|
|
|
|
|
|
|
reactienota
opmerkingen Startnotitie m.e.r. Spoorzone Delft |
|
|
|
|
INHOUDSOPGAVE blz.
1. inleiding 1
1.1. Aanleiding
m.e.r.-procedure 1
1.2. Inspraakprocedure
Startnotitie 1
1.3. Leeswijzer 1
2. aangeboden
inspraakmogelijkheden en binnengekomen opmerkingen 2
2.1. Aangeboden
inspraakmogelijkheden 2
2.2. Insprekers en
binnengekomen opmerkingen 2
3. Beantwoording binnengekomen
opmerkingen 4
3.1. Inleiding 4
3.2. Meningsuiting, geen
inhoudelijke opmerkingen 4
3.3. Algemene / procedurele
aspecten 5
3.4. Ontwerp en alternatieven 11
3.5. Verkeer en vervoer 13
3.6. Geluid en trillingen 15
3.7. Integrale veiligheid 15
3.8. Luchtkwaliteit 15
3.9. Bodem en water 16
3.10. Natuur 16
3.11. Cultuurhistorie,
archeologie 17
3.12. Stadslandschap 17
3.13. Energie en duurzaamheid 18
I Beantwoording
opmerkingen provincie Zuid-Holland |
2 |
|
|
|
|
Voor u ligt de Reactienota opmerkingen Startnotitie
m.e.r. Spoorzone Delft’. In dit rapport wordt ingegaan op reacties uit de inspraakprocedure
van de ‘Startnotitie m.e.r. Spoorzone Delft’. De opmerkingen bevatten vragen,
opmerkingen, meningen en zienswijzen over het project.
Als formele start van deze m.e.r.-procedure is een
startnotitie geschreven en gepubliceerd, waarin onder meer de voorgenomen
activiteit op hoofdlijnen is benoemd en gemotiveerd. Daarbij is aangegeven
welke alternatieven in de planstudie tot nu toe aan de orde zijn geweest en
welke alternatieven in het MER verder zullen worden uitgewerkt. Verder is in de
Startnotitie een korte omgevingsanalyse gegeven en is aangegeven wat de
mogelijke impact van het voornemen op het milieu kan zijn.
De startnotitie vormt de basis voor de tweede fase van
de m.e.r.-procedure (inspraak, adviezen en richtlijnen), waarin geïnventariseerd
wordt welke aandachtspunten er met name gelden bij de uitwerking van de
alternatieven en de daaruit voortvloeiende milieugevolgen in het op te stellen
milieueffectrapport (MER[1]).
Een milieueffectrapportage staat niet op zichzelf,
maar is een hulpmiddel bij de besluitvorming van de overheid over de
betreffende activiteit. Daarom is een milieueffectrapportage steeds gekoppeld
aan een overheidsbesluit en de procedure die daarvoor moet worden doorlopen. De
m.e.r.-procedure voor de Spoorzone Delft is gekoppeld aan een nieuw
bestemmingsplan dat op dit moment door de gemeente Delft wordt voorbereid.
Een belangrijk onderdeel van de procedure is de
inspraakmogelijkheid voor omwonenden, belangengroepen, (wettelijke) adviseurs
en alle betrokkenen en geïnteresseerden. De eerste mogelijkheid tot het
plaatsen van opmerkingen heeft plaatsgevonden na publicatie van de
Startnotitie. Gedurende de periode van 8 juli tot en met 16 augustus 2002 heeft
de Startnotitie ter inzage gelegen aan de publieksbalie van het gebouw van
Publiekszaken van de gemeente Delft (Phoenixstraat 16). In deze periode heeft
een ieder zijn wensen voor de inhoud van het MER kenbaar kunnen maken. De
wettelijke adviseurs hebben tot 26 augustus 2002 de gelegenheid gekregen om hun
advies voor de inhoud van het MER kenbaar te maken.
Daarnaast is er een openbare bijeenkomst geweest,
waarop een ieder in de mogelijkheid is gesteld, ook mondeling zijn/haar mening
en wensen kenbaar te maken. Deze bijeenkomst vond plaats op 16 juli 2002. De schriftelijke
en mondelinge ingebrachte opmerkingen worden door de gemeenteraad van Delft,
binnen de m.e.r.-procedure het bevoegd gezag vormend, meegenomen bij het
bepalen van de richtlijnen voor (de inhoud van) het MER.
Er zijn 20 schriftelijke opmerkingen binnengekomen.
Daarnaast zijn de opmerkingen, bezwaren en vragen die tijdens de openbare
bijeenkomst zijn verwoord, in deze nota verwerkt. Er hebben vijf insprekers van
deze mondelinge inspraakmogelijkheid gebruik gemaakt. Aanvullend is een (zesde)
mondelinge opmerking per telefoon ontvangen, welke later schriftelijk is
bevestigd.
Alle binnengekomen opmerkingen zijn in deze
reactienota samengevat en van een antwoord voorzien. Aangezien er in de meeste
brieven en mondelinge reacties meerdere vragen, opmerkingen, e.d. stonden zijn
deze ieder afzonderlijk genoteerd en verwerkt. In totaal zijn er op deze wijze,
uit de 20 brieven en 6 mondelinge opmerkingen, 86 onderscheidende punten
gedestilleerd.
De onderscheidende punten uit de binnengekomen
opmerkingen en de daarop geformuleerde antwoorden staan weergegeven in
hoofdstuk 3. Er is daarbij een onderverdeling gemaakt naar categorie. De
onderscheidende punten zijn verdeeld over de volgende categorieën:
-
algemene/procedurele
reacties;
-
inhoudelijke reacties:
×
ontwerp en
alternatieven;
×
verkeer en vervoer;
×
geluid en trillingen;
×
integrale veiligheid;
×
luchtkwaliteit;
×
bodem en water;
×
natuur;
×
cultuurhistorie,
archeologie;
×
stadslandschap;
×
energie en duurzaamheid.
Na deze inleiding worden in hoofdstuk 2 de
inspraakmogelijkheden en binnengekomen reacties nader gespecificeerd. In
hoofdstuk 3 worden de opmerkingen beantwoord. Ter bevordering van het overzicht
is de beantwoording van de opmerkingen door het bevoegd gezag telkens in cursief schrift weergegeven. Bovendien
zijn de onderscheidende punten uit de opmerkingen onderverdeeld naar het
desbetreffende onderwerp of (milieu)thema.
Gedurende de
periode van 8 juli tot en met 16 augustus 2002 lag de Startnotitie voor
eenieder ter inzage gelegen in het gebouw van Publiekszaken van de gemeente
Delft. Daarnaast heeft op 16 juli 2002 een openbare informatieavond
plaatsgevonden, waarop nadere informatie over de planvorming is gegeven en
eenieder in de gelegenheid is gesteld om ook mondeling te reageren. De wettelijke
adviseurs zijn tot 26 augustus 2002 in de gelegenheid gesteld om te reageren op
de Startnotitie.
Ter verdere
vergroting van een correcte belangenafweging en het doorlopen van een open
planproces zijn tevens een aantal instanties specifiek benaderd voor een
reactie. Het betreft hier instanties met zowel lokale als bovenlokale belangen.
In tabel 2.1. zijn de aangeschreven instanties genoemd.
Tabel 2.1.
Benaderde instanties
-
Hoogheemraadschap van
Delfland -
Rijksdienst voor de
Monumentenzorg -
Ministerie van
Economische Zaken, regio Zuidwest -
Rijkswaterstaat,
directie Zuid-Holland -
Kamer van Koophandel
en Fabrieken voor Haaglanden -
Gemeente Rijswijk -
Zuid-Hollandse
Milieufederatie -
PPC secretariaat -
Inspecteur voor de
Ruimtelijke Ordening -
Eneco -
Stadsgewest Haaglanden -
Inspecteur voor de
Volkshuisvesting -
Inspectie voor de
Volksgezondheid en Milieuhygiëne (wettelijk adviseur in m.e.r.-procedures) -
Gemeente Schiedam -
Gemeente Schipluiden -
Vereniging De
Hollandsche Molen |
Schriftelijke opmerkingen
De
binnengekomen schriftelijke opmerkingen zijn gerangschikt naar het registratienummer,
zoals dit door de gemeenteraad van Delft is gegeven aan de betreffende reactie
(zie tabel 2.2.).
Tabel 2.2. Schriftelijke opmerkingen
code opmerking
in deze nota |
registratienummer
gemeente Delft |
inspreker |
beantwoording
in deze nota in § |
1 |
|
Min Econ. Zaken Regio Zuid-West |
3.2 |
2.1 – 2.3 |
02/021641 |
Muller & Van Eys |
3.2 - 3.4 - 3.12 |
3 |
02/021964 |
Rijksdienst Monumentenzorg |
3.11 |
4.1 – 4.3* |
02/022127 |
Bewonerscie Westerkwartier |
3.2 - 3.4 - 3.5 |
5.1 – 5.3* |
02/022128 |
Bewonerscie Krakeelpolder
Complex 7 |
3.2 - 3.4 - 3.5 |
6 |
02/022651 |
D.F.H. de Quartel |
3.2 - 3.4 |
7 |
02/022870 |
Belangenvereniging Van Leeuwenhoek |
3.3 |
8.1 – 8.2 |
02/022878 |
Marjan Reinders |
3.3 - 3.5 |
9 |
02/023048 |
Ingenieursbureau Bovon |
3.5 |
10 |
02/023142 |
Kamer van Koophandel Haaglanden |
3.2 - 3.3 |
11 |
02/023589 |
DG Rijkswaterstaat Directie
Zuid-Holland |
3.2 - 3.3 |
12.1 – 12.12 |
02/023817 |
Bewonersgroep Van Marken |
3.2 - 3.3 - 3.5 - 3.6 - 3.7 - 3.10 - 3.12 |
13 |
02/023961 |
Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek |
3.2 - 3.11 |
14.1 – 14.7 |
02/024096 |
Belangenvereniging Van Leeuwenhoek |
3.4 - 3.5 - 3.11 - 3.12 - 3.13 |
15 |
02/024150 |
Het Natuurloket |
3.10 |
16.1 – 16.19 |
02/024151 |
BOS/D |
3.3 - 3.4 - 3.5 - 3.6 - 3.7 - 3.8 - 3.11 |
17 |
02/024351 |
W.H.H. Schenk |
3.2 |
18.1 – 18.4 |
02/024643 |
Hoogheemraadschap Delfland |
3.9 |
19.1 – 19.10 |
02/024802 |
Zuid-Hollandse Milieufederatie |
3.2 - 3.3 - 3.4 - 3.5 - 3.9 |
20.1 – 20.2 |
02/025645 |
Gemeente Rijswijk |
- 3.3 |
* De
opmerkingen uit de brieven 02/022127
en 02/022128 zijn gezamenlijk beantwoord, aangezien ze inhoudelijk identiek
waren.
