Raadsvoorstel stuk 97 (S99003494) | ||
Stuk 97 I Dienst Stadsontwikkeling S99003494 Delft, 21 september 1999. Onderwerp: bestemmingsplan Schieoevers Noord en Zuid.
Aan de gemeenteraad,
Na enkele jaren voorbereiding bieden wij u hierbij het ontwerp bestemmingsplan Schieoevers Noord en Zuid ter vaststelling aan. De regeling heeft betrekking op het gehele bedrijvengebied ter weerszijden van de Schie en gelegen tussen de spoorbaan en de Rotterdamseweg/TU wijk. De Kruithuisweg doorsnijdt het plangebied. Het onderhavige bestemmingsplan vervangt een aantal verouderde stedebouwkundige regelingen. Daarnaast is het noodzakelijk dat een nieuw bestemmingsplan ten grondslag ligt aan nieuwe ontwikkelingen waarvoor het de planologische basis vormt.
De vaststelling van dit bestemmingsplan heeft vertraging ondervonden als gevolg van het feit dat het niet mogelijk bleek het plan aan de oude raad ter vaststelling aan te bieden. Vervolgens werd in de loop van 1998 duidelijk dat het plan aangepast zou moeten worden in verband met ons voornemen om daarin de bouw van een nieuwe brug over de Schie op te nemen. Samenhangend daarmee moest akoestisch onderzoek worden uitgevoerd dat inmiddels is afgerond. De voorbereiding en de procedure van dat onderzoek heeft ruim een half jaar gekost en is in maart van dit jaar afgerond. In januari heeft u een voorbereidingsbesluit genomen in verband het voorkomen van het vervallen van de planologische bescherming en de vergunningverlening voor de bouw van het huisvuiloverslagstation aan de Schieweg. Inmiddels is de bouwvergunning daarvoor verleend en zijn de procedures daaromtrent niet langer een belemmering voor de bouw. De bouw is momenteel in volle gang.
In het hierna volgende raadsvoorstel zullen wij eerst een aantal hoofdzaken van het plan belichten, vervolgens behandelen wij de brieven met zienswijzen die naar aanleiding van de terinzagelegging in ontwerp zijn ontvangen. Tenslotte vragen wij uw aandacht voor enige ambtshalve aanpassingen. Bij ons voorstel is een ontwerp besluit gevoegd waarin u de formele neerslag aantreft van het thans volgende.
Het voor vaststelling voorliggende plan gaat in grote lijnen uit van het handhaven en voortzetten van de bestaande situatie met voldoende mogelijkheden voor normale ontplooiing van de in het plan begrepen bedrijven.
Het plan heeft, voor wat betreft het deel ten noorden van de Kruithuisweg, onder meer betrekking op het gebied Leeuwenstein, op de terreinen van de NKF, BFI, het Kruithuiscomplex, de beide bouwmarkten van Gamma en Praxis, de Porceleyne Fles, de Gelatinefabriek en de Boo. Ten zuiden van de Kruithuisweg bevindt zich het bedrijvengebied Schieoevers Zuid met daarin een groot aantal bedrijven waaronder de Makro en het Energiebedrijf Zuid-Holland. In het plangebied zijn voorts nog enkele woningen aanwezig die voor handhaving in aanmerking komen.
Zoals reeds is vermeld biedt het plan de basis voor een paar meer ingrijpende ontwikkelingen. Het betreft in de eerste plaats de mogelijkheid voor een verbeterde ontsluiting van het bedrijvengebied Schieoevers - Zuid. Zoals u wellicht uit eigen waarneming zal zijn gebleken laat de bereikbaarheid van dit gebied zeer te wensen over. Op de Schieweg zelf en op de Kruithuisweg komt steeds vaker filevorming voor. Na onderzoek van Heidemij Advies BV (thans Arcadis) is vastgesteld dat het niet mogelijk is het bestaande ongelijkvloerse kruispunt van de Kruithuisweg met de Schieweg aan te passen. Verder is onderzocht of het mogelijk is een tunnel onder de spoorbaan te maken en aldus de Schieweg met de Tanthofdreef te verbinden. Aan deze optie is echter niet de voorkeur gegeven. Hierop komen wij bij de bespreking van de zienswijzen nader terug. De mogelijkheid een brug te bouwen over de Schie in het verlengde van het oost- west lopende deel van de Schieweg is een goed bruikbare oplossing. De oostelijk van die brug aan te leggen weg kan een vervolg krijgen via het TU zuid gebied zodat gebruik gemaakt kan worden van de aansluiting op de Kruithuisweg ter hoogte van de Schoemakerstraat.
Voorts omvat het plan de bouwlocatie voor het nieuwe huisvuiloverslagstation aan de Schieweg. Met de bouw is enige maanden geleden begonnen. Een vergelijkbare inrichting voor het scheiden en overslaan van industrieel afval is gepland ter plaatse van het bedrijf BFI aan het noordelijk deel van de Schieweg. De realisering daarvan is twijfelachtig. Wij gaan er momenteel wel vanuit dat het initiatief binnen 10 jaar na de vaststelling van het bestemmingsplan tot uitvoering komt. De planologische reservering willen wij daarom handhaven. Er zijn voldoende waarborgen voor een verantwoorde situering ten opzichte van het Kruithuiscomplex. Ter hoogte van de Nieuwe Haven kunnen een aantal oudere huizen die geen cultuurhistorische waarde bezitten, geamoveerd worden ten gunste van het tot stand brengen van een aantrekkelijk bedrijfsgebouw. Daardoor wordt tevens de Nieuwe Haven beter bij het openbaar gebied betrokken.
Het bestemmingsplan omvat ook de Delftse Makrovestiging. De afgelopen periode is met het bedrijf overlegd inzake de toekomstige ontwikkeling. Wij hebben ons daarbij op het standpunt gesteld dat wij eraan hechten dat het evenwicht in de lokale en regionale detailhandel behouden blijft. Dit heeft tot gevolg dat het nieuwe bestemmingsplan niet voorziet in een vergroting van de netto verkoopvloeroppervlakte. In verband echter met eisen ten gevolge van de milieu- en Arbowetgeving menen wij de gemeentelijke medewerking niet te kunnen onthouden aan een vergroting van de te bebouwen oppervlakte. In het vigerende plan was deze op 33% gesteld; in de praktijk bleek ruim 36% van het terrein (na aftrek van de oppervlakte van de parkeerdekken) reeds bebouwd te zijn. Implementatie van de genoemde eisen brengt het bebouwde oppervlak op 50%. Dit is dan ook als zodanig in de voorschriften opgenomen. Tevens is de verkoopvloeroppervlakte gefixeerd op 19.500 m2. In het vigerende plan was geen maximale maat opgenomen.
Het zal uw raad bekend zijn dat ten aanzien van het bedrijf De Porceleyne Fles onderzocht wordt of verhuizing naar een andere locatie mogelijk is. Bedoeld onderzoek is nog niet afgerond. Samenhangend daarmee wordt momenteel gestudeerd op herontwikkelingsmogelijkheden van de huidige plaats van vestiging. Het is nog te vroeg om daaraan conclusies te verbinden. Het is ook mogelijk dat een ander bedrijf de eventueel openvallende plaats inneemt. Als te gelegener tijd besloten kan worden tot bedrijfsverplaatsing zal een bestemmingsplanherziening moeten worden voorbereid waarop eventueel vooruit gelopen kan worden.
Omstreeks 1995 is een aanvang gemaakt met het opstellen van het plan. Het jaar daarop is een Nota van Uitgangspunten en Randvoorwaarden aan de commissie Wonen voorgelegd waarmee ingestemd werd. In de loop van 1997 heeft het wettelijk verplichte overleg met instanties op basis van artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plaats gevonden. Dit overleg is afgesloten door een advies van de Provinciale Planologische Commissie (PPC). Aan de meeste opmerkingen die in het kader van dit overleg zijn binnengekomen kon worden tegemoet gekomen. Voor een nader inzicht in de resultaten van dit overleg verwijzen wij u naar hoofdstuk VI van de toelichting. In dat hoofdstuk is tevens een verantwoording opgenomen van het overleg dat met het bedrijfsleven en met andere belanghebbenden en belangstellenden is gevoerd. In juni 1997 heeft de Kamer van Koophandel een informatiebijeenkomst belegd voor de ondernemers in het kantoor van het energiebedrijf Delfland. Deze bijeenkomst is goed bezocht. Het verslag treft u als bijlage bij de voor u ter inzage gelegde toelichting aan. Eveneens goed bezocht is een door onze gemeente georganiseerde informatie- en inspraakbijeenkomst in oktober 1997 voor bewoners en anderen die belang hebben bij of belangstelling hebben voor het plan. In oktober 1997 is het voorontwerp bestemmingsplan op basis van de Inspraakverordening ter inzage gelegd. Ons college heeft schriftelijke reacties ontvangen die alle per brief zijn beantwoord. Op een aantal punten is het plan vervolgens bijgesteld en aangepast. De hoofdzaken zijn echter ongewijzigd gebleven.
Inleiding en namen en adressen reclamanten. Ingaande 23 februari 1998 is het plan, overeenkomstig artikel 23 lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in ontwerp ter inzage gelegd. Daarvan was tevoren op de gebruikelijke wijze mededeling gedaan onder de vermelding van de mogelijkheid schriftelijk zienswijzen aan uw raad kenbaar te maken. Negen personen, bedrijven en instellingen hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Het betreft de hierna volgende reclamanten:
Ontvankelijkheid. Ten aanzien van de vraag of alle reclamanten in hun zienswijzen ontvangen kunnen worden overwegen wij het volgende: Ingevolge art. 23 lid 2 van de Wet op de ruimtelijke ordening ligt een ontwerp bestemmingsplan voor een periode van vier weken ter inzage. In het onderhavige geval ving deze termijn aan op maandag 23 februari 1998 en eindigde deze op zondag 22 maart 1998. Ingevolge de Algemene Termijnenwet moet dan de daarop volgende werkdag meegerekend worden. Aldus eindigde de termijn op maandag 23 maart 1998 om 24.00 uur. Alle brieven met zienswijzen op twee na zijn tijdig verzonden zodat de desbetreffende reclamanten in hun zienswijzen ontvangen kunnen worden. De brief van de Fam. De Groot is eerst op 31 maart verzonden. Als reden vermeldt reclamant dat geen exemplaar van de Stadskrant is ontvangen zodat op een laat tijdstip van anderen vernomen werd dat het bestemmingsplan in ontwerp ter inzage gelegen had. Bij navraag bij de Stadskrant bleek dat niet gegarandeerd kan worden dat adressen die buiten het aaneengesloten verspreidingsgebied liggen steeds een exemplaar van de Stadskrant ontvangen. Vooral adressen in het buitengebied worden door de bezorgers wel eens overgeslagen. Wij sluiten niet uit dat dit in het onderhavige geval ook gebeurd kan zijn. Om deze reden menen wij, dat bij wijze van uitzondering, sprake is van een verschoonbare overschrijding van de termijn zodat wij u voorstellen deze reclamant ontvankelijk te verklaren. Overigens merken wij op dat uit jurisprudentie gebleken is dat de verantwoordelijkheid voor het ontvangen van plaatselijk verschijnende dag- of nieuwsbladen bij de ontvangers zelf ligt.
