30 augustus 2001

Raadsvoorstel stuk 114  (00/014420)  Leefmilieuverordening

 


naar agenda


 

Stuk 114 I

00/014420 Delft, 27 juni 2000.

Onderwerp: Vaststelling Leefmilieuverordening Horeca Binnenstad

 

Aan de gemeenteraad.

Geachte dames en heren,

Op 25 mei 2000 heeft u ingestemd met de Startnota Bestemmingsplan Binnenstad. In dat stuk wordt het programma vastgelegd voor de werkzaamheden aan het komende bestemmingsplan voor de binnenstad ter vervanging van het verouderde bestemmingsplan Komplan 1976. Een belangrijk hoofdstuk is gewijd aan de horeca. Het toekomstig ruimtelijk beleid ten aanzien van de horeca omschrijven wij als hoofdzakelijk consoliderend. Niettemin willen wij onderzoeken of bijvoorbeeld toevoeging van enige horecabedrijven op de verbindingsroutes tussen uitgaansgebieden een verbetering kan betekenen. In dat kader hebben wij de commissies voor duurzaamheid en kennis, cultuur en economie medegedeeld dat wij nog voor het einde van het jaar een beleidsnotitie inzake de horeca in de binnenstad willen vaststellen.

In de periode die voorafgaat aan het van kracht worden van het nieuwe bestemmingsplan zal het bestaande beleid worden voortgezet. Als gevolg van de onthouding van goedkeuring door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet, voor wat betreft de toetsing van bouwaanvragen voor horecabedrijven in de binnenstad worden teruggevallen op het Komplan 1976. Dit plan staat toe dat op vrijwel iedere plek in de binnenstad een horecabedrijf tot stand kan komen. Daarom is het gevaar niet denkbeeldig dat één of meer bedrijven tot stand komen op daarvoor niet bedoelde plaatsen en in een bedrijfscategorie die ongewenst is. Voor wat betreft (ver)bouwactiviteiten geldt sinds 20 september 1999 weliswaar een regime van aanhouding zodat een bouwaanvraag niet zonder meer voor medewerking in aanmerking komt; er zijn echter geen gemeentelijke instrumenten om een ingebruikneming zonder dat sprake is van bouwen of verbouwen tegen te gaan. Een niet meer als zodanig gebruikte winkel zou met betrekkelijk eenvoudige middelen in een horecabedrijf kunnen worden getransformeerd.

Teneinde dit gevaar af te wenden hebben wij een Leefmilieuverordening Horeca Binnenstad (LMV) opgesteld en in procedure gebracht. De basis daartoe is de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing. Hoewel de binnenstad geen kenmerken vertoont van een stadsvernieuwingsgebied in de letterlijke zin des woords, kan dit instrument ingezet worden om een eventueel dreigende aantasting van het woon- en werkklimaat tegen te gaan. Een LMV kan uitsluitend worden toegepast in gebieden met een gemengde woon- werkfunctie. De gehele binnenstad is naar ons oordeel als zodanig te kwalificeren. Voor een nader inzicht in deze verordening verwijzen wij kortheidshalve naar het stuk dat voor u ter inzage ligt.

Een paar hoofdkenmerken willen wij echter op deze plaats nader belichten:

Uitgaansgebieden. Evenals de Horecanota en het bestemmingsplan Technische Herziening komplan 1976 (THK) maakt de LMV onderscheid tussen diverse gebieden met hun eigen kenmerken. De uitgaansgebieden zoals gedefinieerd in genoemde stukken worden weer als zodanig op de bij de LMV behorende kaart en in lijsten die als bijlage zijn toegevoegd aangegeven. Binnen die gebieden is sprake van enige flexibiliteit voor bedrijfsverplaatsing en wordt een bescheiden mogelijkheid tot bedrijfsvergroting (tot maximaal 20%) geboden. In de Startnota Bestemmingsplan Binnenstad wordt het Doelenplein en het Heilige Geestkerkhof eveneens als uitgaansgebied aangeduid. Dit betreft echter nieuw beleid. De LMV zet voor een beperkte periode het bestaande beleid voort.

Winkelgebieden. In de Horecanota en de THK was in de winkelstraten die deel uitmaken van het kernwinkelgebied een vrije vestiging toegestaan van de lichtere horecabedrijven. De bedoeling was om aldus het tot stand komen van winkelondersteunende horeca mogelijk te maken. In de praktijk bleek dat die vestigingsmogelijkheden wel eens als "sluipweg" voor een regulier horecabedrijf, zoals een café, werden benut. Daarom hebben wij in de LMV de vestiging van de winkelondersteunende horeca gelimiteerd. Uit onderzoek is gebleken dat een maximum van 20% van het aantal panden, dan wel maximaal 15% van de gevellengte in één straat voldoende is. Daar hebben wij dan ook de limiet gelegd.

Overige gebieden. De Horecanota en de THK kenden zgn. toelatingsgebieden: Oude Delft (gedeeltelijk), Koornmarkt en Westvest. Door toepassing van een vrijstelling kon ons college in die gebieden nog een horecabedrijf toelaten. Deze gebieden komen momenteel niet langer voor horecavestiging in aanmerking. Tenslotte zijn er de gebieden met een meer specifiek woonkarakter. De aldaar aanwezige horecabedrijven worden naar aard en omvang op de bestaande locatie gefixeerd

Horeca-indeling. Tot nu toe werd gewerkt met een indeling in vier of vijf groepen. In de praktische toepassing daarvan bleek dat er teveel overlap bestond. Thans is gekozen voor een indeling in twee groepen met een strakkere definiëring.

Momenteel wordt gewerkt aan de opstelling van een nieuw bestemmingsplan voor de binnenstad. Het is mogelijk dat op enig moment in de (voor)procedure vastgesteld kan worden dat toevoeging van één of meer horecabedrijven wenselijk geoordeeld wordt. Teneinde op zo’n ontwikkeling in te spelen bevat de LMV een ontheffingsbepaling met behulp waarvan te zijner tijd meegewerkt kan worden.

