NOTITIE ZIENSWIJZEN

 

 

BESTEMMINGSPLAN

 

 

SCHILDERSBUURT 2001

 

 

Delft, 28 november 2001

 

 

Het ontwerp-bestemmingsplan Schildersbuurt 2001 heeft ter inzage gelegen in de periode van 2 juli tot 30 juli 2001. In reactie op de ter inzagelegging zijn vier brieven met zienswijzen ingekomen. In het onderstaande zijn de zienswijzen samengevat en beantwoord.

 

1.         A.Th. van Wissen namens Van Oosten  en de Vette Bouwmaatschappij BV

2.         Das rechtsbijstand namens R. de Bruin

3.         Mr J. Hiemstra namens de firma Wegh-Bremen

4.         G.M. Fraase-Storm

 

1.         A.Th. van Wissen namens Van Oosten de Vette Bouwmaatschappij

1.1               In het voorontwerp-bestemmingsplan was ten aanzien van de locatie Oostsingel 151-152 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. In het ontwerp-bestemmingsplan is die wijzigingsbevoegdheid vervangen door bestemming van de feitelijke situatie. Reclamant verzoekt in het vast te stellen bestemmingsplan zowel in de Toelichting als in de Voorschriften opnieuw de wijzigingsbevoegdheid op te nemen.

Reclamant doelt op de wijzigingsbevoegdheid tot het omzetten van de bedrijfsbestemming in de bestemming woondoeleinden. Ten tijde van het voorontwerp-bestemmingsplan was de omvang van de bodemverontreiniging ter plaatse van het bedoelde perceel niet bekend en leek reclamant reële mogelijkheden te hebben de grond te verwerven ten einde zijn woningbouwplannen te kunnen realiseren. Inmiddels is duidelijk geworden dat de bodem dusdanig verontreingd is dat woningbouwplannen niet zonder meer mogelijk zijn. Bovendien is reclamant er niet in geslaagd het gehele perceel te verwerven maar heeft splitsing van in ieder geval de huur van het perceel plaatsgevonden. Gelet op het bovenstaande en het feit dat de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) inmiddels zodanig is gewijzigd dat eventuele medewerking aan een toekomstig bouwplan middels een zelfstandige projectprocedure als bedoeld in artikel 19 lid 1 WRO mogelijk is afgezien van de wijzigingsbevoegdheid ter plaatse.

Conclusie: aan deze zienswijze wordt niet tegemoetgekomen

 

2.         Das Rechtsbijstand namens de Bruin

2.1       Reclamant voorziet ter plaatse van de Oostsingel grote parkeerproblemen als de woningbouw ter plaatse van de Laatse Eer gerealiseerd is. Realisatie van de woningbouw betekent verlies van een groot aantal parkeerplaatsen. Reclamant heeft aan de Oostsingel een administratiekantoor en een automatiseringsbedrijf. Voorts woont hij zelf aan de Oostsingel 141 en verhuurt het pand Oostsingel 142 aan tijdelijke medewerkers van de TU. De parkeerdruk in de wijk neemt nu al steeds verder toe, onder meer door het autoluw maken van de Binnenstad. Reclamant heeft daarom ernstig bezwaar tegen de woningbouw ter plaatse van de Laatste Eer. Tevens stelt hij dat er geen gedegen parkeeronderzoek is verricht en dat derhalve het bestemmingsplan op dit punt onvoldoende is onderbouwd. Naar verluidt heeft nieuw onderzoek plaatsgevonden maar reclamant kent daarvan niet de inhoud.

Voor de uitoefening van zijn bedrijf is parkeren in de directe omgeving noodzaklelijk. De vijf parkeerplaatsen die straks voor een blok van 10 woningen overblijven, acht hij onvoldoende. Hij verzoekt de plannen zodanig te wijzigen dat hij kan beschikken over vier parkeerplaatsen.

