·
In 2001
ondervond 27% van de huishoudens hinder door stank van wegverkeer, industrie of
oppervlaktewater.
·
60% van alle
huishoudens ondervond hinder van één of meerdere bronnen van geluidshinder.
·
In 2001 steeg
het aantal klachten over het Delftse milieu dat binnen kwam bij de diverse
milieuklachtentelefoons naar 572.
·
De gemeente
heeft in 2001 veel aandacht besteed aan de veiligheid in en om de twee Delftse
bedrijven die vallen onder het Besluit risico’s zware ongevallen (1999).
beleid
Geen
beleidsindicatoren voor het thema Hinder en Klachten.
doelgroepen
Geen
beleidsindicatoren voor het thema Hinder en Klachten.
Kwaliteit
· Stankgehinderden
Doelstelling
Landelijke
doelstelling: het percentage stankgehinderden door wegverkeer of industrie is
in 2000 gelijk aan dat in 1985 (12%). De provincie Zuid-Holland acht dit voor
het eigen beheersgebied niet haalbaar en heeft het maximale percentage
stankgehinderden voor 2000 gesteld op 17%.
(vervolg zie
volgende pagina)
Resultaat
Bron: Spidi (Statistische en Panel
Informatie Delft Interactief), gemeente Delft
Bron: Spidi (Statistische en Panel
Informatie Delft Interactief), gemeente Delft
Industrie
Met name in de drie
noordelijke wijken van Delft (Voordijkshof, Binnenstad en Vrijenban) wordt
hinder ondervonden van stank veroorzaakt door de industrie.
Ten opzichte van
2000 is de hinder in 2001 in Voordijkshof afgenomen (van 44 naar 35%). De
andere twee noordelijke wijken kenden een toename van het percentage
stankgehinderden: in zowel de binnenstad als Vrijenban steeg het percentage van
25 naar 29%. In totaal ondervond 19% van de Delftse huishoudens hinder van
stank veroorzaakt door de industrie. In 2000 was dit 21%.
Verkeer
Het percentage
stankgehinderden als gevolg van wegverkeer daalde in 2001 in alle wijken en nam
dus over heel Delft genomen in 2001 fors af tot 10% (2000: 17%). Dit is in de
afgelopen negen jaar niet zo laag geweest. In Vrijenban en de binnenstad was de
hinder relatief het grootst, in Tanthof en Ruiven het laagst.
Algemeen
In 2001 had 27% van de Delftse huishoudens last van stank veroorzaakt
door verkeer, industrie of oppervlaktewater.
Conclusie
Het percentage
gehinderden door stank is over heel Delft genomen afgenomen. De doelstelling
van de provincie Zuid-Holland (maximaal 17% stankgehinderden in 2000), wordt
echter niet gehaald. Het percentage gehinderden door stank van industrie,
wegverkeer of oppervlaktewater is in Delft ruim hoger (27%). Het percentage
gehinderden door stank van industrie is alleen al 19%. Het percentage
gehinderden door stank van industrie en wegverkeer (doelstelling provincie)
ligt daarom tussen de 19 en 27%.
· Geluidgehinderden
Doelstelling
Landelijke
doelstelling: In het jaar 2010 is het percentage ernstig gehinderden 0%. Het
gaat hierbij om gehinderden door een of meerdere bronnen.
Doelstelling
provincie Zuid-Holland (Milieubeleidsplan): het percentage geluidgehinderden
is in 2000 niet hoger dan in 1985.
Resultaat
Met behulp van een
jaarlijkse enquête wordt het percentage gehinderden door geluid van zeven
verschillende bronnen bepaald. In onderstaande tabel zijn de resultaten
samengevat voor heel Delft.
|
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
sirenes hulpdiensten |
22% |
12% |
17% |
16% |
Vliegverkeer |
9% |
9% |
11% |
11% |
Wegverkeer |
28% |
27% |
32% |
32% |
Horeca |
5% |
6% |
6% |
6% |
Trein |
6% |
8% |
10% |
9% |
Industrie |
3% |
4% |
5% |
3% |
Buren |
22% |
23% |
27% |
26% |
Bron: Spidi (Statistische en Panel
Informatie Delft Interactief), gemeente Delft
De twee grootste
bronnen van geluidsoverlast zijn wegverkeer en buren. In totaal heeft 60% van
alle Delftse huishoudens last van een of meerdere bronnen. Voor sommige bronnen
bestaan grote verschillen tussen de wijken onderling. Dit geldt o.a. voor de
gehinderden door geluid van vliegverkeer, wegverkeer en treinverkeer.