De provincie
Zuid-Holland heeft schriftelijk gereageerd op de Startnotitie m.e.r., echter
buiten de formele inspraakperiode. Desalniettemin heeft de gemeenteraad van
Delft de betreffende opmerkingen van een antwoord voorzien. Gezien het tijdstip
van aanlevering heeft de Commissie voor de m.e.r. de opmerkingen van de
provincie niet mee kunnen nemen bij haar advies voor richtlijnen voor de inhoud
van het MER. Een en ander heeft ertoe geleid dat de opmerkingen van de
provincie alsmede de beantwoording daarvan zijn samengevat en opgenomen als
bijlage bij deze reactienota.
mondelinge opmerkingen
De mondelinge
opmerkingen zijn weergegeven onder de namen van de insprekers in alfabetische
volgorde. Opgemerkt dient te worden dat de gemeente Rijswijk zowel mondeling
(telefonisch) als schriftelijk heeft gereageerd.
Tabel 2.3. Mondelinge opmerkingen
code
opmerking in deze nota |
inspreker |
beantwoording
in deze nota in § |
A |
E. van Dusseldorp |
3.3 |
B |
J.P. de
Vette (bewonerscommissie
Westerkwartier) |
3.5 |
C.1 – C.2 |
R. Waterman |
3.3 - 3.4 |
D.1 – D.2 |
H.
Groeneveld |
3.4 |
E.1 – E.3 |
L. van Tol |
3.3 - 3.4 |
F.1 – F.2 |
Gemeente
Rijswijk |
3.3 - 3.5 |
In dit hoofdstuk worden de binnengekomen mondelinge en
schriftelijke opmerkingen becommentarieerd en - in zover op dit moment mogelijk
- beantwoord door het bevoegd gezag. De reacties zijn daarbij onderverdeeld
naar onderwerp, zoals weergegeven in tabel 1. De tabel geeft tevens aan in
welke paragraaf de verschillende onderwerpen aan bod komen.
Tabel 3.3. Overzicht van de opmerkingen per paragraaf
Paragraaf |
onderwerp |
§ 3.3 |
Algemene / procedurele reacties |
§ 3.4 |
Ontwerp en alternatieven |
§ 3.5 |
Verkeer en vervoer |
§ 3.6 |
Geluid en trillingen |
§ 3.7 |
Integrale veiligheid |
§ 3.8 |
Luchtkwaliteit |
§ 3.9 |
Bodem en water |
§ 3.10 |
Natuur |
§ 3.11 |
Cultuurhistorie, archeologie en stadslandschap |
§ 3.12 |
Energie en duurzaamheid |
In paragraaf 3.2. wordt allereerst ingegaan op
opmerkingen, die kunnen worden beschouwd als meningsuitingen dan wel reacties
zonder inhoudelijk commentaar, gericht op het vaststellen van de richtlijnen
voor de inhoud van het MER.
Vanaf paragraaf 3.3 worden de opmerkingen per
onderwerp becommentarieerd.
Een aantal insprekers heeft de inspraakperiode
gebruikt om hun visie over de planvorming kenbaar te maken, zonder daarbij specifiek
in te gaan op de nog op te stellen richtlijnen voor het MER. Daarnaast waren er
ook insprekers die geen commentaar hadden op de geboden informatie. De
betreffende opmerkingen zijn hieronder weergegeven.
1 |
Het
ministerie van Economische Zaken, Regio Zuid-West, heeft geen op- of
aanmerkingen bij deze startnotitie. |
2.1 |
De
architecten Muller en Van Eys zijn van mening dat het alternatief met de
lange tunnel de meeste mogelijkheden biedt. |
2.3 |
De
architecten Muller en Van Eys geven aan dat de kwaliteit van de keuze een
tunnel gecombineerd met het westelijk tracé zou kunnen liggen in het feit dat
de panden aan de Leeuwenhoeksingel gehandhaafd blijven. Alleen gaat dit dan
ten koste van circa 15 panden aan de Spoorsingel en de Coenderstraat. De
architecten geven aan dat de stedenbouwkundige en architectonische betekenis
hiervan voor Delft zonder twijfel groter dan die van de panden aan de Leeuwenhoeksingel. |
4/5.1 |
De
bewonerscommissies Westerkwartier en Krakeelpolder Complex 7 zijn voorstander
van variant nr. 12 het Oost tracé. Dit tracé biedt volgens de commissies meer
mogelijkheden om aan te sluiten bij het historisch karakter van Delft met
enig allure voor de toekomst van Delft. |
6 |
De heer De
Quartel is van mening dat bij een goede vergelijking van de voor- en nadelen
van beide varianten, variant 12 de voorkeur zal hebben en dat daarmee serieus
wordt onderbouwd waarom de bebouwing op de Houttuinen en de Van
Leeuwenhoeksingel zal moeten verdwijnen. |
10 |
De Kamer
van Koophandel Haaglanden heeft geen op- of aanmerkingen bij deze
startnotitie. |
11 |
Rijkswaterstaat
Directie Zuid-Holland heeft geen op- of aanmerkingen bij deze startnotitie. |
12.3 |
De bewonersgroep
Van Marken geeft aan dat bij de beoogde situering van de gebouwen de bewoners
van het Van der Markenplein belemmerd worden in hun woongenot door horizonvervuiling
en mogelijke verkeersoverlast en parkeerproblemen, in het geval van
ontsluiting aan het Van der Markenplein. |
12.6 |
De
bewonersgroep Van Marken dringt op basis van opmerking nummer 12.3 en 12.5
aan om af te zien van de beoogde kantoorbouw. |
12.7 |
De
bewonersgroep Van Marken geeft aan dat het positioneren van de kantoren op
een toekomstig hergestructureerd terrein van DSM een tweede voorkeur heeft. |
12.8 |
De
bewonersgroep Van Marken geeft aan dat het Bacinolgebouw (of de herbouw
hiervan) te bestemmen voor kantoren (derde voorkeur). |
12.9 |
De
bewonersgroep Van Marken geeft aan dat kan overwogen om de beoogde bouw daadwerkelijk
tussen het Agnetapark en DSM te doen plaatsvinden, maar dan richting ’t
Haantje (vierde voorkeur). |
13 |
De
Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek spreekt zijn waardering uit
voor het meenemen van eventuele effecten van mogelijk aanwezige
archeologische waarden in de Startnotitie en het MER. |
16.11 |
Alternatief
12 komt naar de mening van het Bewoners Overleggroep Spoorlijn/Delft (BOS/D)
als het meest gunstige in aanmerking voor de nadere bestudering. |
16.12 |
Naar de mening
van het BOS/D maken de alternatieven voor de korte tracé onvoldoende gebruik
van de mogelijkheden die de stedenbouwkundige ontwikkeling van het
stationsgebied biedt. |
16.15 |
BOS/D is
tegenstander van het aanwijzen van de Spoorsingel als hoofdverkeersroute voor
het doorgaande verkeer. |
17 |
Mevrouw
Schenk hoopt dat gekozen wordt voor de langste tunnel, die onder DSM-Gist bij
het Haantje uitkomt. Als reden geeft mevrouw Schenk aan dat zij sinds 1994,
nadat hoge bomen waren en geluidsschermen waren geplaatst,
treingeluidsoverlast heeft gekregen van het huidige spoor. |
19.1 |
De Zuid-Hollandse Milieufederatie wil haar
waardering uitspreken voor het besluit, om vrijwillig een integrale
m.e.r.-procedure te doorlopen voor zowel de stedelijke ontwikkeling als de spoortunnel. |
20.1 |
De gemeente Rijswijk heeft geen inhoudelijke
opmerkingen en/of aanvullingen bij deze startnotitie. |
De gemeenteraad van Delft is zich ervan bewust dat
bovengenoemde inhoudelijke punten op dit moment nog niet van een concrete
reactie kunnen worden voorzien. Het op te stellen MER zal hierover nader
uitsluitsel geven. De gemeenteraad zal er dan ook zorg voor dragen dat de
richtlijnen voor de inhoud van het MER zodanig zullen zijn, dat bovengenoemde
punten via het MER getoetst kunnen worden.
A |
De heer E.
van Dusseldorp stelt voor om in het MER rekening te houden met informatie die
gebruikt kan worden voor aanvullende besluiten die nodig zijn tijdens de
bouw, zoals bouw-, milieu- en rioolvergunningen, APV-ontheffingen en
verkeers-besluiten. Het MER kan ook gegevens aanreiken voor het vaststellen
van een bodemkwaliteitskaart en voor het opstellen van een bereikbaarheidsplan. |
|
Antwoord:
De door de heer Van Dusseldorp ingebrachte punten zijn inderdaad relevante aandachtspunten
voor de planvorming en zullen dan ook in de loop van het planvormingstraject
aan de orde komen. Deze fase van de planvorming is echter primair gericht op
het milieueffectrapport (MER). Een milieueffectrapportage staat daarbij niet op zichzelf, maar is
een hulpmiddel bij de besluitvorming van een overheidsinstantie over een
bepaalde voorgenomen activiteit. De m.e.r.-procedure voor de Spoorzone Delft
is gekoppeld aan de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, dat op dit
moment door de gemeente Delft wordt voorbereid. Het detailniveau van een MER
is dan ook primair afgestemd op het niveau van het m.e.r.-plichtige besluit
en wat daarin wordt vastgelegd en dat is het bestemmingsplan. Het herijken
van de bestaande bodemkwaliteitskaart op basis van nauwkeurigere gegevens of
het opstellen van een bereikbaarheidsplan, zoals de heer Van Dusseldorp
voorstelt, zijn in deze fase van secundair belang. Dit betekent dat het MER
zich hier niet specifiek op zal richten. Wel zal het MER (basis)informatie
aanreiken om in een latere fase van het planvormingstraject nadere invulling
te kunnen geven aan genoemde punten. |
|
|
C.2 |
De heer R. Waterman merkt op dat in de inspraak rond
dergelijke projecten mensen opkomen voor een beperkt lokaal belang. Hij
spreekt zijn zorg uit dat er te weinig gekeken wordt naar de zwijgende
meerderheid. Voorkomen moet worden dat een eenzijdige belangenverdediging
leidt tot een vertekend beeld. |
|
Antwoord:
In de eerste plaats, de gemeenteraad, als volksvertegenwoordiging, houdt steeds het algemeen belang in het oog. Daarnaast vraagt ten behoeve
van het behartigen van de algemene belangen de gemeenteraad van Delft advies
bij onder meer de Commissie voor de m.e.r. Deze onafhankelijke, bij wet
ingestelde en landelijk opererende Commissie bestaat uit deskundigen op
uiteenlopende terreinen binnen het vakgebied milieu. Voor elke
m.e.r.-procedure die in Nederland wordt gestart, wordt binnen deze Commissie
een werkgroep geformeerd die zich specifiek met die procedure zal
bezighouden. Een van de taken van de Commissie is het geven van advies voor
de richtlijnen voor de inhoud van het MER. De Commissie draagt er bij dit advies
per definitie zorg voor dat het milieubelang volwaardig (volledig) kan worden
meegenomen bij de vaststelling van het plan waarvoor het MER wordt opgesteld. Voorts moet
niet worden vergeten dat het MER wordt opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan.
