619192    Bijlage                  

 

 

N O T A

 

Brancheringsbeleid

Binnenstad

 

september 2005

 

 

 

 

Deze nota bevat het

wensbeeld voor de branchering

2006 – 2009

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Opgesteld door Ronald de Groot,

herzien en geactualiseerd door Annelou Dierickx, vakteam CKE,

 

Delft, juni/september 2005


Inleiding

 

 

In december 2004 heeft het vakteam Cultuur Kennis en Economie een evaluatie gehouden van het binnenstedelijk brancheringsbeleid[1]. Dit beleid is neergelegd in de nota “Details maken het verschil”, en is op 27 maart 2003 door de gemeenteraad  vastgesteld. Een samenvatting van deze nota is te vinden in bijlage 1. De conclusie van de evaluatie is dat het brancheringsbeleid tot op heden niet heeft gebracht wat er van was verwacht en dat het gezien de weerbarstigheid van de materie en de beperkte invloedmogelijkheid van de gemeente ook niet aannemelijk is dat dit sterk zal veranderen. Geconstateerd is dat de ambitieuze doelstellingen bij lange na niet gehaald zijn of op de deadline gehaald zullen zijn; hetgeen betekent dat de locatie van de detailhandel bedrijven (nog steeds) significant afwijkt van het geformuleerde wensbeeld. De belangrijkste oorzaak is dat de ambities in plaats van als doelstellend, als richtinggevend beschouwd moeten worden. In het rapport zijn tevens enkele mogelijkheden aangegeven om ten aanzien van het beleidsproces en beleidsrealisatie beter resultaat te boeken. Naar aanleiding hiervan is gelijktijdig met de voorbereiding van de verbeter mogelijkheden deze nota Brancheringsbeleid Binnenstad 2005 – 2009 opgesteld, met hierin geherdefinieerde wensbeeld zones, voortvloeiend uit de evaluatie van het brancheringsbeleid.

 

De nota is verdeeld in twee hoofdstukken. Hoofdstuk 1 geeft een korte schets van het brede kader waarbinnen het brancheringsbeleid valt: het binnenstadsbeleid en de binnenstedelijke economie; de (nieuwe) cyclische systematiek om tot een brancheringswensbeeld te komen; en het wensbeeld voor de periode 2006 – 2009. In hoofdstuk 2 worden beleidsinstrumenten uitgewerkt om de vestiging van detailhandel in gewenste richting te beïnvloeden.  De nota sluit af met de aanbeveling om beleidskader/ systematiek en wensbeeld aan de gemeenteraad ter vaststelling voor te leggen en, bij positief besluit van de raad, het college de uitwerking van de beleidsinstrumenten te laten vaststellen.

 

 

1                    Brancheringsbeleid 

 

 

1.1.             De Delftse binnenstedelijke economie

 

De binnenstad heeft een stevige, kleinschalige economie, gevormd door de vestiging van 1020 bedrijven, waar totaal ruim 9000 mensen werken. Eén van de segmenten in deze economie is de detailhandel. De detailhandel in de binnenstad heeft de afgelopen decennia behoorlijk aan marktaandeel verloren. Dit verlies is niet typisch Delfts, doch een trend die al decennia lang in de gehele westerse wereld zichtbaar is en zich nog steeds lijkt voort te zetten. In bijlage 2 is het Delftse binnenstadsbeleid en de positie van de binnenstedelijke detailhandel nader uiteengezet.

Mede om de neerwaartse trend te keren wordt sinds 1998 een gericht binnenstadsmanage- mentbeleid gevoerd. In dit kader zijn diverse beleidsdocumenten opgesteld die goed weergeven waar de binnenstad staat en wat de beleidsrichtingen zijn. De doelstellingen van het binnenstadsbeleid, zoals dat in diverse beleidsnota’s is genoemd, laat zich aldus samenvatten:


·          Instandhouding historische binnenstad

·          Behoud kleinschalige karakter

·          Behoud van de knusse gemoedelijke sfeer binnenstad

·          Realisatie van een cultureel bruisende binnenstad

·          Ruimte voor technologische vernieuwing

·          Behoud van de binnenstad als aantrekkelijk woongebied

·          Behoud van de binnenstad als prettig uitgaansgebied

·          Toename van het toerisme naar binnenstad

·          Realisatie van een economisch gezond bedrijfsleven

·          Autoluwe binnenstad

·          Realisatie van een passende beeldkwaliteit

·          Profilering van de binnenstad rond de toeristische kernthema’s ‘Oranje’, ‘Vermeer’, ‘Delfts Blauw’.

In de realisatie van deze doelstellingen zijn de afgelopen jaren stevige resultaten geboekt.

 

De Delftse binnenstad bezit een aantal kenmerken die het economisch functioneren zowel bijzondere kansen als bedreigingen bieden. Een bijzonder kenmerk van de Delftse binnenstad is de zeer beperkte regiofunctie, veroorzaakt door de directe concurrentie van Den Haag en Rotterdam voor met name het funshoppen en van winkelcentra als het Delftse In de Hoven en het Rijswijkse In de Bogaard voor het meer gewone winkelen/ boodschappen doen. De regiofunctie is evident kleiner dan normaal het geval is voor binnensteden van de Delftse omvang. Vanwege het kleinschalige historisch karakter van de binnenstad biedt de binnenstad bijzondere kansen op het gebied van toerisme, recreatie, leisure en funshop Het detailhandelbeleid is al jaren op bevordering van deze segmenten gericht en in het verlengde hiervan ook horecabeleid en evenementenbeleid. Brancheringsbeleid heeft, naast ander economie stimulerend beleid voor de detailhandel, een belangrijke ondersteunende functie. Goede branchering betekent immers prettige en duidelijke winkellooproutes voor de consument, ongeacht zijn bezoekmotief of koopdoel.

 

1.2.             Aanbevelingen evaluatie brancheringsbeleid

 

De belangrijkste uitkomsten van de evaluatie van het brancheringsbeleid zijn samengevat weergegeven in bijlage 3, waarnaar kortheidshalve wordt verwezen. Op basis van de evaluatie zijn negen aanbevelingen gedaan. De eerste aanbeveling betreft het wijzigen van het beleid. De overigen gaan over de implementatie en realisatie. Op deze aanbevelingen wordt in hoofdstuk twee ingegaan. De aanbevolen wijzigingen inzake het brancheringsbeleid betreffen (aanbeveling 1):

·          Leg niet een ideaaltypisch wensbeeld vast, maar formuleer een wensbeeld op basis van de reëel bestaande vestiging van bedrijven.

·          IJk het hieruit ontstane wensbeeld periodiek (vierjaarlijks) en pas het zonodig aan, aan de door marktontwikkelingen ontstane feitelijke situatie

·          Beschouw de uitkomsten van de evaluatie als een eerste ijking en herdefinieer de ‘rode’, ‘groene’ en ‘blauwe’ zones[2] zodanig dat optimaal rekening gehouden wordt met de huidige vestigingsplaatsen van winkels.

·          Beschouw ‘geel’ niet als een apart branchegebied, doch als voorkeursgebied voor filialisering, waarbinnen ook ‘rode, ‘groene’, en ‘blauwe’ zones gedefinieerd –kunnen-  worden.

·          Leg de uitkomsten vast in een aangepaste brancheringsnota

De evaluatie leidde tot de uitkomst de ambities als richtinggevend in plaats van doelstellend te beschouwen omdat machtsmiddelen om de realisatie van het beleid af te dwingen ontbreken. In extensie betekent dit dat het beleidskader onder het brancheringswensbeeld moet worden herzien. De grondslag van dit nieuwe beleidskader en de daaruit volgende nieuwe systematiek om tot een brancheringswensbeeld te komen is beschreven in bijlage 4

Deze nieuwe systematiek komt samengevat neer op het periodiek <eens per vier jaar, of zoveel vaker als daar aanleiding toe is> vaststellen in hoeverre de feitelijke situatie overeenkomt met het wensbeeld, om op basis van deze gegevens eventueel een nieuw wensbeeld te formuleren, waarbij zo dicht mogelijk bij het bestaande wensbeeld wordt gebleven. Dit nieuwe wensbeeld wordt vervolgens bestuurlijk vastgesteld en geldt vervolgens weer als richting tot de volgende evaluatie. 

