het
direct verlenen van subsidie aan een kunstenaar). Een trend die waargenomen kan
worden bij zowel diverse gemeenten als bijvoorbeeld bij de Stichting
Atelierbeheer (SLAK) en de Stichting Kunst Accommodaties Rotterdam (SKAR) om de
huren te differentiëren (of zoeken een oplossing in een dergelijke richting) en
zodoende de betaalbaarheid van ateliers voor beeldende kunstenaars te
garanderen.
Hierbij wordt aan de
volgende mogelijkheden gedacht:
· Dit kan door hogere huren,
hoger dan de kostendekkende prijs, te vragen op gewilde locaties in
(bijvoorbeeld) de binnenstad en de opbrengst door te sluizen naar minder
gewilde plekken om aldus daar een lagere huur te realiseren (alles wel binnen
een benoemd homogeen complex van onroerende goederen).
· Of door in één complex
verschillende type gebruikers bij elkaar te zetten. Een architectenbureau of
een niet gesubsidieerde instelling als een categorie die meer huur kan
opbrengen en een beeldend kunstenaar als huurder met minder financiële
mogelijkheden. Ook hier kan de opbrengst van de huur hoger dan kostendekkend
worden doorgesluisd waardoor er een goedkopere categorie ateliers binnen het
ene complex ontstaat.
Ten behoeve van het beheer van de verzamelgebouwen (met
daarin de 20 ateliers) zijn er meerdere beheersconstructies mogelijk, die ook
financiële gevolgen voor de gebruikers lijken te hebben.
Ten eerste is daar de mogelijkheid het beheer bij de
gemeente (Vakteam Grond) te laten en de tweede mogelijkheid is een speciaal
voor dit doel op te richten (beheer)stichting of organisatie, hierna te noemen:
stichting.
Om inzicht te verkrijgen in de mogelijkheden en
gevolgen van beide vormen dient een vergelijking te worden gemaakt. Hieronder
is een korte vergelijking gemaakt van de meest in het oog springende
verschillen tussen beide vormen:
·
Gemeente
privaat en publiek
Verhuur door de gemeente is een privaatrechtelijke relatie met
publiekrechtelijke verantwoording. Verhuur door een stichting is een 100%
privaatrechtelijke relatie, gericht op één doel. Het aanvaarden van risico (het
risicoprofiel) van een stichting is anders dan dat van een gemeente. De
gemeente zal minder risico willen lopen en zal derhalve meer kosten maken om
dit risico te beheersen.
Dit uit zich bijvoorbeeld in de selectie van leveranciers (gechargeerd; het
Europees aanbesteden door de gemeente van diensten versus het inschakelen van
het bedrijf om de hoek door een stichting); de wijze van omgaan met klachten
van huurders en de wijze waarop wordt omgegaan met noodzakelijk onderhoud
(bijvoorbeeld het gebruik van 2e hands apparatuur).
·
Vele
doelen of een doel
Een specifiek opgerichte stichting heeft een eenduidig ideëel doel
(bijvoorbeeld voldoende betaalbare atelierruimte voor beeldende kunstenaars in
Delft), terwijl de gemeente een veelheid aan doelen heeft.
Consequentie hiervan is dat een stichting sterker staat tegenover zijn huurders
dan de gemeente. Het solidariteitsprincipe vermijdt bijvoorbeeld problemen bij
tijdelijke verhuur, huurbeëindiging discussie over niveaus van onderhoud.
·
Complexe
of kleine organisatie
De flexibiliteit van een stichting, en daarmee haar snelheid c.q.
reactievermogen, is groter door haar vrijheid in handelen, gericht op één
ideëel doel; de gemeente kent een veelheid aan regels, procedures, integrale
afweegmomenten en (lange) besluitvormingsprocedures. Dit uit zich vooral bij
het verwerven van (tijdelijke) panden en het oplossen van kleine problemen.
De verwachting is dat een specifiek voor dit doel
opgerichte stichting dusdanige institutionele voordelen heeft ten opzichte van
een gemeente, dat zij flexibeler en goedkoper zal kunnen opereren dan de
gemeente.
Ons college staat dan ook open voor de mogelijkheid
om het beheer bij een stichting onder te brengen.