Reclamant is van mening dat het bestemmingsplan op het punt van parkeergelegenheid onvoldoende is onderbouwd. De Toelichting op het bestemmingsplan zal op het punt van parkeermogelijkheden worden aangepast. Gegevens uit de laatste parkeertellingen die uitwijzen dat de parkeermogelijkheden weliswaar krap maar niet onaanvaardbaar zijn zullen in de Toelichting worden opgenomen. Voorts verzoekt reclamant het plan zodanig aan te passen dat hij kan beschikken over vier parkeerplaatsen. Aan deze zienswijze wordt niet tegemoet gekomen. Aan zijn wens zou alleen tegemoet kunnen worden gekomen door reclamant exclusief vier plaatsen toe te wijzen. Dit is in strijd met het parkeerbeleid. De parkeerplaatsen waar reclamant op doelt zijn openbare en daarmee uitwisselbare parkeerplaatsen. Daarmee wordt beoogd gebruik van de parkeerplaatsen te optimaliseren.

Conclusie: aan de zienswijze van reclamant wordt gedeeltelijk tegemoetgekomen. De Toelichting op het bestemmingsplan zal op het punt van parkeermogelijkheden worden aangepast.

 

2.2       De toegezegde Poort/achteruitgang staat niet op de bestemmingsplantekening aangegeven. Reclamant verzoekt de tekening op dit punt aan te passen.

Binnen de gemeente Delft wordt gestreefd de plankaarten van bestemmingsplannen zo “ rustig”  mogelijk te houden. Dit betekent onder meer dat poorten alleen op de plankaart opgenomen worden indien deze poorten een openbare functie hebben dan wel extra bescherming behoeven in geval van monumenten of beschermd Stadsgezicht. In deze gaat het om een uitgang voor prive-gebruik vallend binnen de bestemming TUIN. Opname van de poort op de plankaart heeft ons inziens geen meerwaarde. 

Conclusie: aan deze zienswijze wordt niet tegemoetgekomen.

 

2.3               Reclamant behoudt zich het recht voor zijn schade middels een planschadeclaim ex artikel 49 WRO te verhalen.

Artikel 49 WRO biedt de mogelijkheid tot vergoeding van schade die het gevolg is van is van een bestemmingsplan en die niet anderszins wordt vergoed. Indien betrokkene inderdaad als gevolg van dit bestemmingsplan schade heeft geleden, kan hij bij de gemeenteraad, wanneer het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, een verzoek tot vergoeding van schade indienen.

Conclusie: aan deze zienswijze wordt niet tegemoetgekomen.

 

3.         Mr J. Hiemstra namens de firma Wegh-Bremer

3.1         Uitgangspunt van het voorontwerp inhoudende dat woningbouw kan worden gerealiseerd zelfs in een situatie dat het Touringcarbedrijf blijft gehandhaafd, is in strijd met de uitgangspunten zoals verwoord in de uitspraak van de President van de Rechtbank ’s-Gravenhage, geregistreerd onder nummer 99/1907. 

In het vast te stellen bestemmingsplan is ter plaatse van het voormalige touringcarbedrijf geen bedrijfsbestemming categorie 3 opgenomen. Al meerdere jaren wordt de betreffende locatie niet meer voor die doeleinden gebruikt. Ter plaatse is de bestemming bedrijfsdoeleinden categorie 1 en 2 opgenomen. Gelet op de omstandigheid dat het plangebied kan worden aangemerkt als een rustige naoorlogse woonwijk waar in het verleden enige bedrijvigheid is verweven met de overwegend woonbestemming van de wijk. Uitbreiding van de bedrijvigheid is gelet op het rustige karakter niet wenselijk. De bestaande bedrijvigheid vallend onder de bedrijfscategoriën 1 en 2 van de VNG-lijst van bedrijfstypen, achten wij wel acceptabel.

Anders dan reclamant veronderstelt zijn wij van mening dat dit niet in strijd is met de uitgangspunten van de voornoemde uitspraak. De strijdigheid bestond uit het ontbreken van een aanvaardbare planologische afweging van de milieuaspecten van het onderhavig bouwplan. Wij menen met dit bestemmingsplan in die planologische afweging te voorzien.

Conclusie: aan de zienswijze van reclamant wordt niet tegemoet gekomen.

 

3.2               Anders dan in het voorontwerp-bestemmingsplan wordt verondersteld, heeft de projectontwikkelaar het Touringcarbedrijf niet in principe verworven.

Het is inmiddels duidelijk dat de projectontwikkelaar het voormalig Touringcarbedrijf niet volledig heeft verworven. De Toelichting op het bestemmingsplan zal op dit punt worden aangepast.

