30 augustus 2001

Nota - wijzigingen Wet op de Ruimtelijke Ordening
 


naar agenda

 

Aan de gemeenteraad

Maart 2000

Op 3 april 2000 treedt in werking de wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Deze wijziging heeft betrekking op meerdere onderdelen van de wet maar de verandering van artikel 19 WRO is voor de gemeente het meest ingrijpend. Artikel 19 WRO regelt vrijstellingen van voorschriften van bestemmingsplannen ten behoeve van bouwplannen en gebruikswijzigingen.

In deel A van deze nota wordt een korte opsomming gegeven van de meest relevante wijzigingen en een samenvatting de gevolgen daarvan voor de gemeente Delft.

In deel B van de nota zijn de opgesomde gevolgen nader uitgewerkt.

 

Deel A

In de huidige regelgeving is vrijstelling voor grotere bouwplannen geregeld in artikel 19 WRO en voor kleinere bouwplannen in artikel 18A WRO. In de nieuwe regelgeving zijn beide vrijstellingen in artikel 19 opgenomen.

Het nieuwe artikel 19 kent vier artikelleden. In lid 1 wordt de zelfstandige projectprocedure geregeld, in lid 2 de door de provincie aangewezen projectprocedure, in lid 3 is een eenvoudige vrijstelling opgenomen voor kleinere bouwwerken (de zogenoemde kruimelregeling) en lid 4 tenslotte is min of meer een continuering van het bestaande artikel 19 waaraan wel de verplichting tot een ruimtelijke onderbouwing is toegevoegd.

Naar verwachting zullen jaarlijks circa 12 procedures ex artikel 19 lid 1 of artikel 19 lid 4 worden gevolgd.

 

Artikel 19 bestaand

Artikel 19 nieuw

   

vooruitlopend op nieuw bp

koppeling nieuw bp losgelaten

 

artikel 19 bestaand

4 vrijstellingsmogelijkheden

1. zelfstandige projectprocedure

voorwaarden: voorbereidingsbesluit

voorwaarden: vigerend bp < 10 jr

verklaring GS

verklaring GS

urgentie belangenafweging

goede ruimt. onderb.

procedure: totaal 6 tot 9 mnd

2 wkn terinzage

procedure: totaal 7 tot 9 mnd

extra inspraak

bedenkingen

hoorzitting

4 wkn ter inzage

zienswijzen

bevoegdheid: B&W tenzij

bevoegdheid: raad, tenzij delegatie

   
 

2. aangewezen projectprocedure

   
 

voorwaarde: goede ruimt. onderb.

 

procedure: totaal 5 tot 7 mnd

 

geen extra inspraak

 

wel ter inzage

 

bevoegdheid: B&W

artikel 18a WRO bestaand

3. kruimelregeling

voorwaarde: art 2 Bmb

voorwaarde: art 20 Bro (ruimer)

procedure: 3 tot 5 mnd

procedure: 3 tot 5 mnd

ter inzage

geen extra inspraak

bevoegdheid: B&W

wel ter inzage

 

bevoegdheid: B&W

 

 

 

4. oude regeling

 

voorwaarden: VBB

ruimt.onderb

verklaring GS

 

bevoegdheid: raad

Het meest kenmerkend van de wijziging is dat de koppeling tussen de vrijstelling en het toekomstig bestemmingsplan wordt losgelaten. De vrijstellingen staan als het ware op zichzelf en moeten, nu de koppeling met een toekomstig planologisch kader ontbreekt, zelf gemotiveerd worden met een "goede ruimtelijke onderbouwing" (een planologisch kader).

Omdat het vaststellen van planologische kaders een bevoegdheid is van de gemeenteraad is ook de bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling ex artikel 19 lid 1 en lid 4 aan de raad toegekend. De wet opent nadrukkelijk de mogelijkheid deze bevoegdheid aan B&W te delegeren.

Gelet op de vergaderfrequentie van de raad, de geringe proceduretijd en de ervaring in de bestaande situatie wordt voorgesteld van deze mogelijkheid gebruik te maken en aldus de bevoegdheid tot verlenen van vrijstelling ex artikel 19 lid 1 en 4 WRO te delegeren aan B&W.

Een bestemmingsplan kent een in de wet vastgelegd traject van inspraakmomenten. Een ruimtelijke onderbouwing is een planologisch plan net als een bestemmingsplan. In de wetswijziging is daarom opgenomen dat in de gemeentelijke inspraakverordening de verplichting tot inspraak bij het volgen van artikel 19 lid 1 procedures moet worden opgenomen. De inspraakverordening van de gemeente Delft moet op dit punt worden aangepast.