In de hiernavolgende 2 hoofdstukken wordt eerst de
variant van het beheer door de gemeente uitgewerkt en aansluitend het beheer
door een stichting.
Om tegemoet te komen aan het verschil tussen
42,-- en 78,-- per m2 BVO zal een subsidieregeling moeten worden ingesteld
waarmee subsidiebedragen aan de individuele kunstenaars ter beschikking kunnen
worden gesteld.
Uitgangspunten (zowel inhoudelijk als procedureel)
van deze subsidieregeling zijn:
·
De regeling is bestemd voor beeldende
kunstenaars/huurders van gemeentelijke ateliers.
·
De subsidie heeft tot doel het verschil te
overbruggen tussen de huidige kostendekkende huur van 78,-- per m2 BVO en de
betaalbare huur van 51,-- per m2 BVO.
·
De subsidie moet 1 maal per 5 jaar worden
aangevraagd en wordt op basis van de subsidievoorwaarden jaarlijks getoetst.
·
Bepalend voor het toekennen van de subsidie is de
hoogte van het bruto belastbaar inkomen, d.w.z. het bruto inkomen na aftrek van
de reële beroepskosten, gebaseerd op de aangifte voor de inkomstenbelasting.
·
De maximale hoogte van dit bruto belastbaar inkomen
wordt vastgesteld op 50.000,--. Vanaf een belastbaar inkomen van 42.500,--
zal per f 2.500 de hoogte van de subsidie met 25% worden verlaagd tot de inkomensgrens
van 50.000,--.
·
De regeling wordt door de gemeente uitgevoerd en de
subsidie wordt met de verschuldigde huur gesaldeerd.
·
Na een tweede periode van 5 jaar wordt de subsidie
beëindigd. Achtergrond bij deze intentie is:
1.
dat een gebruiker van een gemeentelijk atelier in
de genoemde periode in staat wordt geacht voldoende omzet te genereren om niet
meer afhankelijk te zijn van een gemeentelijke subsidie.
2. dat de vrijkomende middelen opnieuw bij andere eventueel
nieuwe
gemeentelijke ateliers kunnen worden ingezet.
·
Beëindiging van de huurovereenkomst leidt tot
stopzetting van de subsidie.
·
Er is geen sprake van een maximale verblijfsduur in
de gemeentelijke ateliers.
Uitwerking van deze subsidieregeling in een
uitvoeringsverordening kan na goedkeuring van dit uitgangspunt binnen 4 maanden
plaatsvinden.
Voorstellen voor de bestaande ateliers
Uitgangspunt is dat de huidige
bedrijfsverzamelgebouwen aan de Nieuwe Langendijk, de Koornmarkt en het
Rietveld tenminste de komende 15 jaar
hun huidige functie als atelierruimte behouden.
Uitgaande van de betaalbare huurprijs van 51 per
m2 BVO kan aan de hand van de kostendekkende prijs van 78,-- per m2 BVO het
verschil (en daarmee het benodigde subsidiebedrag) voor de huidige bestaande 20
ateliers worden vastgesteld op 1476 m2 x (f
78 - f51) = 40.000,- (afgerond).
Voorgesteld wordt de kostendekkende huurprijs per 1
januari 2002 in te laten gaan. De zittende huurders worden door de daartoe aan
te stellen commissie gemeentelijke ateliers inhoudelijk getoetst op kwaliteit
en professionaliteit.Vervolgens zal indien er geen inhoudelijke opmerkingen
zijn over de kwaliteit en professionaliteit voor een periode van 5 jaar een
huurcontract met hen worden aangegaan met een optie voor nog eens 5 jaar
(e.e.a. onder voorbehoud dat de toets van de commissie over de kwaliteit en
professionaliteit over 5 jaar positief is).
Indien er in de eerste fase, bij het afsluiten van
nieuwe contracten met de zittende huurders, twijfel is over kwaliteit en
professionaliteit, heeft dit voor de eerste 5 jaar geen consequenties. Als bij
deze bestaande huurder na inhoudelijke toetsing wederom twijfel bestaat over de
kwaliteit en professionaliteit, bestaat de mogelijkheid tot het niet
continueren van de huur- en subsidierelatie (de huurovereenkomst zal binnen de
wettelijke mogelijkheden worden beëindigd, hierbij dient rekening gehouden te
worden met een ontruimingsbescherming voor de huurder).