Tevens hebben wij de LMV benut om daarin een vertalingsgrondslag op te nemen van het prostitutiebeleid. Bepaalde delen van de binnenstad kunnen aangewezen worden als potentieel vestigingsgebied voor een seksinrichting. Evenals hierboven onder 5. is uiteengezet bevat de LMV een ontheffingsbepaling om, onder het stellen van voorwaarden en passend binnen de criteria, aan zo’n vestiging medewerking te geven. Een ontheffing is gebaseerd op een algemeen verbod. Het is dus niet mogelijk een pand in gebruik te nemen zonder toestemming van het college. Zou zich op een adres een seksinrichting vestigen zonder ontheffing onzerzijds, dan kan daartegen door toepassing van bestuursdwang worden opgetreden.

Tot slot bevat de LMV een bepaling inzake sloopvergunningen. Op grond van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing moet een LMV een dergelijk voorschrift bevatten. De procedure wordt overigens geheel gecoördineerd met de reguliere sloopvergunningen.

Thans ligt ter vaststelling voor de ontwerp LMV. Het voorontwerp heeft in de periode ingaande 7 april tot 5 mei ter inzage gelegen. Deze terinzageligging is tevoren bekend gemaakt. In de publicatie is de mogelijkheid vermeld om bij ons college zienswijzen kenbaar te maken. Een zevental personen of organisaties heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. In hoofdstuk V van de toelichting bij de LMV hebben wij een beantwoording opgenomen van deze reacties. Naar aanleiding van die brieven en naar aanleiding van een nadere eigen koersbepaling is het voorontwerp op een aantal onderdelen bijgesteld. Het betreft onder meer de definiëring van horecabedrijven. Tevens is overlegd met Horeca Nederland afd. Delft/Oostland en de Kamer van Koophandel Haaglanden. Naar aanleiding van dat overleg zijn ook enige wijzigingen aangebracht.

Vervolgens is met ingang van 15 mei tot 12 juni overgegaan tot een tweede terinzagelegging. In dit geval van het ontwerp voor de LMV. Zienswijzen konden worden gericht aan de raad. Op vrijdag 9 juni zijn twee brieven met zienswijzen ontvangen. Deze brieven liggen voor u ter inzage.

Reclamanten zijn:

de Ondernemers Federatie Delft (OFD), Postbus 3081, 2601 DB Delft;

de heer E.P. van der List wonende Oude Delft 155, Delft.

Reclamant a. De OFD herhaalt haar zienswijzen van 3 mei die aan ons college zijn gericht. Aangezien geen nieuwe aspecten aan de orde zijn gesteld verwijzen wij voor de beantwoording van die zienswijzenbrief naar onze reactie op dit schrijven, zoals weergegeven onder B van hoofdstuk V van de toelichting. Na telefonisch overleg met de OFD bleek dat indiening van deze zienswijzenbrief nodig werd geoordeeld omdat op een tweetal punten, naar het oordeel van reclamante, niet voldoende was gereageerd. Tevens moet de brief geacht worden aan uw raad te zijn gericht.

Het betreft het toelaten van één of meer horecabedrijven in de winkel- en/of uitgaansgebieden, zoals nader uiteengezet op pagina 9, 10 en 11 van de toelichting bij de LMV. De OFD vreest bevriezing van de onderscheidene gebieden en pleit ervoor om de flexibiliteit te vergroten door een extra vrijstellingsmogelijkheid in te bouwen voor ons college alsmede voor de raad.

Na overleg met de OFD werd duidelijk dat in de beantwoording onvoldoende is ingegaan op de mogelijkheid om de raad bij de medewerking aan een nieuw bedrijf te betrekken. Tevens bestaat de vrees dat er vertraging intreedt bij het opstellen van bijvoorbeeld het nieuwe bestemmingsplan voor de binnenstad. In het algemeen kan de OFD zich overigens vinden in de ontheffingsbevoegdheid zoals die in de LMV is ingebouwd in combinatie met een voorontwerp bestemmingsplan dat een aanvraag in een ruimer kader plaatst.

Wij merken hierover het volgende op:

In algemene zin vinden wij het bestuurlijk onjuist een individueel verzoek tot vestiging aan de raad voor te leggen: de beleidskaders zijn in de LMV duidelijk neergezet. Het gaat dan om uitvoeringsaspecten die bij ons college thuishoren.

In de tweede plaats zal medewerking aan een nieuw horecabedrijf slechts overwogen worden als de ruimtelijke inpassing is beoordeeld, bij voorkeur aan de hand van een voorontwerp bestemmingsplan dat niet alleen op dat onderdeel de instemming van ons college heeft, maar dat ook een inspraakronde heeft gehad en voorgelegd is aan de raadscommissie Duurzaamheid, eventueel gecombineerd met de commissie voor Cultuur, Kennis en Economie. Tevens zal het Binnenstadsforum zich over zo’n (voor)ontwerp bestemmingsplan hebben uitgesproken.

Verder vestigen wij uw aandacht op de Beleidsnotitie Horeca Binnenstad die vóór het eind van dit jaar aan uw commissies zal worden voorgelegd. In dat stuk wordt een onderbouwde vooruitblik gegeven inzake de horeca-ontwikkeling in de binnenstad.

Wij menen dat er aldus voldoende waarborgen zijn dat medewerking van ons college aan een initiatief op een goede wijze van randvoorwaarden zal worden voorzien. Anderzijds zal een weigering tot medewerking evenzeer gebaseerd worden op recente beleidsstukken.

Wij vinden het daarom niet noodzakelijk een individuele aanvraag afzonderlijk voor te leggen aan de raad of aan een raadscommissie. Dit geldt in nog sterkere mate voor een besluit tot weigering van medewerking.