Nieuw in de vrijstellingsprocedure is de vereiste van "een goede ruimtelijke onderbouwing". Hoe omvangrijker het bouwplan waarvoor vrijstelling wordt verleend, hoe steviger de ruimtelijke onderbouwing moet zijn die aan het verlenen van de vrijstelling ten grondslag wordt gelegd. Ambtelijk wordt voorgesteld om voor een periode van één jaar de tot nu toe gebruikte nota’s van randvoorwaarden en uitgangspunten te vervangen door ontwikkelingsplannen. Deze plannen kennen eenzelfde opbouw als bestemmingsplannen. Zij zijn echter globaler van opzet maar bevatten wel objectieve begrenzingen. Voordeel is dat een dergelijke planvorm een goed instrument lijkt om ontwikkelingen ruimtelijke te sturen en dat het na het indienen van een concreet bouwplan eenvoudig kan worden aangepast tot een ruimtelijke onderbouwing.

Samenvattend heeft de wijziging van artikel 19 WRO voor het gemeente de volgende gevolgen:

  1. De bevoegdheid tot verlenen van vrijstelling ex artikel 19 lid 1 en 4 WRO gaat van B&W naar de gemeenteraad.
  2. Artikel 19 lid 1, 2 en 4 moeten voorzien worden van een goede ruimtelijke onderbouwing.
  3. De inspraakverordening wordt ook van toepassing op artikel 19 lid 1.
  4. De wettelijke termijnen worden iets korter.
  5. Alle verleende vrijstellingen moeten geregistreerd worden bij de betreffende bestemmingsplannen.
  6. De voorbereidingsbesluiten worden vatbaar voor bezwaar en beroep.

Deel B

In het onderstaande wordt de wijziging van de WRO en de belangrijkste gevolgen van die wijziging voor de gemeente als volgt in kaart gebracht:

  1. Beschrijving bestaande regelgeving
  2. Beschrijving artikel 19 WRO-nieuw
  3. Overzicht jaarlijks aantal vrijstellingen ex artikel 19 WRO
  4. Opsomming veranderingen ten opzichte van bestaande situatie


1. Beschrijving bestaande regelgeving

De huidige artikel 19 WRO maakt het mogelijk om vooruitlopend op een nog op te stellen nieuw bestemmingsplan, vrijstelling te verlenen van voorschriften van een vigerend bestemmingsplan. Via artikel 19 WRO kan geanticipeerd worden op een nieuw bestemmingsplan. Vandaar de term: anticipatieprocedure.

Voorwaarden:

  • er moet een voorbereidingsbesluit gelden
  • Gedeputeerde Staten moeten een verklaring van geen bezwaar hebben afgegeven
  • realisatie van het bouwplan moet zo urgent zijn dat niet gewacht kan worden totdat de volledige bestemmingsplanprocedure is doorlopen
  • er mogen geen overwegende (planologische) bezwaren bestaan

Bevoegd orgaan:

B&W, tenzij een vijfde deel van de leden van de gemeenteraad binnen vier weken na een concrete aanvraag om vrijstelling te kennen heeft gegeven de bevoegdheid naar zich toe te trekken

In de praktijk bleek dat het voorbereidingsbesluit zelden werd gevolgd door een nieuw bestemmingsplan. Er werd met andere worden zelden daadwerkelijk geanticipeerd op een nieuw bestemmingsplan. De anticipatieprocedure wordt daarom ook wel: "de grote leugen" genoemd.

In de nieuwe artikel 19 WRO procedure is aansluiting gezocht bij de bestaande praktijk. De koppeling tussen een nieuw bestemmingsplan en artikel 19 WRO is losgelaten. Artikel 19 WRO (althans het eerste lid van dat artikel) is een zelfstandige projectprocedure geworden.


2. Beschrijving artikel 19 WRO nieuw

Het nieuwe artikel 19 WRO kent vier artikelleden. In lid 1 wordt de zelfstandige projectprocedure geregeld, in lid 2 de door de provincie aangewezen projectprocedure, in lid 3 is een eenvoudige vrijstelling opgenomen voor kleinere bouwwerken (de zogenoemde kruimelregeling) en lid 4 tenslotte is min of meer een continuering van het bestaande artikel 19 waaraan wel de verplichting tot een ruimtelijke onderbouwing is toegevoegd.

artikel 19 lid 1: de zelfstandige projectprocedure:

Ten behoeve van realisering van een project kan vrijstelling worden verleend van voorschriften van het vigerende bestemmingsplan.

De term "project" is niet nader gedefinieerd. Net als dat thans geldt voor bestemmingsplannen is het aan de gemeente invulling te geven aan het begrip "project". Projecten kunnen bijvoorbeeld zijn: het bouwen van een enkele woning maar ook het bouwen van een forse woonwijk.