Om de overgang van de huurprijs per m2 naar
kostprijs van 78,-- m2 BVO zo soepel mogelijk te laten verlopen wordt
voorgesteld de eerste 5 jaar de subsidie regeling ongeacht het inkomen en het
oordeel van de commissie van toepassing te verklaren (de overige voorwaarden
uit de regeling zullen wel integraal van toepassing zijn).
Voor die (bestaande) huurders waar de verhoging van de
huur tussen 1-1-2001 en 1-1-2002 meer dan fl15,- per m2 BVO (= fl 22,50 m2 NVO)
bedraagt zal een overgangsregeling worden getroffen. Deze overgangsregeling
houdt in dat de verhoging per 1-1-2002 maximaal fl 15,- BVO (= fl 22,50 m2 NVO)
per m2 bedraagt (dwz een maximum van ongeveer fl 1100,- per jaar). Bij deze
(beperkte groep bestaande) huurders zal de huur m.i.v. 1-1-2003 op het
kostendekkende niveau worden gebracht.
De bestaande huurders hebben uitgaande van vaststelling
van het nieuwe atelierbeleid in het voorjaar van 2001 ruim een half jaar en in
een beperkt aantal gevallen bijna 2 jaar, de gelegenheid zich op de effecten
van het nieuwe atelier/huurbeleid voor te bereiden (waarbij aangetekend kan
worden dat de voorgenomen beleidswijziging (met de voorgenomen huurverhoging)
bekend mag worden verondersteld).
Bij nieuwe huurders zal er eveneens met behulp van
de subsidieregeling gemeentelijke ateliers voor worden zorggedragen dat de huur
voor kunstenaars betaalbaar blijft. Door de subsidie betaalt die groep maximaal
een eigen bijdrage van niet meer dan 51,-- per m2 BVO omdat het verschil
tussen de huurprijs van 78,-- m2 BVO en de eigen bijdrage van 51,-- m2 BVO
wordt gesubsidieerd.
Door middel van een toets op kwaliteit en
professionaliteit wordt na 5 jaar door de eerder genoemde commissie vastgesteld
of er nog sprake is van een beroepsuitoefening. Indien hiervan sprake is, kan
het huurcontract voor 5 jaar worden verlengd. Na beëindiging van de tweede
periode van 5 jaar zal er opnieuw een toets plaatsvinden op grond van kwaliteit
en professionaliteit en kan bij een positief advies het huurcontract wederom
voor vijf jaar worden verlengd. De huurder komt echter dan niet meer in
aanmerking voor huursubsidie.
Het verdient aanbeveling dit beleid voor het
aflopen van het 15e jaar te evalueren
In het land is een aantal
voorbeelden te vinden van stichtingen die het beheer van culturele
voorzieningen voor een gemeente uitvoeren. Als voorbereiding op deze nota is er
overleg geweest met de SLAK (opererend in Gelderland met 600 ruimtes) en
SKAR (in Rotterdam met 250 ruimtes).
Deze stichtingen laten zien
dat er verschillende mogelijkheden zijn in de opzet als in de wijze van
financiering van een dergelijke stichtingen.
Ook de hoogte van de
subsidie door de gemeente aan deze stichtingen verschilt aanmerkelijk.
·
Zo is er bij SLAK sprake van een bijdrage in de apparaatskosten van 2,5
ton op 3 mln omzet tegenover 7,35 ton bij 1,9 mln omzet bij SKAR. (bedragen
zijn indicaties)
·
Overdracht c.q. huur van de panden vindt veelal plaats tegen lagere
waarde dan de marktwaarde of de op de markt gehanteerde huur.
(Deze handelswijze gaat overigens in
tegen het bestaande onroerend
goed beleid van de gemeente Delft. Het
impliceert namelijk een vorm
van indirecte subsidie).
Voor de Vereniging
Kunstenaarsbelangen Delft zou een stichting een optie kunnen zijn als het
gemeentelijk beheer (met de daaraan gekoppelde subsidie) in hun ogen te duur
uitvalt. De kunstenaars zouden dan het initiatief in deze richting moeten nemen
of er moet aansluiting zoeken bij een stichting met een vergelijkbaar doel.