 

1.3.             Het wensbeeld voor de periode 2006 – 2009

 

Uit de analyse van de resultaten[3] van de evaluatie van het brancheringsbeleid blijkt dat:

·          In de sector ‘rood’ de Oude Langendijk  (68%) en de Jacob Gerritstraat (57%) enigszins het geambieerde wensbeeld benadert

·          In de sector ‘groen’ Vrouwenregt en Kerkstraat het wensbeeld met 50% respectievelijk 43% het best. benadert

·          In de sector ‘blauw’ Breestraat met 58% en Nieuwe Langendijk met 51% het best scoren.

·          Sector ‘rood’ het sterkst scoort op de Gasthuislaan, Paradijspoort, Brabantse Turfmarkt en de eerder genoemde Oude Langendijk en Jacob Gerritstraat

·          Sector ‘groen’ naast Vrouwenregt en Kerkstraat nog relatief sterk scoort op Voldersgracht en Choorstraat.

·          ‘Rood’ en ‘groen’ tezamen goed scoort op de Wijnhaven (54%), Oude Langendijk OZ (55%) en in de rode sector op de Markt (64%)

·          ‘Blauw’, naast Breestraat en Nieuwe Langendijk ook sterk scoort op de Choorstraat OZ (57%), Verwersdijk (50%), Burgwal (50%), terwijl deze straten in het wensbeeld anders gekleurd zijn.

 

Betreffende de Horeca blijkt dat zij in veel straten op of rond de 20% scoort; hetgeen ook als wensbeeld is geformuleerd. Duidelijke uitschieters boven dit cijfer zijn de Markt in de rode (29%) en groene (41%) sector, de Nieuwstraat (56%) en de Peperstaat (55%). Waar de Horeca boven de 20% mag scoren liggen de percentages meestal ook beduidend hoger. Nagenoeg alle  Horecapleinen (Oranje gebieden) scoren inderdaad hoog.

 

De filialisering lijkt op basis van de cijfers redelijk aan de Delftse binnenstad voorbij te gaan. In totaal is 12% van de binnenstadsbedrijven (55 bedrijven) te traceren als deel uitmakend van een landelijk bekende keten.[4] In ‘In de Veste’, dat als ‘filiaalgebied’ is aangewezen scoren de ketens 38%. Het wensbeeld om het filiaalbedrijf in het zuidelijk deel van de binnenstad (de Veste) te concentreren komt overeen met de feitelijke situatie, waarbij het nieuwe winkelgebied Zuidpoort de balans nog zwaarder doet doorslaan.

 

Op basis van de feitelijke vestiging van bedrijven, het huidige wensbeeld en het realiseren van aaneengesloten winkellooproutes wordt  het volgende wensbeeld voorgesteld. In bijlage 6 is het wensbeeld geografisch weergegeven. 

 

1.

Een ‘rode slinger’:  Gasthuislaan-Paradijspoort-Molslaan-Brabantse Turfmarkt-Jacob Gerritstraat-Oude Langendijk.

2.

Een ‘groene vork’: met drie tanden, beginnend bij Vrouwenrecht: tand éénà Kerkstraat; tand twee à Voldersgracht-Nieuwstraat en tand drie à Vrouw Juttenland-Choorstraat

3.

De ‘rode slinger’ en de ‘groene vork’ worden met elkaar verbonden door een rood-groen gemengde straten: Wijnhaven, Hippolytusbuurt, Markt (voormalig rood gebied) en Oude Langendijk ten oosten van Jacob Gerritstraat.

4.

Een ‘blauwe loop’: Pijnepoort-Kruisstraat-over de Beestenmarkt en Burgwal naar Nieuwe Langendijk.

5.

De Voorstraat en de Verwersdijk vervullen in de praktijk een aanloopfunctie (blauwe inkleuring) analoog Binnenwatersloot/ Peperstraat en Nieuwe Langendijk.

 

 

2.         Het beleidsinstrumentarium ter realisatie

 

 

2.1.             Verwachtingen en  mogelijkheden

 

Uit het vorige hoofdstuk en het in bijlage 4 geschetste beleidskader blijkt dat brancheringsbeleid wordt opgevat als het op goede gronden formuleren van een wensbeeld, waarbij dit wensbeeld niet dwingend wordt voorgeschreven. Het wensbeeld is richtinggevend en geen harde doelstelling. Dit betekent principieel dat er geen deadline met targets kan worden gesteld. Door de afwezigheid van het gebruik van ‘harde instrumenten’ zijn de sturingmogelijkheden beperkt tot informeren en faciliteren. Daarnaast is de voor implementatie van dit beleid beschikbare ambtelijke capaciteit beperkt, evenals de beschikbare budgetten.

Hoewel een aantal aanbevelingen uit de evaluatie het aanpassen van het beleid betreft, wordt op andere punten juist actieve voortzetting van de eerder ingeslagen weg aanbevolen: 

·          Handhaaf het bestaande beleid inzake horecavestigingen en vestigingen van zakelijke dienstverlening en continueer de huidige wijze van uitvoering met toepassing van het functielimiteringsysteem[5]

·          Voltooi de huidige inzet om een VOM te realiseren

·          Houd de bestaande ‘werkgroep panden’ in stand. Continueer vooralsnog de binnen deze werkgroep gemaakte afspraken, waaronder het trekkerschap bij Service Centrum Bedrijven[6]

 

Procesmatig wordt aanbevolen om de overlegpartners (SCMD) te consulteren voor vaststellen van het nieuwe wensbeeld[7] en het concept wensbeeld inhoudelijk af te stemmen met het functielimiteringsysteem en het bestemmingsplan[8].

 

Qua beleidsimplementatie wordt de inzet van de volgende instrumenten aanbevolen, die in het vervolg van dit hoofdstuk nader worden uitgewerkt en toegelicht:

·         Gerichte communicatie richting zowel ondernemers als intern de ambtelijke organisatie

·         (Doorgaan met het) Functielimitering systeem

·         (Realiseren van een) VOM en een ambtelijke werkgroep panden

 

2.2.             Gerichte communicatie

 

De wetenschap dat een goede branchering voor het economisch functioneren van een winkelgebied een kritische succesfactor is, is weliswaar vanzelfsprekend onder kenners van  het midden en klein bedrijf en van sectoren als de winkelvastgoed; doch niet ieder die niet regelmatig met deze materie bezig is of zich nog oriënteert op het beginnen van een eigen bedrijf is voldoende op de hoogte van het gewicht van de factor, c.q. de impact van een zwakke branchering. Goede voorlichting is dan ook essentieel. Deze voorlichting richt zich in eerste plaats op die groep die zich oriënteert op een vestigingsplek in de binnenstad. Dit kunnen starters zijn, ondernemers van elders die in de binnenstad een filiaal of dependance willen vestigen of binnenstadsondernemers die een andere vestiging overwegen. Immers het enige moment om de branchering te beïnvloeden is bij de vestiging van bedrijven. In deze communicatie moet zowel nut en noodzaak van een adequate branchering worden toegelicht als het geldend wensbeeld met de ratio daarachter. Aangegeven moet worden dat het een advies is, gebaseerd op grondige analyse en heldere overwegingen, doch dat de gemeente niets dwingend voorschrijft.

Een zelfde communicatie moet  plaatsvinden binnen de ambtelijke organisatie. Direct bij het midden en klein bedrijf betrokken ambtenaren zijn goed bekend met het metier, echter ook andere ambtenaren kunnen in hún beleidsvoorbereiding of – uitvoering veelal indirect met brancheringsaspecten geconfronteerd worden. Zij dienen zich dan goed bewust te zijn van het belang van deze aspecten en moeten weten hoe zij e.e.a. ‘heel’ kunnen houden c.q. waar zij daarover advies kunnen verkrijgen.

 

·         De mogelijkheid voor SBS (verbouw) subsidie voor starters. Deze subsidiemogelijk staat thans alleen open voor reeds gevestigde bedrijven. Stimulerend kan zijn om aanvraag reeds voor aanvang vestiging mogelijk te maken en toekenning afhankelijk te stellen van daadwerkelijke vestiging. Hierdoor worden de financieringsmogelijkheden voor starters in de aanvangsperiode verbreed. Dit vereist wel een wijziging van de verordening op de stadsvernieuwing[9].

·         (Op aanvraag) van gemeentewege geven van een gevel(schets)ontwerp passend bij de historie van het winkelpand. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit zekerstelling van de vergunningverlening kan vergroten en in een aantal gevallen zelf mogelijkheid biedt om de vergunningverleningperiode bij keuze voor deze bij het karakter van de stad en het pand passende winkelpui te bekorten. 

