Nota - Gemeentelijke archeologie in De Lier | ||
|
Drs. Epko J. Bult Ing. D. de Bode Samenvatting Deze notitie betreft een voorstel om te komen tot een lichte gemeenschappelijke regeling aangaande de archeologische monumentenzorg tussen de gemeenten De Lier en Delft. Uitgangspunt vormt de gedachte dat beide gemeenten zo goed mogelijk het archeologische erfgoed op hun gemeentelijk grondgebied willen beheren. Daarbij wordt het Verdrag van Malta als uitgangspunt genomen. Na een toelichting over het Verdrag van Malta wordt de huidige situatie op archeologisch gebied in De Lier belicht. Vervolgens worden er maatregelen voorgesteld om te komen tot een lichte gemeenschappelijke regeling. Hierbij komen ook de financile consequenties aan de orde. In drie bijlagen wordt tenslotte een uiteenzetting gegeven over de motivatie en werkwijze van de gemeentelijke archeologie in Delft (en De Lier), een taakomschrijving zoals die zich in de praktijk van de gemeentelijk archeoloog heeft ontwikkeld, en de voorgestelde lichte gemeenschappelijke regeling. Inleiding Het archeologisch erfgoed wordt in toenemende mate bedreigd door een groeiend aantal bouwaktiviteiten, grootschalige cultuurtechnische ingrepen, infrastructurele projecten en intensivering van de landbouw. Vanuit zorg over deze ontwikkeling hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen in 1992 te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologische Erfgoed ondertekend. De wet tot goedkeuring van dit verdrag, verder aangeduid als Verdrag van Malta, is inmiddels aangenomen door het Nederlandse parlement en werd op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. Momenteel wordt er hard gewerkt aan een voorstel tot implementatie van de verdragsbepalingen in de verschillende wetgevingen, waaronder de Monumentenwet. Naar verwachting zal nog dit jaar door de staatssecretaris een wetsvoorstel tot wijzigingen van de Monumentenwet aan de Tweede Kamer worden voorgelegd. Voorlopig concentreert de staatssecretaris zich op de uitwerking van twee artikelen van het verdrag, namelijk artikel 5 dat gaat om preventief beleid gericht op het behoud van archeologische waarden in de bodem (behoud in situ) door het nemen van planologische maatregelen, en artikel 6 dat de financiering regelt voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud in de bodem niet mogelijk is (behoud ex situ). Wat dit laatste punt betreft wil de staatssecretaris het principe van de verstoorder betaalt doen gelden, wat betekent dat degene die het initiatief neemt tot een bodemverstorende aktiviteit voor de kosten dient op te draaien. Implementatie van het Verdrag van Malta Om met name deze twee artikelen te kunnen realiseren krijgt de nationale, provinciale en plaatselijke overheid overeenkomstig hun onderscheiden bevoegdheden de wettelijke zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Voor behoud in situ wordt van gemeenten verlangd dat zij in bestemmingsplannen de aanwezige archeologische terreinen opnemen en aangeven hoe zij met deze terreinen willen omgaan. Zij zijn verplicht om de materile middelen voor archeologisch noodonderzoek te doen toenemen door passende maatregelen te treffen indien deze terreinen niet behouden kunnen blijven. Dit kan door voor deze terreinen te eisen dat ze voorafgaand aan herinrichtingsplannen worden onderworpen aan de cyclus van de archeologische monumentenzorg, wat inhoud dat de kwaliteit van de vindplaats nader wordt onderzocht en dat er een afweging wordt gemaakt van behoud, opgraven