1 Inleiding
1.1
Status van de nota 2002
In
deze nota worden uitgangspunten vastgesteld voor de wijze van
grondprijsbepaling in de te
onderscheiden marktsegmenten. Zo wordt bij de grondprijsbepaling een eenduidige
basis gehanteerd.
In
de nota wordt ingegaan op factoren en omstandigheden die de prijs van de grond
bepalen. Uiteraard kunnen er bijzondere omstandigheden optreden die invloed
hebben op de grondprijs, echter deze doen op geen enkele wijze afbreuk aan de
basisuitgangspunten.
Het
principe waarbinnen gewerkt wordt is het zogenaamde marktwaardesysteem bij de
bepaling van de grondprijzen. Hierbij
bepaalt de functie de waarde van de bijbehorende grond.
1.2
Uitgangspunten voor het grondprijsbeleid
De
prijsbepaling voor de uit te geven grond is van een complex van factoren
afhankelijk.
Kort
samengevat zijn de volgende drie (groepen) van prijsbepalingsmethodieken te
onderscheiden:
1. De residuele waardemethode (zie bijlage 2), waarbij de
grondwaarde van commercieel onroerend goed bepaald wordt aan de hand van te
genereren kasstromen (BAR-NAR-methode ofwel Bruto c.q. Netto Aanvangsrendement)
dan wel de DCF/NCW-methode (Discounted Cashflow c.q. Netto Contante Waarde) en
de grondwaarde voor woningen bepaald wordt aan de hand van de verkoopprijs
v.o.n. minus de bouwkosten.
2. De kostprijsmethode (zie bijlage 2), waarbij de
vervangingswaarde de belangrijkste rol speelt, vooral van belang bij incourant
onroerend goed, waarbij een waarde in het economische verkeer moeilijk is vast
te stellen. Deze waarde heeft de functie van minimale uitgifteprijs.
3. De vergelijkingsmethode (zie bijlage 2) waarbij een waarde
wordt toegekend door vergelijking met recentelijk verkocht soortgelijk
onroerend goed; vooral toepasbaar bij courant onroerend goed, waarin veel
transacties plaats vinden (zoals woningen). Deze methode speelt ook in andere
methodieken een ondersteunende en toetsende rol.
In
deze nota wordt gesproken over de bouwkostenstijging. Deze bedroeg in 2001 5%.
Jaarlijks wordt deze algemene bouwkostenstijging door de ontwikkelaars meegenomen
in de vaststelling van de verkoopprijs v.o.n. van nieuwbouw. Deze verkoopprijs
wordt verder met name bepaald door (locale) vraag- en aanbodverhoudingen.
Voor
alle in deze nota genoemde prijsniveau’s voor commerciële doeleinden wordt
uitgegaan van de veronderstellingen dat:
Ø
De grond in normale
bouwrijpe staat wordt geleverd;
Ø
Geschikt is voor de
beoogde bestemming qua bodemkwaliteit;
Ø
Geen bijzondere
belemmeringen kent die het gebruiksrecht beperken.
De
in deze nota genoemde prijzen en quota zijn minimale grondprijzen en
grondquota. Afhankelijk van de locatie kunnen deze in opwaartse zin worden bijgesteld.
Grond
is een zeer specifiek onroerend goed, omdat deze zijn waarde vooral ontleent
aan hetgeen er op gebouwd mag worden, dan wel waarvoor het gebruikt kan en mag
worden (marktwaardemethode). De
taxatie van de grond is dan bijna altijd een afgeleide van de taxatie van het
gehele onroerend goed (grond plus opstal).
De
methode die het meest geschikt is voor de bepaling van de grondwaarde is de
residuele methode (als “rekensysteem” binnen het kader van de
marktwaardemethode). Hierbij wordt van het totale onroerend goed de waarde
bepaald volgens een van de hierboven beschreven waarderingsmethodes en
vervolgens verminderd met de kosten van realisatie van het gebouw (bouw- en
bijkomende kosten). De restwaarde is de waarde van de grond.
In
deze grondprijsnota wordt voorgesteld de grondprijs in concrete gevallen te
bepalen aan de hand van een inschatting van de commerciële waarde op het moment
van het sluiten van een grondreserveringsovereenkomst. In de overeenkomst
worden bepalingen opgenomen over opwaartse prijsaanpassingen tot aan de
daadwerkelijke gronduitgifte, indien marktontwikkelingen hiertoe aanleiding
geven.
In
deze nota wordt gekozen voor een op functie gebaseerd grondprijsbeleid, waarbij
de genormeerde residuele methode wordt gehanteerd.