Verder delen wij de vrees van de OFD niet dat uitgegaan moet worden van een (te) lange periode waarin de binnenstad voor wat betreft horecavestiging "bevroren" zou zijn. De werkzaamheden aan het nieuwe bestemmingsplan zijn reeds gestart. Op 17 mei jl. is door de hiervoor genoemde commissie ingestemd met de Startnota die vervolgens op 25 mei daaraan volgend door uw raad is aanvaard en bekrachtigd.

Wij hebben reeds toegezegd dat de Beleidsnotitie horeca Binnenstad vóór eind 2000 van een bestuurlijke beslissing zal worden voorzien. Er is op voorhand geen aanleiding om uit te gaan van vertraging. In het verlengde hiervan vinden wij het verantwoord dat voor een betrekkelijk korte periode een "horecastop" geldt met name ten aanzien van de uitgaansgebieden.

Wij stellen u dan ook voor dit onderdeel van de zienswijzen van de OFD niet over te nemen.

Reclamant b.

De heer Van der List heeft eerder een zienswijzenbrief ingediend tegen het voorontwerp van de LMV. In hoofdstuk "V. Procedure" van de toelichting op het thans voorliggende ontwerp van de LMV onder D. zijn de diverse onderdelen uit bedoelde zienswijzenbrief behandeld. De zienswijzen worden nu herhaald terwijl op de onderscheidenlijke zienswijzen en de reactie van ons college daarop tevens nader ingegaan wordt. Derhalve kan met een verwijzing naar onze reactie op de eerder ingediende zienswijzen niet worden volstaan. Voor de leesbaarheid zal hieronder de indeling (letter en nummer) uit de zienswijzenbrief aangehouden worden die dus weer correspondeert met letters en nummers in genoemd hoofdstuk van de toelichting (pagina 24 t/m 27). Per onderdeel volgt eerst een samenvatting uit de zienswijzenbrief gevolgd door de reactie/opvatting(en) van ons college daarover.

 

-D1. Dat stabilisering van de horeca in Delft na de grootste expansie tussen 1985 en 1995 is ingetreden moge wellicht juist zijn, maar als zich de behoefte aan hoogwaardige (kwalitatief betere) horeca voordoet moet daar nu ruimte voor geboden worden. Dat de groei in de horeca na 1995 is afgevlakt zou goed te wijten kunnen zijn aan het ontmoedigingsbeleid (voorbeelden Exploitatieverordening Horeca 1998 en de Horecanota 1994) dat de afgelopen jaren in Delft is gevoerd. Reclamant bepleit beoordeling van nieuw te vestigen horeca op eigen merites en geen algemene op voorhand beperkende criteria te hanteren, zoals afvlakking van de bedrijfstak zodat een beoogde vestiging niet nodig is.

Reactie: Uit de woorden van reclamant moet worden opgemaakt dat er zich een behoefte voordoet aan meer gekwalificeerde horeca in Delft dan waarvan nu sprake is. Wij kunnen dit momenteel niet voldoende beoordelen: de kwaliteit van een horecavestiging kan men op verschillende manieren beoordelen. Wij stellen vast dat momenteel redelijk tot goed voorzien wordt in de behoeften. De diversiteit en de verdeling over diverse soorten horeca is primair een zaak van het bedrijfsleven zelf. Via de LMV noch een bestemmingsplan kan daarop direct invloed worden uitgeoefend. De aanleiding voor de LMV is behalve hierboven in de tweede alinea genoegzaam verwoord in de vergezellende toelichting te weten, voorzetting van het bestaande horecavolumebeleid zoals eerder vastgelegd in de Technische Herziening Komplan 1976 van september 1997 (THK). Nu dit bestemmingsplan om formele redenen niet meer toetsbaar is wordt de in dit opzicht consoliderende functie ervan (voor zowel ver/bouwen van panden als in gebruik nemen) overgenomen door de LMV. De LMV heeft een beperkte strekking en werkingsduur. Wij herhalen dat in het kader van de Startnota Bestemmingsplan Binnenstad is toegezegd om voor het eind van dit jaar een notitie inzake het horecabeleid voor de binnenstad het licht te doen zien. Bij de discussie over die notitie kan de door reclamant gesignaleerde behoefte aan gekwalificeerde horeca onderdeel uitmaken. Het tot nu toe gevoerde beleid kunnen wij niet kwalificeren als een ontmoedigingsbeleid. Dat blijkt nergens uit de daaraan ten grondslag liggende stukken. Uitgangspunt is en blijft het waarborgen van een redelijk evenwicht met andere binnenstadsfuncties. Dat is ook in het belang van de horeca zelf.

-D2. Reclamant constateert dat ons college in haar reactie op zijn zienswijzen naar aanleiding van het voorontwerp, de LMV van hogere orde stelt dan het vigerende bestemmingsplan. Hij acht dat principieel onjuist en vindt dat waar het bestemmingsplan horeca toestaat, horeca zich ook moet kunnen vestigen. Hij vindt voorts dat de rechtsbescherming van de burger in het geding is; de vaststellingsprocedure van een bestemmingsplan is veel beter met waarborgen omringd dan die voor een LMV. De LMV dient naar zijn mening aanvullend te zijn en wel alleen op het gebied van de openbare orde cum annexis en niet op het gebied van planologie en ruimtelijke ordening. Reclamant illustreert zijn zienswijze met voorbeelden die betrekking hebben op bouwaanvragen en op bouwvergunningen die zijn inziens verleend moeten worden (Beestenmarkt) respectievelijk niet aangehouden zouden mogen worden.

Reactie: Wij herhalen hetgeen over dit onderdeel in onze reactie naar aanleiding van het voorontwerp is gesteld: het gaat te ver om in dit kader de exacte juridische status van individuele bouwaanvragen te bespreken. In dit verband wijzen wij in het bijzonder nog op paragraaf "II.1.2. Nieuwe situatie" van de toelichting.