Het percentage
geluidgehinderden vanwege vliegverkeer is het grootst in Tanthof. In 2001
ondervond 26% van de huishoudens last van vliegverkeer, een evengroot
percentage als in 2000. Het percentage geluidgehinderden door vliegverkeer
lijkt toe te nemen in Vrijenban (1999: 7%, 2001: 13%) en Voordijkshoorn (1999:
4%, 2001: 10%), en af te nemen in Wippolder (1999: 10%, 2000: 14%, 2001: 8%).
Bron: Spidi (Statistische en Panel
Informatie Delft Interactief), gemeente Delft
Het percentage
geluidgehinderden door wegverkeer is het grootst in Voorhof: 44%, maar ook in
Voorhof en Wippolder is het percentage gehinderden 40% of hoger. Over heel
Delft genomen bleef het percentage gelijk ten opzichte van 2000: 32%.
Bron: Spidi (Statistische en Panel
Informatie Delft Interactief), gemeente Delft
De wijken
Voordijkshof en Voorhof kenden in 2001 de hoogste percentages geluidgehinderden
vanwege railverkeer. Over heel Delft gezien daalde het percentage van 10 naar
9%.
Conclusie
60% van alle
Delftse huishoudens ondervindt hinder van één of meerdere van de genoemde
bronnen. Deze huishoudens hebben in het onderzoek aangegeven van een of meerder
bronnen ‘middelmatig’ of ‘veel last’ te hebben. 40% had ‘weinig’ of ‘geen
last’. Om de landelijke doelstelling (is er sprake van ernstige hinder?)
goed te kunnen toetsen, dient het percentage huishoudens dat ‘veel last’
ondervindt van een of meerdere bronnen, te worden bepaald. In de volgende editie
van de Duurzaamheidsmonitor wordt hierin voorzien.
· Klachten
Doelstelling
Doelstelling
gemeente: zo weinig mogelijk hinder van en, daaraan verbonden, zo weinig
mogelijk klachten over stank, stof, lawaai of verontreiniging. Een maat voor de
ervaren hinder is het aantal klachten.
Resultaat
In 2001 kwamen bij
de verschillende klachtentelefoonnummers 572 klachten binnen over het Delftse
milieu. De meeste klachten hebben betrekking op luchtverontreiniging c.q.
stank: 310. Het grootste deel betreft geuroverlast door DSM Gist (233).
Daarnaast werd er 242 keer geklaagd over geluidsoverlast.
Bron: Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond,
milieuklachtentelefoon
Provincie
Zuid-Holland, milieuklachtentelefoon
DSM
Gist
Gemeente
Delft, vakteam Milieuzorg
(In:
Jaarboek Bestuursinformatie 2002, gemeente Delft)
Conclusie
Het aantal klachten is
in 2001 toegenomen tot het niveau van de jaren 1996-1998. Het lijkt daarom
onwaarschijnlijk dat de ervaren hinder is afgenomen. De ervaren hinder zoals
bepaald via het Stadspanel (zie hierboven) wijst echter niet op een toename.
Besluit risico’s zware
ongevallen 1999
Op 19 juli 1999 is het landelijk
Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (Brzo ’99) in werking getreden. Dit besluit
is erop gericht de risico’s van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen beter
te beheersen. Met het in werking treden van het besluit zijn er nieuwe regels
van kracht geworden. Deze regels hebben betrekking op het preventiebeleid, de
beheersing van risico’s van zware ongevallen, de informatievoorziening daarover
door bedrijven en de behandeling en beoordeling van dergelijke informatie door
het bevoegd gezag. De gemeente, de regionale en lokale brandweer en de
Arbeidsinspectie (en het Hoogheemraadschap als adviseur) moeten gezamenlijk
inzicht verwerven in de mogelijke risico’s, toezicht houden op bedrijven en
activiteiten ontplooien om de gevolgen van eventuele ongevallen te beperken.