Everts Bosboom en Hiemstra hebben in hun zienswijzenbrief van 11 maart aangeven in verband met afwezigheid in de week van 16 maart niet in staat te zijn het bestemmingsplan op voldoende wijze in te zien, reden waarom gevraagd wordt ermee in te stemmen dat binnen drie weken na het sluiten van de termijn nadere motivering wordt ingestuurd. Hoewel de gevraagde extra tijd ruim voorkomt is er dezerzijds geen aanleiding geweest negatief te reageren op het verzoek van de gemachtigde. Bij brief d.d. 10 april 1998 is de in het vooruitzicht gestelde nadere motivering ontvangen. Daarom stellen wij u voor ook deze brief in uw beschouwingen te betrekken en het schrijven ontvankelijk te verklaren. Met betrekking tot laatstgenoemde brieven kan verder nog opgemerkt worden dat deze aan ons college in plaats van aan uw raad zijn gericht. Ingevolge de Algemene wet bestuursrecht zijn wij evenwel verplicht de foutieve adressering te corrigeren zodat de brieven geacht moeten worden aan uw raad gericht te zijn.
Inhoud zienswijzen. De hierna te behandelen zienswijzen worden in samengevatte of - waar nodig voor een goed begrip - in aangevulde vorm weergegeven. Daaronder in cursief de beantwoording. Iedere zienswijze wordt afgesloten met een aanbeveling of de zienswijze al dan niet voor overneming in het plan in aanmerking komt. Deze conclusie wordt gemarkeerd weergegeven. Indien een zienswijze gegrond voorkomt wordt tevens aangegeven welke gevolgen dit kan hebben voor de inhoud van het plan.
Ad. 1. Bedrijvenkring Schieoevers Delft.
Late reactie B&W en termijn terinzagelegging. Reclamant begint zijn brief met het kenbaar maken van enig ongenoegen. Hij heeft in oktober 1997 gereageerd op het voorontwerp bestemmingsplan in het kader van de inspraak- en informatieprocedure. Eerst bij brief d.d. 11 maart 1998 hebben burgemeester en wethouders daarop een reactie gezonden en daarin vermeld dat het plan eind 1997 in ontwerp ter inzage gelegd zou worden. Ten tijde van het ontvangen van de brief liep de termijn daarvoor ten einde.
De feiten zoals reclamant deze weergeeft zijn juist. De reactie van de Bedrijvenkring Schieoevers Delft heeft langer op een antwoord moeten wachten dan gebruikelijk is. Een gelijkluidende brief van de Kamer van Koophandel is echter wel op tijd beantwoord. Omdat het secretariaat van de Bedrijven Kring Schieoevers Delft ten kantore van de Kamer van Koophandel is gevestigd kan ervan uitgegaan worden dat reclamant op de hoogte was van het gemeentelijk standpunt op zijn vragen. Niettemin wordt de gang van zaken dezerzijds betreurd.
Schiebrug. Het bestemmingsplan is voor een periode van 10 jaar bedoeld (te rekenen vanaf de vaststelling) dus tot ca. 2009. In de toelichting bij het plan wordt uitvoerig beargumenteerd dat de ontwikkeling van het autoverkeer zodanig zal zijn dat de aanleg van een nieuwe oeververbinding over de Schie gerechtvaardigd is. Verder wordt vastgesteld dat door de ingebruikneming van de N470 (de verlengde Kruithuisweg) en Rijksweg A4 de bereikbaarheid van het bedrijventerrein zal verbeteren. Daarmee zal het verkeer toenemen ook al omdat verwacht wordt dat meer kantoren zullen worden gebouwd. Daarom wekt het enige verbazing dat het bestemmingsplan slechts via een wijzigingsbevoegdheid de aanleg van de brug over de Schie mogelijk maakt. De Bedrijven Kring Schieoevers is van oordeel dat een structurele aanpak van de bereikbaarheid van de zuidkant van Delft geboden is. Daarbij dient mede gelet te worden op de ontwikkelingen binnen het TU zuid gebied. Om deze redenen wordt verzocht tot het rechtstreeks opnemen van de bestemming voor de oeververbinding.
De door reclamant naar voren gebrachte argumenten voor de bouw van een brug worden door ons onderschreven. Het is niet nodig de in de toelichting beschreven ontsluitingsproblematiek op deze plaats uitvoerig te herhalen. Op de Schieweg zelf en op de Kruithuisweg, noordzijde vindt vrijwel dagelijks filevorming plaats met als gevolg dat de vertraging voor het autoverkeer oploopt en dat zulks aanleiding geeft tot irritatie, gevaar en klachten. Niettemin was er tot voor kort nog onvoldoende aanleiding de bouw van de brug als onvermijdelijk gevolg voor de oplossing van de congestie te beschouwen. Aanvankelijk werd verondersteld dat als gevolg van de avondopenstelling van de Makro, die een groot aandeel heeft in het autoverkeer, een reductie merkbaar zou zijn. Wellicht zou die vermindering zodanig zijn dat de bouw van de brug uitgesteld kon worden. Van een dergelijke vermindering van de drukte is niets gebleken. Verder was niet zeker of voldoende draagvlak aanwezig zou zijn om de bedoelde brug te bouwen. Dat gold met name voor de financiering. Het gaat niet alleen om de bouw van de brug zelf maar ook om de aanpassingen van het wegenstelsel.
Inmiddels is het meer en meer duidelijk geworden dat de bouw van deze brug als wenselijk moet worden beschouwd. De éénzijdige ontsluiting van met name Schieoevers - zuid zal in de nabije toekomst steeds ernstiger problemen veroorzaken. Daarom moet er thans van uitgegaan worden dat met de bouw van deze brug rekening gehouden wordt. In de komende jaren zal onderzocht moeten worden of voldoende gelden beschikbaar kunnen komen voor de bouw van de brug. Het eerder genoemde rapport van Heidemij Advies noemt een bedrag van ca. fl. 12 miljoen, exclusief de kosten van de aanleg van de toeleidende wegen en andere aanpassingen. De in het ontwerpplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid had wat dat betreft in zoverre een voordeel dat een planologische reservering wordt gelegd maar tevens de optie open blijft daarvan geen gebruik te maken. Als besloten wordt daarvan wel gebruik te maken kan alsdan terzake van het wijzigingsplan een exploitatieopzet worden opgenomen.
Zoals reeds is aangegeven wordt steeds duidelijker dat de bouw van deze nieuwe Schiebrug wenselijk wordt. In de komende planperiode kan een en ander plaats vinden. Momenteel is de financiering nog een onderwerp van overleg. De kosten zullen niet ten laste komen van de exploitatie van het onderhavige bestemmingsplan. Tevens wordt nog gestudeerd op de hoogte van de brug. Dit houdt weer verband met de aansluiting op het wegennet in het TU zuid gebied. Een lage brug kan aangesloten worden op de Rotterdamseweg doch moet vaak geopend worden voor het scheepvaartverkeer. Een hogere brug kent dat nadeel niet, maar is duurder onder meer als gevolg van de ongelijkvloerse kruising met de Rotterdamseweg.
Een andere oplossing voor de ontsluitingsproblematiek zou kunnen bestaan uit het aanleggen van een tunnel onder de spoorbaan met een aansluiting op de Tanthofdreef. In het eerder genoemde rapport van Heidemij Advies BV is deze oplossing genoemd en geanalyseerd. Na afweging van de voor- en nadelen bleek dat de voorkeur gegeven moet worden aan een brug. Bij de bespreking van de zienswijzenbrief van de Fam. De Groot (reclamant nr.8) komen wij nog terug op deze optie.
Daarom stellen wij u voor deze zienswijze over te nemen en te besluiten het plan in zoverre gewijzigd vast te stellen dat de wijzigingsbevoegdheid zoals bedoeld in artikel 20 lid 2 van de voorschriften weggelaten wordt en dat op de plankaart de desbetreffende gronden voorzien worden van de aanduiding "brug" en "verkeersdoeleinden 2" .In de toelichting dienen enkele tekstgedeelten in dit verband gewijzigd te worden. Deze behoeven op deze plaats niet exact aangegeven te worden . Een en ander betekent voorts dat het perceel Rotterdamseweg 412/412a wordt "wegbestemd". Daarmee wordt tegemoet gekomen aan bezwaren die de betrokken belanghebbenden meermalen naar voren hebben gebracht en die verband houden met de onzekerheid die verbonden is aan de vraag of al dan niet gebruik gemaakt wordt van de wijzigingsbevoegdheid. Het desbetreffende perceel zal verworven moeten worden. Met belanghebbenden van de percelen die ten noorden en ten zuiden van de te maken ontsluiting zijn gelegen zal overleg gevoerd moeten worden omtrent noodzakelijke aanpassingen.
Ad 2. TU Delft Vastgoedbeheer.
De Technische Universiteit heeft bezwaar tegen het "zeer conserverende karakter van het ontwerpbestemmingsplan". Zoals in de toelichting vermeld staat betreft het een verouderd en rommelig industriegebied met daarbinnen bedrijven die qua milieubelasting negatieve effecten hebben op de omgeving. Reclamant vreest dat een en ander gevolgen zal hebben voor de herbestemming van gronden binnen het TU gebied. Vooral ten aanzien van het gebied TU- Midden worden nadelige gevolgen voorzien, met name waar onverkort bedrijven binnen de categorieën 4 en 5 gehandhaafd worden. Bij een upgrading van de TU wijk kan het belangrijke belendende gebied Schieoevers niet buiten schot blijven. Handhaving van de gekozen bestemming kan een belangrijke negatieve uitwerking hebben op de TU wijk en de Rotterdamseweg.
Het bestemmingsplan heeft betrekking op een groot aantal bedrijven aan beide zijden van de Schie. Zoals in de toelichting vermeld wordt zijn het voor een deel oudere terreinen. Dit geldt ook voor het gebied tussen de Rotterdamseweg en de Schie. Voordat Rijksweg A 13 werd aangelegd was de Rotterdamseweg de belangrijkste verbindingsroute tussen Delft en Rotterdam. Tussen weg en water zijn al in de 19e eeuw veel bedrijven tot ontwikkeling gekomen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat oude en nieuwe bedrijven in dit gebied gemengd voorkomen. Voorzover terreinen en bebouwing momenteel een onverzorgde aanblik bieden is het in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de desbetreffende bedrijven zelf om verbeteringen aan te brengen. Het zijn in alle gevallen percelen die in handen zijn van particuliere ondernemers. De gemeente heeft geen bevoegdheden om de aanblik te verbeteren dan wel maatregelen te nemen om die af te dwingen. In zoverre kan zij ter tegemoetkoming aan de wens van reclamant voor de toekomst helaas geen perspectief bieden . Het heeft voorts weinig zin om in het plan allerlei wensbeelden omtrent mogelijke transformaties op te nemen als de uitvoering daarvan niet gewaarborgd is. Waar oudere bedrijfsterreinen in herontwikkeling worden genomen ontstaat overigens op diverse plaatsen geleidelijk een acceptabeler beeld.