Voorwaarden: - het vigerende bestemmingsplan mag niet ouder zijn dan 10 jaar (of het bestemmingsplan is tussen de 10 en 20 jaar oud en GS hebben vrijstelling verleend van de plicht tot herziening):

  • GS moeten een verklaring van geen bezwaar afgeven;
  • de vrijstelling moet gemotiveerd zijn met een "goede ruimtelijke onderbouwing".

Procedure: - inspraak (volgens de gemeentelijke inspraakprocedure) is op grond van de WRO verplicht gesteld;

  • openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing (het voornemen tot verlenen van vrijstelling moet gepubliceerd en ter inzage worden gelegd met de mogelijkheid van het indienen van zienswijzen.

Bevoegd orgaan: de raad (delegatie mogelijk, zie hoofdstuk 4.1)

NB een voorbereidingsbesluit is niet nodig, ook hoeft geen sprake te zijn van urgentie.

 

Artikel 19 lid 2: de aangewezen projectprocedure.

In door GS aangewezen gevallen kan vrijstelling van het bestemmingsplan worden verleend zonder dat GS een verklaring van geen bezwaar hoeft af te geven. GS geeft als het ware vooraf een verklaring van geen bezwaar.

GS van Zuid Holland hebben nog geen besluit genomen over de categorie bouwaanvragen waarvoor zij een algemene verklaring van geen bezwaar afgeven.

Voorwaarde:- de vrijstelling moet gemotiveerd worden met een "een goede ruimtelijke onderbouwing"

Procedure: - de openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing (het voornemen tot verlenen van vrijstelling moet gepubliceerd worden en ter inzage worden gelegd met de mogelijkheid van het indienen van zienswijzen).

Bevoegd orgaan: B&W

NB geen voorbereidingsbesluit, geen urgentie en geen verklaring van geen bezwaar voor die specifieke situatie nodig.

 

Artikel 19 lid 3: algemene vrijstellingsregeling

Dit artikellid ziet toe op vervanging van het bestaande artikel 18a WRO, ofwel de "kruimelregeling". Het betreft een vrijstellingsmogelijkheid van voorschriften van het vigerende bestemmingsplan voor bouwplannen van geringe omvang. De bouwwerken die onder deze regeling vallen zijn opgenomen in artikel 20 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Artikel 20 Bro voorziet in een aanmerkelijke verruiming van bestaande regeling. Het betreft bijvoorbeeld uitbreiding van of een bijgebouw bij woongebouwen in de bebouwde kom mits het aantal woningen gelijk blijft.

De regeling ziet ook toe op gebouwen ten behoeve van openbaar nut, wegverkeer en openbaar vervoer.

Het merendeel van de artikel 19 WRO-procedures volgens het bestaande recht kan in het nieuwe recht onder artikel 19 lid 3 onder gebracht worden.

De procedure die voor het verlenen van vrijstellingen ex artikel 19 lid 3 moet worden gevolgd is aanzienlijk eenvoudiger dan de procedure voor de andere artikelleden. Er is geen verklaring van geen bezwaar nodig en de in inspraakverordening is niet van toepassing.

Voorwaarde:- moet gaan om aanvragen beschreven in artikel 20 Bro

Procedure: - Algemene wet bestuursrecht is van toepassing (het voornemen tot verlenen van vrijstelling moet gepubliceerd worden en ter inzage worden gelegd met de mogelijkheid van het indienen van zienswijzen).

Bevoegd orgaan: B&W

artikel 19 lid 4: de oude vrijstellingsregeling

Dit is een vrijstellingsmogelijkheid voor die locaties waar een bestemmingsplan vigeert dat ouder is dan 10 jaar. Voor deze locaties blijft een voorbereidingsbesluit noodzakelijk. Bovendien is op grond van de nieuwe wetgeving een goede ruimtelijke onderbouwing vereist.

Voorwaarden: - voor het gebied moet een voorbereidingsbesluit gelden;

GS moeten een verklaring van geen bezwaar afgeven;

de vrijstelling moet gemotiveerd met een "goede ruimtelijke onderbouwing".

Procedure: - openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet

bestuursrecht is van toepassing (het voornemen tot verlenen van vrijstelling

moet gepubliceerd worden en ter inzage worden gelegd met de mogelijkheid

van het indienen van zienswijzen

Bevoegd orgaan: de raad (delegatie mogelijk)

 

3. Overzicht aantal vrijstellingen ex art 18a en art19 WRO per jaar:

In de gewijzigde artikel 19 WRO is de zelfstandige projectprocedure geïntroduceerd. Voorts zijn opgenomen de vrijstellingen die vroeger vielen onder de regeling van artikel 18a WRO (de kruimelregeling) en de oude artikel 19 WRO.