·         Bieden van een verhuispremie bij een verhuizing naar een locatie die vanuit brancheringsoogpunt als wenselijk wordt gezien. Deze mogelijkheid kan geheel geïnitieerd worden onder de (subsidie)bepalingen van de verordening stadsvernieuwing. Artikel 4.2 onder b. van deze verordening voorziet expliciet in deze mogelijkheid, mits tussen gemeente en ondernemer afspraken  worden gemaakt over toekomstig gebruik van het achter te laten be­drijfspand. Het maken van dergelijke afspraken is bij uitstek een brancheringsinstrument.

 

2.3.             Functielimitering systeem

 

Het functielimitering systeem (FLS)  is een systeem om de functiediversiteit die de binnenstad zo’n uniek karakter geeft te beschermen. Het is een onderdeel  van het bestemmingsplan Binnenstad. Het is een methode om vrijstelling is te verlenen voor een ander gebruik van een pand, dan het bestemmingsplan toestaat (de zogenaamde “binnenplanse vrijstelling”)[10] In het bestemmingsplan Binnenstad zijn hiertoe zes gebruiksfuncties opgenomen: bedrijf, detailhandel, dienstverlening, horeca,  kantoor, maatschappelijke doeleinden en wonen. Om ervoor te zorgen dat een sterke uitgroei van één functie – bijvoorbeeld zakelijke dienstverlening in een winkelgebied – niet ten koste gaat van andere functies, is de vrijstellingsmogelijkheid opgenomen. Alle bebouwing in de binnenstad is daartoe geïnventariseerd op bestaand gebruik en deze inventarisatie is vastgelegd in het FLS. Per straat of gebied is vastgesteld welke verschuivingen mogelijk zijn. Hierdoor blijven toekomstige veranderingen acceptabel, mits de ene functie de andere niet wegdrukt, met als  effect dat de pluriformiteit van de binnenstad gehandhaafd blijft, zonder dat verstarring optreedt.  

Hoewel het FLS uitdrukkelijk niet als doel heeft de branchering te beïnvloeden en dit in strikte zin ook niet doet, is het wel een instrument dat de aantrekkelijkheid van een winkelgebied bevordert en daarmee een positief effect heeft op de economische levensvatbaarheid van de detailhandel. Hierdoor heeft het wel een brancherend effect. De winkelondersteunende - en andere horeca blijft in winkelgebieden met dit instrument beperkt tot 20% van de vestigingen en in winkelgebieden wordt voorkomen dat winkels waar goederen verkocht worden ingeruild voor “winkels” waar slechts adviezen en diensten worden verkocht, zoals reisbureaus, hypotheekwinkels en uitzendbureaus. Dit is immers zeer nadelig voor de aantrekkelijkheid van een winkelgebied.

Het FLS is in Nederland een tamelijk uniek instrument en is recent geëvalueerd. De conclusie na de evaluatie van het functielimitering systeem luidt ondermeer[11]: “a. Het FLS is transparant en blijkt in de praktijk goed en snel toepasbaar. b. Wij hebben niet kunnen constateren dat er vanwege het FLS nadelige effecten rond het economisch functioneren van de binnenstad zijn opgetreden.“

De horeca wordt in het brancheringsbeleid als afzonderlijke branche gezien. Voor de regulering van deze branche is het FLS een goed toepasbaar en succesvol instrument. De toepassing van het instrument is een taak van de sector Bouw- en Milieutoezicht

 

2.4.             VOM en de werkgroep panden

 

Bij verschillende herstructureringsprocessen elders in het land is een Vastgoed Ontwikkeling Maatschappij (VOM) een nuttig instrument gebleken om grip te krijgen op het vastgoed, teneinde de functionele invulling te transformeren naar de meest wenselijke[12]. Ook in Delft wordt een VOM opgericht. De besluitvorming hierover vindt separaat plaats. Samengevat is het doel van een VOM: door middel van verwerving (koop of huur) grip krijgen op het vastgoed en daardoor optimaliseren van gewenst gebruik, met als effect het tegengaan van achteruitgang, leegstand en verpaupering en sturing van de branche in de richting van het wensbeeld.

 

Ten behoeve van de regierol beschikt de gemeente over een multidisciplinair samengestelde ambtelijke werkgroep panden. In deze werkgroep zitten vertegenwoordigers van de vakteams Cultuur, Kennis en Economie, Service Centrum Bedrijven, Monumentenzorg en Bouwkwaliteit, Vastgoed en de projectmanager Binnenstad.

 

 

3.                   Conclusies en aanbevelingen

 

3.1.             Conclusie

 

In december 2004 is het brancheringsbeleid geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie is besloten om een nieuw beleidskader te formuleren, waarin het brancheringswensbeeld als richtinggevend wordt gezien en niet langer als doelstellend. Hieruit vloeit voort dat het wensbeeld periodiek geijkt kan worden en dat dan aanpassing op basis van deze evaluatie mogelijk moet  zijn. Deze nota voorziet in een beperkte aanpassing van het thans vigerend wensbeeld op basis van de evaluatie van december 2004.

Op basis van de evaluatie van procesaspecten en het aangepast beleidskader is het geheel aan instrumenten ter realisatie van het brancheringswensbeeld tegen het licht gehouden. Er zijn instrumenten geformuleerd die in onderlinge samenhang tot het gewenste resultaat  moeten leiden.    

 

3.2.             Aanbeveling

 

Vaststelling wordt gevraagd van:

 

1.       het in deze nota en bijlagen beschreven beleidskader en de systematiek om tot het brancheringswensbeeld te komen;

2.       het wensbeeld voor de periode 2006-2009;

3.       de inzet van de volgende instrumenten ter realisatie van het wensbeeld:

a.       Gerichte communicatie naar diegene die zich oriënteert op een vestigingsplek in de binnenstad én ieder die beroepshalve of uit oogpunt van belangenbehartiging zijdelings betrokken is bij de vestiging van bedrijven

·          het ter beschikking stellen van een starterspakket met informatie.

·          openstelling van de SBS (verbouw) subsidieregeling, ook voor zich nieuw in een pand vestigende ondernemers;

·          het gratis ter beschikking stellen van een ontwerp voor een winkelpui passend bij het karakter van de stad en het pand;

b.       Verlenen van een verhuispremie bij verhuizing naar een locatie passend binnen het brancheringswensbeeld;

c.       Het brancherend effect van toepassing van het Functielimitering Systeem ten volle te benutten

4.        de wijziging van artikel 4.8 lid 1 onder d. van de verordening Stadsvernieuwing, laatstelijk gewijzigd op 16 december 2004, door de zinsnede “minimaal drie jaar voorafgaand aan” te vervangen door “op het moment van toekenning van”.

 

 

                                                       o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o

 

 

 

 

 

 

 

-0-0-0-0-
Bijlage 1

 

Samenvatting nota “Details maken het verschil”

 

In de nota “Details maken het verschil”, door de raad vastgesteld op 27 maart 2003, is het doel voor het detailhandelsbeleid aldus geformuleerd:”het bevorderen van het duurzaam economisch functioneren van de stad door middel van het verbeteren van de kwaliteit en samenstelling van het winkelaanbod in de binnenstad van delft voor inwoners, koop-, cultuurhistorische- en stadstoeristen en ondernemers.”

 

Het beleid kent de volgende uitgangspunten:

·          In de binnenstad is geen ruimte voor grootschalige bedrijven;

·          De historische binnenstad leent zich het best voor recreatief winkelen met keuzemogelijkheden in het duurder segment;

·          Stimuleren dat detailhandel gericht op grote gebruiksartikelen zich dicht in de buurt van parkeergelegenheid vestigt;

·          Deelgebied ‘de Klis’ heeft deels de functie van buurtwinkelcentrum

·          Stimuleren dat het aandeel kwalitatief sterke levensmiddelenwinkels in deelgebied ‘de Stede’ behouden blijft.

 

Ter realisatie van dit beleid is per straat een wensbeeld branchepatroon opgesteld. Dit wensbeeld is op kaart in verschillende kleuren aangegeven en ziet er aldus uit:

·          Een winkellint van gericht op mode, body en accessoires lopende van Molslaan, via Brabantse Turfmarkt, Jacob Gerritstraat, Oude Delft, Wijnhaven naar Hippolytusbuurt, waarbij Molslaan en Brab. Turfmarkt met name gericht is op het middensegment en de overigen op het bovengemiddeld tot hoge kwaliteitsniveau.