Het plan dient voorts om een juridisch-planologische regeling te bieden ter vervanging van oudere bestemmingsplannen. In zoverre is uw raad gehouden bestaande rechten te respecteren en de bebouwings- en gebruiksvoorschriften af te stemmen op een normale ontwikkeling gedurende de periode waarvoor het bestemmingsplan is bedoeld. Het is allerminst de bedoeling een conserverend plan op te stellen. Er wordt uitgegaan van een voortzetting van het bestaande gebruik. Dit is gebruikelijk bij dergelijke bestemmingsplannen. In onze gemeente is voorts behoefte aan bedrijfsterreinen waarbij het van belang is dat er een variabel aanbod is zowel van representatieve kantoorachtige locaties als van gebieden voor meer traditionele vormen van bedrijvigheid. Daarmee is ook een groot belang van werkgelegenheid gemoeid.
Verder moet niet uit het oog verloren worden dat alle bedrijven in het plangebied over een milieuvergunning beschikken die de bestaande bedrijfsvoering betreft. Aan belanghebbenden is in het kader van de desbetreffende aanvragen de gelegenheid geboden van bezwaren te doen blijken. Overigens moet ontkend worden dat de zoneringen in verband met de verleende individuele milieuvergunningen noch die van het bedrijventerrein als geheel in onevenredige mate het belang van de TU Delft schaden. Weliswaar bestrijkt de geluidscontour industrielawaai hier en daar stroken langs de rand van het TU gebied, dit betekent slechts dat voor het tot stand brengen van geluidgevoelige objecten daarbinnen een procedure tot vaststelling van hogere grenswaarden gevolgd zal moeten worden. Overigens liggen die gronden dicht langs de Rotterdamseweg zodat uit hoofde van het wegverkeerslawaai al sprake is van een situatie waarin niet zonder meer overgegaan zou kunnen worden tot het realiseren van woningbouw.
De TU Delft zal rekening moeten houden met een voortzetting van het bestaande gebruik voor bedrijfsdoeleinden. Als gevolg van gestage herontwikkeling van terreinen zal de visuele kwaliteit geleidelijk verbetering ondergaan; er is geen rechtsgrond om op particuliere terreinen wijzigingen zoals reclamant voor ogen staan af te dwingen. De gemeente zal in haar bestemmingsplan bestaande rechten moeten respecteren en voldoende mogelijkheden voor verdere ontplooiing moeten bieden. Dit geldt niet alleen voor de planologische situatie maar ook voor de milieuhygiënische toestand vooral waar bedrijven beschikken over toereikende milieuvergunningen. Zou zij in dit opzicht niet voldoen aan hetgeen terzake gebruikelijk en gerechtvaardigd is dan kan zij aanzienlijke schadeclaims tegemoet zien.
Vanwege de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden is het naar onze mening niet mogelijk de zienswijzen van de TU Delft over te nemen.
Ad. 3. Stevens, Thunissen en Vos namens L.L.A. Veldhoven en M.C.M de Vreede.
Huisvuiloverslagstation. Cliënten bewonen het pand Rotterdamseweg 412/412a. Schuin daartegenover op de westelijke oever van de Schie is de locatie waar het gemeentelijk huisvuiloverslagstation tot stand gebracht kan worden. Cliënten hebben al eerder in het kader van de inspraak- en informatieprocedure laten blijken het niet eens te zijn met deze ontwikkeling. In het nog van kracht zijnde bestemmingsplan was deze inrichting niet toegestaan.
De milieuvergunning is naar hun oordeel niet toereikend om de verwachte hinder te beperken, reden waarom bezwaren tegen de verleende milieuvergunning bij Gedeputeerde Staten kenbaar zijn gemaakt en in beroep zijn herhaald bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het huisvuiloverslagbedrijf is ter plaatse niet aan de orde, c.q. hoort dat niet te zijn en past niet in het bestemmingsplan.
In het kader van de procedure rond de verleende en momenteel van kracht zijnde milieuvergunning zijn de bezwaren tegen het huisvuiloverslagstation al uitvoerig aan de orde gesteld. Daarbij is niet alleen het milieuhygiënische aspect naar voren gebracht maar is ook uitvoerig aandacht besteed aan de keuze voor de locatie. Op deze plaats kan slechts herhaald worden dat een redelijke afweging van belangen er niet anders toe kan leiden dan dat aan de gemaakte keuze vastgehouden wordt. Het bestaande overslagstation aan de Laan van Vollering dient op korte termijn opgeheven te worden, niet alleen vanwege de milieutechnische nadelen die met redelijke middelen niet verholpen kunnen worden, maar ook vanwege de ligging aan de rand van een woongebied. In de toekomst is dit een herontwikkelingslocatie met goede mogelijkheden voor een hoogwaardige aanwending. Daarnaast is het van belang een nieuw huisvuiloverslagstation te situeren aan geschikt vaarwater in verband met het streven het vervoer te water te bevorderen. Tenslotte waren er geen andere locaties voorhanden die voldoen aan de daaraan te stellen eisen. De verleende milieuvergunning past binnen de wettelijk daarvoor geldende normen. Dat betreft alle relevante aspecten zoals geluid, stank, stof en gevaar. Eind vorig jaar en begin 99 is een procedure op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gevolgd die geresulteerd heeft in een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten. Vervolgens hebben wij bouwvergunning verleend. Een verzoek om voorlopige voorziening aan de President van de Arrondissementsrechtbank dat mede door een aantal belanghebbenden waaronder de indiener van de onderhavige zienswijzen is ingediend is onlangs afgewezen zodat met de bouw een begin gemaakt kon worden. Deze bouw is momenteel in volle gang. Bezwaren tegen de verleende bouwvergunning zijn nog niet afgehandeld. Wij kunnen op deze plaats niet vooruit lopen op ons heroverwegingsbesluit.
Dit alles neemt niet weg dat de woonsituatie van betrokkene er niet op vooruit gaat. Daarbij moet echter niet uit het oog verloren worden dat op het perceel waarop het huisvuiloverslagstation is geprojecteerd al vele jaren een industriebestemming rust die tot op heden niet is gerealiseerd.
Wij zien geen aanleiding een ander standpunt ten aanzien van het huisvuiloverslagstation te adviseren en raden u dan ook aan deze zienswijzen niet over te nemen.
Wijzigingsbevoegdheid Schiebrug. Er bestaat bezwaar tegen de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid om een brug over de Schie tot stand te brengen. Daarvoor is het perceel van de cliënten van reclamant nodig. De wens om deze brug te realiseren wordt mede ingegeven door het feit dat de gemeente zelf extra verkeer genereert als gevolg van het huisvuiloverslagstation. Tevens wordt de Makro gelegaliseerd. Dit bedrijf mag ook nog uitbreiden.
In de bij het plan behorende toelichting is uitvoerig gemotiveerd waarom het gewenst is dat een nieuwe oeververbinding tot stand gebracht wordt. Het particuliere belang van de cliënten van reclamant zal hiervoor helaas moeten wijken. Als uw raad instemt met ons voorstel de desbetreffende gronden, waaronder dus het perceel Rotterdamseweg 412/412a voor "verkeersdoeleinden 2 " c.a. te bestemmen ontstaat een grondslag om met betrokkenen in overleg te treden teneinde hun eigendommen te verwerven. Daarbij zal de Onteigeningswet en de daarin vervatte regels inzake waardebepaling e.d. gehanteerd worden. Het is overigens niet juist dat de bouw van de brug zijn oorzaak zou vinden in het tot stand brengen van het huisvuiloverslagstation: de daardoor opgeroepen verkeersbewegingen spelen in het totaal een ondergeschikte rol.
De Makro is al sinds 1969 in het plangebied gevestigd. Tevens is in de toelichting aangegeven dat de aan het bedrijf toegekende mogelijkheden om de bebouwing uit te breiden voortvloeien uit het voldoen aan wettelijke bepalingen. De beoogde uitbreiding heeft niet tot gevolg dat meer verkeer wordt veroorzaakt. Door een gewijzigde policy van het bedrijf ten aanzien van de verstrekking van pasjes en een verbeterde bevoorrading zal op termijn wellicht een (kleine) reductie van het autoverkeer optreden. Wij verwachten overigens dat het totale autoverkeer van en naar het bedrijvengebied Schieoevers Zuid nog verder zal toenemen. Dit is een gevolg van de algemene groei van het autobezit en -gebruik en een verdergaande intensivering van bedrijfsvoering binnen het plangebied. Er is een verschuiving waar te nemen van traditionele vormen van bedrijvigheid met relatief weinig bezoekers en werknemers per bedrijf naar bedrijfsvormen met een hogere opbrengst per m2. Dit heeft tot gevolg dat het aantal werknemers en bezoekers ook een stijging vertoont. Ook is niet uit te sluiten dat het zuidelijk deel van Schieoevers Noord, nabij het station Delft Zuid, een herontwikkeling zal ondergaan in de richting van meer bezoekers- en arbeidsintensieve vormen van bedrijvigheid.
Er is al met al geen reden om af te zien van het in het plan opnemen van de Schiebrug. Wij zijn dan ook van mening dat deze zienswijze niet voor overneming in aanmerking komt.
Boerderijenstrook in bestemmingsplan Schieoevers Noord en Zuid. Reclamant stelt vast dat de strook voormalige boerderijen Rotterdamseweg 412 t/m 420a voorheen opgenomen was in het bestemmingsplan "Buitengebied". Daarin hoort deze bebouwing naar zijn mening thuis. Het heeft er alle schijn van dat de gemeente deze strook in het onderhavige bestemmingsplan heeft opgenomen teneinde te kunnen voldoen aan minder strenge milieuvoorwaarden dan die welke van kracht zouden zijn voor bebouwing binnen het bestemmingsplan "Buitengebied". In dat verband bestaat dan ook bezwaar tegen het zonder procedure veranderen van de begrenzing van laatstgenoemd bestemmingsplan.
De boerderijenstrook waarvan het perceel Rotterdamseweg 412/412a deel uitmaakt was inderdaad opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied" dat in 1995 gedeeltelijk is goedgekeurd. De goedkeuring werd evenwel onthouden aan de mogelijkheid om in deze strook extra wooneenheden te bouwen omdat niet was voldaan aan de bepalingen van de Wet geluidhinder. De onderhavige locatie werd als buitenstedelijk beschouwd. De eventueel te bouwen wooneenheden konden niet voldoen aan de in acht te nemen waarde van 50dB(A). Ongeveer terzelfder tijd werd het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan ter hand genomen.