In het onderstaande is een inventarisatie opgenomen van het aantal vrijstellingen dat binnen de gemeente Delft de afgelopen twee jaar op basis van de artikelen 18a en 19 WRO zijn verleend. Vrijstellingen van artikel 19 WRO bestaand zijn opgesplitst in vrijstellingen voor kleinere projecten die onder de nieuwe regeling zouden vallen onder artikel 19 lid 3 WRO en vrijstellingen voor grotere projecten die niet onder de kruimelregeling vallen.

jaar

verl.vrijstellingen

splitsing naar omvang

nieuwe regeling

1998

13 art 18a WRO

 

art 19 lid 3

 

32 art 19 WRO

19 kleinere projecten

art 19 lid 3

   

12 grote projecten

art 19 lid 1 of 4

1999

11 art 18a WRO

 

art 19 lid 3

 

39 art 19 WRO

28 kleinere projecten

art 19 lid 3

   

11 grote projecten

art 19 lid 1 of 4

Uit het schema wordt duidelijk dat het merendeel van de oude artikel 19 procedures nu zijn ondergebracht onder artikel 19 lid 3. Dit betekent een lichtere en kortere procedure. Tevens wordt duidelijk dat zich per jaar circa 12 maal een zogenoemde projectprocedure aandient.


4. Opsomming veranderingen ten opzichte van bestaande situatie.

4.1 Bevoegdheid gaat naar gemeenteraad

Het verlenen van vrijstelling ex artikel 19 lid 1 en lid 4 wordt een bevoegdheid van de gemeenteraad en niet langer van B&W.

De raad kan echter die bevoegdheid delegeren aan B&W.

In de oude regeling lag de bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling bij B&W. De raad kon de bevoegdheid naar zich toehalen indien een vijfde van de leden van de raad de wens daartoe te kennen gaf.

Gedurende de afgelopen jaren is slechts een enkele keer van die mogelijkheid gebruik gemaakt. In de overgrote meerderheid van de gevallen bleek dat het college als dagelijks bestuur van de gemeente de aanvragen om vrijstelling zorgvuldig kan afhandelen. Bij ieder bouwplan bestaat immers steeds de mogelijkheid om de raadscommissie Duurzaamheid te consulteren.

Delegatie maakt het mogelijk om goed met de wettelijk bepaalde termijnen voor de behandeling van de aanvraag om bedoelde vrijstelling om te gaan, ook gedurende het zomerreces. Daarmee kan voorkomen worden dat extra procedures gevoerd worden over fictieve weigeringen, die ontstaan door een overschrijding van een termijn van orde.

De mogelijkheid van het opnemen van voorwaarden in het delegatiebesluit is onderzocht. Gedacht is aan het opnemen van een voorwaarde waarmee de wens van één-vijfde van de leden van de raad tot het beslissen door de raad op een concrete aanvraag om vrijstelling gehonoreerd zou kunnen worden [Dit is de mogelijkheid die het huidige artikel 19, derde lid, kent]. Geconcludeerd moet echter worden dat een dergelijke voorwaarde niet mogelijk is. Artikel 10:17 Algemene wet bestuursrecht bepaalt: "Het bestuursorgaan kan de gedelegeerde bevoegdheid niet meer zelf uitoefenen". En dat zou het geval zijn, indien één-vijfde van de leden van de raad via hun wens daartoe de beslissing op een concrete aanvraag naar de raad toe haalt. Er is dan als het ware sprake van terughalen en weer zelf uitoefenen van de gedelegeerde bevoegdheid.

Nu van delegatie onder voorwaarde zoals hierboven geschetst geen sprake kan zijn resteert de keus tussen niet delegeren en volledig delegeren.

Gelet op ervaringen van de afgelopen jaren en de in de wet gestelde termijnen wordt voorgesteld de bevoegdheid van de raad inzake artikel 19 lid 1 en lid 4 procedures volledig te delegeren aan het college van B&W.

 

4.2 Goede ruimtelijke onderbouwing

De vrijstellingen ex artikel 19 lid 1, lid 2 en lid 4 WRO moeten voorzien worden van een "goede ruimtelijke onderbouwing".

De goede ruimtelijke onderbouwing is nodig als motivering van de vrijstelling. Is een vrijstelling onvoldoende gemotiveerd (ontbreekt dus een draagkrachtige grondslag) dan zal GS geen verklaring van geen bezwaar afgeven en is derhalve het verlenen van vrijstelling niet mogelijk.

Ook al geeft GS een verklaring van geen bezwaar blijft bij onvoldoende motivering steeds een reëel risico aanwezig dat vrijstelling sneuvelt bij de rechter.