·          Het overige van de gebieden ‘Klis’ en ‘Stede’ is gericht op kunst, antiek, homedeco en gifts. Het segment van bovengemiddeld tot hoog kwaliteitsniveau concentreert zich  Choorstraat, Nieuwstraat, Voldergracht t.h.v. Camaretten en oostelijk van Oudemanhuissteeg en Vrouwenregt.

·          De landelijk bekende filiaalbedrijven en warenhuizen zijn gesitueerd in Winkelgebied ‘de Veste’ en Zuidpoort

·          De aanloopstraten Binnenwatersloot, Peperstraat, Nieuwe Langedijk, Breestraat en Oostelijk deel Zuidpoort kennen een mix van centrumvoorzieningen, zakelijke dienstverlening, grote gebruiksartikelen en supermarkten.

·          Dag en avond horeca is geconcentreerd op Vesteplein, Beestenmarkt, Markt, Westelijk deel Voldersgracht, Heilge Geest Kerkhof/ Oude kerkstraat en Doelenplein.

·          De winkelstraten mogen maximaal 20% (en op een enkele plek 50%) winkelondersteunende horeca kennen.

Naast dit wensbeeld branchepatroon is beleid opgesteld om winkeltechnische kwaliteitsverbetering te realiseren.

 

Als ambitie is geformuleerd dat:

·          Eind 2006 voldoet minimaal 75% van de gevelwand waar het bovengemiddeld / hoog kwaliteitsniveau segment is gedacht aan de juiste branchering in dat kwaliteitsniveau (dan wel de max. 20% winkelondersteunende horeca).

·          Eind 2006 voldoet 60% van de straten in de binnenstad aan de juiste branchering.

·          In Zuidpoort komen warenhuisachtige bedrijven, kledingmagazijnen en middelgrote filiaalbedrijven die thans in de Delftse binnenstad ontbreken.

·          Bij 75% realisatie van het wensbeeld is de missie succesvol

·          De winkeltechnische kwaliteitsverbetering einde 2006 op 100% te hebben.

 

 

In de nota is gesteld dat het proces ter realisatie van het beleid succesvol kan verlopen als is voldaan aan de volgende randvoorwaarden:

·          Het beleid geniet breed draagvlak bij alle betrokken actoren

·          Goede onderlinge communicatie; met name vanuit de gemeente

·          Goede promotie door de Stichting Promotie Delft

·          Niet vrijblijvende samenwerking tussen daadwerkelijke participanten

·          Evenwichtige kostenverdeling, genormeerd als 8,5 bedrijfsleven: 1 gemeente

·          Coördinatie (binnen de gemeentelijke organisatie) vanuit één punt

·          Goede samenwerking tussen gemeente, bedrijfsleven en hun organisaties, bewonersorganisaties en andere betrokkenen.

·          Nauwe samenwerking tussen de verschillende winkeliersverenigingen in de binnenstad.

 

Tevens is gesteld dat inmiddels reeds veel uitvoeringsinstrumenten beschikbaar zijn:

·          Een recent (nov. 2002) Bestemmingsplan Binnenstad

·          Nota bereikbare binnenstad en een complete set regelgeving om deze bereikbaarheid in goede banen te leiden

·          Handboek Openbare Ruimte Binnenstad

·          Monumentenwet en gemeentelijke monumenten verordening

·          Leefmilieuverordening Horeca binnenstad met regels over aantal en soort horeca

·          Meerjarenraming Investeringsregeling Stedelijke Vernieuwing

·          Bouwverordening en APV

·          Delfts Ontwikkelingsplan (met investeringsbudget)

·          Verordening Steunbedrijven Stadsvernieuwingsgebieden (SBS) met subsidieregelingen

·          Meerjaren marketingplan Toerisme

·          Diverse financiële middelen t/m 2004, met een totaalbedrag van € 761.000,-

 

Concreet betekent realisatie van het beleid uitvoering geven aan periodieke kwaliteitsbeoor-deling van de winkelvoorzieningen in de binnenstad en het ‘op kleur brengen’ (= op juiste branchering en kwaliteitsniveau brengen) van de winkelstraten. Ter realisatie van (vooral) dit laatste zijn twee werkgroepen ingesteld: de werkgroep Coördinatie uitvoering Branchering, met als doel aansturing, uitvoering en coördinatie van de activiteiten ter realisatie van de gewenste branchering (trekker is vakteam CKE) en de werkgroep Panden, met als doel overzicht houden op de leegstand. Het in kaart brengen van vraag en aanbod van winkelruimte en advisering naar de VOM. De VOM-Delft is de Vastgoed Ontwikkeling maatschappij. Deze heeft tot doel grip te krijgen op vastgoed; gebruik vastgoed te optimaliseren; achteruitgang, leegstand, verpaupering te voorkomen en de branchering te sturen. Daarnaast worden nog de volgende organisaties  (organisatieonderdelen) genoemd die een belangrijke rol ter realisatie van het brancheringsbeleid:

·          SCB: opzetten van een databestand van winkelzoekenden in Delft en regio

·          SCMD: ondermeer advies op invulling van de verworven panden

·          SPD: kooptoeristische promotie realiseren

 

Ten slotte is in de nota de volgende fasering voorgesteld naar speerpuntgebieden:

Voorjaar/zomer 2003

Nieuwstraat, Wijnhaven, Hippolytusbuurt

Tweede helft 2003

Markt, Kerkstraat, Oude Langedijk

Eind 2003/voorjaar 2004

Voldersgracht, Vrouw Juttenland

Zomer/najaar 2004

Choorstraat, Oude Delft, rond de Oude Kerk

Eerste helft 2005

Jacob Gerritstraat, Brabantse Turfmarkt, Burgwal

Tweede helft 2005

Molslaan, Nieuwe Langedijk

Uiterlijk voorjaar 2006

Tweede Winkelroute

 


Bijlage 2

 

De Delftse binnenstad en haar economie

 

1.        Kenmerken van de binnenstad

 

Sinds 1998 wordt een gericht binnenstadsmanagementbeleid gevoerd. In dit kader zijn diverse beleidsdocumenten opgesteld die goed weergeven waar de binnenstad staat en wat de beleidsrichtingen zijn.[13] In deze documenten is vastgesteld dat de binnenstad van Delft één van de belangrijkste historische Hollandse plaatsen is. Dat de binnenstad alle veranderingsprocessen in het verleden goed heeft doorstaan waardoor de middeleeuwse structuur nagenoeg onaangetast is gebleven en veel historische gebouwen[14] behouden zijn.  Dit maakt de binnenstad een uniek geheel met een sterk eigen karakter. Naast dit historische en monumentale karakter van de stad is de fijnmazige menging van allerlei functies zoals detailhandel[15], zakelijke dienstverlening, werkplaatsen, horeca, wonen[16] [17] en diverse instellingen, zoals het Hoogheemraadschap Delfland en verschillende musea; een duidelijk kwaliteitskenmerk van de stad. Door het middeleeuws stratenpatroon, de veelheid aan historische bebouwing en de fijnmazige functiemenging heeft de binnenstad een kleine schaal. Vanwege deze kernkwaliteiten en het feit dat de binnenstad decor is geweest van relevante historische momenten en woon- of werkplaats van belangrijke historische personen, is de Delftse binnenstad vermaard. Dit geeft de binnenstad een sterk nationaal en internationaal toeristisch potentieel. 

 

2.        Het binnenstadsbeleid

 

Al sinds begin jaren ’70 is het gemeentebeleid erop gericht om het unieke kleinschalige, fijnmazige en historische karakter van de binnenstad te behouden. Het Komplan 1976[18] is een weerslag van de bewustwording van de maatschappelijke betekenis van de cultuurhistorische waarde van de binnenstad. Sinds 1978 is de binnenstad ook beschermd Stadsgezicht.

De doelstellingen van het binnenstadsbeleid, zoals dat in diverse beleidsnota’s[19] is genoemd, laat zich aldus samenvatten:

·          Instandhouding historische binnenstad

·          Behoud kleinschalige karakter

·          Behoud van de knusse gemoedelijke sfeer binnenstad

·          Realisatie van een cultureel bruisende binnenstad

·          Ruimte voor technologische vernieuwing

·          Behoud van de binnenstad als aantrekkelijk woongebied

·          Behoud van de binnenstad als prettig uitgaansgebied

·          Toename van het toerisme naar binnenstad

·          Realisatie van een economisch gezond bedrijfsleven

·          Autoluwe binnenstad

·          Realisatie van een passende beeldkwaliteit

·          Profilering van de binnenstad rond de toeristische kernthema’s ‘Oranje’, ‘Vermeer’, ‘Delfts Blauw’.