Voorts wijzen wij op de artikelen 16, 17 en 18 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing. In deze artikelen komt nadrukkelijk het karakter van de LMV als (tijdelijk) planologisch toetsingskader aan de orde. In artikel 16 valt te lezen dat de LMV in dat opzicht van hogere orde is dan een bestemmingsplan. Op grond van genoemde wet is het van kracht worden van een LMV omgeven met de nodige rechtswaarborgen/procedurele eisen, waaraan de voorliggende LMV uiteraard ook moet voldoen.

-D3. Reclamant stelt vast dat zijn zienswijze (tegen het voorontwerp LMV) op het betreffende punt is gehonoreerd.

Reactie: Aannemen voor kennisgeving.

-D4. Reclamant herhaalt hier zijn bedenkingen tegen het feit, dat de LMV van hogere orde wordt gezien dan een bestemmingsplan. Dat de LMV een voortzetting betekent van het bestaande beleid acht hij onjuist. Dat beleid zou o.a. blijken uit de Exploitatieverordening Horeca 1998, terwijl een vergelijk leert dat de LMV straks veel meer mogelijkheden biedt om horeca te weigeren. De ontheffingsmogelijkheid ex art 11 van de LMV biedt naar zijn mening geen soulaas en is teveel afhankelijk van de wil van het gemeentebestuur. De rechtszekerheid is daardoor in het geding. De gemeente moet niet gaan zitten op de stoel van "de markt"; de markt moet zijn werk doen en de gemeente moet zich beperken tot inperking van de overlast door middel van de LMV. De LMV moet zich niet gaan begeven op het gebied van planologie en ruimtelijke ordening. Het regime van de LMV gaat nu het bestemmingsplan regeren. Een potentiële ondernemer moet de criteria kunnen lezen in een met rechtswaarborgen tot stand gekomen bestemmingsplan.

Reactie: De Exploitatieverordening Horeca regelt een aantal onderwerpen zoals de sluitingstijden en onder andere aspecten van openbare orde. Tevens regelt de verordening in artikel 8, lid 2 dat de burgemeester de aanvraag voor een exploitatieverordening weigert als de vestiging van een horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan. Omdat het Komplan 76 om formele redenen voorlopig als het geldend bestemmingsplan moet worden aangemerkt met vrijwel overal vrije vestigingsmogelijkheden voor horeca, is er behoefte aan de voorliggende LMV. De noodzaak/doelstelling van een LMV, de status en de rechtswaarborgen dienaangaande hebben wij reeds toegelicht. Tevens is hierboven en in de toelichting op de LMV aangegeven dat het gaat om een instrument met tijdelijke werking. In het kader van de voorbereiding van het nieuwe bestemmingsplan voor de binnenstad hebben wij nog voor dit jaar een notitie toegezegd over de horeca in de binnenstad. Artikel 11 van de LMV voorziet in objectieve criteria voor de toepassing van een vrijstellingsbevoegdheid, waarop tevens de gebruikelijke rechtswaarborgen, tegen o.a. willekeur, van toepassing zijn. Wij zijn er overigens geen voorstanders van om ieder initiatief uit het bedrijfsleven automatisch te honoreren en slechts te toetsen op aspecten van openbare orde.

-D5. De LMV gaat volgens reclamant op de stoel zitten van het bestemmingsplan, terwijl deze zich moet beperken tot toetsing van het leefmilieu.

Reactie: Wij volstaan met verwijzing naar onze reactie op dit onderdeel in de toelichting van de LMV en hierboven onder D2 en D4.

-D6. Naar aanleiding van onze reactie op de zienswijze op het voorontwerp concludeert reclamant dat wij met hem min of meer van mening zijn dat het verbod van horeca in kleine winkels (bijv. banketbakkerij of croisanterie) niet thuis zou horen in een LMV omdat dergelijke voorzieningen geen invloed hebben op het woon- en leefklimaat. Weliswaar is ontheffing mogelijk maar in beginsel is zodanige horeca uitgesloten, hetgeen zijn kritiek op de LMV als instrument in dit opzicht bevestigt.

Reactie: Horeca als onderdeel van kleine winkels, zoals in de genoemde voorbeelden, is in het algemeen gesteld inderdaad niet aan te merken als van nadelige invloed op het woon- en werkklimaat. Als het gaat om beheersing van horeca-activiteiten binnen het stelsel zoals voorgesteld in de LMV, kan en mag regeling van dit horeca-segment echter niet buiten beschouwing blijven. In onze reactie naar aanleiding van het voorontwerp van de LMV is al gewezen op de ontheffingsmogelijkheid ex artikel 11 van de LMV.

-D7. Reclamant constateert dat de LMV door ons college ook van hogere orde wordt gezien dan de Exploitatieverordening Horeca 1998, zijn inziens de LMV als een soort grondwet waaraan iedere gemeentelijke regeling wordt getoetst.

Reactie: Wij verwijzen naar het hierboven gestelde over de doelstelling en juridische status van de LMV. Wij herhalen dat de burgemeester op grond van de Exploitatieverordening Horeca 1998 verplicht is een exploitatievergunning voor een horecabedrijf te weigeren als de vestiging daarvan in strijd is met het geldende bestemmingsplan. De LMV neemt, zoals toegelicht, voor wat betreft de binnenstad in dit opzicht de plaats in van het bestemmingsplan. Voor overige aspecten blijft de Exploitatieverordening een eigen toepassingskader voor de gemeentelijke bestuursorganen.

-D8. De gemeente bepaalt op basis van de in het bij de LMV behorende stratenregister vastgelegde adressen of in een bepaald pand wel of geen horeca mag worden uitgeoefend. Reclamant acht dit in strijd met de rechtszekerheid. Zo kan geen ondernemer zich vestigen, terwijl dit blijkens het bestemmingsplan wel zou kunnen.