Om deze samenwerking in Delft gestalte te geven, is in 2000 een werkgroep
geformeerd waarin de bovengenoemde instanties zijn vertegenwoordigd. De
werkgroep controleert de invoering van het Brzo ’99 bij de bedrijven in Delft
aan de hand van inspectiebezoeken en aan de hand van gegevens die de bedrijven
moeten overleggen.
Er zijn in Delft twee bedrijven die verplicht zijn een preventiebeleid en een
veiligheidsbeheerssysteem te hebben. Daarnaast is er één bedrijf dat tevens
een veiligheidsrapport moet indienen. Het preventiebeleid geeft aan op welke
manier het bedrijf preventie van zware ongevallen nastreeft. Dit beleid dient
vervolgens via een veiligheidsbeheerssysteem daadwerkelijk in de organisatie
te zijn ingevoerd. In een veiligheidsrapport worden mogelijke reële scenario’s
beschreven. De desbetreffende bedrijven moeten door middel van bovenstaande
gegevens aantonen dat er voldoende maatregelen zijn getroffen ter voorkoming
van zware ongevallen of ter beperking van de gevolgen daarvan
De in 2000 verrichte
controles op de ingediende kennisgevingen en op de aanwezigheid van het
verplichte preventiebeleid en veiligheidsbeheerssysteem hebben in 2001
navolging gekregen. In 2001 heeft de nadruk met name gelegen op de verbetering
van het preventiebeleid en het veiligheidsbeheerssysteem alsmede op de controle
van het ingediende veiligheidsrapport. Het preventiebeleid en het
veiligheidsbeheerssysteem zijn bij beide bedrijven nog niet in de hele
organisatie en/of nog niet volledig ingevoerd. Hierop is een handhavingstraject
ingezet dat in 2002 haar vervolg krijgt. Het ingediende veiligheidsrapport is
ontvankelijk bevonden. De werkgroep dient nu aan de hand van dit rapport en de
afgelegde inspectiebezoeken te beoordelen of de risico’s bij het desbetreffende
bedrijf aanvaardbaar zijn. Het college van Burgemeester en Wethouders zal aan
de hand van de bevindingen van de werkgroep in 2002 hierover een oordeel
vormen.
In 2001 is in de vorm van bovenstaande projectorganisatie veel tijd besteed aan
de veiligheid in Delft, met name aan veiligheid in relatie tot
bedrijfsactiviteiten. Deze manier van werken in relatie tot de complexe materie
kost veel tijd, maar levert een integraal en daardoor een kwalitatief hoog
resultaat op. Dit resulteert in een beter inzicht in bestaande risico’s en zal
uiteindelijk leiden tot het verminderen van deze risico’s.
Beleid
· Externe Veiligheid
Het externe
veiligheidsbeleid richt zich op de bescherming van individuen tegen de kans op
overlijden als gevolg van een ongeluk met gevaarlijke stoffen en de bescherming
van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter
aantal slachtoffers. Het gaat hierbij om activiteiten die plaats vinden op het
spoor, op de weg of bij bedrijven. Het beleid is geformuleerd aan de hand van
de begrippen individueel risico en groepsrisico.
Het individueel risico van een activiteit is
de kans dat er per jaar op een bepaalde plaats een continu aanwezig gedachte
persoon die onbeschermd is, komt te overlijden. Het groepsrisico is de kans dat er per jaar in één keer een groep
mensen komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Doelstelling
Landelijke
doelstelling: kwetsbare bestemmingen komen niet voor op plaatsen waar het individueel risico groter is dan
1:1.000.000. Deze waarde is voor nieuwe situaties een grenswaarde en voor
bestaande situaties een streefwaarde.
Voor het groepsrisico geldt dat de kans op een
ongeval met 10 doden slechts 1:10.000 mag zijn, de kans op een ongeval met 100
doden 1:1.000.000, etc. Deze waarden zijn oriënterende waarden en gelden tot op
een afstand van 200 meter van de activiteit met gevaarlijke stoffen.
Resultaat
Er zijn in Delft
circa 50 woningen die niet aan de streefwaarde voor het individuele risico voor
bestaande situaties voldoen. Deze woningen liggen in de nabijheid van een
LPG-station. De situatie bestaat reeds een geruim aantal jaren. Het bedrijf
voldoet aan de wetgeving.