Momenteel is de artikel 19 WRO procedure een anticipatieprocedure: er

wordt geanticipeerd op een toekomstig planologisch kader.

Nu de koppeling met het bestemmingsplan wordt losgelaten schrijft de wet voor dat het besluit tot verlenen van vrijstelling zelf gebaseerd is op een planologisch kader.

Een goede ruimtelijke onderbouwing is een nieuw figuur in de ruimtelijke ordening. Aan welke criteria die figuur moet voldoen wordt in de wet zelf niet geregeld. Uit de memorie van toelichting bij de wet en uit diverse bijdragen in vakliteratuur tekent zich wel een beeld af.

Als elementen van een goede ruimtelijke onderbouwing worden genoemd:

  • structuurplan
  • structuurschets of visie ( NB Ontwikkelingsvisie)
  • ontwerp-bestemmingsplan
  • sectorale beleidsnota’s met ruimtelijke relevantie
  • vastgestelde ruimtelijke uitgangspunten

In ieder geval moet inzicht geboden worden in de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, gelet op onder andere aard en omvang van het project, milieuaspecten, economische uitvoerbaarheid en eventuele zienswijzen.

De omvang van de ruimtelijke onderbouwing wordt afhankelijk gesteld van:

  • aard en omvang van de activiteit
  • mate van ingrijpendheid van het project
  • actualiteit ruimtelijk beleid
  • relevantie voor andere overheden
  • aard van ingebrachte zienswijzen

Voor de invulling van de goede ruimtelijk onderbouwing is het van belang een onderscheid te maken tussen bouwplannen met een geringe ruimtelijke uitstraling (voorbeeld: toevoegen van een enkele woning aan een reeds bestaande woonwijk) en bouwplannen met een grote ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld toevoegen van een fors winkelcomplex).

In de eerste categorie kan volstaan worden met een eenvoudige onderbouwing waarin verwezen wordt naar vastgesteld ruimtelijk beleid. Ontwikkelingsvisie en wijkplannen bijvoorbeeld kunnen daarin een belangrijke rol spelen.

Voor de andere categorie is meer nodig. Het gaat om plannen die doorgaans een andere start hebben. Men heeft een plan voor een te ontwikkelen locatie en komt met de gemeente daarover praten. Of de gemeente wil een stuk grond uitgeven en onderzoekt eerst wat gewenste gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van die grond zijn.

Thans is het binnen de gemeente Delft gebruikelijk om voor dergelijke locatie nota’s van randvoorwaarden en uitgangspunten op te stellen.

Deze nota’s van randvoorwaarden en uitgangspunten worden door B&W vastgesteld, de commissie Duurzaamheid gehoord. De nota’s worden aan kandidaat-ontwikkelaars meegegeven als zijnde een kader waarbinnen de ontwikkeling van de locatie is toegestaan. De randvoorwaarden worden daarbij beschouwd als harde eisen en de uitgangspunten als wenselijk. Is eenmaal sprake van een concreet bouwplan dan worden de nota’s gebruikt als motivering voor het voorbereidingsbesluit.

In de praktijk is gebleken dat aan die nota’s nadelen kleven:

  • onduidelijk is in welke mate mag worden afgeweken van de randvoorwaarden; met andere woorden in welke mate de gemeente eraan gehouden is medewerking aan bouwplannen te verlenen die voldoen aan de randvoorwaarden
  • de uitgangspunten bleken in voorkomende gevallen de rechterlijke toets niet te kunnen doorstaan omdat zij onvoldoende objectief begrensd zijn.;
  • de juridische status van de nota’s is niet (steeds) duidelijk

De door de nieuwe wetgeving vereiste "goede ruimtelijke onderbouwing" zal verzorgd worden door de afdeling ruimtelijke ordening, cluster Stads- en Wijkzaken. Binnen deze afdeling is gediscussieerd over een alternatief voor de nota’s van randvoorwaarden en uitgangspunten. Een alternatief dat zowel aansluiting vindt bij de vereiste goede ruimtelijke onderbouwing als een oplossing biedt voor de problemen die de nota’s van randvoorwaarden en uitgangspunten met zich mee brengen.

Daartoe is aansluiting gezocht bij de in de ruimtelijke ordening bekende figuren van een globaal plan met uitwerkingsplicht en het latere uitwerkingsplan

Dit heeft geresulteerd in het volgende ambtelijk voorstel:

Op proef, voor een periode van één jaar, wordt afgestapt van de nota’s van randvoorwaarden en uitgangspunten. In plaats van deze nota’s worden ontwikkelingsplannen opgesteld.