Het lag toen voor de hand te voldoen aan hetgeen Gedeputeerde Staten ten aanzien van de akoestische aspecten hadden bepaald. Daarom leek het een praktische oplossing om deze strook "over te hevelen" naar het bestemmingsplan "Schieoevers Noord en Zuid". Uw raad heeft een niet gelimiteerde bevoegdheid tot het vaststellen van bestemmingsplannen hetgeen inhoudt dat er geen enkel beletsel is om de plangrenzen naar bevind van zaken aan te passen. In het aan de orde zijnde geval was de meest bruikbare oplossing het zuidwaarts verleggen van de grens van de bebouwde kom. Deze lag eerst ter hoogte van de v.m. Kluyverweg en ligt nu bij het begin van de bebouwing (Rotterdamseweg 454). Dit heeft het voordeel dat het verkeer aan een snelheidsbeperking tot 50km/uur is gebonden. De bepalingen van de Wet geluidhinder staan in dat geval wel de bouw van wooneenheden toe.
Het is een andere zaak dat later op basis van onderzoek van Heidemij Advies (thans Arcadis) bleek dat juist ter hoogte van het perceel Rotterdamseweg 412/412a een brug geprojecteerd zou moeten worden. In die situatie heeft het geen zin meer om tot de bouw van de mogelijk gemaakte woongelegenheid over te gaan. Bij de bepaling van de waarde van het perceel zal dit feit wel een gepaste rol spelen. Wij menen dat wij ons naar behoren ingespannen hebben om onze toezegging om extra woongelegenheid mogelijk te maken gestand te doen. Daartoe is, zoals reeds is aangegeven, allereerst de grens van de bebouwde kom zuidwaarts verlegd en voorts is de desbetreffende strook in het onderhavige bestemmingsplan opgenomen. Tevens is voldaan aan de wettelijke verplichting, voortvloeiend uit de onthouding van goedkeuring aan het desbetreffende gedeelte van het bestemmingsplan "Buitengebied", om een nieuwe regeling voor de onderhavige strook op te stellen.
Wij zijn dan ook van oordeel dat bedoelde boerderijenstrook niet uit het plan weggelaten moet worden en stellen u dan ook voor deze zienswijzen niet over te nemen.
Bijlage zienswijzenbrief L.L.A. van Veldhoven en M.C.M. de Vreede. Als bijlage heeft reclamant een brief aan ons college toegevoegd met daarin een groot aantal bezwaren en zienswijzen met betrekking tot de Makro, het huisvuiloverslagstation, de Lijst van Bedrijfsactiviteiten, de Schiebrug en de voorlichtingsbrochure die vorig jaar in verband met dit bestemmingsplan is vervaardigd. Een gelijkluidende brief is ontvangen van reclamant A.A.M. Tetteroo, Rotterdamseweg 414. Deze brieven zijn weer voor een belangrijk deel kopieën van reacties die beide reclamanten in de periode van de inspraak en informatie aan ons college hebben gezonden. Daarop is een uitvoerig antwoord gezonden. Bij ons commentaar op zienswijzenbrief nr. 9 (A.A.M.Tetteroo) zullen wij nog nader terugkomen op deze brieven zodat wij op deze plaats volstaan u te verwijzen naar hetgeen onder Ad. 9 is vermeld. Het aldaar gestelde dient geacht te worden op deze plaats geheel te zijn ingelast en herhaald. Desgewenst kunt u kennis nemen van de aan beide reclamanten gestuurde brief zodat u gedetailleerd inzicht kunt krijgen in het antwoord dat onze directeur Stadsontwikkeling namens ons college heeft verzonden.
Ad 4. DAS Rechtsbijstand namens De Stefano Delft B.V.
Reclamant tekent bezwaar aan tegen de komst van een huisvuiloverslagstation aan de westzijde van de Schie. De desbetreffende locatie is bestemd voor bedrijven, categorie 5 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten. (LvB). Zijn cliënt heeft een bedrijfspand aan de oostzijde. De begane grond dient voor de huisvesting van enkele bedrijven, op de verdiepingen zijn naast bedrijven ook bedrijfswoningen aanwezig. Deze worden in het onderhavige plan weliswaar "legaal verklaard" maar worden niet als zodanig op de plankaart aangeduid. In het bestemmingsplan schuilt een innerlijke tegenstrijdigheid: de aanwezigheid van bestaande woningen betekent immers een beperking voor de toelaatbaarheid van bedrijven in een hoge categorie van de LvB. De komst van het huisvuiloverslagstation zou om die reden niet mogelijk zijn. Verzocht wordt op de bestreden locatie uitsluitend bedrijven categorie 3 toe te laten. In het kader van de inspraak- en informatieprocedure heeft reclamant reeds een zienswijzenbrief over dit onderwerp aan ons college gericht. Het daarin gestelde moet geacht worden ingelast en overgenomen te zijn.
Enige jaren geleden heeft de heer De Stefano het huidige bedrijfspand waarin ook zijn eigen onderneming is ondergebracht tot stand gebracht. Zoals reeds is vermeld wordt de begane grond geheel voor bedrijfsdoeleinden benut. Op de verdiepingen zijn kleine ambachtelijke en dienstverlenende bedrijven gevestigd. Bij die bedrijfjes horen bedrijfswoningen die eveneens op de verdiepingen zijn gesitueerd. Het tot nu toe vigerende bestemmingsplan Schieoevers Zuid kende het recht toe voor ieder bedrijf (tot en met categorie 3) een bedrijfswoning te bouwen. Er waren geen ondergrenzen voor de omvang van een bedrijf.
Bij de procedure inzake de verleende milieuvergunning voor het huisvuiloverslagstation is destijds terdege rekening gehouden met deze situatie. Dit heeft geresulteerd in voorwaarden van technische aard. Deze zijn zodanig dat aan het woongenot geen onevenredige afbreuk wordt gedaan. Het betreft overigens bedrijfswoningen waarvoor andere normen van kracht zijn. Daarbij dient niet vergeten te worden dat op de kavel voor het huisvuiloverslagstation die tot nu toe onbebouwd gebleven is, de vestiging van bedrijven tot en met categorie 4 van de oude Staat van Inrichtingen (SvI) zonder meer toegestaan was. Voor een goed begrip moet niet onvermeld blijven dat een categorie 4 bedrijf overeenkomstig die oude SvI een grotere invloed op het woonmilieu heeft c.q. kan hebben dan een bedrijf in categorie 5 van de moderne LvB.
De desbetreffende bedrijfswoningen worden als bestaand geaccepteerd. Het is niet noodzakelijk deze afzonderlijk op de plankaart aan te duiden. Zoals reeds is aangegeven wordt met deze woningen rekening gehouden bij het verlenen van milieuvergunningen voor bestaande en nieuw te vestigen bedrijven in de omgeving, waaronder in het pand van De Stefano zelf.
De gemeente Delft hanteert bij haar bestemmingsplannen waarin bedrijfsvestigingen zijn opgenomen de LvB zoals deze door de Vereniging van Nederlandse gemeente (VNG) is opgesteld. De daarin vermelde richtafstanden zijn in de Delftse praktijk echter niet goed bruikbaar gebleken omdat daaraan zowel in bestaande als in nieuwe situaties in redelijkheid niet kon worden voldaan. Daarom zijn het ook richtafstanden. Onze gemeente heeft daarom het VNG systeem in zoverre verfijnd dat het mogelijk is met kortere richtafstanden te werken als de desbetreffende van kracht zijnde milieuvergunningen dit mogelijk maken.
Anderzijds geldt dat in het Delftse systeem harde ondergrenzen worden aangehouden. U kunt dit op de plankaart zien: rond woonhuizen die van een woonbestemming zijn voorzien zijn contouren getrokken die betrekking hebben op de maximaal toelaatbare categorie van de LvB. Voor bedrijfswoningen geldt overigens een ander regime dat erop gebaseerd is dat het wonen in een dienst- of bedrijfswoning niet gelijk gesteld kan worden met bewoning van evenbedoelde huizen. Daarom zijn de bestaande bedrijfswoningen niet op de plankaart aangegeven. Zoals in de toelichting is aangegeven in hoofdstuk V onder 2.7 is het ongewenst dat in de toekomst nieuwe bedrijfswoningen tot stand komen. Bij moderne bedrijven zijn dergelijke woningen niet meer nodig omdat bewaking e.d. aan daarin gespecialiseerde bedrijven wordt toevertrouwd en het wonen op bedrijfsterreinen meer nadelen dan voordelen heeft.
Er is geen aanleiding de zienswijzen van reclamant over te nemen.
Ad 5. Everts Bosboom Hiemstra Advocaten namens Vlasblom Antiek.
Aan de Rotterdamseweg 370a heeft de cliënt van reclamant een handel in voornamelijk antiek meubilair. Als nevenassortiment worden ook in beperkte mate nieuwe goederen verkocht. De afgelopen jaren is correspondentie gevoerd over de ter plaatse uitgeoefende detailhandel. Bij brief van 10 maart 1998 is een akkoord omtrent deze detailhandelsactiviteiten vastgelegd. In een tweetal brieven (van 11 maart 1998 en 10 april 1998) heeft de heer Hiemstra zijn bezwaren aan ons college kenbaar gemaakt. Laatstgenoemd schrijven is buiten de wettelijke termijn waarbinnen zienswijzen kenbaar kunnen worden gemaakt, verzonden. Reclamant heeft evenwel met redenen omkleed in zijn eerste brief verzocht hem enige extra weken te gunnen. De brief van 10 april is per fax op diezelfde dag ontvangen zodat de gevraagde verruiming van drie weken niet is overschreden. Dit schrijven bevat een nadere motivering van de bezwaren die leven ten aanzien van de wijze waarop het bestemmingsplan detailhandel regelt. Zoals wij u reeds hebben voorgesteld is er aanleiding reclamant in zijn zienswijzen te ontvangen.
Verbod detailhandel versus bestaande situatie. Reclamant attendeert erop dat de gemeente hem bij brief van 10 maart 1998 heeft medegedeeld dat de door hem uitgeoefende detailhandel niet strookt met het nieuwe bestemmingsplan. Hij is van oordeel dat dit bedrijfsonderdeel explicieter in de stedebouwkundige regeling tot uitdrukking moet komen omdat anders sprake blijft van een wankel evenwicht. Het nieuwe bestemmingsplan moet dit laatste juist voorkomen.
De correspondentie waarvan in het onderhavige geval sprake is, was gebaseerd op het bestemmingsplan "Schieoevers Zuid" omdat, ten tijde van de briefwisseling het nieuwe bestemmingsplan "Schieoevers Noord en Zuid" zich nog in het stadium van voorbereiding bevond.
In beide plannen is detailhandel in principe niet toegestaan, behoudens voorzover het betreft (onder meer) de detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of hersteld. Dit is een logisch gevolg van het gemeentelijk beleid om de detailhandel te concentreren in daarvoor aangewezen gebieden zoals de binnenstad en de wijk- en buurtwinkelcentra. Waar het in dit specifieke geval gaat om antiek meubilair geldt dat veel van de ter verkoop uitgestalde goederen in de bij het bedrijf behorende werkplaats een bewerking hebben ondergaan, vaak in de vorm van het herstellen van beschadigingen en een "cosmetische" behandeling. Voorts wordt in eigen beheer meubilair met oude uitstraling of nostalgische vormgeving vervaardigd en worden antieke meubelen veranderd of aangepast. Betrokkene heeft vier personeelsleden in dienst: drie houden zich bezig met de hiervoor omschreven werkzaamheden. Eén is belast met het ontvangen van klanten. Bij vrij veel bedrijven is sprake van verkoop van ter plaatse vervaardigde of gerepareerde goederen aan individuele kopers. In het plan in artikel 3 lid 1 onder B sub b. wordt toegestaan dat bij bedrijven een ruimte voor detailhandel wordt ingericht maar dat de oppervlakte van de verkoopruimte beperkt is tot 25m2. De verkoopruimte van het bedrijf van de heer Vlasblom bedraagt echter ca. 300 m2. Dit brengt de aard van het bedrijf met zich mede.