De drie bestaande
bedrijfsverzamelgebouwen (met daarin de ateliers) zijn voor de gemeente
strategisch bezit i.h.k.v. het binnenstadsmanagement op lange termijn. Daardoor
is overdracht van eigendom nu en in de nabije toekomst niet wenselijk. Derhalve
zou een huurovereenkomst met een op te richten stichting kunnen worden
afgesloten met een looptijd van 10 + optie tot verlenging van 5 jaar (bijna
permanent in vergelijking met de situatie in andere steden) tegen een voor de
gemeente kostendekkende huur (= kapitaallasten + vergoeding beheerskosten). In de huurovereenkomst zullen ook
enkele aanvullende voorwaarden moeten worden opgenomen over bijvoorbeeld
(on)gewenst beheer van de panden en de staat van onderhoud waarin de panden
over 10 en/of 15 jaar opgeleverd dienen te worden.
Indien de gemeente het
beheer van haar onroerend goed aan een stichting overdraagt stelt zij een
aantal eisen. Deze eisen hebben met name betrekking op het beheersbaar maken
van het risico dat zij loopt. Voorbeeld van de eisen die gesteld kunnen worden
zijn:
·
Uit een bedrijfsplan blijkende levensvatbaarheid op lange termijn
>> 10 jaar (voldoende solvabiliteit, liquiditeit en kwaliteit)
·
Voor de levensvatbaarheid van de stichting moet er uitzicht zijn op het
bereiken van een bepaalde omvang. De ervaring bij vergelijkbara stichtingen
leert dat een omvang van minimaal 60 ruimtes in de aanvangsfase en 100 ruimtes
op middellange termijn noodzakelijk is voor de continuïteit.
·
De organisatie zelf moet over voldoende deskundigheid beschikken
·
Deskundigheid van het bestuur (een in balans zijn de vertegenwoordiging
van kennis van de beeldende kunst, financiën, onroerend goed beheer en
bijvoorbeeld het zakenleven).
·
Geen huurders in het bestuur.
Voordat de gemeente beslist
of zij het beheer van de gebouwen bij een stichting wil onderbrengen dienen de
volgende overwegingen in ogenschouw genomen te worden.
·
Beheer van de overige culturele functies (podia, kleine theaters) kunnen
(op termijn) ook worden ondergebracht bij de stichting (nadat dit beleid
succesvol gebleken is).
·
Naast beeldende kunstenaars zijn er ook nog andere huurders in de bestaande bedrijfsverzamelgebouwen. Het is
onbekend is hoe zij tegenover de beheersvorm d.m.v. een stichting staan.
Deze huurders dienen met deze nieuwe beheersvorm in te stemmen. Als de optie
van een stichting gekozen wordt lijkt dit geen probleem aangezien dit, naar
verondersteld wordt, een lagere huurprijs kan opleveren.
·
De mogelijkheid voor de gemeente om een actief atelierbeleid te voeren
lijkt ten opzichte van de huidige situatie te worden beperkt, hoewel er
randvoorwaarden kunnen worden meegegeven aan de stichting.
·
Elke 5 jaar zou de staat van onderhoud van de panden middels een beperkt
onderzoek (schouw) moeten worden geverifieerd.
·
Zelfbeheer door collectieven van kunstenaars in een pand zijn veelal
niet succesvol verlopen (ervaring uit Rotterdam). Aanspreekbaarheid en
uiteindelijk de staat van onderhoud van de panden kenden hun beperking.
Indien voor de
stichtingsvariant gekozen wordt, kunnen de volgende vervolgstappen gezet
worden.
· De oprichting van een
stichting zal ter hand moeten worden genomen. Omdat die stichting juist op
afstand van de gemeente zal moeten opereren is het niet aan de gemeente om
actief te participeren in de oprichting hiervan (wel in het op de juiste wijze
stimuleren en faciliteren). In andere steden zijn hiervoor of aparte
stichtingen opgericht, wordt aansluiting gezocht bij bijvoorbeeld de
studentenhuisvesting of een particuliere beheerder.
· Het vanuit de gemeente
bepalen van de gewenste huurpenningen die de stichting aan de gemeente
verschuldigd is.