Conclusie: aan deze zienswijze wordt tegemoetgekomen

 

3.3               Een touringcarbedrijf is een categorie 3 bedrijf als opgenomen in de lijst van bedrijfstypen van de VNG. Het wegbestemmen van dit bedrijf in het bestemmingsplan is onacceptabel.

Wij kunnen niet inzien waarom het onacceptabel zou zijn een ter plaatse al jaren lang niet meer in gebruik zijnd bedrijf, niet op te nemen in het bestemmingsplan. Dit mede gelet op het feit dat het bedoelde bedrijf, zoals ook reclamant meent, een belastende factor vormt voor het direct grenzend aan dit voormalig bedrijf te realiseren woningbouwplan.

Conclusie: aan deze zienswijze wordt niet tegemoetgekomen.

 

3.4               Er dient een milieuzonering van minimaal 50 meter aangehouden te

worden van de grenzen van het perceel van reclamant. In het bestemmingsplan dient aldus de President in zijn uitspraak geregistreerd onder nummer 99/10797 een aanvaardbare planologische afweging van milieuaspecten van onderhavig bouwplan te bevatten. Die afweging en onderbouwing is vooralsnog in het bestemmmingsplan niet aanwezig.

Voor beantwoording wordt verwezen naar het antwoord onder 3.1

Conclusie: aan deze zienswijze wordt niet tegemoetgekomen.

 

3.5               De PPC heeft opgemerkt dat moet worden aangegeven hoe het overleg heeft plaatsgevonden met de uitgeplaatste c.q. uit te plaatsen bedrijven en tot welk resultaat dit heeft geleid. De gemeente heeft zich aan dat overleg onttrokken.

Gelet op het antwoord onder 3.1 is het onderhandelen over opname van een categorie 3 bedrijf geen optie. Wel is reclamant verzocht aan te geven welke schade hij meent te lijden door het opnemen van bedrijfbestemming categorie 2. Reclamant heeft op dit verzoek geantwoord zijn bedenkingen in de doorvoor geëigende procedures naar voren te zullen brengen.

Conclusie: aan deze zienswijze wordt niet tegemoet gekomen.

 

3.6               Reclamant is wel bereid te praten over verhuizing en de verkoop van de gehele locatie zodat deze in de ontwikkeling kan worden betrokken.

Overleg over verhuizing en verkoop van de gehele locatie hebben wij overgelaten aan de private partijen: reclamant en de projectontwikkelaar van de woningbouwlocatie De Laatste Eer. Deze onderhandelingen hebben wel plaats gevonden maar niet geleid tot een voor beide partijen acceptabele beslissing. Uit planologisch oogpunt hebben wij geen bezwaar tegen de aanwezigheid van de bestaande sportschool van reclamant en verhuizing van de sportschool is derhalve niet noodzakelijk.

Conclusie: aan deze zienswijze wordt niet tegemoetgekomen.

 

3.7               Reclamant heeft grote bezwaren tegen het vervallen van parkeerplaatsen op de plek waar thans woningbouw wordt gepland. De bezoekers van zijn sportschool parkeren nu in de berm en op de stoep. De President van de Rechtbank ’s-Gravenhage heeft in de uitspraak in Kort Geding geregistreerd onder nummer 01/695 op basis van summiere tellingen voorlopig geoordeeld dat geen noodzaak is voor een vonnis waarin de gemeente wordt veroordeeld parkeerplaatsen te realiseren t.b.v. de sportschool. Uit nieuwe tellingen is inmiddels gebleken dat er grote parkeerdruk geldt voor de omgeving van de sportschool en dat een groot aantal auto’s staat geparkeerd op oneigelijke plaatsen. Op tellingen door reclamant gedaan op voor de sportschool relevante momenten blijkt dat parkeren juist op die momenten grote problemen oplevert.

In 1998 is een parkeeronderzoek uitgevoerd op de locatie Oostsingel en omgeving. Het betrof onderzoek naar de vraag of voldoende vrije parkeerruimte binnen een loopafstand van 5 minuten aanwezig zal zijn als op het terrein van de Laatste Eer woningbouw wordt gepleegd. Uitgangspunt bij dit onderzoek is geweest dat het bouwplan in eigen parkeerbehoefte voorziet. Conclusie van dit onderzoek is dat er aan de Oostsingel dan wel in de directe omgeving voldoende vrije parkeerruimte aanwezig was. In maart 2001 zijn op twee avonden 2 aanvullende steekproef-parkeertellingen gehouden. Resultaten daarvan weken niet sterk af van de telling in 1998.