of opgeven van de vindplaats. Bij voorkeur worden de totale kosten van eventuele noodzakelijk daarmee verband houdende archeologische verrichtingen gedekt door deze in de plankosten op te nemen. De uiteindelijke opgravings-, documentatie- en verslagleggingskosten kunnen het beste in de exploitatiekosten voor deze projecten worden opgenomen waardoor het verstoordersprincipe wordt gewaarborgd. De huidige situatie in De Lier Archeologie is binnen de gemeente geleidelijk een steeds grotere plaats gaan innemen. Een belangrijke rol hierin hebben in 1999 de werkzaamheden rond de archeologisch monumenten op het terrein van Gebroeders Boekesteijn BV, Burgerdijkseweg (CMA-nr.37B-017) en Maatschap Van der Meys van Schie, aan de Zijtwende (CMA-nr.37B-018) gespeeld. Daarnaast is op dit ogenblik actueel de vindplaats CMA-nr. 37B-016, beter bekend als het kasteel "Utelier" uit de 13e eeuw. Ook de werkgroep "Oud - De Lier" houdt zich bezig met het inventariseren, het op schrift stellen en bewaren van archeologische en bebouwde monumenten. Daarnaast heeft de stichting "De Timmerwerf" een belangrijke rol gespeeld voor het behoud van de oude timmerwerkplaats aan Hoofdstraat 63. Dankzij hun enthousiasmerend onderzoek en initiatief heeft de gemeente inmiddels een eigen museum in het pand aan de Hoofdstraat, waar wisselende tentoonstellingen publiek vanuit het dorp en de ruime omgeving zullen gaan trekken. De toegenomen belangstelling en verbreding van het draagvlak voor de cultuurhistorie zijn hierdoor niet ongemerkt aan het gemeentebestuur voorbij gegaan. Binnen de gemeente is een Monumentencommissie die gemeentelijke monumenten op voorstel aanwijst en verbouwingsplannen van monumenten beoordeelt. Steeds vaker wordt het gemeentelijke beleid geconfronteerd met de aanwezige archeologische resten in De Lier. In het buitengebied zijn de laatste tien jaar omvangrijke opgravingen uitgevoerd in het kader van de reconstructie van Midden-Delfland. Deze reconstructiewet loopt in 2001 af. De taken die de reconstructiecommissie de afgelopen decennia voor zijn rekening nam, komen binnenkort weer te liggen bij de gemeentes in dat gebied. Dit betekent dat de gemeente De Lier in de nabije toekomst veel vaker beslissingen zal moeten nemen over hoe ze omgaat met de archeologische terreinen op haar grondgebied. Zo zal er binnen enkele jaren vanuit de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) uit de vele archeologische vindplaatsen in deze regio een selectie worden gemaakt om vindplaatsen die daarvoor in aanmerking komen als rijksmonument te beschermen. In deze procedures zal ook van de gemeente De Lier een inbreng worden gevraagd. Onlangs is het voorontwerp bestemmingsplan "Leehove" en Molensloot Oost / west opgesteld. Daarnaast wordt in de nabije toekomst het bestemmingsplan "Landelijk gebied" geactualiseerd. De realisatie / actualisatie van de bestemmingsplannen zal de komende jaren grote veranderingen voor de inrichting van deze gebieden met zich meebrengen. Omdat deze bestemmingsplannen betrekking hebben op een gebied dat deels een hoge verwachting aan archeologische vindplaatsen op de Indicatieve Kaart Archeologische Verwachtingen (IKAW) heeft, is advisering en begeleiding op archeologisch gebied gewenst om geen onnodige vertraging op te lopen tijdens de uitvoering van de projecten. Mede gelet op het Verdrag van Malta is het van belang dat er in een vroeg stadium passende maatregelen worden genomen en archeologisch onderzoek in het uitvoerende traject wordt ingepland.