Dit plan zal uiteindelijk moeten voldoen aan de eis van een goede ruimtelijke
ordening. De goedkeurende instantie, te weten het college van Gedeputeerde
Staten van de provincie, zal er hierbij op toezien dat alle belangen worden
meegewogen. Dus ook de belangen die niet direct in de procedure, waaronder de
m.e.r.-procedure, naar voren zijn gebracht, zullen door Gedeputeerde Staten worden
behartigd. |
|
|
E.3 |
De heer L. van Tol verzoekt om een actieve rol bij
het opstellen van het MER en wil geraadpleegd worden voor de conclusies die
daarin worden getrokken. |
|
Antwoord:
Belanghebbende is hier een belanghebbende met een product. Vanuit die positie
kan hij geen rol spelen in de m.e.r. Natuurlijk staat het hem vrij
aansluiting te zoeken bij lokale organisaties die vanuit hun eigen
verantwoordelijkheid deel nemen aan de meningsvorming rond het project en de
procedure van het milieueffectrapport. |
|
|
F.1 |
De heer Van de Elst, vertegenwoordiger van de
gemeente Rijswijk, merkt op dat de nummering van de tunnelvarianten in de
figuur op pagina 18 en het beschrijvende schema vanaf pagina 17 niet met
elkaar in overeenstemming zijn. |
|
Antwoord:
Het gemeenteraad van Delft erkent dat de nummering van de tekst op pagina 17
en 18 niet corresponderen met de afbeelding op pagina 18. De juiste nummering
in de tekst op pagina 17 en 18 zou van 0 tot en met 13 moeten zijn; de
nummering in de afbeelding op pagina 18 is correct. De gemeenteraad zal erop
toezien in het MER een grote zorgvuldigheid in acht te nemen. |
|
|
4/5.3 |
Ook vanuit
de bewonerscommissies Westerkwartier en Krakeelpolder Complex 7 wordt opgemerkt
dat in de inspraak rond dergelijke projecten mensen opkomen voor een beperkt
lokaal belang. Hij spreekt zijn zorg uit dat er te weinig gekeken wordt naar
de zwijgende meerderheid. Voorkomen moet worden dat een éénzijdige
belangenverdediging leidt tot een vertekend beeld. |
|
Antwoord:
Zie antwoord bij opmerking C.2 (paragraaf 3.3). |
|
|
7 |
De
belangenvereniging Van Leeuwenhoek bepleit een tracé-MER als gevolg van
onderdeel C, activiteit 2.1 van het Besluit MER en artikel 2 van de tracéwet
voor de oostelijke variant. Volgens de belangenvereniging betreft het hier
een verschuiving van de nieuwe spoorlijn ten opzichte van het huidige voor
spoorwegdoeleinden bestemd gebied, van (minimaal) 25 meter, over een afstand
van zeker 750 meter. |
|
Antwoord:
De gemeenteraad van Delft hecht er grote waarde aan om in de besluitvorming
zorgvuldig te werk te gaan, hiertoe de juiste procedures op een correcte
wijze te doorlopen en daarbij een juiste afweging van de belangen van
belanghebbenden uit te voeren. De vraag of in dit project sprake is van ‘een
geheel nieuwe railweg, die over een lengte van 500 meter of meer op een
afstand van 25 meter of meer is gelegen van de grens van de voor spoorwegdoeleinden
aangewezen bestemming’, is in relatie tot de opmerking van de belangenvereniging
Van Leeuwenhoek een belangrijk aandachtspunt. Immers, indien het project
spoorzone Delft aan voornoemde criteria voldoet, zijn de aanpassingen aan het
spoor als zodanig formeel m.e.r.-plichtig en dient de m.e.r-procedure
eveneens te worden gekoppeld aan een te nemen tracébesluit. Inhoudelijk
verandert het project hierdoor binnen de gemeente Delft niet wezenlijk: het
in beschouwing nemen van alternatieven voor de spoortunnel (tracés en lengtes)
vindt in de voorliggende procedure in ieder geval plaats. Prominent
discussiepunt is dus de vraag of hier sprake is van een verschuiving van het
spoortracé met meer dan 25 meter, over een afstand van 500 meter of meer. De
Tracéwet geeft aan in welke gevallen de Tracéwet moet worden gevolgd en
daarmee tevens impliciet in welke gevallen de Tracéwet-procedure niet van
toepassing is. Het Besluit m.e.r. (Wet Milieubeheer), geeft aan welke
activiteiten vanaf welke omvang onder welke omstandigheden m.e.r-plichtig dan
wel m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Noch de Tracéwet noch de Wet
Milieubeheer geeft expliciet uitsluitsel over hoe de grenzen moeten worden
gehanteerd bij het bepalen van voornoemde afstanden. De Tracéwet
(artikel 2 lid 2 sub c onder 2o) en de Wet Milieubeheer (Besluit
m.e.r., Bijlage C onder categorie 2.1) stellen beide dat ‘de geheel nieuwe
spoorbaan over een lengte van 500 meter of meer op een afstand van 25 meter
of meer van de grens van de bestemming’ moet zijn gelegen. Alle bij de
planvorming voor de Spoorzone betrokken partijen, zowel aan initiatiefnemerszijde
als aan de zijde van de besluitnemers, zijn van mening dat deze bepaling niet
anders kan worden gelezen dan de afstand tussen de buitengrens van de 'oude'
bestemming spoorwegdoeleinden en de binnengrens van de 'nieuwe' bestemming
spoorwegdoeleinden. Deze wijze
van meten is des te begrijpelijker aangezien de interpretatie van de
belangenvereniging Van Leeuwenhoek ertoe zou leiden dat zeer veel
spooraanpassingen een verschuiving van meer dan 25 meter inhouden en een
m.e.r.-procedure dan al snel in beeld komt. Mede gelet op de toelichting bij
het Besluit m.e.r., waarin wordt aangegeven dat de afstandsbepaling met name
is ingegeven door boogstraalverruimingen (die nodig zijn om hogere snelheden
toe te laten) en waaruit kan worden afgeleid dat het niet wenselijk is om
voor elke boogstraalverruiming een m.e.r.-procedure te moeten doorlopen, is
een dergelijke interpretatie niet aannemelijk. De toevoeging ‘over een lengte
van 500 meter of meer’ die om deze reden in het Besluit is opgenomen en
waaraan de verschuiving eveneens moet worden getoetst, biedt bij een interpretatie
als die van de belangenvereniging Van Leeuwenhoek dan ook geen of nauwelijks
een toegevoegde waarde. Immers, nagenoeg elke boogstraalverruiming zal dan
m.e.r.-plichtig zijn. Dit kan ons inziens niet de bedoeling zijn van de
wetgever. Voor de
situatie in Delft kan op grond van de plantekeningen worden geconcludeerd dat
deze tussenafstand van 25 meter in de minst gunstige situatie (tracé versie
2002) slechts over een lengte van 207 meter wordt overschreden. Dit is
geïllustreerd met de afbeelding op de volgende pagina. Het volgen van een
Tracéwet-procedure is dus niet mogelijk en de realisatie van de voorgenomen
spoortunnel vormt dus geen m.e.r.-plichtige activiteit. In 2001 is
overleg gevoerd tussen de gemeente Delft en het ministerie van Verkeer en Waterstaat
(V&W) en het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer (VROM). De uitkomst van dit overleg was dat er geen mogelijkheid
bestaat om de Tracéwet-procedure te volgen en dat er geen plicht bestaat tot
het doorlopen van de m.e.r.-procedure. De gemeente Delft heeft echter
aangegeven vrijwillig de m.e.r.-procedure te willen doorlopen, op basis van
de m.e.r.-beoordelingsplicht voor de omvang van de voorgenomen vastgoedontwikkeling
(> 200.000 m² bvo of > 2000 woningen in een aaneengesloten gebied). De
voorgenomen spoortunnel zal als onlosmakelijk onderdeel van de planvorming in
deze procedure worden meegenomen. Het initiatief van deze vrijwillige m.e.r.
ligt bij het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Delft,
waarbij het bevoegd gezag wordt gevormd door de Raad van de gemeente. Dit besluit
van de gemeente Delft is vastgelegd in de op 20 februari 2002 door de
ministers van V&W en VROM, het bestuur van de provincie Zuid-Holland, het
stadsgewest Haaglanden en het bestuur van de gemeente Delft ondertekende
Procesovereenkomst. Het relevante tekstdeel uit de overeenkomst luidt als
volgt: ‘Milieueffectrapportage: Partijen
hebben geconstateerd dat voor de uitvoering van het project de Tracéwet niet
van toepassing is. Voor de aanleg van de spoortunnel bestaat op basis van het
Besluit m.e.r. geen plicht tot het maken van een milieueffectrapport (MER).
Voor de realisering van het stedelijk programma bestaat een
MER-beoordelingsplicht. Partijen
besluiten, gezien de wederzijdse verwevenheid van het stedelijk programma met
de spoortunnel, de milieueffecten voor zowel de spoortunnel als het stedelijk
programma te bestuderen. De gemeente Delft neemt daartoe het initiatief.’ Conclusie: De
voorgenomen verdubbeling en ondertunneling van het spoor door Delft geven op
inhoudelijke gronden geen invulling aan zowel de Tracéwet als de Wet
Milieubeheer, zodanig dat het doorlopen van de m.e.r.-procedure verplicht is.
Op grond van de Procesovereenkomst Spoorzone Delft heeft de gemeente Delft
zich echter wel verplicht tot het bestuderen van de milieueffecten van de
spoortunnel door middel van een milieueffectrapportage en daaraan gekoppelde
wettelijke procedure, een en ander in samenhang met de stedelijke
ontwikkeling van de Spoorzone. Het college
van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Delft treedt op als initiatiefnemer
in deze m.e.r.-procedure. De gemeente doet dit samen met Railinfrabeheer. De
gemeenteraad van Delft vormt het bevoegd gezag binnen deze m.e.r.-procedure
(koppeling aan vaststelling bestemmingsplan). |
Afbeelding
3.1.