In de realisatie van deze doelstellingen zijn de afgelopen jaren stevige resultaten geboekt. Om er een paar te noemen: de herinrichting van De Klis, de Markt en De Stede; de ontwikkeling van het Doelengebied; het autoluw maken van de binnenstad; de realisatie van de Phoenixgarage, de Zuidpoortgarage en de herinrichting van het Zuidpoortgebied. Daarnaast staan nog grote projecten op stapel zoals de bouw van de Koepoortgarage en de herinrichting van de Gasthuisplaats en de omgeving Yperstraat. Naast deze grote projecten zijn ook tal van kleinere zaken gerealiseerd die voor de realisatie van de doelstellingen minstens zo belangrijk zijn, zoals stevige uitbreiding van het aantal fietsstal-plaatsen en realiseren van een bewaakte fietsstalling; het er in slagen om de rolluiken nagenoeg geheel uit het straatbeeld te laten verdwijnen; het realiseren van ondergrondse afvalverzameling; een gericht actief beleid om historische winkelpuien en stoepen te behouden en te reconstrueren; het bevorderen van het wonen boven winkels door stimulering van de reconstructie van de eigen woningopgang, enzovoorts. 

Door al deze grote en kleine investeringen worden de beleidsdoelen voortvarend gerealiseerd en zijn en worden voorwaarden gecreëerd om de binnenstad op een gezonde en dynamische wijze te behouden voor toekomstige generaties. Essentiële voorwaarde voor dit behoud is wel een economisch gezond bedrijfsleven dat past binnen de kwaliteits-kenmerken van de binnenstad en deze kenmerken bij voorkeur ook versterkt.  

 

3.        De binnenstedelijke detailhandel

 

De binnenstad heeft een stevige, kleinschalige economie, gevormd door de vestiging van 1020 bedrijven, waar totaal ruim 9000 mensen werken. Eén van de segmenten in deze economie is de detailhandel. De detailhandel in de binnenstad heeft de afgelopen decennia behoorlijk aan marktaandeel verloren. Dit verlies is niet typisch Delfts [20], doch een trend die al decennia lang in de gehele westerse wereld zichtbaar is en zich nog steeds lijkt voort te zetten. In veel westerse binnensteden is de tendens waar te nemen van wegtrekkende detailhandel en indien dit gepaard gaat met verpaupering van de binnenstad ook wegtrekken van andere centrumfuncties en teruglopen van met name het bovensegment van de horeca en aanverwante activiteiten[21]. De oorzaken van dit wegtrekken liggen veelal in suburbanisatie waardoor de centra hun woonfunctie verliezen en het feit dat de binnenstedelijke infrastructuur niet voldoende omvangrijk is en ook niet kan zijn om de toenemende automobiliteit adequaat op te vangen.

In Nederland is tot nu toe een beleid gevoerd om grootschalige perifere detailhandel te ontmoedigen, met als doel (binnen)stedelijke detailhandel en daarmee de stedelijke leefbaarheid te beschermen. Ondanks de maatschappelijke repercussies van grootschalige perifere detailhandel blijven in Nederland grote retailers[22] druk uitoefenen op de overheid om perifeer grote detailhandelszaken te mogen opzetten. Hoewel recent rijksbeleid enigszins in deze richting lijkt mee te bewegen, blijft de koers van andere overheden daarin voorzichtig[23]

 

Ondanks de langjarige trend van afnemend marktaandeel hebben met name binnensteden met een bijzonder karakter veel potentieel om economisch niet alleen te overleven maar ook echt te floreren. Dit vereist wel een andere blik op de binnenstedelijke bedrijvigheid, zoals erkenning dat de binnenstad voor sommige vormen van bedrijvigheid/ detailhandel geen geschikte vestigingsplaats is, een bedrijfsstrategie primair gericht op bedrijfsresultaat in plaats van omzetvolume of marktaandeel, en een duidelijke focus op de funshop consument.

 

De hedendaagse consument stemt zijn winkelkeuze niet alleen af op zijn koopbehoefte, maar vooral ook op zijn tijdbestedingvoorkeur c.q. – mogelijkheid van dat moment. Wil (kan) de consument weinig tijd besteden dan staat efficiency voorop. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij de (wekelijkse) boodschappen. De consument wil dan snel, onder één dak, alle gewenste producten kopen (dit doet zich vooral voor bij het verwerven van de dagelijkse artikelen en verklaart het succes van supermarktformule). Wil (kan) de consument wel veel tijd besteden, dan staat niet de efficiency voorop, maar het plezier (de fun). Aspecten als sfeer, gezelligheid, mogelijkheid om te “zwerven”, zich te laten verrassen, te kijken en te keuren en impulsaankopen te doen zijn dan belangrijk. Dergelijk winkelbezoek wordt door een deel van de consumenten ook gecombineerd met andere activiteiten, zoals horeca bezoek.

In de vakliteratuur worden vijf typen bezoekmotieven onderscheiden: recreatief, doelgericht vergelijkend, gemakswinkelen, doelgericht tijdbesparend en boodschappen. Schematisch onderscheiden deze typen zich aldus:


 

 

 

 

Recreatief

Doelgericht vergelijkend

Gemaks winkelen

Doelgericht tijdsbesparend

Boodschappen

 

 

Dagelijkse aankopen

 

 

X

 

X

Niet dagelijke aankopen

X

X

X

X

 

Doelgericht

 

X

 

X

X

Prijs-kwaliteit vergelijken

X

X

 

 

 

Enkele keren per jaar

X

X

 

X

 

Meer keren per week

 

 

 

 

X

Impulsief / momentaankoop

X

 

X

 

 

Leisure

X

 

 

 

 

 

 

 

 

Het belang van een gezonde en pluriforme binnenstadseconomie met activiteiten die juist in de binnenstad goed tot hun recht komen is evident. Een gezond en passend bedrijfsleven heeft immers niet alleen de financiële mogelijkheid tot investeren in de in stand houding van de eigen, vaak monumentale locatie, maar zal dat ook doen omdat het juist die locatie is die in zichzelf omzetgeneriek is. Daarnaast kan vanwege het kleinschalig en multifunctioneel karakter de binnenstad voor starters en kleine ondernemingen een prima broedplaats zijn. De binnenstad vervult daarmee een functie in de ontwikkeling van (toekomstig) werkgelegenheid[24].

 

Een bijzonder kenmerk van de Delftse binnenstad is de zeer beperkte regiofunctie. Deze is evident kleiner dan normaal het geval is voor binnensteden van de Delftse omvang. De rede hiervoor is de directe concurrentie van Den Haag en Rotterdam voor met name het funshoppen en van winkelcentra als het Delftse In de Hoven en het Rijswijkse In de Bogaard voor het meer gewone winkelen/ boodschappen doen. Het Koopstroomonderzoek van 2004 bevestigt bovenstaande tendens. Dit onderzoek laat voor de Delftse binnenstad ten opzichte van 1999 een nominale reductie in omzet zien van € 7 miljoen[25]. Hoewel uit dit cijfer op zich geen harde conclusie getrokken kan worden omdat bijvoorbeeld de omzeteffecten van buitenlandse toeristen buiten beschouwing zijn gebleven en de binnenstad zich in de periode 1999-2004 in een omslagsituatie bevond (zoals bouwput Zuidpoort, -dien ten gevolge- tijdelijke reductie van het parkeerareaal, herinrichting van De Klis, De Stede en de Markt) is het toch een tendens en tegen het licht van alle investeringen van afgelopen jaren is dit navrant. Het cijfer onderstreept de noodzaak van een verandering van scoop van omzet naar bedrijfsresultaat. 

 

Het detailhandelbeleid voor de binnenstad is al jaren gericht op bevordering van toerisme, recreatie, leisure en funshop[26]. In het verlengde hiervan ligt het horecabeleid. Dit beleid erkent en bevordert de rol van de horeca in het ondersteunen van de (funshop) winkelfunctie en het ’s avonds levendig houden van de binnenstad. Ook het gemeentelijk evenementen beleid heeft als expliciet doel de ondersteuning van de binnenstadseconomie. Goede evenementen trekken immers veel bezoekers en (positieve) publiciteit. Bezoek wat, hoogst waarschijnlijk[27], voor een deel weer tot herhaalbezoek met een funshop karakter leidt.