Vanwege de dichte
bebouwing dichtbij de A13 en het grootste gedeelte van het spoor wordt hier de
oriënterende waarde (niet bindend) voor het groepsrisico overschreden.
Conclusie
Alhoewel geen
bindende normen worden overschreden, wordt in het kader van de herziening van
bestemmingsplannen onderzocht hoe het risico in de nabijheid van de spoorwegen
en de rijksweg A13 verlaagd kan worden.
·
Vervoer gevaarlijke stoffen
Doelstelling
Het Ministerie van
VROM vraagt gemeenten in het kader van de monitoring van overheidsprestaties in
het milieubeleid om informatie over de mate waarin in bestemmingsplannen
rekening wordt gehouden met de risico’s van het vervoer van gevaarlijke
stoffen.
Resultaat
In 2001 waren er
circa 25 bestemmingsplannen waarin bepalingen ten aanzien van het vervoer van
gevaarlijke stoffen relevant zijn. In een van deze bestemmingsplannen waren
daadwerkelijk dergelijke bepalingen opgenomen.
Conclusie
In bestemmingsplannen
wordt in beperkte mate rekening gehouden met het vervoer van gevaarlijke
stoffen.
· Rampenbestrijdingsplannen
Doelstelling
Landelijke
doelstelling (Wet rampen en zware ongevallen): gemeenten zijn verplicht een
rampenbestrijdingsplan op te stellen voor elke ramp waarvan plaats, aard en
gevolgen voorzienbaar zijn. Het Besluit rampenbestrijdingsplannen inrichtingen
(Bri, 1999) wijst VR (veiligheidsrapport)-plichtige bedrijven (zwaarste
categorie bedrijven op basis van Besluit Risico’s Zware Ongevallen, 1999) aan
als inrichtingen waarvoor in ieder geval een adequaat rampenbestrijdingsplan
moet worden vastgesteld. Adequaat houdt hierbij in dat de gemeente in het
gemeentelijk rampenbestrijdingsplan of in een ander document ingaat op de risico’s
van de betreffende bedrijven en de maatregelen die getroffen moeten worden bij
eventuele calamiteiten.
Resultaat
Er was in 2001 in
Delft één VR-plichtig bedrijf. Voor dit bedrijf heeft de gemeente in 2000 een
adequaat rampenbestrijdingsplan vastgesteld. In 2002 wordt dit
rampenbestrijdingsplan op actualiteit gecontroleerd.
Conclusie
De gemeente Delft
voldoet aan de geldende wetgeving.
Doelgroep
· Aantal incidenten
Doelstelling
Doelstelling
gemeente: de schade aan het milieu als gevolg van een incident met gevaarlijke
stoffen voorkomen of als dit niet mogelijk is, zoveel mogelijk beperken.
Resultaat
Er zijn drie
soorten incidenten onderscheiden: 1) calamiteiten (ongelukken met direct gevaar
voor het milieu); 2) milieudelicten (illegale dumping van gevaarlijke stoffen
met direct gevaar voor het milieu) en 3) lekkages van gevaarlijke stoffen
zonder direct gevaar voor het milieu (lekkages op vloeistofdichte vloer).
Bron: Brandweer Delft
Gegevens over 2000
en 2001 zijn nog niet beschikbaar. In 1999 vonden er twee calamiteiten plaats.
Het betrof in beide gevallen een melasse-lekkage bij DSM Gist (op resp. 27 juli
en 21 september). Er waren drie milieudelicten met direct gevaar voor het
milieu. Een geval betrof een illegale dumping van XTC-afval langs de A13.
In 1999 werden er
14 lekkages gemeld. Gemelde lekkages komen van bedrijven met een automatische
meldinstallatie of een meldprocedure. Het grootste deel van de bedrijven heeft
geen van beide en lekkages met gevaarlijke stoffen die daar voorkwamen zijn
zodoende niet bekend. Het aantal gemelde lekkages bij bedrijven geeft daarom
een onvolledig beeld.
Conclusie
De aantallen
calamiteiten, milieudelicten en lekkages zijn in 1999 licht toegenomen.
Kwaliteit
Geen kwaliteitsindicatoren
voor het thema Milieurisico’s.