Voorgestelde maatregelen Voor de komende jaren wordt een toename verwacht aan momenten waarop beslissingen dienen te worden genomen aangaande het archeologisch erfgoed in de gemeente De Lier. De beste oplossing voor een gemeente die regelmatig met archeologie te maken krijgt, is het in dienst nemen van een gemeentelijk archeoloog. Bij een full-time aanstelling, budget en een erkend depot voor bodemvondsten kan bij de Minister van OCW een verzoek worden ingediend om graafbevoegdheid te verwerven. De omvang van De Lier en het volume aan bouwvergunningen en nieuwbouwplannen en de financile middelen zijn echter onvoldoende om een geheel zelfstandige archeologische dienst op te richten om beleid en uitvoering ter hand te nemen volgens het Verdrag van Malta. Toch is het belangrijk expertise in te kunnen schakelen op die momenten waarop dat nodig is, dan wel tijdig gewaarschuwd te worden wanneer er zich archeologische aspecten bij planontwikkelingen kunnen voordoen. De mogelijkheid bestaat om deze expertise te betrekken van de gemeentelijk archeoloog van Delft. In Delft bestaat sedert 1991 een archeologisch bureau dat beleid, vooronderzoek, uitvoerend onderzoek, documentatie en voorlichting op archeologisch gebied binnen die gemeente verricht (bijlagen 1 en 2). De gemeentelijk archeoloog heeft sedert 1994 van de Minister van Cultuur de wettelijke graafbevoegdheid verkregen om op grondgebied van de gemeente Delft zelfstandig archeologisch veldonderzoek uit te voeren. Het gemeentebestuur van Delft kan daarmee als bevoegd gezag zelfstandig beslissingen aangaande de archeologie ten aanzien van haar grondgebied te nemen. Voor de gemeente De Lier is het mogelijk om toch van de voordelen van een eigen archeologische dienst te profiteren zonder die zelf volledig te hoeven bekostigen. Dit kan door het aangaan van een zogenaamde lichte gemeenschappelijke regeling, waarin gemeente De Lier verklaart haar taken op het gebied van de archeologie voortaan samen met de gemeente Delft te gaan vervullen (bijlage 3). Hiermee kan De Lier profiteren van de reeds bestaande archeologische faciliteiten van de gemeente Delft, die door de Minister officieel zijn erkend. Na bekrachtiging van de gemeenschappelijke regeling kan de gemeente De Lier bij het Ministerie van OC&W graafbevoegdheid aanvragen. Indien De Lier ook bevoegd gezag op archeologisch gebied verwerft, worden de bij de opgravingen verworven vondsten eigendom van de gemeente. Deze kunnen dan worden gebruikt voor exposities in het plaatselijke museum "De Timmerwerf ". Het in huis hebben van eigen archeologische expertise betekend dat er korte verbindingslijnen voor informatie-uitwisseling ontstaan en er continuteit in archeologisch beleid en uitvoering ontstaat die de efficiency verhoogt, vertragingen voorkomt en een spin of kan hebben in de sfeer van voorlichting, educatie en publiciteit. Vanuit de ROB, samen met de Raad voor Cultuur de belangrijkste adviseur van de Minister, wordt een regionalisering van de archeologie gestimuleerd zodat er zo veel mogelijk op gemeentelijk niveau gebiedsdekkende archeologische monumentenzorg ontstaat. Gesprekken met de juridische afdeling van de ROB hebben uitgewezen dat zij de voorgestelde konstruktie in principe welwillend zullen beoordelen.
Financiën Om de kosten die voor Gemeente De Lier gemoeid zijn met het aangaan van de regeling met Delft, wordt voorgesteld om zo veel mogelijk de financile middelen te koppelen aan de omvang van de projecten waarop archeologische terreinen liggen. Zoals hiervoor genoemd biedt het Verdrag van Malta hiertoe handvatten. Met name de bepaling dat in de begroting van projecten een bedrag moet worden opgenomen voor archeologisch onderzoek en verslaglegging is in deze van belang. Het voorstel is dan ook om de kosten te splitsen in een basisbedrag waaruit algemene archeologische ondersteuning wordt bekostigd en een bedrag waaruit al het uitvoerende archeologisch onderzoek en de daaruit voortvloeiende documentatie bij vernietiging van het bodemarchief ten laste worden gebracht van de verstoorder volgens het principe de verstoorder betaalt. Tijdige opname in de projectkosten biedt de