 

Brancheringsbeleid heeft, naast het horecabeleid en andere instrumenten zoals behoud van de binnenstad als ‘decor’, het autoluwbeleid, het beleid om de regiofunctie van de binnenstad te versterken en de imago ontwikkeling (citymarketing) voor de detailhandel een belangrijke ondersteunende functie. Goede branchering betekent immers prettige en duidelijke winkellooproutes voor de consument. Uiteraard voor de consument met een gericht koopmotief, maar ook voor de recreatieve “funshop-consument”, die een positievere attitude heeft ten aanzien van verrassing en het lopen langs winkels waar niet de eerste interesse naar uit gaat, heeft hier belang bij. Immers, ook deze “funshop- consument” heeft koopdoelen en wil makkelijk kunnen kijken en keuren zonder te hoeven zoeken. Hoe duidelijker[28] de looproutes, des te prettiger voor de consument, ongeacht zijn bezoekmotief of koopdoel.


 

Bijlage 3                    

 

Samenvatting van het rapport “Evaluatie brancheringsbeleid”

 

Het rapport, opgemaakt door Ronald de Groot, en gedateerd 20 december 2004, is een weerslag van een quick scan evaluatie, uitgevoerd in opdracht van vakteam CKE om vast te stellen in hoeverre de voornemens uit de nota “Details maken het verschil” gerealiseerd zijn. In het rapport wordt het beleidsrealisatie proces en de beleidsresultaten afzonderlijk geëvalueerd. Het rapport sluit af met een negental aanbevelingen.

 

Belangrijkste  bevindingen inzake het beleidsrealisatie proces

·          Vastgesteld is dat er geen sprake is van maatschappelijke weerstand tegen het beleid. Wel bestond bij diverse partijen van meet af scepsis over het welslagen van het beleid. 

·          Uit de evaluatie is gebleken dat de gemeente maar zeer beperkt directe invloed heeft om branchering in de wensbeeld richting te ‘duwen’. 

·          Ook is gebleken dat er is wel sprake van indirecte invloed mits ambtelijk een integrale aanpak gerealiseerd wordt, waarbij iedere ambtenaar die vanuit het eigen vakgebied geconfronteerd wordt kennis heeft van beleid, recente ontwikkelingen en trends en de instrumenten van dát vakgebied aanwend ter realisatie van het wensbeeld.

·          Het meest effectieve beïnvloedingsmoment is het moment van vestiging van de ondernemer. Met goede voorlichting en communicatie kan de ondernemer inzicht krijgen in zijn eigen belang om zich op de juiste plek te vestigen.

·          De gemeente heeft een relatief omvangrijk sturingsbouwwerk opgezet dat slechts ten dele functioneert.

·          De stadspromotie loopt behoorlijk en kooptoerisme heeft hierin een eigen plaats.

·          Qua uitstraling zijn betreffende het winkelareaal veel successen geboekt

·          De versnipperdheid van de winkeliersverenigingen werkt remmend om het beleid adequaat te communiceren en binnenstadbreed te implementeren.

·          De oprichting van een VOM was op moment van evaluatie nog niet gerealiseerd. De voorbereiding was wel in vergevorderd stadium en geconcludeerd is dat dit traject voortvarend voortgezet moet worden. 

 

Belangrijkste bevindingen inzake de beleidsresultaten (realisatie van het wensbeeld)

·          Op basis van de gegevens van de Kamer van Koophandel is vastgesteld dat in de winkelstraten met wensbeeld mode, body en accessoires 37% van de bedrijven aan dit wensbeeld voldoet; dat in de winkelstraten met wensbeeld kunst/antiek, aardewerk, boek en plaat, home deco, vrije tijd/sport 25% van de bedrijven aan dit wensbeeld voldoet; en dat  in de winkelstraten met wensbeeld zakelijke dienstverlening, ambachten, levens middelen, bedrijfsgoederen, grote gebruiksgoederen en doe het zelf 45% voldoet. De doelen uit de nota zijn dus ook bij lange na niet gehaald.

·          Inzoomend blijkt dat de clustering van branche sectoren niet 1:1 overeenkomt met het geformuleerd wensbeeld

·          De horeca scoort in veel straten rond de 20%, hetgeen overeenkomt met het wensbeeld. In de daartoe aangewezen uitgaansgebieden scoort de Horeca duidelijk hoger.

·          De filialisering bedraagt in de gehele binnenstad 12%, hetgeen lager is dan het landelijk gemiddelde. In de Veste dat als filiaal gebied is aangewezen is dat cijfer 38%.

 

 


Bijlage 4

 

Beleidskader en systematiek wensbeeld ontwikkeling

 

 

1.    Nieuw beleidskader

 

De evaluatie leidde tot de uitkomst de ambities als richtinggevend in plaats van doelstellend te beschouwen. In extensie betekent dit dat het beleidskader onder het brancherings- wensbeeld moet worden herzien. Het huidig beleidskader heeft als grondslag het formuleren van een relatief vast – in ieder geval niet op voorhand qua geldigheidsduur beperkt-, ideaaltypisch wensbeeld, weergevende een gezien het stadsplattegrond qua routing optimale looproute voor branchegroepen. Om tot dit wensbeeld te komen is uitgegaan van het globaal vestigingsbeeld van bedrijven zoals dat op het moment van formuleren van het wensbeeld bestond. Indien brancheringsbeleid zich goed zou laten implementeren ontstaan dus optimale winkellooproutes door de binnenstad.

De evaluatie heeft echter laten zien dat het beleid zich zonder inzet van machtsmiddelen niet doelstellend laat implementeren.  De gemeente bezit geen machtsmiddelen om een branchering af te dwingen en heeft er principieel voor gekozen deze ook niet te ontwikkelen – zo dat al mogelijk zou zijn-. Principieel, omdat de opvatting dat de locatiekeuze primair tot het ondernemerschap behoort en vestiging, behoudens wettelijke beperkingen, zoals het bestemmingsplan, vrij is, maatschappelijk breed gedragen wordt.

 

De weerbarstigheid in het brancheringsbeleid zit met name in het feit dat in de oorspronkelijk gekozen grondslag niet voldoende rekening is gehouden met het gehele scala aan overwegingen bij de keuze van vestigingsplek van het bedrijf door de starter, en vooral is ingezoomd op aspecten als de winkelloop[29]. Indien de vestigingsoverweging strikt rationeel zou plaatsvinden, wat overigens lang niet altijd het geval is, vindt de keuze plaats uit afweging van tal van factoren, zoals de koop of huurprijs, het moment van beschikbaarheid, de bestemmingsbeperkingen, de oppervlakte en indeling, de uitstraling, de mate waarin bouwkundige aanpassing verricht moet worden, de bestaande winkelloop, de mate waarin hierin veranderingen te verwachten zijn, de aard en uitstraling van vestigingen in de nabije omgeving, de mogelijkheden voor leverantie en afvoer van goederen etcetera. De uitkomst van deze door de potentiële ondernemer zelf gemaakte afweging is uit oogpunt van branchering vervolgens een gegeven. Het geheel van al deze beslissingen bepaalt dus het gehele pallet van bedrijfsvestigingen. Bij de afwezigheid van machtsmiddelen zou het brancheringsbeleid erop gericht moeten zijn om deze door de markt genomen beslissingen zodanig te beïnvloeden dat al deze besluiten tezamen een prettig en aangenaam pallet vormt voor het winkelend publiek. Het is, naast de wens bepaalde zaken te bezoeken, immers dit totaalbeeld[30] dat voor de consument van invloed is op diens afweging rond de tijdsduur en frequentie van zijn verblijf en daarmee van de potentiële omzet van alle gevestigde bedrijven. 

Zomin de individuele ondernemer de vestigingsplaats in hoofdmaat bepaald op basis van stadmorfologische overwegingen, kan ook een wensbeeld hier niet in hoofdzaak op gebaseerd zijn. Het wensbeeld is de richting waarin de marktbeslissingen moeten worden beïnvloed en moet dus, wil het effectief zijn, aansluiting hebben en houden bij de hoofdstroom van deze beslissingen. Het gaat er immers primair om dat er voor de consument logische en prettige winkellooproutes rond branchegroepen ontstaan, waardoor de consument de type winkels waar deze op dat moment in geïnteresseerd is op logische wijze bij elkaar vindt. Het beleidsdoel is dus dat dergelijke routes ontstaan. Dit ontstaan van routes is dus absoluut dominant aan hoe de route vervolgens geografisch exact loopt. 