Lengte waarover de afstand tussen de nieuwe railweg en de bestemming
spoorwegdoeleinden
groter is dan 25 meter
8.1 |
Mevrouw
Reinders acht de informatie in de Startnotitie over de verschillen tussen het
oost- en west-tracé wat betreft de consequenties voor panden aan de
Spoorsingel en panden aan de Van Leeuwenhoeksingel, verwarrend. |
|
Antwoord:
In de Startnotitie m.e.r. is, redenerend vanuit de inzichten van mei 2002,
het volgende opgenomen: ‘Voor de
korte spoortunnel zijn in principe twee tracés mogelijk: -
ten westen van het huidige stationsgebouw, zoveel mogelijk het bestaande spoortracé volgend;
omdat het strekken van de bocht een van de ontwerpeisen is zal het westelijk
tracé op enig moment oostelijk van het viaduct terechtkomen en pas ten
noorden van het viaduct (ten noorden van de Kampveldweg) opnieuw aansluiten
op het bestaande tracé; -
ten oosten van het huidige stationsgebouw, waarbij reeds ten zuiden van de kruising met de
Westlandseweg het tracé oostelijk afbuigt van de bestaande spoorbaan, het
gebied van de Van Leeuwenhoeksingel en Houttuinen doorkruist, oostelijk van
het spoorviaduct langs de Phoenixstraat gaat en pas ten noorden van het
viaduct (ten noorden van de Kampveldweg) opnieuw aansluit op het bestaande
tracé.’ ‘Ook voor
de lange spoortunnel zijn er twee tracés in beeld: één tracé ten oosten van
het huidige stationsgebouw en één ten westen.’ Verwezen wordt vervolgens naar
bovengenoemde beschrijving. De door mevrouw Reinders aangehaalde teksten zijn
niet direct terug te voeren tot de Startnotitie m.e.r.. Wellicht heeft
mevrouw Reinders geciteerd uit de Trechternotitie Spoorzone Delft, ambtelijk
advies d.d. 7 juni 2002. Met betrekking tot de oostelijke ligging van het
tracé staat hierin onder meer het volgende: ‘Het loopt voor het huidige
station langs en doorsnijdt 53 panden aan de Van Leeuwenhoeksingel en de
Houttuinen. Deze moeten worden verworven en gesloopt voor de aanleg van de
spoortunnel. Op dit moment, mei 2002, zijn reeds 21 van de 53 panden
verworven door de gemeente Delft.’ Met betrekking tot de westelijke ligging
van het tracé staat in deze Trechternotitie onder meer het volgende: ‘Een
alternatief is een westelijke ligging van het tracé. Het tracé loopt dan niet
door de huidige PTD-locatie, maar net achter het huidige station langs en
doorsnijdt circa 15 panden aan de Spoorsingel en schampt het hoekpand
Coenderstraat/Westerstraat. De gedachte van RIB is dat de panden aan de
Spoorsingel voorzien worden van een nieuwe fundering en – ondanks hun ligging
pal op/naast de spoortunnel kunnen gehandhaafd. Overigens niet als woning,
maar bijvoorbeeld wel als kantoor. De panden langs de Van Leeuwenhoeksingel
en Houttuinen kunnen in dat geval voor de aanleg van de spoortunnel worden
gehandhaafd.’ Voornoemde
trechternotitie maakt overigens deel uit van de stukken waarmee de
m.e.r.-procedure is gestart. Hoe dan ook
heeft het College van B&W als initiatiefnemer bij de start van de
m.e.r.-procedure te kennen gegeven dat, gezien het aantal in beschouwing te
nemen alternatieven en de varianten daarbinnen, het stadium van uitwerking
van de tunnelontwerpen (o.a. ligging en lengte) en de uitwerking van het
stedenbouwkundig plan, men in deze fase van de procedure nog onvoldoende
zekerheid kan geven over welke concrete panden daadwerkelijk een herbestemming
zullen krijgen dan wel zullen moeten verdwijnen. Een en ander wordt in
hoofdzaak bepaald door de keuze voor de (oostelijke of westelijke / korte of
lange) ligging van het tracé. Wel staat vast dat bij de realisatie van de
tunnel woningen zullen moeten worden gesloopt dan wel hun woonfunctie zullen
verliezen. Volgens de huidige inzichten gaat het hierbij in de lange tunnelalternatieven
om de volgende aantallen: -
westelijk tracé: ×
15 panden aan de Spoorsingel zullen worden onteigend
en hun woonfunctie verliezen; ×
50 panden aan de Van Leeuwenhoeksingel / Houttuinen
zullen worden onteigend en gesloopt. Hiervan zijn door de gemeente reeds 23
panden verworven. -
oostelijk tracé: ×
53 panden aan de Van Leeuwenhoeksingel / Houttuinen
zullen moeten worden verworven en gesloopt. Hiervan zijn door de gemeente
reeds 21 panden verworven. Voor de korte tunnelalternatieven zullen (volgens de
inzichten van mei 2002) bij het westelijke tracé circa 15 panden aan de
Spoorsingel ter discussie komen (sloop wellicht niet noodzakelijk). Bij uitvoering
van het oostelijk tracé zullen circa 45 panden moeten worden gesloopt. Bovenstaande zaken zijn onderwerp van nadere studie
in het MER. Er is derhalve nog geen besluit genomen, immers dat zal mede aan
de hand van het MER plaatsvinden. De gemeenteraad zal als bevoegd gezag erop
toezien dat een en ander op een heldere en consistente wijze in het MER wordt
beschreven. |
|
|
12.11 |
De
bewonersgroep Van Marken geeft aan dat het plangebied te ruim bemeten is,
voornamelijk aan de zijde van de Spoorsingel. |
|
Antwoord:
Het plangebied is afgestemd op het gebied waarvoor het bestemmingsplan wordt
voorbereid. Omdat de invulling van het plangebied afhankelijk is van het
(mede aan de hand van het MER) te kiezen alternatief, is het plangebied ten
behoeve van het MER en de daarin in beschouwing te nemen alternatieven
afgestemd op een ‘totaalgebied’ (met inbegrip van enige marges), waarin alle
alternatieven ‘passen’. Een en ander is mede ingegeven door het feit dat het
project Spoorzone Delft meer behelst dan alleen de aanleg van de spoortunnel.
Naast de aanleg van een station en bijbehorende OV-knoop wordt er een gebied
heringericht met woningen, kantoren en een stadspark. Het plangebied zoals
dit in de Startnotitie wordt beschreven betreft zodoende de spoorzone en niet
alleen de zone voor de spoortunnel. Bovengenoemde ‘brede’ benadering van het
plangebied draagt ertoe bij dat de gemeenteraad, via de beschikbare alternatieven
en het bijbehorende in beschouwing te nemen (totaal)plangebied, een juiste
afweging kan maken van de beschikbare mogelijkheden. |
12.12 |
De
bewonersgroep Van Marken geeft aan dat in de Startnotitie m.e.r. niets is
opgenomen over de plekken die eventueel bestemd gaan worden voor opslag van
bouwmaterialen e.d. verbandhoudende met de spoorwerkzaamheden. De
bewonersgroep geeft aan dat deze opslag plaats kan vinden op de plaats van
het te herstructureren DSM-terrein, het Bacimol gebouw en de ruimte die is
ontstaan door de sloop van de Openhofkerk op de hoek van Storklaan/Ruys de
Beerenbrouckstraat. |
|
Antwoord:
Uitgangspunt is dat in het MER zowel de eindsituatie van de planvorming in beschouwing
wordt genomen (dit is de basis voor het bestemmingsplan) als de tijdelijke
situatie, waarin de realisatie van het geheel plaatsvindt. Dit betekent dat
de tijdelijke effecten (diverse hinderaspecten) tijdens de bouwfase, die
meerdere jaren in beslag zal nemen, een belangrijke plek in het MER zullen
krijgen. Het MER zal in dit opzicht onder meer inzicht verschaffen in de
meest relevante activiteiten tijdens de bouwfase, de aan deze activiteiten
verbonden locatie(s), en de effecten van deze activiteiten. Teneinde overlast
voor de omgeving te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken zal het MER
tevens inzicht verschaffen in (aanvullende) maatregelen om bij geconstateerde
negatieve effecten, deze zoveel mogelijk terug te dringen. |
|
|
16.2 |
BOS/D
constateert dat op de foto’s en afbeeldingen het getoonde gebied beperkt
blijft tot het noordelijk deel, hooguit met een deel van het PTD-terrein. Het
gebied rond de Irene-tunnel wordt nooit getoond, terwijl dit deel van het
plangebied voor de haalbaarheidsstudie van wezenlijk belang is. |
|
Antwoord:
De gemeenteraad erkent dat er voor dit deel van het plangebied, dat inderdaad
van wezenlijk belang is, geen foto’s of afbeeldingen in de Startnotitie zijn
geplaatst. In het MER zullen daarentegen wel voldoende afbeeldingen, kaarten
en stedenbouwkundige visualisaties van het zuidelijk deel van het plangebied
worden opgenomen. |
|
|
16.7 |
BOS/D
constateert dat de nummers die links van de afbeeldingen op pagina 18 zijn
geplaatst, niet met de omschrijving overeenkomen. |
|
Antwoord:
Zie antwoord bij opmerking F.1 (paragraaf 3.3). |
|
|
16.10 |
BOS/D
constateert dat de afbeeldingen op pagina 18 niet overeenkomen met de beschrijving. |
|
Antwoord:
Zie antwoord bij opmerking F.1 (paragraaf 3.3). |
|
|
16.13 |
BOS/D geeft
aan dat de huidige situatie of de voortzetting daarvan schadelijker en meer ongewenst
is dan feitelijk in de Startnotitie wordt omschreven. Hierdoor is ieder
alternatief beter dan het nulalternatief. |
|
Antwoord:
De gemeenteraad deelt de mening van BOS/D dat voortzetting van de huidige situatie
niet gewenst is. Een beschrijving van deze huidige situatie en de autonome
ontwikkelingen daarin (autonoom = de voorgenomen planvorming vindt geen
doorgang terwijl de treinintensiteit wel toeneemt) is in het MER echter een
verplicht onderdeel. Het vormt namelijk de referentiesituatie voor de effectbeschrijving.
Een MER dient daarbij op een zo objectief mogelijke wijze een zo correct en
compleet mogelijk beeld van deze situatie te schetsen. |
|
|
19.2 |
De Zuid-Hollandse Milieufederatie geeft aan dat bij
de ruimtelijke onderbouwing van het plan aannemelijk moet worden gemaakt, dat
dit plan past binnen de voorgenomen algemene beleidslijnen in het reeds
vastgestelde regeringsstandpunt inzake (onder meer) het ruimtelijke ordeningsbeleid.