Nu de bestaande bedrijfsvoering dezerzijds geaccepteerd wordt is er aanleiding een en ander tevens in het bestemmingsplan vast te leggen. Dit betekent dat aan artikel 3 (bedrijven) lid 1 onder B. c. een bepaling 3. kan worden toegevoegd, luidend: "3. Detailhandel in antieke meubels en daarmee gelijk te stellen meubilair is toegestaan ter plaatse van het adres Rotterdamseweg 370a tot een maximum verkoopvloeroppervlakte van 300 m2."
Er is overigens geen aanleiding tot het verlenen van een vrijstelling als bedoeld onder artikel 3 (bedrijven) lid 3 onder c. omdat aldaar gesproken wordt van grootschalige detailhandel in meubelen. Het bedrijf van de heer Vlasblom is niet als grootschalig aan te merken omdat de minimale bedrijfsvloeroppervlakte dan 1.000 m2 zou moeten bedragen.
Ten aanzien van de verkoop van "accessoires" is door de geciteerde correspondentie duidelijkheid ontstaan. Bedoelde goederen: vogelkooien, kaarsenstandaards, spiegels, klokken, beeldjes, aardewerk, kleinmeubelen etc. maken slechts een gering onderdeel uit van het totale pakket. De op 1 mei 1997 gemaakte inventarisatie zal als leidraad bij het beleid ter zake worden gehanteerd. Het is niet nodig de verkoop van accessoires als zodanig in het aan te vullen voorschrift te noemen. Ook elders vindt de verkoop van branchegebonden kleine artikelen plaats. Gedacht kan worden aan automobielbedrijven waar ook radioapparatuur, schoonmaakartikelen, fietsendragers etc. verkocht plegen te worden.
Wij stellen u daarom voor om - gedeeltelijk onder overneming van deze zienswijze - ermee in te stemmen dat het voorschrift van artikel 3 (bedrijven) lid 1 onder B sub c. conform het bovenstaande wordt aangevuld.
b. Detailhandel in ter plaatse opgeslagen goederen.
In het vigerende bestemmingsplan "Schieoevers Zuid" is bepaald dat detailhandel in het algemeen is verboden behoudens de verkoop aan de particulier van goederen die "ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt, hersteld of opgeslagen". In de nieuwe regeling is de formulering dat ook hier detailhandel niet is toegestaan behoudens detailhandel in ter plaatse binnen het desbetreffende bedrijf vervaardigde of bewerkte goederen, mits de netto verkoopvloeroppervlakte per bedrijf niet meer bedraagt dan 25 m2." Reclamant heeft bezwaar tegen het vervallen van het woord "opgeslagen" Voor het overige dekt de nieuwe regeling de oude. Nu detailhandel in opgeslagen goederen niet meer mogelijk is betekent dit een forse inperking van de mogelijkheden. Zijn zienswijze is dat het vervallen woord weer opgenomen moet worden.
Het woord "opgeslagen" hebben wij bewust niet overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan omdat alsdan de deur opengezet wordt naar ongelimiteerde detailhandel. Binnen het plangebied is één bedrijf aanwezig - de Makro - dat opgeslagen goederen verkoopt, hoewel onder een specifieke formule, met het doel deze zonder bewerking e.d. te verkopen. In de redenering van reclamant zou dus ieder bedrijf dat goederen, van welke aard dan ook opslaat, de bevoegdheid krijgen deze aan de particulier te verkopen. Dit zou een ongewenste ontwikkeling mogelijk maken die ook strijdig is met het rijks- en provinciaal beleid inzake de perifere detailhandel dat door de gemeente Delft wordt onderschreven.
Wij stellen u voor deze zienswijze niet over te nemen.
Verkoop van accessoires. In de brief van 10 maart 1998 is aangegeven dat de verkoop van accessoires, zoals onder 1 nader aangegeven als beperkt onderdeel en direct gelieerd aan de verkoop van goederen die rechtens ter plaatse verkocht mogen worden, is toegestaan. Reclamant is van oordeel dat deze verkoop in het nieuwe bestemmingsplan met zoveel woorden genoemd moet worden. Ingevolge vaste jurisprudentie dient gebruik waarvan niet aannemelijk is dat het gedurende de planperiode beëindigd zal worden in beginsel als zodanig te worden bestemd. Bedoelde uitspraken van de Kroon en later van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn genoegzaam bekend en liggen ten grondslag aan het planconcept. Ten aanzien van de accessoires in kwestie geldt echter een uitzonderingssituatie. Bij controle door het bouwtoezicht is ons al enige jaren geleden gebleken dat de heer Vlasblom bedoelde nieuwe goederen, die in zijn bedrijf dus generlei bewerking ondergaan, mede ter verkoop aanbood. Daarop is een voorwaarschuwing gezonden. Op grond van het ontvangen antwoord is uiteindelijk gekozen voor het accepteren van het assortiment aan accessoires zoals dat per 1 mei 1997 was geconstateerd. Onder a. zijn wij hierop al ingegaan.. Wij menen dat een en ander aldus voldoende vast gelegd is. Er is derhalve geen aanleiding voor nadere bepalingen. Op grond van de correspondentie mag reclamant erop vertrouwen dat wij in ons handhavingsbeleid hiermee rekening zullen houden. Tevens verwijzen wij u naar hetgeen wij aan het slot van de bespreking van de onder a. genoemde zienswijze naar voren hebben gebracht.
Wij stellen u voor deze zienswijze niet over te nemen. Uitbreidingsmogelijkheden. In artikel 3 lid 3 van de voorschriften komt een serie vrijstellingsmogelijkheden voor die echter geen van alle betrekking hebben op een eventuele expansie van het bedrijf van de heer Vlasblom. Reclamant stelt vast dat de vrijstellingen een groei mogelijk maken van diverse bedrijfsvormen, maar dat het bedrijf van zijn cliënt daar niet onder valt. Aldus wordt hem de mogelijkheid van aanpassing aan de eisen des tijds ontnomen. Hij beschikt ter plaatse nog over grond zodat een uitbreiding van de verkoopvloeroppervlakte met 50% van 300 m2 naar 450 m2 mogelijk zou moeten zijn. In dit kader attendeert hij op de Kringloopwinkel die eveneens aan de Rotterdamseweg is gevestigd en die met een oppervlak van 1.000 m2 wordt toegelaten.
Allereerst kan geconstateerd worden dat aan het perceel van de heer Vlasblom een bestemming voor bedrijfsdoeleinden is toegekend. Als het bedrijf overschakelt op andere activiteiten die meer liggen in de sfeer van hetgeen ruimtelijk in deze omgeving past zijn de bedoelde vrijstellingen daarop ten volle van toepassing. Nu hij ervoor heeft gekozen zich te bewegen op het gebied van de detailhandel geldt in de eerste plaats dat het bedrijf aldaar uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening niet thuis hoort en in aanmerking zou moeten komen voor overplaatsing naar een meer geschikte locatie. Zoals hiervoor reeds is aangegeven wordt door ons voorgesteld de detailhandel die beduidend meer bedraagt dan de toegelaten 25 m2 te legaliseren en bestaat omtrent de accessoires een concrete afspraak. Het zal dan ook duidelijk zijn dat geen medewerking gegeven kan worden aan een verdere expansie. De detailhandel is in strijd met het vigerende bestemmingsplan Schieoevers Zuid in het verleden tot ontwikkeling gekomen. De Kringloopwinkel is met onze instemming tot stand gekomen. Ook daarvoor gelden strikte voorwaarden die er met name toe strekken te voorkomen dat dit bedrijf zich zou ontwikkelen in de richting van detailhandel in nieuwe goederen. Er is aanleiding te stellen dat de Kringloopwinkel, meer dan andere detailhandelsbedrijven, een nuttige maatschappelijke functie vervult en uit dien hoofde aanspraak kan maken op een afzonderlijke benadering. De verkoopvloeroppervlakte is overigens strikt gelimiteerd en ook ten aanzien van dit bedrijf wordt niet in uitbreiding voorzien.
Wij stellen u voor deze zienswijze niet over te nemen.
Ad. 6. L.P. van der Gaag, buro voor architektuur en ruimtelijke ordening b.v. namens Transportonderneming J. Van der Berg.
Het bestemmingsplan sluit de nieuwbouw van bedrijfswoningen uit. Hiervoor worden redenen van milieutechnische aard aangevoerd. Reclamant is het daarmee niet eens. Waarom het plan wel het werken toelaat binnen gevaarlijke en/of vervuilende bedrijven, maar niet het wonen in een bedrijfswoning is hem niet duidelijk. Bepaalde bedrijven kunnen slechts functioneren in de zgn. 24 uurs economie. Reclamant verzoekt een uitzondering op te nemen voor dergelijke bedrijven. Verder wordt nog de aandacht gevestigd op de veiligheidsfactor tegen diefstal, inbraak en misdaad in het algemeen. De heer van der Gaag wordt gaarne in de gelegenheid gesteld zijn brief met zienswijzen nader toe te lichten.
Voorheen was het algemeen gebruikelijk dat bij bedrijven en instellingen ook gewoond werd. Bij kleine bedrijven door de eigenaar daarvan, bij grotere bedrijven en bij scholen, kerken en andere instellingen door een conciërge of personeelslid dat met onderhoud en toezicht belast was. De afgelopen decennia heeft zich echter een ontwikkeling afgetekend waarbij deze koppeling van wonen en werken steeds minder vanzelfsprekend werd gevonden. Enerzijds bestaan er bezwaren tegen het wonen op bedrijfsterreinen waar de sociale veiligheid buiten de werktijden niet optimaal is; anderzijds neemt bij het bedrijfsleven de behoefte aan bedrijfswoningen zozeer af dat een dergelijke woongelegenheid bij het moderne bedrijf tot de uitzonderingen behoort. Daarnaast zijn er zwaarwegende argumenten van milieutechnische aard die vooral betrekking hebben op de milieuvergunning van bedrijven grenzend aan de kavel waarop een bedrijfswoning aanwezig is of kan worden gebouwd. Ingevolge de huidige regelgeving op dat gebied kunnen beperkingen worden opgelegd aan de bedrijfsvoering van die ondernemingen in verband met de nabijheid van een woning. Ook al is zon woning niet gebouwd, dan nog moet met de "juridische aanwezigheid" rekening gehouden worden. Tenslotte geldt dat het gevaar bestaat dat bedrijfswoningen particulier verkocht worden. Deze sluipweg moet afgesneden worden.