In deze ontwikkelingsplannen wordt een globaal beeld geschetst van de gewenste toekomstige ontwikkeling van een locatie voor zover die ontwikkeling ruimtelijk relevant is. In de gewenste toekomstige ontwikkeling wordt ingegaan op het van toepassing zijnde rijks-, provinciaal- en gemeentelijke beleid. De ontwikkeling wordt objectief begrensd (bijvoorbeeld het noemen van bebouwingspercentages tussen de 30 en de 40%) en uitgewerkt waar details reeds bekend zijn.

Het ontwikkelingsplan biedt zo een objectief kader voor ontwikkelingen van een gebied.

Het ontwikkelingsplan zelf is echter nog geen ruimtelijke onderbouwing. Procedureel beschouwd is het een voorloper van de ruimtelijke onderbouwing. Het ontwikkelingsplan zelf kan dan ook niet dienen als motivering voor het verlenen van vrijstelling ex artikel 19. Dit wordt uitdrukkelijk in het ontwikkelingsplan vermeld.

Dit biedt de gemeente enige ruimte om zich aandienende bouwplannen te beoordelen, rekening houdend met ingekomen zienswijzen

Zodra sprake is van een concreet bouwplan waar B&W en de commissie Duurzaamheid zich in kunnen vinden kan het ontwikkelingsplan op eenvoudige wijze worden uitgewerkt tot een goede ruimtelijke onderbouwing. Dit maakt het mogelijk een verzoek om vrijstelling binnen de daartoe gestelde termijnen van een ruimtelijke onderbouwing te voorzien.

De ruimtelijke onderbouwing biedt basis voor het verlenen van vrijstelling ex artikel 19 lid 1, lid 2 of lid 4.

Het ontwikkelingsplan wordt vastgesteld door B&W, de commissie Duurzaamheid gehoord. De geldigheid van het ontwikkelingsplan is beperkt tot twee jaar. De beperking van de geldigheid maakt het mogelijk in te spelen om onvoorziene ontwikkelingen. Na twee jaar moet het plan opnieuw worden vastgesteld en kunnen nieuwe ontwikkelingen in het plan worden meegenomen.

In principe wordt ieder ontwikkelingsplan met omwonenden besproken voordat het plan ter behandeling aan de commissie duurzaamheid wordt aangeboden.

Overigens verdient het aanbeveling om nader te onderzoeken hoe de gemeente dergelijke ontwikkelingsplannen in privaatrechtelijke sfeer moet gebruiken zonder ten onrechte verwachtingen te wekken

Voorgesteld wordt om de ontwikkelingsplannen volgens eenzelfde kader op te bouwen als het kader dat binnen de gemeente Delft voor bestemmingsplannen wordt gehanteerd. De mate waarin het kader nader wordt ingevuld is afhankelijk van de omvang van de locatie en de verwachte impact van de ontwikkelingen op de omgeving. Hoe omvangrijker het te verwachten project hoe uitgebreider het ontwikkelingsplan zal moeten worden. Het hoofdstuk "Toekomstige ontwikkelingen" zal wel steeds uitvoerig moeten worden uitgewerkt en voorzien moeten worden van geobjectiveerde criteria voor ontwikkelingsmogelijkheden.

Voorstel opbouw ontwikkelingsplan:

1. Inleiding en voorgeschiedenis

1.1 Inleiding met aanleiding opstellen ontwikkelingsplan

1.2 Plangebied ook in relatie met omgeving

1.3 Huidige regelingen

2. Ruimtelijke beschrijving :

2.1 Historische beschrijving

2.2 Wijkomschrijving

2.2.1 morfologische opbouw

2.2.2 statische gegevens

2.2.3 voorzieningen

2.2.4 milieu

2.2.5 verkeer

2.2.6 openbare ruimte

3. Toekomstige ontwikkelingen:

3.1 bouwvolume en rooilijnen

3.2 bestemming

3.3 milieu

3.4 verkeer

3.5 openbare ruimte

4. Overleg en inspraak

5. Financiële uitvoerbaarheid

6. Samenvatting mogelijke ontwikkelingen

Opgemerkt moet worden dat de wet het mogelijk maakt om van de aanvrager te vragen onderzoeksgegevens te verstrekken.

Het is daarmee mogelijk om de aanvrager te verzoeken zelf een goede ruimtelijke onderbouwing te leveren. Daarmee zou de gemeente echter ruimtelijk beleid uit handen geven.

Voorgesteld wordt daarom om alleen de feitelijke gegevens als milieuonderzoek/parkeertellingen door de aanvrager te laten verzorgen. Die gegevens vormen dan een onderdeel van de ontvankelijkheidsvereiste van de aanvraag.

De visie op de ontwikkeling wordt zo voorbehouden aan de gemeente.