mogelijkheid om de kosten door te berekenen in de exploitatiekosten. Voorgesteld wordt om voor gemeentelijke projecten in De Lier, conform de door het Rijk gehanteerde financile regeling van de kosten gemoeid met noodzakelijk geworden archeologisch onderzoek te gaan hanteren door nu in de begrotingen van alle door de gemeente uit te voeren werken een bedrag op te nemen voor dit archeologische onderzoek. De hoogte van het bedrag dat nodig is voor algemene archeologische ondersteuning kan naar behoefte worden vastgesteld en is afhankelijk van het aantal bouwplannen dat moet worden beoordeeld, vondstmeldingen die worden gedaan, terreininspecties, vergaderingen die moeten worden bijgewoond, notities die geschreven moeten worden, voorlichting aan scholen, publiek etc, het voeren van correspondentie en het bijhouden van de documentatie en depotbeheer (zie bijlage 2 ). Omdat vele van deze activiteiten versnipperd over het gehele jaar worden uitgevoerd, is het praktisch om voor de uitoefening van deze taken een maximaal aantal te besteden uren in de begroting op te nemen die per jaar aan algemene archeologische ondersteuning besteed mogen worden. Het voorstel van de gemeente Delft is om in het contract op te nemen dat er voor zeven dagen per jaar archeologische expertise wordt ingehuurd. Eventuele overstijgingen van deze tijd zijn voor het risico van de gemeente Delft. Mocht blijken dat het aantal uren jaarlijks structureel wordt overschreden, dan zal dit aantal dagen opnieuw moeten worden bepaald. Laatstgenoemde regeling schept voor beide gemeenten op financieel gebied voor de langere termijn helderheid en ook bij de beoordeling voor de graafbevoegdheid wordt door de Minister gelet op het structurele karakter van de inspanningen op archeologisch gebied. Het uurtarief dat de gemeente Delft in rekening brengt is gebaseerd op de zogenaamde DAR-tarieven van de rijksoverheid en bedraagt momenteel 113,- excl. BTW. Een andere mogelijkheid is om een contract voor minder dagen af te spreken. In dat geval zullen de kosten dan achteraf tot het afgesproken maximum worden gedeclareerd. Voor het verplichte depot voor bodemvondsten kan zo veel mogelijk in gebruik worden gemaakt van de beschikbare ruimte in het museum "De Timmerwerf ". Mochten er ruimteproblemen bestaan, dan kan er stellingruimte worden gehuurd bij de archeologische werkruimte te Delft 20,- per strekkende meter. Een groot deel van deze kosten is mogelijk te verschrijven in projectkosten. Voorbereidend, begeleidend en uitvoerend archeologisch onderzoek dient zo veel mogelijk tot de projectkosten te worden gerekend. De kosten hiervoor zijn afhankelijk van de verwachte mate van onderzoek dat nodig is en kan variren van nihil tot tienduizenden guldens. Grote delen van De Lier, waaronder delen van de Hoefpolder en de oude Lierpolder hebben een hoge verwachting aan archeologische sporen op de IKAW. Dit betekent dat al gauw dat er zon twee tot vijf vindplaatsen per 50 ha verwacht kunnen worden. Door het veldwerk gefaseerd uit te voeren (zie bijlage 1) waarbij eerst een grootschalig en grofmazig Aanvullende Archeologische Inventarisatie (AAI) wordt verricht om vindplaatsen op te sporen, gevolgd door Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO) dat zich richt op het bepalen van de begrenzingen en de kwaliteit van de vindplaatsen, kan het veldonderzoek per onderzoeksfase worden begroot door maatwerk toe te passen. Als grove richtlijn voor een AAI kan een oppervlaktekartering per 50 ha worden geschat op ca 3000,- en een karterend booronderzoek op ca 35.000,-. Voor terreinen waarop vondsten zijn aangetoond kan voor een AAO een gedetailleerder booronderzoek nodig zijn dat afhankelijk van de grootte ca 6000,- tot 10.000,- kost (ca 3000,- per ha) . Vaak is het graven van proefsleuven efficinter en nauwelijks meer per hectare. Ook zijn combinaties van onderdelen van de AAI en AAO te maken. Op basis van dit onderzoek kan een uitspraak worden gedaan over de kwaliteit en de omvang van de vindplaats, waarop een beoordeling kan worden gebaseerd met betrekking tot behoud, opgraving of afvoeren. Opgravingskosten hangen sterk af van de soort en omvang van de vindplaats, complicaties als stratigrafie, conserveringsomstandigheden etc. Van deze kosten is pas een goed beeld te geven na het uitvoeren van de AAO. Vervolgtraject Indien het voorstel tot het aangaan van een lichte gemeenschappelijke regeling wordt overgenomen, is het volgende traject af te leggen:
Bijlage 1: motivatie en werkwijze gemeentelijke archeologie. Het gemeentelijk archeologisch beleid dient erop gericht te zijn om het archeologische erfdeel zo goed mogelijk te beheren. Uitgangspunt vormt het streven de archeologische waarden zo veel mogelijk in de bodem te handhaven. Dit klinkt paradoxaal, maar het is noodzakelijk om het bodemarchief, dat een onderdeel is van ons culturele erfgoed, voor toekomstige generaties te bewaren. Door het hoge tempo waarin vernietigende ingrepen in het bodemarchief plaats vinden tijdens nieuwbouw, natuurbouw en de aanleg van infrastructurele werken, wordt het archeologisch erfgoed dat nog in zijn oorspronkelijke context bewaard is gebleven schaars. Voor Nederland heeft men berekend dat er sedert de Tweede Wereldoorlog inmiddels ruim dertig procent van de archeologische terreinen buiten de toenmalige bebouwde kom zijn verdwenen. Voor binnen de bebouwde kom geldt dat er ruim twintig procent van de archeologische waarden (vaak ongedocumenteerd) is verdwenen. Elke generatie heeft het recht om zijn geschiedenis te (her)schrijven en doet dat ook. Interpretaties over gebeurtenissen veranderen doordat ze door een andere bril worden bezien. Dit geldt ook voor de interpretaties die aan de archeologische vondsten worden gegeven. Bovendien neemt het scala aan technieken en inzichten op het gebied van onderzoeksmethoden sterk toe, waardoor toekomstig archeologisch onderzoek ongetwijfeld nog meer bruikbare gegevens zal kunnen opleveren dan nu het geval is. Het al dan niet gedocumenteerd vernietigen van het archeologische erfgoed betekent dat we op termijn toekomstige generaties de mogelijkheid zouden ontnemen om hun geschiedenis te (her)onderzoeken. Dit legt een grote verantwoordelijkheid op de schouders van deze generatie, die meer dan ooit het bodemarchief aantast. Het gemeentelijk archeologisch beheer is veelal een cyclisch proces (zie schema). Idealiter vangt deze cyclus aan bij het inventariseren van bekende vindplaatsen en historische structuren. Deze worden geprojecteerd op een kaart waarop de geologische ondergrond is weergegeven en het stratenplan, de archeologische vindplaatsenkaart. Uit de relatie tussen de bodemgesteldheid en de archeologische vindplaatsen kan een indicatieve archeologische waardenkaart worden opgesteld, waarop archeologisch waardevolle terreinen zijn aangegeven en terreinen waarvoor een hoge verwachting aan archeologische vindplaatsen bestaat. Nieuwe bouwlocaties die een potentile bedreiging voor het bodemarchief vormen, worden met deze kaart vergeleken. Op basis van deze vergelijking kan een inschatting worden gemaakt wat het effect is van de nieuwbouw op de te verwachten archeologische waarden. Deze consequenties vertalen zich in aanbevelingen welke een overzicht geven van het af te leggen vervolgtraject. Buiten de bebouwde kom zal er bij een hoge verwachtingswaarde aan archeologische vondsten een gebiedsgerichte inventarisatie worden uitgevoerd. Dit gebeurt door middel van een zogenaamde Aanvullend Archeologische Inventarisatie (AAI) dat bestaat uit een veldkartering waarbij het oppervlak van de toekomstige bouwlocatie wordt belopen om de aanwezigheid van archeologische sporen te traceren. Hiervoor kunnen ook grondboringen nodig zijn indien de vindplaatsen dieper onder het oppervlak worden verwacht. Een verdere verfijning van het onderzoek kan in een volgende stap worden uitgevoerd. In zo'n Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO) wordt door middel van grondboringen en of proefsleuven wordt de mate van gaafheid van de vindplaatsen, de diepteligging en de uitgestrektheid van de vindplaatsen vastgesteld. De opgespoorde vindplaatsen worden vervolgens gewaardeerd op gaafheid, zeldzaamheid, zichtbaarheid en de relatie die de vindplaats heeft tot het landschap en de omringende cultuurhistorische objecten. Indien