In verband met bovenstaande argumenten is ervan afgezien om de mogelijkheden voor de bouw van bedrijfswoningen zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Schieoevers Zuid" in het nieuwe plan te herhalen.
Wij stellen u dan ook voor deze zienswijze niet over te nemen.
Reclamant werd uitgenodigd om in uw commissie zijn zienswijzen nader toe te lichten. Tevoren heeft hij het onderhavige raadsvoorstel waarop hij zijn reactie kan geven, ontvangen..
Ad 7. Jan-arend Mulder, architecten, namens A. van der Sar.
De heer van der Sar bewoont het perceel Rotterdamseweg 418, in de eerder genoemde boerderijenstrook die van 412 tot en met 420a loopt. Het adres Rotterdamseweg 418 heeft in het ontwerp bestemmingsplan een woonbestemming gekregen die per bouwdeel nader is gespecificeerd: het huidige woonhuis zou tot drie woningen, de daaraan aangebouwde stal tot twee woningen verbouwd kunnen worden en twee woningen zouden elders op het erf opgericht kunnen worden bv. door verbouwing van daar aanwezige schuren. Opgemerkt wordt dat de huidige situatie nu al niet voldoet aan het ontwerp bestemmingsplan omdat één woning reeds gesplitst is in twee wooneenheden die in twee bouwdelen op de plankaart aanwezig zijn. Verder wordt geen rekening gehouden met de woninggrootte: een vierkamerwoning zou niet mogelijk zijn met daarbij twee eenkamerwoningen in een bouwdeel. De zienswijze van reclamant is genoemde verdeling aan te passen met dien verstande dat het woonhuis met de stal ruimte zou moeten bieden aan vijf of zes woningen en de vrijstaande schuur aan drie, maximaal vier woningen. Op verzoek van de dienst Stadsontwikkeling heeft reclamant bij brief van 4 april en 20 april 1998 nog een tekening van de bestaande situatie toegezonden.
In de toelichting bij het bestemmingsplan staat aangegeven dat aan de boerderijfunctie een eind is gekomen. Het ligt voor de hand de herontwikkelingsmogelijkheden perceelsgewijs te bezien. Het perceel Rotterdamseweg 418 heeft vrij goede mogelijkheden in dat opzicht. Met behoud van de karakteristieke groepering van gebouwen zou het mogelijk moeten zijn een zevental woningen op dit terrein tot stand te brengen. Het bestaande woonhuis (418) is op de kaart voorzien van het cijfer 3. Dit brengt tot uitdrukking dat de bestaande gesplitste woning gehandhaafd kan blijven. Tevens kunnen een paar andere opstallen in de nabijheid van die woning eveneens voor woondoeleinden verbouwd worden, met inbegrip van een schuur die in de zuidelijke perceelsgrens staat en aangebouwd is aan de bebouwing op het perceel Rotterdamseweg 420 /420a. Ten aanzien van laatstbedoeld gebouw dient allereerst medegedeeld te worden dat in het plan zoals dat in ontwerp ter inzage is gelegd, een vergissing is geslopen: Het cijfer 2 dat op de plankaart ingeschreven is in deze schuur was bedoeld voor het aangrenzende perceel Rotterdamseweg 420/420a. Beide woonhuizen op die kavel komen uiteraard voor legalisering in het plan in aanmerking. Tevens kan ook op dat perceel enige ontwikkeling toegelaten worden. Per saldo komt het erop neer dat op perceel Rotterdamseweg 418 in totaal vijf woningen en op perceel Rotterdamseweg 420/420a in totaal vier woningen toelaatbaar zijn. In het in ontwerp ter inzage gelegde plan waren de aantallen respectievelijk zeven en twee. Dit verschil is zodanig groot dat het voor een ieder duidelijk moet zijn dat sprake is van een vergissing. Wij bieden onze verontschuldigingen aan voor de gemaakte vergissing; anderzijds verdient het de voorkeur deze te herstellen. Uit de correspondentie met de architect is voorts gebleken dat de wens bestaat huisvesting voor studenten mogelijk te maken. Ook dat valt onder de woonfunctie. In verband hiermee is het wenselijk een minimale woninggrootte vast te stellen. Een woonunit voor studerenden en andere vergelijkbare personen kan gesteld worden op minimaal 40m2. Een voorwaarde voor toepassing van deze mogelijkheid is echter dat de cultuurhistorische waarde van bestaande opstallen niet in onevenredige mate mag worden aangetast. Toevoeging van extra wooneenheden kan een vergrote parkeerbehoefte tot gevolg hebben. Door toepassing van de bouwverordening kan voorkomen worden dat zich wat dat betreft problemen gaan voordoen.
Wij stellen u voor om bedoelde aantallen ambtshalve dienovereenkomstig te corrigeren. Verder stellen wij u voor om aan artikel 4 (woondoeleinden) van de voorschriften in lid 2 (bebouwingsvoorschriften) een bepaling e. toe te voegen luidend: "Eventueel in afwijking van het bepaalde onder b. mogen ook wooneenheden voor studerenden en andere vergelijkbare personen worden gebouwd mits de oppervlakte per wooneenheid ten minste 40 m2 bedraagt".
Reclamant heeft voor de woning en de stal een plan tot verbouwing ingediend dat onder andere voorziet in afzonderlijke studentenhuisvesting. Dit is echter niet de strekking van de geboden ontwikkelingsmogelijkheden: het gaat erom zelfstandige woningen tot stand te brengen en geen kamercomplex. Uiteraard kan in een latere fase door de bewoner(s) worden besloten kamers te verhuren; dit kan geen uitgangspunt zijn van het woningontwerp.
Nader ingaande op de specifieke zienswijzen overwegen wij het volgende. Inderdaad is één woning in de bestaande situatie al in twee bouwdelen aanwezig. Deze situatie kan worden voortgezet. Het betekent wel dat reclamant er aldus voor kiest de ontwikkelingsmogelijkheden enigszins te beperken omdat toevoeging van een woning aldus bemoeilijkt wordt. De woninggrootte is niet nader gespecificeerd: het mag een kleine (maar wel komplete woning) worden of een grote woning van zes kamers of meer. Het spreekt vanzelf dat bij grote of zeer grote woningen de mogelijkheden qua aantal beperkt worden. Dit ter keuze van de rechthebbende. Wij zijn overigens van oordeel dat de geboden ontwikkelingsmogelijkheden - ook na de voorgestelde ambtshalve correctie van het te bouwen aantal - ruim zijn, mede gezien de schaarste aan bouwgrond en de waardevermeerdering van het perceel als geheel. Reclamant opteert voor een totaal van tien woningen, maximaal. Dat gaat ons te ver, mede gelet op de situatie bij aangrenzende percelen. Tot slot dient het parkeren mede in de overweging betrokken te worden: het is van belang dat het aanwezige groen zoveel mogelijk wordt gespaard. Rekenend met ca. 1,5 auto per woning zou een aantal van tien woningen ca. 15 parkeerplaatsen met zich meebrengen.
Wij stellen u dan ook voor deze zienswijzen niet over te nemen en in te stemmen met ons voorstel tot ambtshalve verlaging van het woningaantal op het perceel Rotterdamseweg 418 van zeven naar vijf onder gelijktijdige verhoging van het aantal op het perceel Rotterdamseweg 420/420a van twee naar vier. Het op de plankaart voorkomende cijfer 2 dat in een cirkeltje is geplaatst dient zuidwaarts verschoven te worden.
Ad. 8 Fam. De Groot, Rotterdamseweg 420/420a.
Makro en brug versus tunnel. In het voorontwerp bestemmingsplan (zoals dat luidde ten tijde van de inspraak- en informatiefase) is aangegeven dat de verkeersproblemen in het gebied Schieoevers zuid in de eerste plaats door de Makro worden veroorzaakt. In het voorliggende plan wordt de Makro niet alleen gelegaliseerd, het bedrijf mag ook nog uitbreiden en wel van 36% bebouwd oppervlak naar 50%. Dit draagt niet bij tot de oplossing van het verkeersvraagstuk. Reclamant heeft er bezwaar tegen dat de optie voor een tunnel onder de spoorbaan in de richting van een aansluiting van de Schieweg op de Tanthofdreef is losgelaten. Het argument van de geluidsoverlast voor de woningen langs de Tanthofdreef spreekt niet aan: de geluidsproductie vanwege het treinverkeer bedraagt een veelvoud van die welke het autoverkeer veroorzaakt. De argumentatie voor de brug is daarom zwak. De verkeersoverlast in de omgeving van de woning van reclamant neemt onevenredig toe, terwijl de gemeente zelf heeft gepoogd die geluidsoverlast te reduceren door de grens van de bebouwde kom zuidwaarts te verleggen zodat het autoverkeer gehouden is maximaal 50 km/uur te rijden in plaats van 70 km/uur.
In 1995 en 1996 heeft (voorheen) Heidemij Advies in opdracht van onze gemeente onderzoek verricht naar de omvang van het verkeersvraagstuk in Schieoevers zuid en oplossingsrichtingen aangegeven. Eén van de mogelijkheden om de doorstroming van het autoverkeer in dit gebied te verbeteren was de aanleg van een tunnel onder de spoorbaan. De Einsteinweg die de zuidrand vormt van het bedrijfsterrein samen met de Schieweg zou dan verbreed en verlengd moeten worden. Een tunnel zou schuin onder de spoorbaan gelegd moeten worden, zodat op een verkeerskundig verantwoorde wijze aangesloten kan worden op de Tanthofdreef. De kosten van die oplossing zijn ongeveer van dezelfde orde van grootte als de aanleg van een brug. Er kleven echter verschillende nadelen aan deze mogelijkheid. Allereerst wordt een woonwijk met vrachtverkeer belast dat daar niet thuis hoort. In vergelijking tot een brug en het vervolg door TU zuid geldt dat het verkeer bij de keuze voor een brug van het éne bedrijvengebied naar het andere geleid wordt. Daarbij speelt niet alleen het argument van de geluidsoverlast een rol. Verder is een factor dat het meeste autobezoek voor Schieoevers zuid ook in de toekomst vanaf de A13 komt en via die weg weer zal afvloeien. De weggebruiker ervaart het als een onlogische verkeersbeweging om tegen de richting van de bestemming in een gebied te naderen c.q. te verlaten. Aansluitingen op rijkswegen moeten voorts - als er een mogelijkheid voor keuze bestaat - zo dicht mogelijk bij die wegen worden gesitueerd. In technisch opzicht is een tunnel weliswaar mogelijk maar de ruimte is krap, mede gelet op de hellingspercentages voor de toeritten en de aanwezigheid van een hoge druk aardgasleiding.
De geluidsproductie van een passerende trein is weliswaar op het tijdstip van het voorbij rijden groter dan die van het autoverkeer; bij de berekening van de gemiddelde etmaalswaarde voor de gevelbelasting worden rekenmodellen gehanteerd die laten zien dat het autoverkeer voor een veel grotere totale geluidsproductie verantwoordelijk is dan het treinverkeer. Daarbij komt nog dat een forse toeneming van het autoverkeer op de Tanthofdreef in akoestisch opzicht een beduidende verslechtering betekent voor de aldaar gelegen woningen. Een redelijke belangenafweging valt dan al snel in het voordeel uit van een brug over de Schie.