Gegeven de gewenste
ingangsdatum van de rollenscheiding in het onroerend goedbeleid wordt
geadviseerd 1 oktober 2001 als uiterste datum voor de oprichting van de
beheerstichting te hanteren. Indien dit niet mogelijk is kan vóór 31-12-2001
teruggevallen worden op het beheer door de gemeente.
In het hoofdstuk 2 werd geconcludeerd dat kijkende naar de doelstellingen van het
atelierbeleid, de wachtlijst en de wens een aantal ateliers op projectbasis te
kunnen verhuren, is een uitbreiding met 10 reguliere, permanente ateliers en
minimaal 2 projectateliers wenselijk.
De Stadshal is een locatie waar realisatie van de
10 nieuwe reguliere, permanente ateliers en 2 projectateliers mogelijk is.
Tevens kunnen op een dergelijke plek ook etalage- & verkoopfuncties worden
gerealiseerd gericht op onderlinge samenwerking en het publiek.
De prijsstelling in de stadshal wijkt af van die in
de bedrijfsverzamelgebouwen. Gegeven de meerwaarde die wij toekennen aan het
concept en ligging van de Stadshal stellen wij voor de betaalbare huurprijs van
een atelier in de Stadshal te stellen op fl 58,- m2 BVO ( fl 86,- m2 NVO) en
die van de projectateliers op fl 43,- m2 BVO ( fl 63,- m2 NVO). Dit in de
veronderstelling dat de kostprijs per m2 in de Stadshal ongeveer gelijk is aan
die van de huidige verzamelgebouwen (zie ook bijlage 3).
De meerwaarde van het concept van de Stadshal
berust op het idee van open ruimten binnen een ontwerpers en
kunstenaarsomgeving. Open in de zin van goede communicatiemogelijkheden met
elkaar, de projectateliers, de andere gebruikers van de Stadshal en de
presentatieruimte. Dit in tegenstelling tot de bestaande gebruikelijke ateliers
die een veel meer individueel, gesloten karakter vertonen.
Indien de Stadshal niet beschikbaar komt, zou een
tijdelijke uitbreiding van het aantal ateliers op andere locaties tot de
mogelijkheid moeten behoren.
Nu echter is logischerwijs uitbreiding van het
aantal ateliers en de wens de Stadshal te realiseren een te mooie kans om te
laten liggen.
Indien toch naar een andere locatie moet worden
uitgezien blijft de subsidie beschikbaar, daar deze niet aan de Stadshal
gekoppeld is doch aan het bestaande en toekomstige atelierbestand.
Aangezien de Stadshal een tijdelijke locatie
betreft, zaI in de nabije toekomst de spoorzone als toekomstige plek voor een
permanent en hoogwaardig bedrijfsverzamelgebouw met ateliers op de agenda van
de gemeente moeten worden gezet met als doel realisatie tegen redelijke prijzen
mogelijk te maken.
Ten behoeve van een verdere uitbreiding van het
atelierbestand zal in het reguliere overleg met de coöperaties in het kader van
de Stedelijke Vernieuwing de behoefte aan bedrijfsruimte voor beeldende
kunstenaars worden ingebracht.
Te stellen eisen aan nieuw te realiseren ateliers.
Aan de nieuw te realiseren ateliers worden de
volgende eisen gesteld:
·
Een gemiddelde oppervlakte van 50 m2 NVO en een hoogte van maximaal 4 meter, waarbij
afwijkingen naar boven en beneden (en van lengte en breedte) mogelijk zijn.
·
Er dienen verschillen tussen de ateliers te bestaan
omdat zo de verschillende uit te oefenen beroepen (beeldhouwer, graficus,
tekenaar, schilder) en het daarmee samenhangende instrumentarium, kunnen worden
ondergebracht.
Dit betekent dat voor de één een begane grondatelier met flinke hoogte en een
betonnen vloer nodig is, terwijl de ander aan een ruimte op zolder met relatief
geringe hoogte voldoende heeft
·
Ateliers hoeven niet noodzakelijkerwijs in het
centrum te liggen maar clustering verdient de voorkeur.