Daarbij ziet de milieufederatie bij de beoordeling van de varianten graag terug
op welke wijze een bijdrage wordt geleverd aan het vergroten van de
ruimtelijke kwaliteit, zoals omschreven in het beleid. |
|
Antwoord:
De gemeenteraad deelt de visie van de milieufederatie. Het MER zal nader in
moeten gaan op het huidige, vastgestelde beleidskader. Ten aanzien van het
landelijke RO-beleid geldt in dit opzicht dat de Vijfde Nota op de
Ruimtelijke Ordening geen officieel vastgesteld beleid vormt. Desalniettemin
is het zinvol om in het MER te anticiperen op het regeringsstandpunt (van de
vorige regering) over de Vijfde Nota, waarin criteria zijn genoemd in relatie
tot de ruimtelijke kwaliteit. In het MER zal dus worden ingegaan op de mate
waarin het project spoorzone Delft een bijdrage kan leveren aan het vergroten
van de ruimtelijke kwaliteit conform de criteria uit de beleidsvorming rondom
de Vijfde Nota RO. |
|
|
19.10 |
De
Zuid-Hollandse Milieufederatie pleit ervoor dat criteria aangaande de
bereikbaarheid tijdens de bouwfase niet te zwaar gaan wegen. Immers dat zou
kunnen leiden tot oplossingen die op korte termijn en lokaal gunstig zijn,
maar niet op langere termijn en grotere schaal. |
|
Antwoord:
Zie antwoord bij opmerking 12.12 (paragraaf 3.3). Aanvullend kan worden
gesteld dat in de Startnotitie m.e.r. de onderwerpen zijn beschreven, zonder
daar afzonderlijke ‘gewichten’ aan te hangen. In het MER zullen de
verschillende onderwerpen op waarde worden beoordeeld. De effecten tijdens de
bouwfase worden daarbij meegenomen. |
|
|
20.2 |
De gemeente Rijswijk verwacht over alle
vervolgstappen in deze procedure te worden geïnformeerd. |
|
Antwoord:
De gemeente Rijswijk zal net als alle andere insprekers over de
vervolgstappen worden geïnformeerd. Een en ander zal plaatsvinden volgens de
procedures, zoals deze in de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Wet
milieubeheer zijn vastgelegd. |
C.1 |
De heer R. Waterman wil in het MER de lange variant
met het oostelijk tracé benadrukken, omdat hij grote waarde hecht aan de
stedenbouwkundige kwaliteit van die variant. Belangrijk vindt hij een hoogwaardige
stedenbouwkundige inpassing van een ondergronds 4-sporig tracé die aansluit
bij het historisch karakter van Delft, met gebruik van duurzame materialen
met enige allure, omdat het gaat om een project dat voor de toekomst van
belang is. |
|
Antwoord:
Ten behoeve van een doelmatige vergelijking van de in beschouwing te nemen alternatieven
zal in het MER met name aandacht worden besteed aan aspecten, die van belang
zijn voor het planologische besluitvormingstraject (vaststellen
bestemmingsplan) en de effecten (hinder) tijdens de bouwfase. Het gebruik van
duurzame materialen met enige allure zal geen specifiek onderdeel van het MER
vormen. |
|
|
D.1 |
De heer H.
Groeneveld pleit ervoor om in het MER niet alleen de bovengrondse inrichting,
maar ook de ondergrondse infrastructuur mee te nemen, en dan zowel het tracé
als de bouwwijze. |
|
Antwoord:
In het MER zal hier aandacht aan worden besteed. |
|
|
D.2 |
Bij
milieueffecten pleit de heer H. Groeneveld ervoor de volgende aspecten mee te
nemen: grondwater, duurzaam materiaalgebruik, bodem en energiegebruik. |
|
Antwoord:
In het MER zal hier aandacht aan worden besteed, voorzover het op hoofdlijnen
invloed heeft op de keuze uit varianten van de stedelijke invulling: al dan
niet (grootschalige) sloop of hergebruik van (bouw) materialen Overigens zal het gebruik van duurzame
materialen geen specifiek onderdeel van het MER vormen. |
|
|
E.1 |
De heer L. van Tol stelt voor om in het MER ook de
bouwwijze mee te nemen, omdat die van invloed is op de uitkomsten. |
|
Antwoord: De
bouwwijze voor de tunnel, zoals deze uit de trechtering naar voren is
gekomen, zal in het MER mede de basis vormen voor de effectbeschrijving. |
|
|
E.2 |
De heer L.
van Tol merkt op dat de Trechternotitie voor startalternatief 13 uitgaat van
verkeerde aannames. Hij stelt voor deze variant mee te nemen in de
uitwerking. |
|
Antwoord:
Van variant 13 maakt de westelijke ligging van het tracé nog steeds deel uit
van de planvorming. De door de
heer Van Tol ingebrachte bouwmethode wordt echter niet verder meer in beschouwing
genomen. In de ten behoeve van de Startnotitie m.e.r. uitgevoerde trechtering
is startalternatief 13 relatief minder positief beoordeeld op de criteria
‘hinder door bouw voor exploitatie treinen’, ‘faseringsmogelijkheden’ en
‘bouwtijd en bouwhinder’. Zo maakt bij startalternatief 13 de (deels) diepe
ligging de verbinding met het maaiveld ongunstig en kan vanwege het
noodzakelijke bouwdok een deel van het plangebied gedurende de gehele
bouwfase niet tot ontwikkeling worden gebracht. Tegen deze
achtergrond heeft het college van B&W als initiatiefnemer in de
Startnotitie inzage gegeven in haar voornemen en de keuzen die zij in het
kader van de tracés en de bouwmethoden heeft gemaakt. |
|
|
2.2 |
De
architecten Muller en Van Eys geven aan dat bij de korte tunnelvariant de
mogelijkheden tot hoogwaardige stedenbouwkundige ontwikkelingen met name bij
het stationsgebied ernstig worden belemmerd. De fysieke barrière wordt
verplaatst maar blijft in principe gehandhaafd en de entree naar het oude
centrum zal naar verwachting ernstige hinder ondervinden van de zuidelijk tunnelmond. |
|
Antwoord:
De door Muller en Van Eys ingebrachte aandachtspunten zullen in het MER worden
meegenomen bij het beschrijven en analyseren van de alternatieven. |
|
|
9 |
Het
ingenieursbureau Boven weerlegt de bezwaren tegen de Bovon-methode en becommentarieerd
de afwijzing van de Bovon-bouwvariant. Het bureau vraagt om een gelijke
behandeling van de aangedragen bouwvariant door middel van een reële
afweging. |
|
Antwoord:
Zie antwoord bij opmerking E.2 (paragraaf 3.4). |
|
|
14.1 |
De
belangenvereniging Van Leeuwenhoek is van mening dat het proces van
trechtering wordt ingevuld met een verwarrende mengeling van milieu -,
bouwtechnische - en financiële overwegingen, waarbij de milieuargumenten
slechts een onderliggende rol lijken te spelen. De milieuoverwegingen die wel
worden genoemd worden niet uitgewerkt. |
|
Antwoord:
In het MER zal een beargumenteerde beschrijving worden gegeven van de gehanteerde
inperking van de in de Startnotitie m.e.r. genoemde alternatieven. |
|
|
14.5 |
De
belangenvereniging Van Leeuwenhoek is van mening dat de bouwwijze van de
tunnel een onderdeel vormt van het MER, aangezien de verschillende
bouwmethoden in sterk verschillende mate impact hebben op het milieu en de
gebruiksfase van de tunnel. Hierdoor vind zij het zeer wenselijk als in deze
milieugevolgen inzicht wordt gemaakt als ‘onderlegger’ voor definitieve
keuzes. |
|
Antwoord:
De verschillende bouwmethoden zijn binnen het kader van de trechtering aan
bod geweest (zie ook antwoord bij opmerking E1 en E2 (paragraaf 3.4)). Op
basis van de gekozen uitvoeringswijze zullen in het MER de effecten in meer
detail worden bepaald. Aanvullend kan worden gesteld dat in het MER de
gehanteerde inperking van de in de Startnotitie m.e.r. genoemde alternatieven
nader zal worden beargumenteerd. |
|
|
16.1 |
BOS/D geeft
aan dat de huidige overlast omvangrijker is dan geluid en trillingen. Het
spoor veroorzaakt namelijk ook metaalneerslag, zwerfvuil, verhoogd
veiligheidsrisico en verloedering van de wijken. Deze aspecten zullen
meegenomen dienen te worden. |
|
Antwoord:
In de Startnotitie is een beknopte beschrijving gegeven van de huidige
overlast in het plangebied. Deze beschrijving zal worden uitgebreid in het
MER. Hierbij wordt zoveel mogelijk uitgegaan van feiten en onderzoeken, welke
meetbaar en reproduceerbaar zijn. Criteria als metaalneerslag, zwerfvuil,
verhoogd veiligheidsrisico en verloedering van de wijken zijn moeilijk
kwantitatief te beoordelen. Vandaar dat deze, in zover relevant en mogelijk,
kwalitatief zullen worden benaderd. Aanvullend worden in het MER, zo mogelijk
kwantitatief, criteria als emissies van verontreinigende componenten
(luchtkwaliteit) en plaatsgebonden- en groepsrisico (externe veiligheid)
uitgewerkt. Vanuit deze aspecten is, al dan niet op indirecte wijze, een
vertaalslag te maken naar de mogelijke beïnvloeding van de gezondheid van omwonenden.