Een ander argument - overigens niet door reclamant genoemd - betreft het woon-werkverkeer tussen de wijk Tanthof en Schieoevers zuid. De aanleg van een tunnel zou wat dat betreft voorzien in een directe relatie tussen beide gebieden. Hierbij geldt evenwel dat een tunnel in het verlengde van de Einsteinweg ongunstig is gelegen. In ons Verkeers- en Vervoersplan wordt de aanleg van een tunneltje voor langzaam verkeer voorzien dat op een betere, meer centraal gelegen plek is geprojecteerd.
Het is een niet te ontkennen feit dat de Makro veel autoverkeer genereert en daardoor voor een vrij groot deel debet is aan de verkeersproblematiek in Schieoevers Zuid. Het bedrijf is aan het eind van de jaren zestig met gemeentelijke medewerking op deze plek gevestigd. De nu spelende problemen konden toen in redelijkheid niet onderkend worden. De ontwikkeling heeft steeds gepast in de bestemmingsregeling. Dat geldt ook de bouwkundige veranderingen en toevoegingen. De conclusie is dan ook dat de Makro op het punt van de verkeersaantrekkende werking geen reëel verwijt gemaakt kan worden.
Daarbij speelt een rol dat in de afgelopen jaren een algemene intensivering van het terreingebruik in het plangebied geconstateerd kan worden naast de nog steeds in gang zijnde verhoging van de automobiliteit. De verruiming van het bebouwingspercentage voor de Makro heeft geen vergroting van de netto verkoopvloeroppervlakte tot gevolg. Deze maat is in het voorliggende plan exact gefixeerd op 19.500 m2. Met andere woorden: de in het bestemmingsplan geboden mogelijkheden zullen geen vergroting van de verkeersstromen tot gevolg hebben.
Wij stellen u voor deze zienswijze niet over te nemen.
Huisvuiloverslagstation. Reclamant is van oordeel dat geen overtuigende argumenten worden aangedragen waarom het niet mogelijk zou zijn het huisvuiloverslagstation te combineren met de overslaginrichting voor industrieel afval. Er is op dit punt geen onderzoek uitgevoerd. Er zijn geen gegevens hierover beschikbaar. In verschillende openbare stukken wordt een verkeerde voorstelling van zaken gegeven. Het DGMR rapport bevat onjuistheden en lacunes waar het gaat om de milieueffecten van het huisvuiloverslagstation ten aanzien van woningen. Dit is diverse malen aan de gemeente kenbaar gemaakt.
De mogelijkheid om beide inrichtingen gecombineerd tot stand te brengen is als zodanig geen onderwerp van specifiek onderzoek geweest. Het denkbeeld is overigens wel in een eerdere fase naar voren gebracht. Daarbij is al snel vastgesteld dat een combinatie als door reclamant bedoeld niet realiseerbaar geacht moet worden.
In het kader van de procedure rond de milieuvergunningen zijn onderzoeken uitgevoerd met name door DGMR. Wij hebben niet de indruk dat de desbetreffende rapporten onvolledig of onjuist zouden zijn. Zonder nadere aanduiding kunnen wij overigens niet reageren op hetgeen reclamant daaromtrent naar voren brengt.
Wij stellen u voor deze zienswijze niet over te nemen.
Woning in bestemmingsplan voor industriegebied. Reclamant heeft er bezwaar tegen dat zijn woning die onderdeel uitmaakt van de boerderijenstrook in het onderhavige bestemmingsplan wordt opgenomen. Het desbetreffende perceel maakte onderdeel uit van het bestemmingsplan " Buitengebied" . De woning heeft niets te maken met enige vorm van industrie. De gemeente heeft zonder voorafgaand overleg met reclamant besloten de woning niet meer op te nemen in het bestemmingsplan "Buitengebied".
De boerderijenstrook (Rotterdamseweg 412 t/m 420a) maakte aanvankelijk deel uit van het bestemmingsplan "Schieoevers Zuid" . Dat plan had, evenals het onderhavige bestemmingsplan, grotendeels betrekking op bedrijfsterreinen. De strook vormde een langgerekte "uitloper" van dat plan. Mede daarom is, toen het bestemmingsplan "Buitengebied" begin jaren negentig werd opgesteld, besloten deze strook bij dat plan te betrekken. Bij de goedkeuringsprocedure rond het bestemmingsplan bleek dat Gedeputeerde Staten de mogelijkheid tot het bouwen van extra wooneenheden binnen deze percelen niet konden goedkeuren omdat onvoldoende aandacht was besteed aan de akoestische aspecten die samenhangen met de toevoeging van geluidgevoelige objecten in een buiten de bebouwde kom gelegen gebied. Daarvoor gelden immers strengere geluidsnormen. Teneinde hieraan tegemoet te komen heeft uw raad, op ons voorstel, besloten de grens van de bebouwde kom zuidwaarts te verleggen. Daarmee was overigens in hoofdzaak de verkeersveiligheid gediend. De planologische mogelijkheid om nog enige woningbouw toe te voegen is toen in het onderhavige bestemmingsplan "meegenomen". Dit heeft niets te maken met het karakter van het omringende gebied. Inhoudelijk zijn overigens de ontwikkelingsmogelijkheden per perceel nogmaals bezien. Dit heeft geresulteerd in een verdere verruiming ten voordele van onder andere de onderhavige reclamanten. De raad der gemeente is overigens geheel vrij in het bepalen van de planomvang en de grenzen van een bestemmingsplan. In dit geval waren er dus goede redenen om het bestemmingsplan "Buitengebied" enigszins te verkleinen ten gunste van het bestemmingsplan "Schieoevers Noord en Zuid". Er is geen verplichting om met bewoners en andere belanghebbenden vooraf te overleggen omtrent de vraag in welk bestemmingsplan een perceel al dan niet opgenomen moet worden. Bij de planprocedure bestaat voldoende gelegenheid hierover een opvatting naar voren te brengen. Tenslotte dient niet uit het oog verloren te worden dat ook in het bestemmingsplan Buitengebied industriële bedrijven zijn opgenomen zoals scheepswerf Bocxe.
Wij stellen u voor deze zienswijze niet over te nemen.
Ad. 9. A.A.M. Tetteroo, Rotterdamseweg 414/414a.
De uitvoerige zienswijzenbrief van reclamant is nagenoeg gelijk aan de brief van de heer L.L.A. Veldhoven en mevrouw. M.C.M. de Vreede die rechthebbend zijn bij het perceel Rotterdamseweg 412/412a. en die in het kader van de inspraak- en informatieprocedure is verzonden. Zoals wij reeds vermeld hebben is die brief alsmede het antwoord van onze directeur Stadsontwikkeling als bijlage bij dit raadsvoorstel ter inzage gelegd. Het in beide brieven naar voren gebrachte dient hier als ingelast en herhaald beschouwd te worden, met dien verstande dat zienswijzen die reeds als te honoreren waren aangegeven reeds in de stukken zijn verwerkt. Het is dus niet nodig daaraan nog een keer tegemoet te komen.
Wij zien derhalve geen aanleiding om buiten de reeds verwerkte zienswijzen nog andere zienswijzen over te nemen en stellen u voor dienovereenkomstig te besluiten.
Los- en laadwal aan de Schieweg. In het gebied Schieoevers noord loopt de Schieweg vlak langs de Schie. De strook tussen weg en water wordt al een aantal jaren gebruikt voor de overslag van zand. Er zijn - met gemeentelijke medewerking overigens - onder meer zandtrechters geplaatst. Wij willen dit gebruik dat steeds een tijdelijk karakter heeft niet in het bestemmingsplan bestendigen. Er is sprake van hinder als gevolg van gemorst en wegwaaiend zand. In verkeerskundig opzicht is de inrichting verre van ideaal te noemen. De visuele kwaliteit van dit deel van de Schieweg is toch al niet hoog maar wordt nog verder aangetast door de ontsierende trechters. In voorkomende gevallen kan op basis van artikel 17 van de Wet op de ruimtelijke ordening meegewerkt worden aan aanvragen voor tijdelijke plaatsing van zandtrechters en gebruik voor overslagdoeleinden.
Wij stellen u daarom voor te besluiten dat de desbetreffende aanduiding van de plankaart verwijderd wordt ter plaatse van de Schieweg, noordelijk deel en het bepaalde in artikel 10 (Verkeersdoeleinden II) lid 1 onder b en lid 2 onder c geschrapt wordt.
Vervallen prostitutieverbod uit het Wetboek van strafrecht. In de loop van volgend jaar zal het prostitutieverbod uit het Wetboek van strafrecht vervallen. Dit houdt onder meer in dat de gemeenten de taak krijgen om in het kader van het beleid inzake de openbare orde en de ruimtelijke ordening een regeling te treffen inzake de prostitutie (openbare orde) en bordelen (ruimtelijke ordening). Te zijner tijd zal overwogen moeten worden een analyse te geven van het gehele gemeentelijk grondgebied voor wat betreft de uitoefening van deze vorm van dienstverlening. Vooruitlopend daarop is duidelijk dat het onderhavige plangebied niet geschikt is om bordelen toe te laten. Daarom stellen wij u voor om in de begripsbepalingen (artikel 1 van de voorschriften) een extra bepaling op te nemen luidend:
Voorst ware aan artikel 17 (gebruiksbepalingen een derde lid toe te voegen met de volgende tekst:
Tenslotte zal in artikel 21 (strafbepalingen) overtreding van het in artikel 17 opgenomen gebruiksverbod strafbaar gesteld moeten worden door aan "artikel 17 lid 1" toe te voegen "en 3".