In juni 2001 is een bezettings- en capaciteitsmeting gedaan door het adviesbureau voor mobiliteit in de Oostschil van Delft. De vraag naar capaciteit is in kaart gebracht door  nachttellingen te houden. Uit de tellingen blijkt dat aan de Oostsingel zelf, de Bronckhorststraat  en de Rembrandstraat de parkeerdruk hoog is (90% of groter), dat aan de Tweemolentjeskade, de Vermeerstraat en de Van Miereveldlaan het bezettingspercentage 75 tot 90 % bedraagt en dat aan de Fabritiusstraat een bezettingspercentage van minder dan 75 % is. Alle voornoemde straten liggen binnen een loopafstand van 5 minuten van de sportschool.

De tellingen zijn in de nacht gedaan. De bezetting in de avonduren is door bezoekers zoals aan de sportschool mogelijk groter. Uit de telling wordt duidelijk dat het voor bezoekers aan de sportschool lastig is een parkeerplaats te vinden aan de Oostsingel. Echter een plaats in de directe omgeving is wel mogelijk. Er zijn s’nachts circa 40 plaatsen in de directe omgeving vrij.

Het parkeerbeleid in Delft is ontwikkeling. Voor de Oostschil wordt momenteel overwogen vergunningenparkeren in te voeren. Dit zou betekenen dat de sportschoolbezoekers circa 3 gulden moeten gaan betalen voor een parkeerduur van 43 minuten. Definitieve besluitvorming over dit onderwerp heeft nog niet plaatsgevonden.

Conclusie: aan deze zienswijze wordt niet tegemoetgekomen.

 

4.         G.M. Fraase-Storm

Reclamante woont aan de Van Miereveldlsaan 49 met een tuin grenzend aan het bouwplan ter plaatse van de voormalige laatste Eer. Het bouwplan voorziet aan de zijde grenzend aan haar tuin in een garage met daarop een balkon. Ondanks diverse brieven heeft zij tot haar schrik geconstateerd dat het bouwplan op de plankaart van het bestemmminsgplan nog steeds niet is aangepast. Als de plannen worden uitgevoerd zal zij geen privacy meer hebben. Tussen de nieuwbouw en de bestaande woningen bestaat een hoogteverschil van 2,5 meter. De uitbouw met de twee garages met terras wordt vier meter hoog terwijl volgens de wet slechts drie meter hoog is toegestaan. Ook de onveilige overdekte poort is niet aangepast. Zij verzoekt nogmaals de plannen te herzien.

De zienswijze richt zich op de nieuwbouw, welke is gepland op het terrein van en gelegen achter de voormalige vestiging van De Laatste Eer. De nieuwbouw voorziet in de bouw van 48 woningen. Ten behoeve van het bouwplan is een artikel 19 procedure gevoerd. Naar aanleiding van inspraakreacties gedurende die procedure is het bouwplan aangepast. Die aanpassing bestaat uit een vergroting van de afstand tussen de hoofdmassa van de nieuwbouw en de bestaande bebouwing waaronder de de woning van reclamante.  De afstand bedraagt nu circa 21 meter.

Een dergelijke maat is gebruikelijk bij het bouwen in de stad. Het verschil in bouwhoogte komt voort uit de regeling, waarbij de nieuwbouw beperkt is tot een maximale hoogte van 8,5 m en waarbij de bestaande woningen vaak geregeld zijn met een “goothoogte”, waarbij een kap van maximaal 5 m hoog is toegestaan boven de vermelde hoogte, in dit geval dus maximaal 6+5 m.

De hoogte van 4 m voor de garageaanbouw geldt als hoogte van bebouwing én borstwering. Elders in de bebouwde kom is het maken van een balkon op de eerste laag aan de tuin-zijde van woningen toegestaan. In deze is de opzet van door reclamant aangehaald bouwplan niet anders dan elders bij woningen in de stad mogelijk is.

Conclusie: aan deze zienswijze wordt niet tegemoetgekomen.