Reactie: Wij achten hierboven en in de toelichting het waarom van de LMV genoegzaam duidelijk gemaakt. Bestaand beleid (Horecanota 1994 en THK) wordt geprolongeerd en de totstandkoming van de LMV is met (procedurele) rechtswaarborgen omkleed.

-D9. Op het pand Camaretten 1 heeft een horecavergunning gezeten en dient derhalve als zodanig te worden aangemerkt. Artikel 10, lid 3 van de LMV werkt alleen voor grote winkels en is derhalve discriminerend voor kleine winkels omdat die in dit artikel van de LMV geen mogelijkheid krijgen voor inrichting met horeca als onderdeel van de winkelformule.

Reactie: Het pand Camaretten 1 is al over een lange reeks van jaren in gebruik als winkel (slijterij). Voor het pand geldt geen vergunning die recht geeft op opname in de aan de LMV gekoppelde stratenregisters horeca; zo geldt er ook geen exploitatievergunning op grond van de Exploitatieverordening Horeca 1998. Aan het onderwerp "horeca in kleine winkels als onderdeel van de winkelformule" is hierboven onder D6 de nodige aandacht besteed, waarnaar verwezen wordt.

-D10. Met het oog op de rechtszekerheid moet er zo spoedig mogelijk een nieuw bestemmingsplan komen waaraan een ondernemer zich kan toetsen.

Reactie: Inmiddels is op 25 mei 2000 door de gemeenteraad de Startnota voor een nieuw bestemmingsplan voor de binnenstad aanvaard en bekrachtigd.

-D11. Reclamant stelt dat in de panden Beestenmarkt 35/37, 39/41 en 43 horeca is dan wel wordt uitgeoefend, hetgeen zijn inziens toelaatbaar is op grond van het geldende bestemmingsplan en de Exploitatieverordening Horeca 1998. Hij zegt voorts, dat het onzerzijds gestelde restrictief beleid m.b.t. de Beestenmarkt afhangt van de soort horeca. Hij acht het onjuist een algemeen verbod cq een stop te hanteren. Hij sluit zijn zienswijze t.a.v. dit aspect af met de opmerking dat in genoemde panden toegestane horeca mogelijk moet zijn, passend binnen het vergunningenstelsel van de Exploitatieverordening Horeca 1998.

Reactie: Voor genoemde panden is nimmer een vergunning afgegeven voor (ver)bouw, in gebruik name of exploitatie van horecabedrijven. Dit zou ook niet hebben gepast in het beleid zoals dit in de LMV wordt geprolongeerd. In zoverre is er onder andere voor de Beestenmarkt wel degelijk sprake van een restrictief beleid.

-Tenslotte maakt reclamant nog een tweetal aanvullende opmerkingen.

"Mañana" beschikt niet over een exploitatievergunning (is wel aangevraagd) maar oefent wel degelijk horeca uit. Het desbetreffende pand/bedrijf zou daarom moeten voorkomen op de kaart die deel uitmaakt van de LMV. Dit naar aanleiding van de tweede alinea op blz. 9 van de toelichting op de LMV.

Reactie: Het is niet uit te sluiten dat iedere in behandeling zijnde aanvraag op de kaart bij de LMV is terug te vinden. Het is overigens onjuist om een aanvraag waarover nog niet definitief beslist is als bestaand op te nemen. De aangevraagde exploitatievergunning (dd. 3 mei 2000) voor Mañana geldt één der panden Beestenmarkt 35 t/m 43. De vergunningsaanvraag doorloopt een eigen traject dat in het kader van de vaststellingsprocedure van de LMV niet aan de orde is. Het is derhalve geen bestaand horecabedrijf dat in het stratenregister opgenomen had moeten worden, noch een bedrijf waarop de legaliseringsregeling ex art. 4 van de LMV van toepassing is.

2. Onder verwijzing naar de tekst over de legaliseringsregeling op pagina 14 van de toelichting paragraaf 2.9.3. stelt reclamant bij wijze van voorbeeld dat "Mañana" een bedrijf is dat daaronder valt. Voorts dat voor dergelijke bedrijven vergroting of verplaatsing niet mogelijk is. Als door de gemeente aktie is ondernomen tegen een dergelijke bedrijfsuitoefening is de legaliseringsregel niet van toepassing, hetgeen hij opnieuw als niet fraai betitelt tegen de achtergrond van gebruik van deze regel als een instrument dat niet is gestoeld op de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

Reactie: Inzake de status van genoemd bedrijf wordt naar het onder 1. vermelde verwezen. Voor het bij voorbaat bieden van een vergrotings- of verplaatsingsmogelijkheid voor bedrijven die voor legalisering in aanmerking zouden komen zien wij geen aanleiding. Als er al zulke bedrijven zouden blijken te zijn is het van belang goed inzicht te krijgen in de omstandigheden. In het kader van het nieuwe bestemmingsplan kan dan bezien worden hoe in dergelijke gevallen nadere regeling kan plaatsvinden. Het niet legaliseren of als gelegaliseerd beschouwen van situaties waarover in processueel opzicht bestuursrechtelijke of andere juridische acties aanhangig zijn, is een algemeen wettelijke beginsel.

Adressanten zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen voor uw commissies voor Duurzaamheid en voor Cultuur, Kennis en Economie nader toe te lichten.

Voorts delen wij mede dat wij de toelichting inzake de prostitutieparagraaf op enkele ondergeschikte onderdelen hebben aangepast en geactualiseerd. Dit heeft geen gevolgen voor de voorschriften bij de LMV.