de gebiedsgerichte inventarisatie wordt uitgevoerd in het kader van een nieuw op te stellen bestemmingsplan, worden de meest waardevolle terreinen als "terrein met oudheidkundige betekenis" op de plankaart vermeld. Dit is een eerste stap om te komen tot een langdurig behoud in situ van het archeologisch erfgoed. Het biedt de mogelijkheid om in het vervolgtraject beheersmaatregelen ter bescherming van het terrein te nemen, de eventuele zichtbaarheid van het archeologisch object te verbeteren en het terrein aan te wijzen als een beschermd (gemeentelijk of rijks)monument. Als de gebiedsgerichte inventarisatie wordt verricht in het kader van bouwplannen die binnen een reeds bestaand bestemmingsplan worden gerealiseerd, is behoud in situ slechts mogelijk door de archeologische waarden te betrekken bij de inrichtingsplannen. Vaak is dit niet meer mogelijk of resulteert in het beperkt houden van de schade. Binnen de bebouwde kom is het vrijwel onmogelijk om archeologisch waardevolle terreinen als zodanig te beschermen. De economische druk op de grond is daarvoor te hoog. Behoud in situ is slechts mogelijk door mee te liften met het behoud van monumentale panden die op de lijst van wettelijk beschermde (gemeentelijke) monumenten zijn geplaatst. Een ander probleem is dat binnen de bebouwde kom de mogelijkheden ontbreken om een veldkartering uit te voeren, daar de erven veelal bebouwd zijn. De inventarisatie van waardevolle middeleeuwse terreinen is daarom voornamelijk afhankelijk van historisch bronnenmateriaal. Wat resteert is het plegen van documentatie voorafgaand aan of tijdens de vernietiging van het bodemarchief. In deze situaties kan hooguit worden geprobeerd om bijvoorbeeld oude muren in de nieuwbouwplannen te integreren en ze op die wijze te behouden. Een goed voorbeeld hiervan is de inpassing van de funderingen van de Kenenburg in een parkaanleg in de dorpskern van Schipluiden. Indien behoud van het archeologische erfgoed in situ niet mogelijk is, wordt de tweede weg bewandeld: behoud ex situ. Dit betekent dat de archeologische waarden veilig gesteld worden door ze te documenteren voordat ze voorgoed vernietigd worden. Deze weg kan het beste omschreven worden als begeleide euthanasie. Met architecten, projectleiders, projectontwikkelaars en aannemers worden werkafspraken gemaakt over de uit te voeren opgraving. Een nauwe werkafstemming over het inpassen van het onderzoek in het bouwproces is daarbij een voorwaarde om onacceptabele vertragingen te voorkomen. Opgravingen worden door de sectie AMA uitsluitend verricht als behoud in situ niet langer mogelijk, zodat het archeologisch veldwerk in De Lier onlosmakelijk gekoppeld is aan de uitvoering van sloopwerk, bodemsanering of bouwrijp maken. Tijdens de opgraving worden de archeologische structuren in kaart gebracht, gefotografeerd en beschreven. De locaties van archeologische vondsten worden op de veldtekeningen geregistreerd en de vondsten geborgen. Deze vondsten worden nadien gereinigd, beschreven en zo nodig geconserveerd, getekend, gefotografeerd en gerestaureerd. Daarna volgt archivering in het bodemdepot. De veldtekeningen worden gecontroleerd, genkt en zo nodig verkleind en met andere tekeningen geassembleerd. De fotos en dias worden beschreven en met de tekeningen gearchiveerd. Vervolgens wordt de gehele administratie in de computer ingevoerd waardoor de gegevens voor analyse toegankelijk worden. De verzamelde gegevens worden in het vervolgtraject geanalyseerd en openbaar gemaakt door middel van tentoonstellingen, lezingen, voorlichting en publikaties. De analyse is er vooral op gericht om antwoord te geven op de geformuleerde onderzoeksthema s van het archeologisch onderzoek in De Lier. Het openbaar maken van de gegevens heeft tot doel de bevolking kennis te laten nemen van het eigen archeologisch erfgoed waardoor het cultuurhistorisch besef wordt vergroot. Dit verbreedt het draagvlak voor de archeologie, waardoor ook het begrip en daarmee de mogelijkheden voor behoud in situ worden vergroot. Verder dienen de conclusies bij te dragen aan de kennis over het selectieproces van de andere archeologische vindplaatsen in De Lier.