Een dergelijke indirecte vertaalslag volgt daarnaast uit het gegeven dat de
normen voor een goede luchtkwaliteit mede zijn ingegeven door
gezondheidscriteria. Een toetsing aan deze luchtkwaliteitsnormen zal in het
MER plaatsvinden. Gezondheid zal niet als specifiek onderwerp in het MER worden
behandeld. |
|
|
16.8 |
BOS/D is
van mening dat in het MER ‘gezondheid’ als een additioneel toetsingscriterium
zou moeten worden opgenomen. |
|
Antwoord:
‘Gezondheid is niet rechtstreeks een toetsingscriterium, maar op indirecte
wijze via luchtkwaliteit, geluid en veiligheid wordt er wel aandacht aan
besteed. |
|
|
16.9 |
BOS/D is
ernstig gekant tegen het tracé dat gekoppeld is aan de Bovon-bouwmethode, aangezien
dit tracé pal langs huizen aan de Coenderstraat en aan het begin van de
Spoorsingel zal lopen en tijdens de uitvoeringsfase het huidige tracé zal
kruisen wat complicaties en ernstige hinder voor de omwonenden zal veroorzaken. |
|
Antwoord:
De gemeenteraad onderschrijft de mening van BOS/D op dit punt en verwijst
verder naar de beantwoording bij opmerking E.2 (paragraaf 3.4). |
|
|
19.4 |
De
Zuid-Hollandse Milieufederatie vraagt of in het MER aandacht kan worden
besteed aan varianten van stedelijke ontwikkeling, zoals de verdeling tussen
kantoren en woningen, parkeergelegenheden, bouwhoogten en –oppervlakten en de
OV-knoop. |
|
Antwoord:
In het MER zal aandacht worden besteed aan deze punten. Aanvullend geldt het
volgende: indien tijdens het opstellen van het MER zou blijken dat een
bepaalde invulling van (een deel van) het plangebied op grote
(milieu)bezwaren stuit, dan zullen de mogelijkheden tot optimalisatie van de
planvorming (afgestemd op het betreffende milieuaspect) in beeld worden
gebracht. Zo zal in het MER onder meer aandacht worden besteed aan de invloed
van de te ontwikkelen functies op de mobiliteit, aanvullend op de invloed van
verkeer op de gebiedsfuncties (woningen en kantoren). |
|
|
19.5 |
De Zuid-Hollandse
Milieufederatie zou graag een alternatief zien met een tunnel die geheel of
gedeeltelijk op maaiveldniveau gelegen is, aangezien dit gunstige effecten
zou hebben voor de waterhuishouding en de kosten. |
|
Antwoord:
Een tunnel op maaiveldniveau voldoet niet aan een van de primaire
doelstellingen van het project Spoorzone Delft, namelijk het opheffen van de
barrièrewerking van het spoor, aangezien een tunnel op maaiveldniveau de
barrière alleen maar versterkt: het levert een slechter resultaat op dan een
viaduct (ten aanzien van dit aspect). |
|
|
19.6 |
De
Zuid-Hollandse Milieufederatie heeft enkele vragen en opmerkingen bij het
inperken (trechteren) van de alternatieven. Het betreft onder meer de
helderheid van de selectiecriteria en het belang van het thema verkeer en
vervoer. |
|
Antwoord:
Zie antwoord bij opmerking E.2 (paragraaf 3.4). Aanvullend wordt gesteld dat
bij de nadere toelichting van de trechtering in het MER het thema verkeer en
vervoer de nodige aandacht zal krijgen. |
|
|
19.7 |
De Zuid-Hollandse Milieufederatie pleit om een
aantal elementen die in de startnotitie als vaste elementen zijn benoemd, als
variabele elementen te benoemen. |
|
Antwoord:
Zie antwoord bij opmerking 19.4 (paragraaf 3.4). |
B |
De heer J.P. de Vette stelt als vertegenwoordiger
van de bewonerscommissie Westerkwartier dat de bouwwerkzaamheden in de
Spoorzone tijdelijk ten koste zullen gaan van parkeerplaatsen voor omwonenden.
Hij vraagt of hiervoor een oplossing is tijdens de bouwperiode? |
|
Antwoord:
De gemeenteraad erkent het ontstaan van tijdelijke parkeerproblemen tijdens
(grootschalige) stedelijke ontwikkelingen. Zij stelt daarbij tevens dat bij
dergelijke projecten altijd sprake zal zijn van overlast in de vorm van
tijdelijk een beperkter aantal parkeerplaatsen. De gemeente zal er tijdens de
bouwfase op toezien dat deze tijdelijke overlast voor de betreffende
(deel)gebieden zo adequaat mogelijk wordt opgevangen. In het MER zal het onderwerp
parkeren terugkomen in relatie tot de (veranderingen in) parkeer- en
stallingsmogelijkheden voor auto’s en fietsen. |
|
|
F.2 |
De gemeente
Rijswijk vraagt in hoeverre in het MER rekening wordt gehouden met de toeleidende
delen van de spoorweg, daar waar wel spoorverdubbeling plaatsvindt maar geen
tunnel wordt aangelegd. |
|
Antwoord: Ondanks dat de spoordelen niet
m.e.r.-plichtig zijn, zullen de milieueffecten ervan wel worden beschreven in
het MER. Dit geldt voor zowel het deel aan de noordzijde van de Spoorzone
(tot aan de gemeentegrens van Rijswijk) als het deel ten zuiden ervan (tot en
met het station Delft-Zuid). Uitgangspunt
van het project Spoorzone Delft is een verdubbeling van het spoor, van twee
naar vier sporen, van het gehele traject tussen Rijswijk en Schiedam. Het
initiatief van de gemeente Delft met betrekking tot de Spoorzone geeft
invulling aan de procesovereenkomst, zoals deze tussen de ministeries van
V&W en VROM, de provincie Zuid-Holland, het stadsgewest Haaglanden en de
gemeente Delft is gesloten. De voorgenomen ontwikkelingen in de Spoorzone
zijn daarbij (mede) sturend voor mogelijke (plannen voor) aanpalende gebiedsontwikkelingen. |
|
|
4/5.2 |
De
bewonerscommissies Westerkwartier en Krakeelpolder Complex 7 maken zich
zorgen over de verkeershinder en de overlast van bouwverkeer. Tevens maakt
zij zich zorgen over parkeeroverlast van werknemers en omringende bezoekers. |
|
Antwoord:
Zie antwoord bij opmerking 12.12 (paragraaf 3.3) en opmerking B (paragraaf
3.5). |
|
|
8.2 |
Mevrouw M.
Reinders vraagt of er in het MER aandacht voor de verplaatsing van de huidige
verkeersstroom op de Westvest/Phoenixstraat naar de Spoorsingelzijde besteed
kan worden, aangezien over dit onderwerp voor wat betreft milieueffecten in
de Startnotitie niets te vinden is. |
|
Antwoord:
In het MER zal hier aandacht aan worden besteed. |
|
|
12.2 |
De
bewonersgroep Van Marken geeft aan dat nergens wordt aangegeven hoe de
ontsluiting en parkeervoorzieningen van de aan te leggen kantoren in de regio
van het station worden geregeld. |
|
Antwoord:
In het MER zal aandacht worden besteed aan de milieueffecten ten gevolge van
de ontsluiting van het verkeer in het plangebied. Het gaat hierbij dan om
onder meer de verplaatsingen van verkeer voor diverse verbindingen in het
plangebied. Aan de orde komen onder meer de verkeersstromen op (hoofd)wegen
binnen het plangebied en de aansluiting met het aangrenzende gebied.
Gekoppeld aan de verkeersstructuur en de verkeersstromen wordt de
parkeerbalans in beschouwing genomen. Een
belangrijke opmerking hierbij is wel, dat naar de ontsluiting van het gehele
gebied wordt gekeken en dat niet speciaal wordt ingezoomd op één of enkele
straten. Op deze wijze wordt de ontsluiting van het gehele gebied niet alleen
goed in kaart gebracht, maar wordt tevens voorkomen dat oplossingen voor
knelpunten in de ene straat leidt tot problemen elders in het plangebied. Zie ook:
antwoord bij opmerking 8.2 (paragraaf 3.5). |
|
|
14.7 |
De
belangenvereniging Van Leeuwenhoek stelt dat het beoordelingsaspect
‘ruimtelijke barrièrewerking’ als criterium wel wordt opgevoerd, maar niet
wordt uitgewerkt. |
|
Antwoord:
Het opheffen van de barrièrewerking behoort tot de hoofddoelstellingen van
het project en zal in het MER dan ook zeker nader worden uitgewerkt. Hoewel
nog niet definitief, hanteren we voorlopig de volgende definitie: “Barrièrewerking
is een als gevolg van gebouwen of infrastructuurconstructies veroorzaakte a)
fysieke scheiding waardoor een onmogelijke oversteek ter plekke, dan wel
grote beperkingen daarin voor (vrijwel) alle verkeerssoorten ontstaat of b)
psychologisch gevoelde scheiding als gevolg van een dermate onaantrekkelijke
(verkeers)omgeving dat als gevolg van (gevoeld) gebrek aan sociale veiligheid
de oversteek ter plekke niet gemaakt wordt.” Overigens,
zal bij de uitwerking in het MER ook zoveel mogelijk worden aangesloten bij
de in de startnotitie genoemde (milieu)thema’s en onderliggende
aspecten. |
|
|
16.3 |
BOS/D heeft
in de tweede helft van de jaren 90 tellingen uitgevoerd naar het aantal
treinen dat Delft dagelijks passeert. Zij komen uit op een aantal nabij de
350 in plaats van 300, waarvan in de probleem- en doelstelling vanuit is
gegaan. |
|
Antwoord:
De gemeenteraad van Delft dankt de BOS/D voor het actualiseren van de gegevens.
Ze zullen worden meegenomen in het MER. |
|
|
16.5 |
BOS/D stemt
niet in met de passage onderaan pagina 15 van de Startnotitie m.e.r. waarin
de verkeersafwikkeling over de Phoenixstraat/Spoorsingel wordt beschreven en
verzoekt deze te wijzigen. |
|
Antwoord:
Verondersteld wordt dat BOS/D verwijst naar de volgende passage: ‘De
Westvest zal verkeersluw worden gemaakt. Voor het verkeer zal een vervangende
noord-zuidverbinding worden vormgelegen aan de westrand van het profiel. Dit
zal een verschuiving van de verkeersstraat in de openbare ruimte in de
richting van de gevels langs de Spoorsingel betekenen. Vanaf het Bolwerk zal
een wezenlijk andere route gekozen worden. Daartoe bestaan twee opties: -
de verkeersweg loopt langs de rand van het
projectgebied tot aan de Westlandseweg/Ireneboulevard, min of meer het
huidige tracé van de Coenderstraat, Parallelweg en Locomotiefpad volgend
(buitenring); -
de verkeersweg
loopt dwars door het projectgebied en gaat nog voor langs bij het huidige
stationsgebouw teneinde tussen de Van Leeuwenhoeksingel en het huidige spoor
aan te takken op de Westlandseweg/Ireneboulevard (binnenring). De tweede
optie biedt de mogelijkheid de Engelsestraat logischer aan te sluiten op de
oost-west verbinding, hetgeen de ontsluiting van het Schie-oevergebied
verbetert. In de eerste optie is mogelijkerwijs een ontsluiting van de
Schie-oever een vrije kruising met het spoor in de open lucht noodzakelijk.’ Zoals de
tekst al aangeeft betreft het hier opties binnen de voorgenomen planvorming.
In het MER zullen deze opties, net als alle andere in de Startnotitie m.e.r.
genoemde opties, op haalbaarheid worden getoetst. De opties zullen in ieder
geval inzicht moeten geven in de bandbreedte van de mogelijkheden, zoals deze
zijn geformuleerd in de Startnotitie m.e.r.. Mede aan de hand van het MER zal
vervolgens een keuze worden gemaakt. Het MER zelf zal zeker geen besluit
vormen. Het geeft slechts de (milieu)informatie ten behoeve van de besluitvorming.
|
|
|
16.14 |
BOS/D is
van mening dat het, gezien de te verwachten levensduur van de spoortunnel en
het vastgoed in de stationszone, beter is wel rekening te houden met lijn 37
of enige andere lijn. |
|
Antwoord:
Bij het opstellen van het MER zullen de huidige tramlijnen 1 en 19 als
zodanig worden meegenomen. Ten behoeve van een toekomstige lijn 37 zal een
OV-baan met voldoende ruimte voor een tram in het plangebied worden gereserveerd.