Voor de te realiseren 10 reguliere (subsidiabele)
ateliers is een subsidie bedrag van
20.500,-- (10 ateliers x 50 m2 x [86 -
58] x (verhouding BVO/NVO) ) noodzakelijk. Bij deze berekening is ervan
uitgegaan dat de bruto / netto
verhoudingen gelijk zullen zijn aan die
in de bestaande bedrijfsverzamelgebouwen.
Projectateliers
Het is wenselijk in de Stadshal een tweetal
gastateliers / projectruimten te realiseren. Deze ateliers kunnen door de
gemeente (het vakteam CKE) beleidsmatig worden ingezet ten behoeve van een
specifieke opdracht aan jonge kunstenaars / academieverlaters. Hierbij moet
gedacht worden aan opdrachten waarbij het gebruik van nieuwe media en relaties
met innovatieve bedrijven in het kader van Delft Kennisstad een zware rol
spelen.
Gezien het specifieke karakter van deze ruimten en
de daarmee samenhangende gemeentelijke intenties is het redelijk hier de helft
van de kostendekkende huurprijs te subsidiëren. Aanvullende middelen kan een
academieverlater genereren door bij het Fonds Beeldende Kunst en Bouwkunst een
startsubsidie aan te vragen of een projectopdracht van de gemeente of derden
uit te voeren, waardoor het gebruik van het atelier zeer aantrekkelijk wordt.
Voor deze twee projectateliers is indicatief een
bedrag nodig van 6.400,-- (2 ateliers x 50 m2 x [86 - 43] x (verhouding BVO/NVO)).
Ook bij deze berekening is ervan uitgegaan dat de
bruto / netto verhoudingen in de
stadshal gelijk zal zijn aan die in de bestaande bedrijfsverzamelgebouwen.
Samenvattend is er een bedrag van 66.900,-- aan
huursubsidie nodig voor zowel de bestaande als de nieuwe ateliers (zie ook bijlage 2 voor een
overzicht van de planning en verloop in het aantal gemeentelijke ateliers).
Indien er nog de kosten van de in te stellen
selectiecommissie en de uitvoeringskosten aan worden toegevoegd dient er bij de
behandeling van de Zomernota 2002 - 2005 een bedrag van 74.000,-- als nieuw beleidsgeld te worden geclaimd (nb
dit is structureel geld dat bij eventuele sloop van de Stadshal bij andere
nieuwe ateliers kan worden ingezet om het aantal ateliers op niveau te houden).
7.
Voorstel
In te stemmen met:
1.
Behoud van de huidige functie als
bedrijfsverzamelgebouw (inclusief ateliers) voor de komende 15 jaar van de
objecten aan de Nieuwe Langendijk, de Koornmarkt en het Rietveld.
2.
Invoering van kostendekkende huren voor de atelierruimten
in de bestaande bedrijfsverzamelgebouwen per 1 januari 2002.
3.
De instelling van een commissie ten behoeve van de
toewijzing van gemeentelijke ateliers (die of de gemeente zal adviseren of het
stichtingsbestuur). Ten behoeve van deze commissie en de uitvoering fl 7.100,- te reserveren ten laste van de
ruimte voor nieuw beleid (definitieve besluitvorming in september 2001).
4.
De vaststelling van een betaalbare huurprijs voor
een gemeentelijk atelier in het bedrijfsverzamelgebouw op fl 51,- per m2 BVO (
fl 75,- m2 NVO), een regulier atelier in de stadshal op fl 58,- m2 BVO ( fl
86,- m2 NVO) en in een projectatelier
op fl 43,- m2 BVO ( fl 63 m2 NVO).
5.
De mogelijkheid het beheer van de gemeentelijke
verzamelgebouwen onder te brengen bij een op te richten stichting / organisatie
onder de in deze nota opgenomen randvoorwaarden en uitgangspunten.
6.
De invoering van de subsidieregeling gemeentelijke
atelierruimte onder de in de nota
uitgewerkte randvoorwaarden, uitgangspunten en overgangsregeling en hiervoor in
de zomernota 2002 - 2005 ten laste van de ruimte voor nieuw beleid een
(subsidie) bedrag te reserveren van fl 40.000,- (definitieve besluitvorming in
september 2001)
7.
Het realiseren van 10 ateliers en 2 projectateliers
en daarvoor fl 26.900,- te reserveren in de zomernota 2002 - 2005 ten laste van
de ruimte voor nieuw beleid. (definitieve besluitvorming in september 2001)
8.