Bijlage 2: taakomschrijving gemeentelijk archeoloog van De Lier. Doel Het beheren en in geval van noodzakelijke verstoring zo goed mogelijk documenteren d.m.v. opgravingen en onderzoek van archeologische structuren en vondsten binnen de gemeente De Lier. Beleidstaken
Uitvoerend archeologisch onderzoek
Documentatie
Voorlichting, educatie en publiciteit
NB: Met een · is aangegeven welke taken tot het basispakket worden gerekend, de overige taken die tot de projectkosten worden gerekend, worden door het -teken vooraf gegaan. Bijlage 3: lichte gemeenschappelijke regeling. (concept) De gemeenteraad, het College van burgemeester en wethouders en de burgemeester van de gemeente Delft; gelet op het advies van de commissie Welzijn; gelet op het bepaalde in de Gemeentewet, de Wet gemeenschappelijke regelingen, alsmede de Monumentenwet 1988; overwegende dat het wenselijk is dat de gemeente De Lier, gelet op het kunnen verkrijgen van een vergunning voor het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 39 van de Monumentenwet 1988 samenwerkt met de gemeente Delft op het gebied van archeologisch onderzoek en het hebben van een depot voor het onderbrengen van vondsten uit opgravingen;
b e s l u i t e n : vast te stellen de navolgende: Gemeenschappelijke regeling archeologie De Lier. Artikel 1. Doel van de regeling. De Gemeenschappelijke regeling heeft tot doel samenwerking tussen de gemeenten De Lier en Delft op het punt van archeologie van de gemeente De Lier. Artikel 2. Taken van de deelnemers. lid 1. Het gemeentebestuur van De Lier draagt zorg voor het navolgende:
lid 2. Het gemeentebestuur van Delft draagt zorg voor het navolgende:
b. de archeoloog zal voor de duur van gemiddeld 7 dagen per jaar de volgende taken op archeologisch gebied voor de gemeente De Lier vervullen: Beleidstaken
Documentatie
Voorlichting, educatie en publiciteit
c. het kunnen voorzien in depotruimte, indien de
gemeente De Lier daarin zelf niet of onvoldoende blijkt te kunnen voorzien. Artikel 3. Financiën. lid 1. Het gemeentebestuur van De Lier betaalt voor de archeoloog aan het gemeentebestuur van Delft een vast bedrag van F 6.520,- exclusief B.T.W. per jaar voor de uitvoering van de werkzaamheden die zijn genoemd in Artikel 2, lid 2 sub b. Dit bedrag wordt jaarlijks proportioneel verhoogd aan de hand van de toepasselijke salarisverhoging voor gemeenteambtenaren. lid 2. Het gemeentebestuur van De Lier betaalt aan het gemeentebestuur van Delft voor opgravingen projectkosten die gerelateerd zijn aan de aard en de omvang van de te verrichten werkzaamheden. lid 3. De in het vorige lid genoemde projectkosten worden per project nader overeengekomen.
Vóór 1 mei van elk jaar gedurende de looptijd van deze regeling, wordt het gemeentebestuur van De Lier door het gemeentebestuur van Delft geinformeerd over de uitvoering van deze regeling. Artikel 5. Wijziging en opheffing lid 1. Deze regeling kan worden gewijzigd dan wel opgeheven na een daartoe strekkend besluit van de raden, de colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters van de deelnemende gemeenten, ieder voor zover het hun eigen verantwoordelijkheid betreft. Een voorstel tot wijziging kan door elk der deelnemende gemeenten afzonderlijk worden gedaan. lid 2. De wijziging of opheffing treedt in werking op de dag, volgend op die van opname van de betreffende besluiten in het register als bedoeld in artikel 27, tweede lid van de Wet gemeenschappelijke regelingen, tenzij een later tijdstip is bepaald. lid 3. Wanneer de deelnemende gemeenten besluiten tot opheffing van de regeling, zal in onderling overleg bezien worden of er sprake is van daaruit voortvloeiende kosten en, zo ja, hoe deze kosten over de deelnemende gemeenten verdeeld moeten worden. Artikel 6. Toezending en publicatie. lid 1. Het gemeentebestuur van Delft zendt deze regeling en besluiten tot wijziging en opheffing aan gedeputeerde staten van Zuid-Holland. lid 2. De besturen van de deelnemende gemeenten dragen op de gebruikelijke wijze, overeenkomstig het bepaalde in artikel 26, tweede lid van de Wet gemeenschappelijke regelingen, zorg voor de bekendmaking van de inwerkingtreding van de regeling of van besluiten tot wijziging, opheffing, toetreding en uittreding. Artikel 7. Slotbepalingen. lid 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag, volgend op die van opneming in het register als bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen en wordt aangegaan voor onbepaalde tijd. lid 2. Deze regeling kan worden aangehaald als: Gemeenschappelijke regeling archeologie De Lier.
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Delft in zijn openbare vergadering van . 2000. de voorzitter,
de secretaris,
|
|
![]() |
![]() |