Raadsvoorstel stuk 40 (00/004140) WRO | ||
Stuk 40 I Nr. 00/004140 Delft, 14 maart 2000. onderwerp: delegatie van de bevoegdheid tot het beslissen op een aanvraag om vrijstelling van het geldende bestemmingsplan ingevolge art. 19, 1e lid WRO aan het college van burgemeester en wethouders Aan de gemeenteraad.
Geachte dames en heren, Het nieuwe artikel 19, eerste en vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wijst uw raad als het bevoegde orgaan van de gemeente aan. Daarbij is uitdrukkelijk bepaald, dat deze bevoegdheid -de bevoegdheid tot het besluiten op een aanvraag om vrijstelling- door de gemeenteraad kan worden gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders. Wij geven u in overweging, dat in de huidige situatie van een artikel 19-procedure bij een in voorbereiding zijnd nieuw bestemmingsplan ons college ingevolge de wet primair bevoegd is. Daarbij bestaat de mogelijkheid, dat uw raad bevoegd wordt gemaakt. Voorwaarde hiervoor is dat één-vijfde van uw leden de wens daartoe te kennen heeft gegeven. Van deze mogelijkheid hebben uw leden -ook in voorgaande samenstellingen van uw raad- met uiterste terughoudendheid gebruik gemaakt. De wetgever heeft in de nieuwe situatie de bevoegdheid bij uw raad geplaatst vanwege de formele logica dat het om het passeren van een geldend bestemmingsplan gaat en de gemeenteraad inzake bestemmingsplannen bevoegd is. Vervolgens heeft de wetgever expliciet de mogelijkheid van delegatie aan het college van burgemeester en wethouders opgenomen. Kennelijk is hierbij gelet op de gang van zaken bij de huidige artikel 19-procedures. Duidelijk is geworden -niet alleen in Delft- dat in de overgrote meerderheid van de gevallen het college als dagelijks bestuur van de gemeente de aanvragen om vrijstelling zorgvuldig kan afhandelen. Bij ieder bouwplan bestaat steeds de mogelijkheid om de commissie duurzaamheid te consulteren. Bovendien blijft uw raad het primaat houden bij de vaststelling van ruimtelijk beleid, ook al krijgt dit niet altijd de vorm van een bestemmingsplan. Dit betekent, dat ons college zich wil binden aan het beleid dat de gemeenteraad -doorgaans in de vorm van de commissie duurzaamheid- steeds in de gelegenheid is om gekend te worden in de meningsvorming die leidt tot het nemen van een collegebesluit in het kader van de zelfstandige projectprocedure van artikel 19, eerste lid, van de gewijzigde Wet op de Ruimtelijke Ordening. Belangrijk achten wij, dat met delegatie goed met de wettelijk bepaalde termijnen voor de behandeling van de aanvraag om bedoelde vrijstelling kan worden omgegaan, ook gedurende het zomerreces. Daarmee kan voorkomen worden dat extra procedures gevoerd worden over fictieve weigeringen, die ontstaan door een overschrijding van een termijn van orde. De geldende termijnen zijn, immers, kort in relatie tot hetgeen erin moet gebeuren. Zo moet na ontvangst van de aanvraag om vrijstelling zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen acht weken beslist worden omtrent het verder in behandeling nemen van deze aanvraag. En bij verdere behandeling moet na inwinning van zienswijzen binnen acht weken beslist worden omtrent het vragen van een verklaring van geen bezwaar aan gedeputeerde staten. Uiteindelijk moet binnen twee weken na de inwerkingtreding van de verkregen verklaring van geen bezwaar op de aanvraag om vrijstelling beslist worden. Dit zijn zeer krappe termijnen voor een gemeenteraad die eenmaal per maand vergadert en een zomerreces kent. En dit is temeer het geval nu binnen de geboden termijnen ook invulling gegeven moet worden aan de voorgeschreven inspraak (als gevolg van het tevens gewijzigde artikel 6a van de wet op de Ruimtelijke Ordening). Overigens hebben wij de mogelijkheid van het opnemen van voorwaarden in het delegatiebesluit bezien. Wij hebben gedacht aan het opnemen van een voorwaarde waarmee de wens van één-vijfde van uw leden tot het beslissen door uw raad op een concrete aanvraag om vrijstelling gehonoreerd zou kunnen worden [Dit is de mogelijkheid die het huidige artikel 19, derde lid, kent]. Onze conclusie is echter, dat een dergelijke voorwaarde niet mogelijk is. Artikel 10:17 Algemene wet bestuursrecht bepaalt: "Het bestuursorgaan kan de gedelegeerde bevoegdheid niet meer zelf uitoefenen". En dat zou het geval zijn, indien één-vijfde van uw leden via hun wens daartoe de beslissing op een concrete aanvraag naar uw raad toe haalt. Er is dan als het ware sprake van terughalen en weer zelf uitoefenen van de gedelegeerde bevoegdheid. Volledigheidshalve laten wij u weten dat bij het in behandeling nemen van een aanvraag om vrijstelling ex artikel 19 van de wet op de ruimtelijke Ordening afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht op de voorbereiding van het besluit van toepassing is met dien verstande dat de aanvraag gedurende vier weken ter inzage ligt. Tijdens deze periode kan een ieder zijn zienswijze schriftelijk indienen. Ook een gemeentraadslid zou eventueel van dit recht gebruik kunnen maken. Wij stellen u voor, onder voorbehoud van gunstig advies van de commissie duurzaamheid, het in concept-bijgaande besluit vast te stellen.
Hoogachtend, Burgemeester en wethouders van Delft, H.M.C.M. van Oorschot ,burgemeester.
Roos ,secretaris. Stuk 40 II Nr. 00/004140 De raad der gemeente Delft; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 maart 2000; gelet op artikel 19, eerste lid, van de gewijzigde Wet op de Ruimtelijke Ordening (Staatsblad 1999, 302), artikel 156 van de Gemeentewet en afdeling 10.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht; b e s l u i t
- toe wordt gevoegd een nieuw punt A. VII dat als volgt komt te luiden: VII. het beslissen op een aanvraag om vrijstelling van het geldende bestemmingsplan ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 30 maart 2000.
,secretaris. |
||
![]() |
![]() |