GSM masten. Het toenemend gebruik van mobiele telefoons heeft tot gevolg dat het hele land geleidelijk overdekt wordt met talrijke zendmasten voor de vijf aanbieders van mobiele telefoonverbindingen. Hoewel wij ernaar streven meerdere providers naar één mast te verwijzen, blijkt dit in de praktijk niet altijd mogelijk. Wij verwachten ook voor het plangebied Schieoevers Noord en Zuid aanvragen voor de plaatsing van zendmasten. Deze moeten als vergunningsplichtige bouwwerken worden aangemerkt die niet of niet in alle gevallen passen binnen de bestemming van de gronden en de zich daarop bevindende gebouwen. In het algemeen zal het geen bezwaar ontmoeten om op een industrieterrein dergelijke masten te bouwen. Anderzijds zijn de gezondheidsrisicos nog niet geheel in kaart gebracht zodat voorzichtigheid ook op bedrijfsterreinen geboden blijft. Personen die permanent of lange tijd in de buurt van een zendmast verblijven kunnen daartegen bezwaar hebben. Dat geldt ook werknemers op een kavel grenzend aan die waarop een mast wordt gebouwd. Voorts is het ongewenst dat deze masten op of aan woningen en monumenten worden bevestigd. Een aanvraag dient bij voorkeur via de verlening van een vrijstelling afgehandeld te worden teneinde alle aspecten die met de specifieke locatie samenhangen goed te kunnen beoordelen en eventueel nadere voorwaarden te kunnen stellen. Daarom stellen wij u voor aan artikel 16 (algemene vrijstellingsbevoegdheden) een zevende bepaling toe te voegen met de volgende tekst:
Fietsactieplan. Het Fietsactieplan geeft aan dat het gewenst is een route aan te leggen van de wijk Tanthof naar het onderhavige plangebied. Veel personen die in het bedrijvengebied werkzaam zijn wonen in het Tanthof. Het gebruik van de fiets voor het woon-werkverkeer wordt bevorderd door een korte fietsverbinding aan te leggen via een tunnel onder de spoorbaan. Voorts ontstaat een doorverbinding naar Midden Delfland ten oosten van de spoorbaan en kunnen fietsers te zijner tijd gebruik maken van de brug die over de Schie gepland is. In het ontwerpplan is reeds een fietsverbinding met deze uitgangspunten opgenomen. Deze loopt over een strook grond tussen de Makro en (thans) Connexxion. Het nadeel van die route is dat de genoemde doorverbinding naar midden Delfland en de te bouwen brug minder gunstig is. Daarom is thans in het Fietsactieplan gekozen voor een meer zuidelijke ligging, ten zuiden van de Makrovestiging. Wij geven er overigens de voorkeur aan de noordelijk gelegen route toch in het bestemmingsplan als mogelijke reservering te handhaven. Bij een volgende bestemmingsplanherziening zal nader bezien worden of die route alsdan kan vervallen. In verband met het bovenstaande stellen wij u voor de plankaart aan te vullen met een route voor langzaamverkeer ten zuiden van de Makrovestiging.
e. Aanvulling toelichting.
In hoofdstuk VI van de toelichting is een verantwoording opgenomen van het overleg met instanties, de inspraakprocedure en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij de reactie op het commentaar van de Provinciale Planologische Commissie is verzuimd de beantwoording van de door de PPC gestelde vragen over de onderwerpen "veiligheid" , "bodem" en "lokatiebeleid" op te nemen. Inhoudelijk heeft deze toevoeging geen gevolgen voor de inhoud van het plan. Wij stellen u voor akkoord te gaan met het alsnog invoegen van de desbetreffende beantwoording. Voor de inhoud daarvan verwijzen wij u naar hoofdstuk VI onder VI.1 sub g., h. en k..
f. Aanpassing woningaantallen Rotterdamseweg 418 en 420/420a.
Bij de bespreking van de zienswijzenbrief van Jan-arend Mulder, architecten, namens A. van der Sar is aangegeven dat bij vergissing op de plankaart ter plaatse van een schuur op het perceel Rotterdamseweg 418 het cijfer twee is geplaatst terwijl bedoeld wordt dat cijfer in de bebouwing op het aangrenzende perceel Rotterdamseweg 420/420a te plaatsen. De dezerzijds voorgestelde correctie heeft tot gevolg dat ter plaatse van Rotterdamseweg 418 in totaal vijf woningen gebouwd kunnen worden (was zeven) en ter plaatse van Rotterdamseweg 420/420a in totaal vier (was twee). Tevens zal op basis van een verzoek van betrokkene een aanpassing van het voorschrift van artikel 4 (woondoeleinden) kunnen plaats vinden zodat ook wooneenheden voor studerenden en vergelijkbare andere personen gebouwd kunnen worden mist de oppervlakte minimaal 40 m2 zal bedragen. Een voorwaarde voor toepassing van deze mogelijkheid is dat bestaande cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet in onevenredige mate mag worden aangetast.
g. Bestemming woningen in verband met de Wet geluidhinder.
In het kader van de Wet geluidhinder is het industrieterrein van een zonering voorzien die verder in de toelichting wordt verklaard. Het is gewenst het desbetreffende kaartje aan de toelichting toe te voegen. Verder is gecontroleerd of alle woningen die in het plan zijn opgenomen al dan niet als bedrijfswoning moeten worden aangemerkt. In de afgelopen jaren zijn wat dat betreft enige verschuivingen opgetreden. Bij deze nacontrole is gebleken dat de percelen van de woningen gelegen aan de Rotterdamseweg 290/292/294 niet langer voor woondoeleinden bestemd moeten worden. Deze huizen zijn inmiddels gesloopt. De vrijkomende grond is voor een deel aan het aanliggende bedrijf (de Boo) toegevoegd. Ten aanzien van de woningen Rotterdamseweg 388b en 390 geldt dat de betrokken huizen ten onrechte als afgesplitste woningen zijn beschouwd: deze huizen zijn in gebruik bij het nabijgelegen caravanbedrijf (Duijndam) en dienen als bedrijfswoning beschouwd te worden. De hiermee corresponderende begrenzing van de toelaatbare milieucategorie bedrijven dient eveneens aangepast te worden. De toelichting (Hoofdstuk IV) zal dienovereenkomstig aangevuld moeten worden.
h. Kantoorgebouw op parkeerterrein bij de Gamma.
Op het parkeerterrein voor de Gammavestiging, onderdeel van Leeuwenstein, bevindt zich nog een kantoorgebouw. Het is de bedoeling dat dit kantoor, na het vertrek van de nog zittende huurder gesloopt gaat worden. De ontwikkelaar van Leeuwenstein heeft zich daartoe destijds verbonden. Daarom is het gewenst dat de bestemming voor bedrijfsdoeleinden met bouwvlak vervalt. De vrijkomende grond wordt toegevoegd aan de parkeeraccommodatie. Vooralsnog kan het bestaand gebruik krachtens de overgangsbepalingen worden voortgezet.
i. Akoestisch onderzoek in verband met de bouw van een nieuwe brug over de Schie.
In verband met de bouw van een nieuwe brug over de Schie is ingevolge de Wet geluidhinder akoestisch onderzoek nodig en is aan Gedeputeerde Staten gevraagd een hogere grenswaarde vast te stellen. Dit houdt mede verband met de mogelijkheid om binnen de percelen Rotterdamseweg 414 en 416 enige extra woningen te realiseren. Bij besluit van 12 februari 1999 heeft het provinciebestuur de gevraagde hogere grenswaarde vastgesteld. Daarbij zijn een paar voorwaarden van technische aard gesteld. De desbetreffende beschikking is als bijlage bij de toelichting voor u ter inzage gelegd.
j. Correcties.
Op enkele plaatsen in de stukken zijn bij nacontrole typefouten, verschrijvingen, verkeerde verwijzingen e.d. geconstateerd. Deze zijn zoveel mogelijk in het vast te stellen plan gerectificeerd. Het is niet nodig deze - vanzelfsprekende - wijzigingen te specificeren.
IV. CONCLUSIES EN SAMENVATTING VOORSTEL.
Bovenstaande overwegingen geven aanleiding tot de volgende conclusies:
verkoopvloeroppervlakte (300 m2) in de voorschriften opgenomen moet worden conform de bestaande situatie.
i. de op de plankaart
voorkomende grens milieucategorie met afstand dient te worden
j. artikel 4 (woondoeleiden) van de voorschriften wordt aangevuld met een bepaling op grond waarvan ook wooneenheden voor studerenden en vergelijkbare andere personen gebouwd kunnen worden onder voorbehoud dat de eventuele cultuurhistorische waarde van bestaande opstallen niet in onevenredige mate wordt aangetast; k. de toelichting dient aangepast te worden onder toevoeging van een kaartje met de begrenzing van het bedrijfsterrein ingevolge de Wet geluidhinder. l. aan de toelichting wordt het besluit van Gedeputeerde Staten toegevoegd waarbijpositief is beschikt op het verzoek van burgemeester en wethouders tot vaststelling van een hogere grenswaarde ingevolge de wet geluidhinder in verband met de bouw van een nieuwe brug over de Schie; m. Het bouwvlak op het parkeerterrein vóór de Gammavestiging dient van de plankaart verwijderd te worden; n. In de stukken dienen typefouten, verschrijvingen, verkeerde verwijzingen en daarmee gelijk te stellen veranderingen te worden verwerkt.
Hoogachtend, Burgemeester en wethouders van Delft, H.M.C.M. van Oorschot ,burgemeester. N. Roos ,secretaris. Stuk 97 II Dienst Stadsontwikkeling S99003494
De raad van de gemeente Delft, Overwegende dat het noodzakelijk is dat de van kracht zijnde stedebouwkundige regelingen voor de bedrijvengebieden Schieoevers Noord en Zuid door een nieuw bestemmingsplan worden vervangen; dat een bestemmingsplan als bovenbedoeld tevens noodzakelijk is om planologische onderbouwing te bieden aan enkele projecten waaronder de bouw van een brug over de Schie ter ontlasting van het verkeer binnen het deel Schieoevers Zuid en de totstandkoming van een huisvuiloverslagstation aan de Schieweg; dat het ontwerp voor het bestemmingsplan met ingang van 23 februari 1998 gedurende een periode van vier weken ter inzage heeft gelegen waarvan op de gebruikelijke wijze mededeling is gedaan onder vermelding van de bevoegdheid voor een ieder om schriftelijk zienswijzen aan hem te zenden; dat een negental personen en instellingen van deze mogelijkheid gebruik gemaakt heeft; dat de desbetreffende brieven tijdig zijn verzonden, behoudens de brief van de Fam. de Groot en van de aanvullende argumentering van Everts Bosboom en Hiemstra met betrekking tot Vlasblom Antiek; dat eerstgenoemde reclamant die min of meer in het buitengebied woont de Stadskrant niet heeft ontvangen, zodat, hoewel hij zelf verantwoordelijk is voor de gevolgen van het niet ontvangen van de Stadskrant, bij wijze van uitzondering sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding terwijl ten aanzien van de tweede reclamant geldt dat deze een aanvullende argumentering heeft gezonden conform hetgeen hij eerder in zijn tijdig verzonden zienswijze had aangekondigd; dat alle reclamanten derhalve in hun zienswijzen ontvangen kunnen worden; dat, op grond van hetgeen in het voorstel van burgemeester en wethouders is vermeld geen der zienswijzen voor overneming in het vast te stellen bestemmingsplan in aanmerking komt behoudens de zienswijze van de Bedrijvenkring Schieoevers Delft inzake het vervangen van de wijzigingsbevoegdheid met betrekking tot het te zijner tijd projecteren van een nieuwe oeververbinding over de Schie en deze te vervangen door een directe bestemming voor verkeersdoeleinden 2 met aanduiding brug en van Everts Bosboom Hiemstra namens Vlasblom antiek en betrekking hebbend op de ter plaatse van het adres Rotterdamseweg 370a uitgeoefende detailhandel in antiek meubilair; dat het plan voorts in aanmerking komt voor ambtshalve gewijzigde vaststelling met dien verstande dat:
"3. Detailhandel in antieke meubels en daarmee gelijk te stellen meubilair is toegestaan ter plaatse van het adres Rotterdamseweg 370a tot een maximum verkoopvloeroppervlakte van 300 m2".
een en ander vergezeld gaande van een toelichting van september 1999. Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 30 september 1999. ,burgemeester. ,secretaris. |
||
![]() |
![]() |