De genoemde bedragen te gebruiken voor de in te
voeren subsidieregeling atelierruimte en daarvoor de in deze nota opgenomen
uitgangspunten uit te werken in een subsidieverordening gemeentelijke
atelierruimte en de bestaande huurders de eerste 5 jaar ongeacht het inkomen en
het oordeel van de commissie in aanmerking te laten komen voor de
subsidieregeling.
9.
Het ten behoeve van de verdere uitbreiding van het
atelierbestand in het reguliere overleg met de coöperaties in het kader van de
stedelijke vernieuwing, inbrengen van
de behoefte aan bedrijfs-atelierruimte.
Alle in deze nota genoemde
bedragen hebben als prijspeil het jaar 2001.
Hieronder
is in het kort de situatie en prijsstelling in verschillende steden in
Nederland weergegeven.
Amsterdam
regulier:
oude
schoolgebouwen e.d. 125,=
per m2 nvo / gem. 450 per mnd.
tijdelijk:
70 per m2 nvo exclusief energie.
nieuwe
ontwikkelingen:
broedplaatsen:
verwachting
Westergasfabriek 225,= per m2 nvo.
school
Kraayenhofstraat 120,= per m2 nvo.
tijdelijk
Polderweggebied 70,= per m2
Er wordt gestreefd naar
verhuur aan gebruikerscollectieven, die doorverhuren aan gebruikers daar dit
door het wegvallen van administratiekosten tot lagere huren leidt. Er is een
individuele subsidieregeling in voorbereiding (voorjaar in de raad) waarbij de
ziekenfondsgrens als inkomensgrens wordt gehanteerd.
Rotterdam (SKAR)
regulier:oude
gebouwen 73,50 per m2 nvo / gem. = 280 per mnd. (excl. 100
service excl. 42.50 nvo t.b.v. opslag).
tijdelijke lokaties:
wisselend in prijs door middel van
tijdelijke verhuur,
administratiekosten, soms om niet.
Den Haag
Gemiddeld 70,= per m2 nvo
Zoetermeer
Uitsluitend
nieuwbouw 120,=per m2 nvo
Utrecht
80,= per m2
nvo (excl 40,= per m2 energie, water,ozb, heffingen etc.)
Utrecht (landelijk)
(opmerking van landelijke
atelieroverleg: subjectsubsidies geven veel administratie, inkomens fluctueren
sterk)
Arnhem e.o. (SLAK)
80,=
per m2 nvo
Geeft aan dat bij een
stichting de prijzen kunnen dalen ivm minder overhead. Een stichting is ook
flexibeler in het verwerven van panden bij corporaties en particuliere
eigenaren. Een 60 à 70 panden in eigendom is noodzakelijk om slagvaardig te
kunnen werken. Slak is begonnen met een startsubsidie van zo,n 55.000,= en
heeft een structurele subsidie van
250.000,= (totaal)
Tilburg
70,= per m2 nvo
Haarlem
oude
panden (tijdelijk karakter) 65,= per m2 nvo
nieuwe
of opgeknapte ateliers
100,= per m2 nvo
(Zij zijn nu bezig een
groot pand te realiseren met 25 à 30 ateliers en een deel commerciële verhuur.
Hierdoor kunnen de atelierprijzen naar beneden. De prijs is nog onduidelijk.
Maar subsidie zal toch noodzakelijk zijn.Zijn bezig dit te onderzoeken. Hebben
een voorkeur voor een objectsubsidie.)
Leiden
Streeft
naar volgens hen een landelijk gemiddelde van 80 per m2 nvo
Wil in het voorjaar met een
ateliernota komen met als doelstelling: betaalbare ateliers voor Leidse
kunstenaars. Toetsing door Kunstgebouw.
Alphen aan den Rijn
Staat onder druk om beleid
te maken, weinig ateliers, geen idee over prijzen
Schiedam en Vlaardingen
Er zijn ateliers, de
prijzen zijn laag, maar voor de gemeente te laag om onderhoud te plegen. Ook is
er geen beleid om nieuwe ateliers te realiseren. Er is dus binnen de gemeenten
behoefte om nieuw beleid te formuleren, maar het is geen prioriteit. De
kunstenaars die een atelier hebben zijn tevreden. De kunstenaars die naar een
atelier zoeken en de gemeente niet.