De (kwalitatieve) invulling van deze baan kan mede aan de hand van het MER
worden ingevuld door Stadsgewest Haaglanden. |
|
|
19.8 |
De Zuid-Hollandse Milieufederatie pleit er voor om
in het MER, met betrekking tot de ontsluiting, te betrekken om welk type
knooppunt het gaat en wat de effecten daarvan zijn op de vervoersstromen.
Daarnaast pleit inspreker er voor om de vervoersrelatie met de TU Delft eveneens
in beschouwing te nemen. |
|
Antwoord:
de door de milieufederatie ingebrachte aandachtspunten zullen in het MER aan
bod komen. |
|
|
19.9 |
De
Zuid-Hollandse Milieufederatie verzoekt in het MER aandacht te besteden aan
de volumegroei, vooral van de automobiliteit als gevolg van de nieuwe
stedelijke ontwikkeling (woon en werkfuncties), dit met het oog op het
absoluut minimaliseren van autoverkeer. |
|
Antwoord:
de door de milieufederatie ingebrachte aandachtspunten zullen in het MER aan
bod komen. |
12.10 |
De bewonersgroep Van Marken geeft aan dat het MER
moet voldoen aan de eisen van de Wet Geluidhinder. Verwacht wordt dat voor de
woningen aan het Van der Markenplein een hogere grenswaarde noodzakelijk zal
zijn. Dit betekent dat bewoners aan woongenot gaan inleveren. Voorgesteld
wordt om de ondertunneling van het Van der Markenplein verder te laten doorlopen
of aanvaardbare voorzieningen te treffen. |
|
Antwoord:
De Wet Geluidhinder is inderdaad bepalend. Aanvullend geldt dat in het MER,
op basis van specifieke beoordelingscriteria zoals geluidshinder en
geluidsbelast oppervlak, berekeningen zullen worden uitgevoerd en
geluidscontouren worden getekend. Door deze geluidscontouren over de plattegrond
van het plangebied ‘te leggen’ kan een beeld worden geschetst van de plaatsen
waar mogelijk geluidhinder kan optreden. Indien uit deze contouren zou
blijken dat er in de nieuwe situatie overlast ontstaat voor omwonenden, dan
zal het MER inzicht moeten verschaffen in de (aanvullende) mogelijkheden om
deze overlast te beperken. |
|
|
16.4 |
BOS/D
verwijst naar onderzoeken van de TU Delft over de geluidsniveaus en over het
‘piepen van treinen in bochten bij droog weer’. |
|
Antwoord:
De door BOS/D aangedragen onderzoeken zullen bij het opstellen van het MER
worden betrokken. |
12.5 |
De
bewonersgroep Van Marken vraagt zich af of de realisatie van kantoren niet op
gespannen voet staat met de veiligheidseisen uit het ontwerp bestemmingsplan
Noordwest, deelgebied I. |
|
Antwoord:
Gezien de status van planvorming (er is al een ontwerp bestemmingsplan) kan
de ontwikkeling van deelgebied I van Noordwest als een autonome ontwikkeling
worden beschouwd (zie ook het antwoord bij opmerking 16.14, paragraaf 3.5).
Het bedoelde ontwerp bestemmingsplan bevat echter geen veiligheidseisen die
relevant zijn voor de spoortunnel. |
|
|
16.16 |
BOS/D is
van mening dat ook de veiligheid van de bewoners aan het huidige viaduct
alsmede aan de toekomstige tunnel in het onderzoek meegenomen moeten worden. |
|
Antwoord:
In het MER zal aandacht worden besteed aan deze door BOS/D ingebrachte aspecten. |
16.17 |
BOS/D wil
dat in het onderzoek m.b.t. luchtkwaliteit het gehalte aan metaaldeeltjes in
de lucht (afkomstig van rails, remvoeringen en bovenleidingen) meegenomen
moeten worden. |
|
Antwoord:
Zie antwoord bij opmerking 16.1 (paragraaf 3.4). |
18. 1 |
Het
Hoogheemraadschap van Delfland verzoekt voor elk alternatief een
waterparagraaf op te nemen |
|
Antwoord:
De gemeenteraad kan zich vinden in het verzoek van het Hoogheemraadschap. Sinds het ondertekenen van de startovereenkomst
Waterbeheer 21ste eeuw
op 14 februari 2001 door het Rijk, het IPO, de VNG en de Unie van
Waterschappen dient de watertoets namelijk te worden toegepast op alle
ruimtelijke plannen. Ook de provincie Zuid-Holland geeft in het ontwerp
streekplan Zuid-Holland West (september 2002) een verplichting tot de watertoets
aan. In de watertoets wordt beoordeeld of een beoogde locatie geschikt is
voor de geplande ontwikkelingen. De watertoets resulteert uiteindelijk in de
waterparagraaf die als onderdeel van een plan of besluit wordt toegevoegd. De
waterparagraaf omvat het advies van de waterbeheerder en een gemotiveerd besluit
ten aanzien van wateraspecten. Aandachtspunten die door de waterbeheerder bij
de watertoets worden genoemd zijn immers van belang bij het ontwikkelen van
alternatieven en de beoordeling daarvan. Ook in het MER Spoorzone Delft zal
een waterparagraaf worden geschreven, waarbij per alternatief aangegeven zal
worden welke consequenties de voorgenomen activiteit heeft voor het watersysteem
in het plangebied. |
|
|
18.2 |
Het Hoogheemraadschap
van Delfland verzoekt in de waterparagrafen rekening te houden met: de waterkwantiteit,
de waterkwaliteit, de veiligheid (waterkeringen), ecologie en de effecten van
de aanleg en gebruik van de tunnel op de gebouwen in de omgeving |
|
Antwoord:
In aansluiting op het antwoord bij opmerking 18.1 zal in het MER rekening
worden gehouden met genoemde aspecten. |
|
|
18.3 |
Het
Hoogheemraadschap van Delfland verzoekt bij de afweging van de alternatieven
rekening te houden met de in opmerking 18.1 en 18.2 genoemde aspecten |
|
Antwoord:
Zie antwoord bij opmerking 18.1 en18.2 (paragraaf 3.9). |
|
|
18.4 |
Het
Hoogheemraadschap van Delfland verzoekt om de alternatieven af te stemmen op
de doelstellingen van het waterplan Delft. |
|
Antwoord:
In het MER worden de alternatieven getoetst aan de doelstellingen van het
project en aan alle relevante randvoorwaarden en beleidskaders. Het Waterplan
Delft maakt daar deel van uit en zal dus worden meegenomen bij de
ontwikkeling en beoordeling van de alternatieven. |
|
|
19.3 |
De Zuid-Hollandse Milieufederatie stelt dat van de
verschillende varianten dient te worden aangegeven op welke wijze water wordt
vastgehouden, benut en geborgen, met gebruikmaking van cultuurhistorische,
landschappelijke en ecologische gegevenheden en benutting van de recreatieve
mogelijkheden. |
|
Antwoord:
Zie antwoord bij opmerking 19.2 (paragraaf 3.3) en 18.1 (paragraaf 3.9). |
12.4 |
De
bewonersgroep Van Marken vraagt of de groenstrook bij het Parkgebied
Agnetapark / Van Markenplein gehandhaafd kan blijven in het kader van de
Delftse Ecologische Hoofdstructuur en vanwege de vermindering van
horizonvervuiling en geluidsoverlast. |
|
Antwoord:
In het MER worden de alternatieven getoetst aan de doelstellingen van het
project en aan alle relevante randvoorwaarden en beleidskaders. De Delftse
Ecologische Hoofdstructuur maakt daar deel van uit en zal dus worden
meegenomen bij de ontwikkeling en beoordeling van de alternatieven. Hierbij
zal onder meer worden beoordeeld of de genoemde groenstrook gehandhaafd kan worden. |
|
|
15 |
Het
Natuurloket vraagt aandacht voor natuurwaarden in het gebied en biedt
overzicht van aanwezige flora en fauna in (deel van) het plangebied. |
|
Antwoord:
Ten behoeve van een doelmatige vergelijking van de in beschouwing te nemen alternatieven
zal in het MER aandacht worden besteed aan zowel de aanwezige natuurwaarden
als mogelijk te ontwikkelen waarden. Het College van B&W zal als
initiatiefnemer zorgdragen voor de benodigde informatie, een en ander conform
het door het Natuurloket geboden overzicht. |
3 |
De
Rijksdienst Monumentenzorg verzoekt alle cultuurhistorische en
stedenbouwkundige componenten zowel historische als huidige, die van belang
zijn voor het project, te beoordelen in het kader van de gevraagde plannen. |
|
Antwoord:
Het verzoek van de Rijksdienst wordt gehonoreerd. |
|
|
14.2 |
De
Belangenvereniging Van Leeuwenhoek geeft aan dat de rij woningen aan de Van
Leeuwenhoeksingel (nrs. 5-40), het oude stationskoffiehuis en enkele panden
aan de Houttuinen ontbreken bij de cultuurhistorische waarden in het plangebied. |
|
Antwoord:
Het MER zal een beschrijving geven van de cultuurhistorische waarden in het
plangebied en van de invloed van de ingrepen op deze waarden. Naast
individuele objecten zal hierbij aandacht worden besteed aan straten en hele
stadsgezichten. Afhankelijk van de officiële status van de door de
belangenvereniging Van Leeuwenhoek ingebrachte panden (nader te
inventariseren in het MER) zullen deze panden aan bod komen. |
|
|
16.6 |
BOS/D
benadrukt dat naast twee monumenten een groot aantal panden de kwalificering
‘stedelijk monument’ dan wel ‘beschermd stadsgezicht’ verdienen, zoals een
groot aantal woningen langs de Spoorsingel. Deze ontbreken bij de
cultuurhistorische waarden in het plangebied. |
|
Antwoord:
Zie antwoord bij opmerking 14.2 (paragraaf 3.11). |
|
|
16.18 |
BOS/D is
van mening dat de twee monumenten in het plangebied geen schade mogen ondervinden
van de werkzaamheden aan de tunnel en na afloop van de werkzaamheden een vergelijkbare
prominente plaats in het stadsbeeld moeten kunnen innemen. |
|
Antwoord: De genoemde monumenten vormen onderdeel van de
oude vesting. In het MER zal worden ingegaan op de voorzieningen die
getroffen dienen te worden om deze gebouwen te behouden, zowel tijdens als na
de bouwfase. |
|
|
16.19 |
BOS/D stelt
dat in de uitvoeringsfase bij werkzaamheden bij de vroegere stadsgracht rekening
moet worden gehouden met vertragingen als gevolg van vondsten en eventuele
voorzieningen moeten worden gerealiseerd voor conservering en tentoonstelling
van de vondsten. |
|
Antwoord: Het MER zal een nadere beschrijving geven van de fasering van de werkzaamheden. Deze fasering betreft zowel ruimte als tijd. Het MER zal daarbij ingaan op mogelijke knelpunten in een bepaalde fase en daarbij aangeven met welke maatregelen deze knelpunten zonodig kunnen worden teruggedrongen. |
12.1 |
De
bewonersgroep Van Marken vindt het geen ‘kleinschalige ontwikkeling’ meer
maar het realiseren van ‘grootschalige’ nieuwe kantoren. Daarbij ontbreekt
informatie over de ontsluiting en de parkeervoorzieningen. |
|
Antwoord:
De stedelijke ontwikkeling vindt plaats binnen de schaal en maatvoering,
zoals de gemeente Delft deze door de vaststelling van de visie Busquets heeft
aangenomen. |
|
|
14.3 |
De
belangenvereniging Van Leeuwenhoek vindt dat de aspecten van diversiteit aan
woontypen een voorwaarde zijn voor een duurzaam functioneren van een stad en
daarom aan de beoordelingscriteria van het MER moeten worden toegevoegd. |
|
Antwoord:
Het MER is gericht op het leveren van milieu-informatie, afgestemd op zaken
die straks in het bestemmingsplan zullen worden vastgelegd. Gebiedsfuncties
als wonen, kantoren en openbare ruimte zijn hierbij van primair belang. Hier
zal in het MER dan ook in eerste instantie de aandacht naar uitgaan. De
diversiteit in de te realiseren woningen zijn in dit (MER) stadium van
ondergeschikt belang. |
|
|
14.6 |
De
belangenvereniging Van Leeuwenhoek stelt dat de Startnotitie m.e.r. het
inzicht ontbeert in de groei van de stad. |
|
Antwoord:
De groei van de stad vormt een autonome ontwikkeling waaraan de voorgenomen
activiteit mede dient te worden getoetst. |
14.4 |
De
belangenvereniging Van Leeuwenhoek vindt de uitwerking van het criterium
duurzaam bouwen erg mager. De aspecten als een gesloten grondbalans,
materiaalgebruik, tegengaan van ontstaan en hergebruik van bouw- en
sloopafval en de gevolgen voor omliggende bebouwing als gevolg van grondwateronttrekking,
bouwtrillingen of anderszins ontbreken. |
|
Antwoord:
Het detailniveau van het MER is primair afgestemd op het niveau van het bestemmingsplan.