Wij stellen u voor de brieven met zienswijzen van adressant a. de Ondernemers Federatie Delft d.d. 3 mei 2000, ontvangen op 9 juni 2000 en aan ons college gericht, alsmede van adressant b. de heer E.P. van der List, ontvankelijk te verklaren. De daarin vervatte zienswijzen geven, behalve de eerder verwerkte aanpassingen in het ontwerp voor de LMV, geen aanleiding tot gewijzigde vaststelling van de LMV.

Onder voorbehoud van gunstig advies van de commissies voor duurzaamheid en voor cultuur, kennis en economie stellen wij u voor de Leefmilieuverordening Horeca Binnenstad vast te stellen conform het ontwerp dat wij u hierbij aanbieden.

 

Hoogachtend,

Burgmeester en wethouders van Delft,

H.M.C.M. van Oorschot ,burgemeester.

 

Roos ,secretaris

 

Stuk 114 II

00/014420

De raad der gemeente Delft,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 27 juni 2000;

overwegende dat het noodzakelijk is de ontwikkeling van de horeca in de binnenstad op een goede wijze te blijven begeleiden;

dat voorkomen moet worden dat ten gevolge van het eventueel ontstaan van een planologische leemte dan wel van een ingebruikneming van een pand zonder dat daarvoor een verbouwing moet worden uitgevoerd die vergunningplichtig is zich één of meer horecabedrijven vestigen in gebieden die daarvoor niet bedoeld zijn;

dat een leefmilieuverordening overeenkomstig de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing een goed instrument is om ongewenste ontwikkeling te voorkomen, c.q. gewenste ontwikkelingen in goede banen te leiden;

dat verder een voortzetting van het bestaande, hoofdzakelijk conserverende horecabeleid in de binnenstad voor de nabije toekomst noodzakelijk wordt geoordeeld totdat met name op grond van een nieuw voorontwerp bestemmingsplan voor de binnenstad in combinatie met een Beleidsnotitie Horeca Binnenstad besloten kan worden medewerking te verlenen aan initiatieven voor de vestiging van nieuwe horeca-onderneming;

dat de Leefmilieuverordening Horeca Binnenstad (LMV) een ontheffingsmogelijkheid voor burgemeester en wethouders bevat teneinde ontwikkelingen die passen in bovengenoemde stukken te faciliteren;

dat de LMV met ingang van 17 april 2000 voor een periode van vier weken terinzage is gelegd van welke terinzagelegging op de in de wet voorgeschreven wijze mededeling is gedaan onder vermelding van de bevoegdheid bij de raad zienswijzen kenbaar te maken;

dat van deze mogelijkheid door de Ondernemers Federatie Delft (OFD) en de heer E.P. van der List, wonende Oude Delft 155 alhier, gebruik is gemaakt;

dat de zienswijzenbrief van de OFD woordelijk gelijk is aan de zienswijzen die ten aanzien van het voorontwerp zijn ingediend en waarop in hoofdstuk V van de toelichting een beantwoording is gegeven;

dat de zienswijzenbrief van de OFD voorts aan burgemeester en wethouders is gericht in plaats van aan de raad, hetgeen zonder gevolgen behoort te blijven ten aanzien van de ontvankelijkheid, omdat de brief geacht wordt aan de raad gezonden te zijn;

dat de brief van de heer van der List in beginsel nieuwe zienswijzen bevat in aanvulling op of ter nadere adstructie van de zienswijzen gericht tegen het voorontwerp van de LMV, respectievelijk in reactie op de opmerkingen van burgemeester en wethouders naar aanleiding van die zienswijzen zoals verwerkt in hoofdstuk "V. Procedure" in de toelichting op de ontwerp-LMV;

dat adressanten in de gelegenheid zijn gesteld haar zienswijzen in de vergadering van de commissies voor Duurzaamheid en voor Cultuur, Kennis en Economie nader toe te lichten, van welke gelegenheid zij wel/geen gebruik hebben gemaakt;

dat de LMV tenslotte een verbod bevat tot het exploiteren van een seksinrichting in de binnenstad, van welk verbod onder voorwaarden ontheffing kan worden verleend;

Met inachtneming van het advies van de commissies voor Duurzaamheid en voor Kennis, Cultuur en Economie;

Gelet op het bepaalde in artikel 12 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing;

 

b e s l u i t :

De zienswijzenbrief van de Ondernemers Federatie Delft d.d. 3 mei 2000 en de zienswijzenbrief van de heer Van der List dd. 9 juni 2000 ontvankelijk te verklaren, doch geen aanleiding te vinden op grond van de daarin vervatte zienswijzen wijzigingen aan te brengen in de ontwerp Leefmilieuverordening Horeca Binnenstad;

Vast te stellen de Leefmilieuverordening Horeca Binnenstad bestaande uit een kaart RO 11 21 09 omvattende de binnenstad en voorschriften (inclusief de bijlagen stratenregisters horeca) met bijbehorende toelichting. (De kaart, de bijlagen stratenregisters en de toelichting liggen voor u ter inzage).

LEEFMILIEUVERORDENING HORECA BINNENSTAD

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begrenzingen

Deze verordening is van toepassing op het gebied gelegen binnen de begrenzing van de bij deze verordening behorende kaart.

Artikel 2 Doel van de verordening.

Deze verordening strekt tot wering van een dreigende achteruitgang van de woon- en werkomstandigheden als gevolg van horecabedrijven.

Artikel 3 Begripsbepalingen

Horeca categorie 1: een horecabedrijf met een beperkte invloed op het woon- en werkklimaat van de omgeving dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van drank en/of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

a. horeca als functiegebonden onderdeel van een museum, hotel, verenigingsgebouw, grote winkel of hiermee gelijk te stellen inrichtingen of bedrijven;

b. restaurants, lunchrooms, snackbars of hiermee gelijk te stellen inrichtingen of bedrijven, voor zover zij werken met reguliere sluitingstijden overeenkomstig de Exploitatieverordening Horeca 1998 en voor zover zij niet beschikken over een thuisbezorgservice.