4.3 Aanpassing inspraakverordening

In artikel 6a WRO is bepaald dat het gemeentebestuur de ingezetenen van de gemeente betrekt bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen op een wijze als voorzien in de gemeentelijk inspraakverordening. In de wijziging van de WRO wordt artikel 6a WRO van toepassing op artikel 19 lid 1 WRO. De inspraakverordening van de gemeente Delft voorziet niet in toepassing op artikel 19 lid 1 en moet op dit punt worden aangepast. Voorstel hiertoe is als bijlage bij de nota opgenomen.

In de praktijk zal dit betekenen dat een voornemen tot toepassing van artikel 19 lid 1 wordt gepubliceerd in de Stadskrant met een aankondiging van een gelegenheid waarbij het plan aan belangstellenden wordt toegelicht met de mogelijkheid tot het stellen van vragen. Van die bijeenkomst moet een verslag worden gemaakt. Tevens worden een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk zijn zienswijzen op het voornemen kenbaar te maken aan B&W.

Mondelinge toelichting op dergelijke plannen is overigens gangbare praktijk.

 

4.4 Procedure

Er gaan kortere termijnen gelden. Deze termijnen zijn overigens niet fataal. Dit betekent dat aan overschrijding van de termijnen geen directe rechtsgevolgen zijn verbonden.

Wat betreft termijnen gaat de procedure er als volgt uitzien

artikel 19 lid 1

  • binnen 8 wkn na ontvangst aanvraag inspraak op grond van de inspraakverordening (terinzagelegging + toelichting op het plan door planvoorbereiders)
  • binnen 8 wkn na ontvangst aanvraag besluit tot afwijzing of verlenen medewerking
  • binnen 8 wkn inspraak (4 wkn terinzage + zienswijzen + ev hoorzitting)
  • binnen 8 wkn na afloop terinzagelegging besluit verzoek verklaring van geen bezwaar (vvgb)
  • binnen 2 wkn na besluit verzoek vvgb verzenden
  • GS besluit binnen 8 wkn
  • binnen 2 wkn na besluit GS beslist Raad

totale proceduretijd: circa 28 weken

artikel 19 lid 2:

  • binnen 8 wkn na ontvangst aanvraag besluit tot afwijzen of verlenen van vrijstelling
  • binnen 8 wkn inspraak (4 wkn terinzage + zienswijzen + ev hoorzitting)
  • binnen 4 wkn na afloop terinzagelegging besluit vrijstelling of weigering

totale proceduretijd: circa 20 wkn

artikel 19 lid 3:

  • binnen 8 wkn na ontvangst aanvraag besluit tot afwijzen of verlenen van vrijstelling
  • binnen 8 wkn inspraak (4 wkn terinzage + zienswijzen + ev hoorzitting)
  • binnen 4 wkn na afloop terinzagelegging besluit vrijstelling of weigering

totale proceduretijd: circa 12 wkn

artikel 19 lid 4

  • voorbereidingsbesluit circa 4 wkn
  • voor het overige conform artikel 19 lid 1 (m.u.v. verplichte inspraak op grond van de inspraakverordening)

totale procedure: circa 8 mnd

Procedure bestaand:

Bij artikel 19 WRO-vrijstellingen wordt in het geval er bedenkingen op het voornemen tot het verlenen van een vrijstelling binnenkomen een hoorzitting gehouden. Deze hoorzitting wordt voorgezeten door de vakwethouder en daarbij is verder de benodigde ambtelijke ondersteuning aanwezig. Het op deze wijze voorzien in een hoorzitting vind geen grondslag in een wettelijke verplichting.

Bij de vrijstelling inzake kruimelgevallen (art 18a oud) wordt niet voorzien in een hoorzitting. Wel worden potentiele bezwaarmakers in de gelegenheid gesteld om hun bedenkingen nader mondeling toe te lichten. Dit wordt tot nu toe ambtelijk afgedaan. Aangezien het in bijna alle gevallen hier slechts om een enkelvoudig bezwaar gaat leent deze wijze van afdoening zich goed bij deze kruimelgevallen.