Dit betekent dat het primaire doel van het MER is een planologische onderbouwing
te geven voor de herinrichting van de Spoorzone. Hierbij wordt met name
gekeken naar de meest optimale indeling voor het plangebied in ruimtelijke en
planologische zin. Aspecten als gesloten grondbalans, materiaalgebruik (al
dan niet in relatie tot –grootschalige- sloop) zullen een rol spelen voor
zover deze invloed hebben op de hoofdlijnen van de stedenbouwkundige
ontwerpen. Voor zover mogelijk zal dit kwantitatief gebeuren (bijvoorbeeld de
mate van grondverzet bij de alternatieven, van belang voor de grondbalans).
Deze aspecten zijn verder vooral van belang voor vervolgbesluiten, die op
basis van het vastgestelde bestemmingsplan zullen worden genomen. |
I
Beantwoording opmerkingen provincie Zuid-Holland |
De Provincie Zuid-Holland
stuurde ruim na het sluiten van de inspraak- en reactieperiode
alsnog een aantal opmerkingen in. Deze
konden niet meer door de Commissie voor de m.e.r. worden meegenomen bij het
opstellen van het advies Richtlijnen voor het Milieueffectrapport. Omdat de
gemeenteraad de opmerkingen en aandachtspunten aangedragen door de provincie
niet onbeantwoord wil laten is deze beantwoording opgenomen in een bijlage.
Aanleiding en doel van deze
Startnotitie: de provincie vraagt of alleen vanwege de status van de
planvorming geen rekening wordt gehouden met de consequenties voor Rijswijk.
-
Antwoord: Van belang is vooral de status van
uitwerking van eventuele plannen. Deze was ten tijde van de Startnotitie dusdanig,
dat hieruit onvoldoende gegevens uit konden worden gehaald waarmee een relatie
kon worden gelegd naar het project Spoorzone Delft.
Nut en noodzaak
spoorverdubbeling en spoortunnel: geen aandacht wordt besteed aan het feit dat
getunnelde sporen een geringere capaciteit hebben dan sporen boven de grond.
Zijn vier getunnelde sporen in de visie van Railned voldoende? Heeft dit
wellicht consequenties voor de trechtering?
-
Antwoord: Genoemde punten zullen terugkomen in het
MER. Uitgangspunt bij de spoorverdubbeling - en daarbinnen de spoor- en
tunnelontwerpen - is onder meer dat antwoord wordt gegeven op het gesignaleerde
(toekomstige) capaciteitstekort op de spoorlijn. Een en ander betekent dat de
in beschouwing genomen alternatieven per definitie hieraan moeten voldoen.
Nut en noodzaak spoortunnel:
niet helder is beschreven om welke situaties het precies gaat en waarom geen
relatie wordt gelegd met de geluidsnormen.
-
Antwoord: Beschreven zijn de mogelijke situaties die
zich voort kunnen doen wanneer de ondertunneling niet gerealiseerd zal worden
(autonome ontwikkelingen). De relatie met de geluidsnormen is niet gelegd omdat
vanwege de probleemstelling: er is hinder, wat zou er gebeuren als de tunnel er
niet komt en waarom is de tunnel nodig.
Beleidskader: het rijk heeft
de Vierde Nota op de Ruimtelijke Ordening wel vastgesteld, de Vijfde niet. De
provincie heeft geen regionaal, maar een provinciaal verkeer- en vervoerplan.
De regio Haaglanden maakt een regionaal verkeer- en vervoerplan en een
regionale structuurvisie. De provincie heeft tot slot de knopenvisie.
-
Antwoord: In het MER zal het relevante beleidskader,
zoals dat momenteel geldt, volledig in beeld worden gebracht.
Doelstelling: de provincie
vraagt waarom het ministerie van V&W als doelstelling heeft dat capaciteitsuitbreiding
op termijn mogelijk wordt.
-
Antwoord: De doelstelling van het ministerie van
V&W is verbonden aan de procesovereenkomst en vormt voor het MER een
gegeven.
Voorgenomen activiteit en
alternatieven: de provincie vindt voor een dergelijk station één uitgang erg
weinig. Bij vergelijking van de plaats van de ingang(en) moet niet alleen naar
milieugevolgen worden gekeken, maar moeten de ingangen ook bijdragen aan een
goede ontsluiting en een goede inrichting.
-
Antwoord: In het MER zal aan de genoemde punten
aandacht worden besteed.
Verkeer: de verschillende
betekenis van parkeren voor thuisparkeerders (bewoners rond het station) en
uitparkeerders (mensen die met de auto naar het werk in de buurt van het
station komen) en ketenparkeerders (mensen die met de trein verder gaan) moet
volgens de provincie de basis zijn voor een goede analyse van de gevolgen die
de plannen hebben voor parkeren rond het station.
-
Antwoord: Binnen het thema Verkeer en Vervoer zal
parkeren (aantal parkeerplaatsen, parkeerlocaties) nadrukkelijk aan bod komen.
Aantakking spoorlijn
DSM-Gist: de provincie vraagt wat er gebeurt als de aan- en afvoer van goederen
via water niet blijkt te kunnen plaats vinden. Gevraagd wordt naar een analyse
van de alternatieve transportmogelijkheden en de mogelijke gevolgen daarvan.
-
Antwoord: In het MER zal aan de genoemde punten
aandacht worden besteed. Indien er binnen de gevraagde analyse ten tijde van
het MER onduidelijkheden zijn (gebeurt iets niet of wel) kunnen, afhankelijk
van de zwaarte van de onduidelijkheid, hiervoor scenario’s worden beschouwd.
Veertien startalternatieven:
de provincie constateert dat de nummers van de beschrijvingen van de
tunnelalternatieven en de plaatjes van die tunnels niet synchroon lopen.
-
Antwoord: Deze constatering is correct. Bij het
opstellen van het MER zal er nauwlettend op worden toegezien dat de juiste
verwijzingen worden gehanteerd.
Trechtering
startalternatieven: de provincie stelt vraagtekens bij de lagere waardering van
kortere tunnels met betrekking tot het criterium stadslandschap. De provincie
stelt tevens voor om stadslandschap en ruimtegebruik als aparte criteria te
benaderen en te wegen.
-
Antwoord: Bij de trechtering is onderscheid gemaakt
tussen meer en minder van belang zijnde aspecten bij de afweging van de
mogelijkheden. Uiteindelijk zijn alle aspecten relevant en belangrijk. Naast de
hoofddoelstelling (opheffen barrièrewerking, wegnemen hinder en het vergroten
van de veiligheid) vormde in de visie van de initiatiefnemer (het college van
B&W) het thema stadslandschap ook een belangrijk thema, zeker als dat wordt
bezien in een ruime betekenis van het begrip en op de schaal van de gehele
stad: zoals bijvoorbeeld aansluiting bij of afstemming op de historische
binnenstad van de nieuw te ontwikkelen Spoorzone.
Trechtering
startalternatieven: De tekst in de Startnotitie m.e.r. leidt volgens de provincie
niet helder naar de te onderzoeken alternatieven.
-
Antwoord: In het MER zal een nadere toelichting op de
trechtering worden opgenomen.
Nulalternatief: de provincie
stelt dat voor een nulalternatief niet kan worden volstaan met een beschrijving
van de autonome ontwikkelingen. De provincie is van mening dat voor alle
alternatieven de autonome ontwikkelingen moeten worden beschreven, alsmede de
consequenties van het beleid. Vervolgens stelt de provincie dat als het
nulalternatief geen redelijk alternatief is, in m.e.r.-procedures gewoonlijk
wordt uitgegaan van een nulplus-alternatief, ofwel een alternatief waarmee met
zo gering mogelijke aanpassingen de doelstelling dichterbij wordt gebracht. De
provincie vraagt waarom een nulplusalternatief niet in beeld is.
-
Antwoord: De autonome ontwikkelingen worden in het
MER, zoals te doen gebruikelijk, gekoppeld aan de huidige situatie, teneinde
een referentiesituatie voor de effecten van de alternatieven te creëren.
Aangezien alternatieven invulling moeten kunnen geven aan de doelstellingen van
het project en een nulplusalternatief hier geen reële, kansrijke optie voor is,
wordt deze in het MER niet verder in beschouwing genomen.
Omgevingsanalyse en
milieugevolgen: De provincie beoordeelt de in de Startnotitie m.e.r. geboden
tekst over de omgevingsanalyse en de milieugevolgen als onhelder.
Antwoord: In het MER zal een heldere uiteenzetting
volgen.
[1] MER staat voor het
Milieu Effect Rapport en m.e.r. staat voor de procedure van de
milieueffectrapportage.