Horeca categorie 2: een horecabedrijf met een (tamelijk) grote invloed op het woon- en werkklimaat van de omgeving, dat geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak in combinatie met het vertrekken van drank en/of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, waaronder in ieder geval worden verstaan:

a. horecabedrijven met vrije sluitingstijden overeenkomstig de Exploitatieverordening Horeca 1998 en/of een thuisbezorgservice;

b. discotheken, sociëteiten of hiermee gelijk te stellen inrichtingen of bedrijven;

c. Netto vloeroppervlakte:

de bedrijfsvloeroppervlakte van een horecabedrijf dat voor de bezoekers toegankelijk is met inbegrip van ingangsportalen, verbindende gangen en trappen, toiletten en een bar die zich in een voor de bezoekers toegankelijke ruimte bevindt, met dien verstande dat bergplaatsen, dienstruimten, (delen van) een bedrijfswoning en daarmee gelijk te stellen ruimten die niet voor bezoekers toegankelijk zijn, niet worden meegerekend.

 

d. Slopen: Het geheel of gedeeltelijk verwijderen van een gebouw

Prostitutie: Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.

Seksinrichting: een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden, waaronder wordt verstaan een seksbioscoop, -automatenhal, -theater, een parenclub of een prostitutiebedrijf of massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar..

Artikel 4 Legaliseringsregeling

De uitoefening van horeca die op het tijdstip van de vaststelling van deze verordening in strijd is met het daarin bepaalde mag worden voorgezet met dien verstande, dat:

a. de netto vloeroppervlakte waarop deze horeca wordt uitgeoefend niet mag worden vergroot;

b. de aard van de bedrijfsvoering gewijzigd mag worden in een andere vorm van horeca mits deze minder strijdig is met deze verordening.

Onder een bedrijf als onder 1 bedoeld wordt uitsluitend verstaan een bedrijf dat niet voorkomt op de bij deze verordening behorende Stratenregisters horeca.

 

Artikel 5 Strafbepaling

Overtreding van de verbodsbepaling in artikel 4 onder b, artikel 6 en artikel 12 wordt aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 47 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing.

 

HOOFDSTUK 2 HORECA IN DEELGEBIEDEN

Artikel 6 Algemene verbodsbepaling.

Het is verboden, behoudens het bepaalde in de artikelen 7 tot en met 11 gebouwen en open terreinen binnen het gebied waarop deze verordening van toepassing is te bebouwen, verbouwen, in gebruik te nemen of te gebruiken als horeca 1 en/of 2 bedrijf.

Artikel 7. Horeca in uitgaansgebieden.

Het bepaalde in artikel 6 is niet van toepassing op de uitoefening van een horeca categorie 1 en/of 2 bedrijf in de uitgaansgebieden die op de kaart als zodanig zijn aangegeven onder de volgende voorwaarden:

a. uitsluitend ter plaatse van de adressen als vermeld in de bij deze voorschriften behorende bijlage 2 (stratenregister horeca uitgaansgebieden) mag de bedrijfsvoering plaatsvinden;

b. de netto vloeroppervlakte per bedrijf mag niet worden vergroot.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaald in lid 1 onder a ten behoeve van een verplaatsing van een bestaand bedrijf naar een ander adres in hetzelfde uitgaansgebied of het op een andere plaats daarbinnen aanvangen van een nieuw bedrijf indien elders in dit uitgaansgebied een bedrijf definitief beëindigd wordt, met dien verstande, dat:

a. de netto vloeroppervlakte bij de verplaatsing - behoudens ontheffing conform lid 3 - niet wordt vergroot:

b. bij vestiging van een nieuw bedrijf de netto vloeroppervlakte - behoudens ontheffing conform lid 3 - niet meer bedraagt dan die van het beëindigde bedrijf.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 1 onder b en lid 2 ten behoeve van een vergroting van de netto vloeroppervlakte van een bedrijf met ten hoogste 20%;

Horeca categorie 2 mag te allen tijde worden gewijzigd in horeca categorie 1.

Artikel 8 Horeca in winkelgebieden.

 

Het bepaalde in artikel 6 is niet van toepassing op de uitoefening van een horeca categorie 1 of 2 bedrijf in de winkelgebieden die op de kaart als zodanig zijn aangegeven onder de volgende voorwaarden:

a. uitsluitend ter plaatse van de adressen als vermeld in de bij deze voorschriften behorende bijlage 3 (stratenregister horeca winkelgebieden) mag de bedrijfsvoering plaats vinden;

b. de netto vloeroppervlakte per bedrijf mag niet worden vergroot.

c. de bedrijfsvoering vindt plaats binnen de categorie zoals aangeven in het stratenregister bij het desbetreffende adres.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaald in lid 1 onder a ten behoeve van een verplaatsing van een bestaand bedrijf naar een ander adres in dezelfde winkelstraat of het op een andere plaats in die straat aanvangen van een nieuw bedrijf met dien verstande, dat:

a. de netto vloeroppervlakte bij de verplaatsing - behoudens ontheffing conform lid 3 - niet wordt vergroot;

b. bij vestiging van een nieuw bedrijf de netto vloeroppervlakte - behoudens ontheffing conform lid 3 - niet meer bedraagt dan die van de begane grond van het gebouw;

c. niet meer dan 20% van het aantal panden in een straat - de hoekpanden meegerekend - voor horecadoeleinden worden gebruikt;

d. niet meer dan 15% van de totale gevellengte van de desbetreffende straat voor horecadoeleinden wordt gebruikt.

e. de vestiging uitsluitend een bedrijf binnen categorie 1 betreft.

f. de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht wordt gevolgd.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 1 onder b en lid 2 ten behoeve van een vergroting van de netto vloeroppervlakte van een bedrijf met ten hoogste 20%;

Artikel 9. Horeca in overige gebieden.