 

Een tweede aspect is dat de als gevolg van modes, trends, innovatie, veranderende bevolkingssamenstelling, wijzigingen in bestedingspatroon en –omvang, vraag en aanbod in de loop der tijd wijzigt en dientengevolge het belang van branches qua interesse bij doelgroepen veranderen en daarmee de meso-economische relevantie van gebundelde vestiging wijzigt. Dit betekent dat een wensbeeld in de loop der tijd aan verandering onderhevig zal zijn. Ook hierin is aansluiting bij de hoofdstroom dienstig. Dit bevestigt de noodzaak de ambities als richtinggevend in plaats van doelstellend te beschouwen en onderstreept het belang van periodieke ijking en aanpassing.

  

Tenslotte is het brancheringsbeleid integraal onderdeel van het gehele binnenstadsbeleid. Dit betekent dat het brancheringsbeleid met alle andere beleidsvelden een consistent geheel vormt, gericht op de realisatie van de doelstellingen. Het geheel van alle binnenstadsbeleid en integrale realisatie van dat beleid leidt tot realisatie van de doelstellingen. Realiseren van een optimaal pallet aan bedrijfsvestigingen en winkellooproutes is daar één aspect uit. Dit ene aspect kan, hoe belangrijk ook, niet bovengeschikt zijn of worden aan de andere bestanddelen. Dit betekent dat het brancheringsbeleid bijvoorbeeld geen alibi kan zijn voor het uitvoeren van stedenbouwkundige ingrepen, zomin stedenbouwkundige ingrepen niet gedaan kunnen worden zonder hun effecten op logische winkelrouting te beschouwen. 

 

2.       Nieuwe systematiek tot formulering van een brancheringswensbeeld

 

Het bepalen van een nieuw wensbeeld is dus eigenlijk het updaten van het bestaande wensbeeld. Het bestaande wensbeeld is derhalve uitgangspunt. De systematiek is vervolgens dit bestaande wensbeeld te evalueren, door te inventariseren wat aan winkels/ bedrijven waar gevestigd is en deze inventarisatie vervolgens te ordenen in branchegroepen en te scoren per straat of straatdeel. Dan blijkt per straat of straatdeel welk deel van de winkels tot een bepaalde branchegroep behoort. Vervolgens wordt bepaald hoe dit percentage zich verhoudt tot het wensbeeld.

Dit is in het kader van de evaluatie van december 2004 gebeurd en hoofdstuk drie van die evaluatie geeft hier verslag van. Door de scores te vergelijken met resultaten uit het verleden kan uitspraak gedaan worden over de mate waarin de gewenste branchering is gerealiseerd en indirect het succes van het beleid (de beleidsperformance).

Vervolgens wordt vastgesteld waar zich de grote concentraties binnen branchegroepen bevinden en of deze zich bevinden binnen het bestaand wensbeeld. Indien dit laatste het geval is, blijft het wensbeeld onveranderd. Indien deze zich buiten het wensbeeld bevinden, wordt bezien hoe zij logisch met elkaar verbonden kunnen worden, waarbij zo dicht mogelijk bij het bestaande  wensbeeld gebleven wordt.

Het ‘spel’ is om een nieuw wensbeeld te formuleren, zo dicht mogelijk bij het bestaande wensbeeld.  Alleen al omdat op basis van het oude wensbeeld bedrijfsbesluiten zijn genomen is dit zo nabij mogelijk blijven essentieel.

Om het nieuwe wensbeeld de democratische legitimatie en daarmee het gewicht te geven die het als beleidsrichting moet hebben, moet dit wensbeeld politiek bestuurlijk worden vastgelegd. Om te borgen dat het wensbeeld periodiek wordt bijgesteld, moet dit besluit een beperkte geldigheidsduur hebben.

Bij einde geldigheidsduur worden voorgaande stappen weer herhaald. Door uit te gaan van een cyclus van vier jaar is geborgd dat in iedere raadsperiode het wensbeeld een keer ter discussie komt.

In de periode van de vier jaar staan de ontwikkelingen natuurlijk niet stil. Het kan zijn dat deze ontwikkelingen zodanig groot zijn dat eerdere evaluatie geïndiceerd is of dat het wensbeeld op een aantal aspecten wordt herzien zonder algehele evaluatie. Ter indicatie van dergelijke ontwikkelingen in de komende tijd wijs ik op de aanleg van de Spoorzone en de bouw van de Koepoortgarage. Ook kan het verstandig zijn de performance van Zuidpoort na één jaar functioneren tegen het licht te houden en deze resultaten in het wensbeeld te betrekken. Tenslotte kan het nieuwe detailhandelbeleid dat najaar 2005 geconcipieerd zal worden aanleiding zijn de branchering voortijdig te evalueren.

 

Er is in het thans vigerend brancheringsbeleid voor gekozen de verdeling in branchegroepen niet fijnmazig te doen. Dit is verstandig gebleken en er wordt uitdrukkelijk aan de huidige “maas” vastgehouden. De laatste twee á drie decennia is de strikte branchescheiding immers significant aan het vervagen en het gaat om voor de consument logische routes in een koopinteresse segment. Een consument met als koopdoel confectie is veelal dan ook geïnteresseerd in schoeisel of kleding accessoires.  De branchegroepen zijn vastgesteld door de in het MKB gebruikelijke indeling[31] verder samen te voegen tot drie groepen:

Rood = kleding, accessoires, juweliers, leer en schoenen, accessoires, kapper- en schoonheidssalons.

Groen = Kunst, antiek, aardewerk, boeken, geluiddragers, home-deco, gifts, vrije tijd, sport, klein-meubelen.

Blauw = zakelijke dienstverlening, ambachten, levensmiddelen, drank en tabak, supermarkten, makelaardij, bedrijfsgoederen, grote gebruiksgoederen, bruin en witgoed, elektronica, doe het zelf.

Daarnaast worden nog de kleuren oranje en geel gehanteerd:

Oranje = horeca.       

Geel = voorkeursgebied voor filialisering.[32]

 

Overigens bleek in de evaluatie van de nota “Details maken het verschil” dat de aldaar gehanteerde kleur-schakeringen lichtrood – donkerrood en lichtgroen – donkergroen om het kwaliteitsniveau (licht  voor het lage en middensegment en donker voor het hoge segment) aan te geven, niet operationaliseerbaar[33]. Om deze reden is deze schakering in de evaluatie dan ook niet beoordeeld en in dit brancheringsvoorstel ook niet meer toegepast.

 


 

 




 



[1] Rapport “Evaluatie brancheringsbeleid” opgesteld door Ronald de Groot van 20 december 2004.

[2] De kleuren verwijzen naar de verschillende winkellooproutes en zijn aldus geoperationaliseerd: Rood = kleding, accessoires, juweliers, leer en schoenen, accessoires, kapper- en schoonheidssalons. Groen = Kunst, antiek, aardewerk, boeken, geluiddragers, home-deco, gifts, vrije tijd, sport, klein-meubelen. Blauw = zakelijke dienstverlening, ambachten, levensmiddelen, drank en tabak, supermarkten, makelaardij, bedrijfsgoederen, grote gebruiksgoederen, bruin en witgoed, elektronica, doe het zelf. Oranje = horeca.       

[3] Het totaal aan resultaten is in bijlage 5 bij deze nota opgenomen

[4] Dit cijfer van 55 bedrijven relateren aan het aantal detailhandelsbedrijven betekent een percentage van 15%. BRO komt in zijn tweede monitor (van 2002) tot een aantal van 75 filiaalbedrijven op 351 detailhandelbedrijven. Dit is 21%. Dit cijfer is gebaseerd op visuele waarneming in plaats van rechtspersoonlijkheidgegevens van de Kamer van koophandel. Volgens Retail Handboek 2002 van Locatus behoort in Nederlandse binnensteden 26% van de winkels tot het keten of filiaalbedrijf.

[5] Het functielimiteringsysteem is recent als beleidsinstrument geëvalueerd –los van de evaluatie van het brancheringsbeleid-. De uitkomst van deze evaluatie was dat het FLS transparant is ,in de praktijk goed en snel toepasbaar blijkt te zijn en dat er vanwege het FLS geen nadelige effecten rond het economisch functioneren van de binnenstad zijn opgetreden.