Dordrecht
Bezit voldoende
atelierruimte. Het beheer berust voor het belangrijkste deel bij Stadswerken.
Toewijzing geschiedt vanuit het CBK vanuit een daartoe aangelegd bestand.
Selectie door het kunstgebouw.De prijs van een atelier berust op een
kostendekkende berekening en dat leidt tot een gemiddelde maandhuur van
400,=. Er is geen sprake van een
huursubsidie. Er is in Dordrecht echter sprake van een uitgebreid stelsel van
allerlei individuele subsidies, waarbij ongeveer iedere kunstenaar wordt
ondersteund in de beroepsuitgaven.
Gouda
Is
in het bezit van 34 ateliers. Tijdelijk en regulier en van wisselende
kwaliteit.
De
prijzen lopen uiteen van 20,= tot 100,= per m2 nvo.
Er zullen een aantal
ruimten verdwijnen. Gouda wil de resterende ateliers
kostendekkend gaan verhuren
en denkt er over een subsidiesysteem op te
zetten, dat aansluit bij de
W.I.K.
De subsidie zou dan ook in
de loop van een aantal jaren moeten worden
afgebouwd. Hier stuit men
echter wel op het probleem van de bestaande
huurders
Conclusie
Er
zijn grote verschillen tussen de diverse steden te constateren.
Vergelijkingen
zijn ook moeilijk omdat de cultuurafdelingen niet altijd kunnen aangeven of er
sprake is van netto of bruto vloeroppervlak.
Tevens
worden de energiekosten in het ene geval hoofdelijk omgeslagen en in de huur
doorberekend en in andere gevallen door de huurders rechtstreeks aan het
energiebedrijf betaald.
Toch
kan worden vastgesteld, dat met uitzondering van enkele uitschieters er sprake
is van een prijs die ligt tussen de 70,= en 80,= per m2 nvo.
Delft,
januari 2001
|
In
het onderstaande overzicht is de ontwikkeling van het aantal gemeentelijke
ateliers vanaf 1978 weergegeven.
In
het onderstaande overzicht is als beeld de huurprijs van het gemiddelde Delftse
atelier weergegeven:
|
|
|
|
||
1. |
Gemeentelijk
atelier |
|
|
||
|
|
|
|
||
|
m2 BVO (totaal 1476 m2) |
74 |
|
||
|
Kostprijs (fl 78 BVO) |
78 |
|
||
|
|
|
|
||
|
Huurprijs per jaar |
5756 |
|
||
|
Huurprijs per maand |
480 |
|
||
|
|
|
|
||
|
Subsidie per jaar |
1993 |
|
||
|
Subsidie per maand |
166 |
|
||
|
|
|
|
||
|
Netto huurprijs per jaar |
3764 |
|
||
|
Netto huurprijs per maand |
314 |
|
||
|
|
|
|
||
2. |
Stadshal
atelier |
|
|
||
|
|
|
|
||
|
m2 BVO (50 M2 NVO) |
75 |
|
||
|
Kostprijs (fl 86 BVO) |
86 |
|
||
|
|
|
|
||
|
Huurprijs per jaar |
6450 |
|
||
|
Huurprijs per maand |
538 |
|
||
|
|
|
|
||
|
Subsidie per jaar |
2100 |
|
||
|
Subsidie per maand |
175 |
|
||
|
|
|
|
||
|
Netto huurprijs per jaar |
4350 |
|
||
|
Netto huurprijs per maand |
363 |
|
||
|
|
|
|
||
3. |
Projectatelier
in Stadshal |
|
|
||
|
|
|
|
||
|
m2 BVO (50 M2 NVO) |
75 |
|
||
|
Kostprijs (fl 86 BVO) |
86 |
|
||
|
|
|
|
||
|
Huurprijs per jaar |
6450 |
|
||
|
Huurprijs per maand |
538 |
|
||
|
|
|
|
||
|
Subsidie per jaar |
3225 |
|
||
|
Subsidie per maand |
269 |
|
||
|
|
|
|
||
|
Netto huurprijs per jaar |
3225 |
|
||
|
Netto huurprijs per maand |
269 |
|
||