Het bepaalde in artikel 6 is niet van toepassing de uitoefening van een horeca categorie 1 en/of 2 bedrijf buiten de uitgaans- en winkelgebieden als bedoeld in de artikelen 7 en 8 onder de volgende voorwaarden:

a. uitsluitend ter plaatse van de adressen als vermeld in de bij deze voorschriften behorende bijlage 3 (stratenregister horeca in woongebieden) mag de bedrijfsvoering plaats vinden;

b. de netto vloeroppervlakte per bedrijf mag niet worden vergroot.

c. een bedrijf in categorie 2 mag te allen tijde gewijzigd worden in categorie 1 doch een categorie 1 bedrijf mag niet in een categorie 2 bedrijf worden gewijzigd.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaald in lid 1 onder a ten behoeve van een verplaatsing van een bestaand bedrijf naar een ander adres binnen hetzelfde verzorgingsgebied dan wel de vestiging van een nieuw bedrijf binnen een verzorgingsgebied indien daarbinnen een bedrijf definitief beëindigd wordt, met dien verstande, dat:

a. de netto vloeroppervlakte bij de verplaatsing - behoudens ontheffing conform lid 3 - niet wordt vergroot;

b. bij vestiging van een nieuw bedrijf de netto vloeroppervlakte - behoudens ontheffing conform lid 3 - niet meer bedraagt dan die van de begane grond van het gebouw;

c. de vestiging uitsluitend een bedrijf binnen categorie 1 betreft.

d. de procedure als bedoeld in afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht wordt gevolgd.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid onder b ten behoeve van een vergroting van de netto vloeroppervlakte van een bedrijf met ten hoogste 20%;

 

Artikel 10 Overige horeca.

Het bepaalde in artikel 6 is niet van toepassing op de uitoefening van horeca categorie 1 of 2 als onderdeel van een hotel, mits het adres van het hotel voorkomt in het desbetreffende stratenregister.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 1 ten behoeve van een vergroting van de netto vloeroppervlakte van het aldaar bedoelde horecagedeelte met ten hoogste 20%;

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 6 voor de uitoefening van horeca als onderdeel van een grote winkel, mits:

a. de vloeroppervlakte daarvan ten minste 250m² bedraagt;

b. het netto vloeroppervlakte van het horecagedeelte niet meer dan 10% bedraagt van de totale winkelvloeroppervlakte met een maximum van 75m²;

Het bepaalde in artikel 6 is niet van toepassing op horeca als onderdeel van een museum, theater, verenigingsgebouw, bioscoop of daarmee gelijk te stellen openbaar toegankelijk gebouw, mits het adres van het desbetreffende hotel, museum, theater, verenigingsgebouw,, bioscoop of daarmee gelijk te stellen openbaar toegankelijk gebouw voorkomt op het desbetreffende stratenregister, het netto vloeroppervlak van het horecagedeelte niet meer bedraagt dan 75m² en de bedrijfsuitoefening plaats vindt binnen categorie 1.

Indien de netto vloeroppervlakte van een bestaand horecagedeelte meer bedraagt dan de maxima als genoemd in de leden 3 en 4 mag deze oppervlakte gehandhaafd blijven doch niet verder worden vergroot.

Artikel 11. Ontheffing in verband met (voor)ontwerp bestemmingsplan.

Burgmeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in de artikelen 6 tot en met 10 ten behoeve van de vestiging van één of meer horecabedrijven, dan wel de uitbreiding van een bestaand bedrijf of de verandering van de categorie-indeling van een bestaand bedrijf van 1 naar 2 indien een en ander in overeenstemming is met een (voor)ontwerp bestemmingsplan voor de binnenstad met dien verstande dat:

a. (voor)ontwerp bestemmingsplan een informatie- en inspraakfase heeft doorlopen;

b. een positief advies ten aanzien van dit onderwerp is gegeven door van één of meer (raads)commissies;

c. de vestiging van een nieuw bedrijf of het wijzigen van de categorie-indeling niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en werkmilieu.

Alvorens een ontheffing als bedoeld in lid 1 te verlenen wordt de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd.


HOOFDSTUK 3 PROSTITUTIE

Artikel 12 Verbodsbepaling

Het is verboden, behoudens het bepaalde in artikel 13, om gebouwen en open terreinen binnen het gebied waarop deze verordening van toepassing is te bebouwen, verbouwen, in gebruik te nemen of te gebruiken als seksinrichting.

Artikel 13 Ontheffing in verband met (voor)ontwerp bestemmingsplan

Burgmeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in de artikel 12 ten behoeve van de vestiging van één of meer seksinrichtingen, indien een en ander in overeenstemming is met een (voor)ontwerp bestemmingsplan, met dien verstande dat:

a. een (voor)ontwerp bestemmingsplan een informatie- en inspraakfase heeft doorlopen;

b. een positief advies ten aanzien van dit onderwerp is gegeven door één of meer (raads)commissies;

c. de vestiging van een seksinrichting niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en werkmilieu.

 

Alvorens een ontheffing als bedoeld in lid 1 te verlenen wordt de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd.

 

HOOFDSTUK 4 BEPALINGEN OMTRENT HET SLOPEN, TITEL,

INWERKINGTREDING.

Artikel 14. Administratieve bepalingen

De bepalingen omtrent de inrichting van aanvragen om sloopvergunning en de overdraagbaarheid van deze vergunningen zoals bedoeld in de Wet op de Stads- en Dorpsvernieuwing en in de gemeentelijke Bouwverordening zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15. Titel

Deze verordening kan worden aangehaald als "Leefmilieuverordening Horeca Binnenstad"

Artikel 16. Inwerkingtreding.

Deze verordening treedt in werking daags na de bekendmaking c.q. het besluit tot goedkeuring als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 29 juni 2000.

 

,burgemeester.

,secretaris.

terug naar boven