 

Nieuwe situatie:

De oude situatie m.b.t. afhandeling van ingekomen bedenkingen heeft in de afgelopen 2 jaar zijn nut bewezen. Toch zal door de gewijzigde indeling een continuering van deze werkwijze niet mogelijk zijn. Om de bestaande werkwijze zoveel mogelijk te transponeren stellen wij u het volgende voor:

  • Inspraak krachtens de inspraakverordening verloopt op eenzelfde wijze als inspraak bij bestemmingsplannen: door de afdeling ruimtelijke ordening eventueel samen met de wijkcoördinator wordt het plan in de buurt toegelicht met de mogelijkheid tot het maken van opmerkingen en het stellen van vragen. Van de bijeenkomst wordt verslag gemaakt.
  • De huidige wijze van afhandeling van bedenkingen te handhaven voor zaken, die onder de werkingssfeer van artikel 19 lid 1, 2, en 4 WRO vallen. Dit betekent, dat de beslissing over de ingediende zienswijze bij het college van burgemeester van wethouders ligt. De bezwaarmakers krijgen de gelegenheid om gedurende een hoorzitting de schriftelijke ingediende zienswijze mondeling toe te lichten. De hoorzitting staat onder leiding van de verantwoordelijke wethouder.
  • In zaken die onder artikel 19 lid 3 WRO vallen vindt het horen plaats door het hoofd van het vakteam Bouwtoezicht en Monumenten.
  • Hierbij wordt de beslissing over de schriftelijk ingediende zienswijze door het hoofd Bouwtoezicht en Monumenten genomen. Het horen van bezwaarmaker geschiedt op verzoek van betrokkene. Het verslag ervan zal aan de verantwoordelijke wethouder overgelegd worden.

4.5 Registratie verleende vrijstellingen in betreffende bestemmingsplan

Alle verleende vrijstellingen ex artikel 19 WRO moeten met ingang van 3 april in de betreffende bestemmingsplannen worden opgenomen. Het ruimtelijk beleid binnen een gemeente wordt zo voor de burgers die bestemmingsplannen raadplegen, inzichtelijk gemaakt.

Van ieder bestemmingsplan is binnen de huidige organisatie op de volgende plaatsen een exemplaar aanwezig:

  • archief SO
  • balie SO
  • BWT-medewerker van betreffende plangebied
  • archief Ruimte (beleid ruimtelijke ordening)
  • grondzaken
  • milieu

In de nieuwe organisatie wordt dat:

  • archief Stads-en Wijkzaken
  • front-office
  • back-office
  • Ruimtelijke Ordening

Laatstgenoemde vier exemplaren moeten vanaf 2 april 2000 wat betreft het invoegen van artikel 19 procedures worden bijgehouden. In dit verband is het van belang dat alle andere binnen het gemeentelijk apparaat gebruikte bestemmingsplannen worden teruggehaald. Bij verkoop van een bestemmingsplan zal een datum op het plan moeten worden vermeld. De betrokken afdelingen zullen worden geïnformeerd over deze wijzigingen.

Het verzorgen van kopieën en verspreiding is onder de aandacht gebracht van Hans Sheriff en zal in het reorganisatieproces worden meegenomen. In de aanvangperiode zal vanuit BWT de verspreiding wordt gevolgd.

4.6 Voorbereidingsbesluiten worden vatbaar voor bezwaar en beroep

Voorbereidingsbesluiten worden vatbaar voor bezwaar en beroep. Een voorbereidingsbesluit blijft vooraf gaan aan vrijstellingen van bestemmingsplannen ouder dan 10 jaar.

Voorlopig worden bezwaren tegen voorbereidingsbesluit, bouwvergunning en vrijstelling aan elkaar gekoppeld. Mogelijk geeft de jurisprudentie komende tijd aanleiding tot een andere handelwijze.

Jaarlijks worden nu circa 30 voorbereidingsbesluiten genomen. Naar verwachting wordt dit aantal aanzienlijk verminderd met de inwerkingtreding van de wijziging op de wet. Opgemerkt wordt dat het aantal voorbereidingsbesluiten meer zal zijn dan het aantal te volgen artikel 19 lid 4 WRO procedures omdat binnen de gemeente Delft ook voorbereidingsbesluiten worden genomen voor die gebieden waar een bestemmingsplan in voorbereiding is en men ongewenste ontwikkelingen wil voorkomen. Voorbeelden zijn Zuidpoort en binnenkort de Binnenstad en Noord West.

5 Voorstellen

  • Voor een proefperiode van één jaar ontwikkelingsplannen opstellen in plaats van nota’s van randvoorwaarden en uitgangspunten en, indien de raad overeenkomstig besluit, deze ontwikkelingsplannen te doen vaststellen door B&W, na het horen van de commissie duurzaamheid.
  • De gemeenteraad delegeert de vrijstellingsbevoegdheid ex artikel 19 lid 1 en 4 aan B&W.
  • Het horen van indieners van zienswijzen in geval van vrijstelling ex artikel 19 lid 1, 2 en 4 WRO geschiedt door de betrokken wethouder.
  • Het horen van indieners van zienswijzen in geval van vrijstelling ex artikel 19 lid 3 WRO geschiedt door vakteamhoofd Bouwtoezicht en Monumenten.

De inspraakverordening wordt ook van toepassing op artikel 19 lid 1.

terug naar boven