[6]  De doorontwikkeling en positionering van het SCB is thans wel voorwerp van onderzoek. De aanbeveling moet uiteraard tegen het licht van de huidige taken van het SCB worden gezien.

[7] Dit is gebeurd op 17 maart 2005

[8] Dit heeft plaatsgehad op 2 maart 2005, met de finale ambtelijke bespreking van de concept nota.

[9] De SBS subsidie vindt zijn basis in de verordening Stadsvernieuwing. In artikel 4.8 lid 1 zijn de voorwaarden opgenomen om voor subsidie in aanmerking te komen. Voorwaarde ‘d.’ kent een eis dat “het bedrijf minimaal drie jaar voorafgaand aan de subsidie in het betreffende pand gevestigd [moet] zijn” . Deze tekst wordt gewijzigd in “het bedrijf op het moment van toekenning van de subsidie in het betreffende pand gevestigd {moet} zijn” . Hoewel artikel 4.8 lid 2 burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op deze bepaling ontheffing te verlenen, is voor verordeningwijziging gekozen, omdat het een generieke beleidswijziging betreft en ontheffingverlening bedoeld is voor specifieke situaties. 

[10] De wettelijke grondslag van deze vrijstelling is artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).

[11]  Het evaluatierapport (nr 536527) is op 28 februari 2005 door de raad vastgesteld

[12] Hoewel een VOM een elders nuttig instrument is gebleken, is geen enkele zekerheid dat dit in de Delftse situatie ook succesvol zal zijn. Het succes elders is immers bereikt in situaties die veel pregnanter waren dan de huidige situatie in de Delftse binnenstad. Een voorbeeld van een succes is het keren van de ernstige verpaupering in de Witte de Wittstraat te Rotterdam. 

[13] De nota “De Delftse Binnenstad, de kwaliteitssprong naar de volgende eeuw” van 12 oktober 1998 geeft een heldere schets van de oorspronkelijke beleidsrichtingen. De toelichting bij het bestemmingsplan van de binnenstad van 31 oktober 2002 geeft een heldere beschrijving van de kenmerken van de binnenstad. 

[14] De binnenstad telt ca. 700 rijksmonumenten en ca 520 gemeentemonumenten. Het aantal gemeentemonumenten zal naar verwachting de komende jaren nog uitbreiden.

[15] Er zijn (1-1-2005) 345 winkels met bijna 44.500 m2 verkoopoppervlakte

[16] In de binnenstad wonen ruim 11 ½ duizend mensen.

[17] In de Delftse binnenstad wordt (ook in vergelijking met andere binnensteden) veel boven de winkels gewoond. Dit is zeer bevorderlijk voor de sociale controle en daarmee de veiligheid en veiligheidsbeleving.

[18] Met het komplan 1976 is definitief afscheid genomen van het beleid uit de jaren’50 en’60 van verkeersdoorbraken, rooilijnverleggingen en grootschalige vervanging. Veel is toen verloren gegaan.Het Zuidelijk deel van de binnenstad (de Veste) draagt de meeste sporen van dit beleid.

[19] Deze doelen worden o.a. genoemd in het bestemmingsplan, de nota “Bereikbare binnenstad, parkeerbeleid sleutel tot autoluw (plus)”, het “Meerjaren Marketingplan Toerisme”, verslag van de binnenstadsconferentie 1998 en tal van andere nota’s, notities en besluiten.

[20]  Voor het aandeel van binnensteden als percentage van de totale omzet detailhandel in Zuid Holland gelden voor Delft en referentiesteden Leiden en Dordrecht de volgende percentages:

Marktaandeel in jaar

Delft

Leiden

Dordrecht

   Cijfers zijn ontleend aan

   Koopstroomonderzoek Randstad

   2004 (Bureau Goudappel Coffeng)

1978

2,0 %

4,6 %

2,9 %

1988

2,3 %

4,5 %

3,5 %

1994

1,8 %

3,3 %

2,8 %

1999

1,9%

3,2 %

2,5 %

2004

1,5 %

3,1 %

2,4 %

 

[21] In een aantal landen heeft deze tendens tot ernstige repercussies geleid: het meest pregnante voorbeeld is het ontstaan van ‘donut-cities’ in de VS met een spiraal van gettovorming, verpaupering, toenemende armoede, excessieve groei van de criminaliteit en risico’s voor de volksgezondheid als gevolg. In vooral België, Groot Brittanië en Frankrijk is als gevolg van het ruim baan geven aan de perifere detailhandel (PDV’s) de teloorgang van vele binnensteden duidelijk waarneembaar. In met name België wordt met enige jaloezie gekeken naar Nederland waar altijd een rem is gezet op de ontwikkeling van PDV’s en wordt thans vooral in Vlaanderen met forse inzet van financiële middelen een intensief binnenstadsbeleid gevoerd om het tij (nog enigszins) te keren.

[22] Naar verluidt oriënteert het Amerikaanse bedrijf WallMart (wereld marktleider) zich op dit moment in Nederland op de mogelijkheden voor vestiging van hypermarkten nabij de grote steden.

[23] Zie bijvoorbeeld het beleid van de provincie Zuid Holland inzake PDV en GDV.

[24] Zie ‘The job generation proces’ van David Birck. Birck laat in deze studie zien dat niet de grote multinaltional, maar het midden en kleinbedrijf de motor van de economie is.

[25] Zie de cijfers uit het Koopstroomonderzoek 2004 van Goudappel Coffeng. De redactie vond plaats in de sector niet dagelijkse artikelen; afname van € 143 mln in 1999 naar €128 mln in 2004. De omzet in de sector dagelijkse artikelen is in die periode toegenomen van € 54 mln naar € 63 mln.   

[26] Zie bijvoorbeeld het Meerjaren Marketing plan Toerisme

[27] Helaas zijn er geen cijfers beschikbaar die dit effect ondersteunen

[28] Met duidelijkheid wordt bij branchering de vanzelfsprekendheid of logica in zich zelf bedoeld. Logisch en vanzelfsprekend omdat winkels in dezelfde branchegroepen of –segmenten in elkaars nabijheid of ‘verlengde’ gevestigd zijn. De duidelijkheid ontstaat niet door aanwijzing of bebording. Dergelijke middelen kunnen zelfs als betuttelend worden ervaren en daarmee contraproductief zijn.

[29] Er is sprake van een goede winkellooproute, als de gevelplint bestaat uit een aaneengesloten front van winkels, die te samen qua assortiment en uitstraling een aantrekkelijk pallet vormt voor een grote groep consumenten.

[30] Dit geldt voor wat betreft overwegingen, gedaan op basis van winkelaanbod. Naast dit aspect bepalen ook andere aspecten de uitkomst van de keuze: emotioneel gevoelen, persoonlijke voorkeuren en verplichtingen, gevoel/ beleving van veiligheid, schoonheid en welbehagen, de weersomstandigheden, het einde van zijn parkeertijd etc.

[31] Gebruik is de productgroepen te verdelen in hoofdgroepen. Beleidsmatig en statistisch worden veelal de hoofdgroepen gehanteerd. De meest gehanteerde hoofdgroepindeling is: voeding- en genotmiddelen, modeassortiment, woninginrichting, ontwikkeling en ontspanning, persoonlijke verzorging, overige goederen.

[32] In het bestaande brancheringsbeleid wordt het filiaalbedrijf als aparte categorie gecategoriseerd. Doel hiervan was het filiaalbedrijf in het wensbeeld te concentreren in ‘De Veste’. Dit doel blijft in dit voorstel gehandhaafd, echter binnen het ‘filiaalgebied’ worden nu wel branchegroepen onderscheiden om de looproutes te vervolmaken en adequaat aan te sluiten op parkeergarage Zuidpoort. 

[33] Kwaliteitsniveau is niet objectief vaststelbaar. Het gehanteerde prijsniveau zou een indicatie kunnen zijn, maar daarvoor zouden eerst alle winkels bezocht moeten worden en het prijsniveau van hun kernassortiment moeten worden vastgesteld. Wel mogelijk is intersubjectief vaststellen van het kwaliteitsniveau. Daartoe zou iedere winkel door een aantal mensen eerst afzonderlijk en daarna in gezamenlijkheid het kwaliteitsniveau bepaald moeten worden. Voor het doel van een evaluatie als deze staan de kosten van deze intensieve methode niet in verhouding tot de uitkomst.