Het
normeren is gebaseerd op aannames en referentieprojecten met betrekking tot de
bouwkosten, opbrengstpotentie en rendementseisen.
1.3
Optimalisering van het grondgebruik
In
het kader van de ruimtenood in de gemeente Delft is onderzoek naar
optimalisering van het grondgebruik een continue uitdaging. Onder
optimalisering wordt niet alleen verdichting verstaan, maar ook intensivering
van het ruimtegebruik met gelijktijdige kwalitatieve verbetering van de
gebouwde en ongebouwde omgeving.
Dit
is per saldo een ruimtevraagstuk maar kan verder vanuit het grondbeleid worden
geconcretiseerd als:
Ø
Een lagenfactor (een
lager grondprijs per m2 bvo per verdieping voor commerciële en niet-commerciële
voorzieningen); dus het belonen van stapelen van functies met een lagere
grondprijs per m2 vloeroppervlak;
Ø
Een aangepaste
grondprijs in geval van ruimtelijke efficiënte parkeeroplossingen en/of
dubbelgebruik;
Ø
Het bevorderen van
een gunstige verhouding tussen vloeroppervlak en kaveloppervlak in woningbouw
en bedrijventerreinen.
Een
en ander dient als stimulans om zowel multifunctioneel als intensief
grondgebruik toe te passen.
1.4 Gebiedsgerichte programma’s
Uitgangspunt
gemeentelijk grondbeleid
De
gemeente Delft geeft door middel van een actieve rol van het grondbedrijf
sturing aan het realiseren van gewenste ruimtelijke ontwikkelingen met als doel
het bereiken van de optimale kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dit is mogelijk
in de vorm een actief grondbeleid (grond
in eigendom van de gemeente) of facilitair
grondbeleid (grond in eigendom van private partijen), waarbij zelf actief
verwerven (actief grondbeleid) de voorkeur verdient. Er is gekozen voor een
zodanige actieve verwervingsstrategie dat de gemeente ook ‘als marktpartij’ in
de gelegenheid is ‘strategische
grondposities’ in te nemen in het licht van mogelijke toekomstige
ontwikkelingen.
In bepaalde projecten kan een afwijkende rol
met betrekking tot grondbeleid worden ingenomen, als gevolg van keuzes in
verband met eigendomssituaties dan wel risico-profielen.
Met betrekking tot de gebiedsgerichte programma’s
wordt in hoofdlijnen het volgende
grondbeleid gevoerd:
·
TU-gebied: facilitair
·
Spoorzone: deelrisico
samen met andere marktpartijen waaronder NS
·
Schie-oevers:
facilitair
·
Binnenstad: actief /
strategisch
·
Zuidpoort:
strategisch / actief / facilitair
2.
Woningbouw
2.1 Algemene marktontwikkelingen
De
vraag op de huizenmarkt wordt beïnvloed door het aantal huishoudens in
verhouding tot de woningvoorraad,
koopkrachtontwikkelingen, economische vooruitzichten, de huurprijzen, de
hypotheekrente en diverse ontwikkelingen op de hypotheekmarkt. Vrijwel al deze
factoren werken er de laatste jaren aan mee dat de vraag naar koopwoningen
stijgt.
De
groei van het aanbod op de huizenmarkt blijft nog altijd sterk achter bij de
toenemende vraag. Dit geldt met name voor het duurdere segment grondgebonden
woningen. Vanzelfsprekend heeft dit een stuwend effect op de prijzen.
Sociale huur- en koopwoningen
Geconstateerd
kan worden dat de rol van de woningcorporaties de afgelopen jaren veranderd is.
Zij treden binnen de onroerend goed markt steeds vaker op als marktpartij. In
de grondprijzennota 2003 zullen separaat voorstellen worden ingediend, welke
meer toegespitst zijn op de woningcorporaties als marktpartij. In deze nota
wordt nog de prijsstelling van 2001 als uitgangspunt genomen.
Voor 2002 stellen wij voor de grondprijs voor een sociale huurwoning
vast te stellen op € 11.523 zijnde
de prijsstelling van 2001 met een index van 5 % conform stijging bouwkosten
(excl. btw). Voor sociale huurappartementen zal per geval een grondprijs
vastgesteld worden (met inachtneming van de prijzen voor grondgebonden
koopwoningen).
Voor 2002 stellen wij voor de grondprijs voor een sociale koopwoning
vast te stellen op € 15.376 zijnde
de prijsstelling van 2001 met een index van 5% conform stijging bouwkosten
(excl. btw). Voor sociale koopappartementen zal per geval een grondprijs
vastgesteld worden (met inachtneming van de prijzen voor grondgebonden
huurwoningen).
Woningen in de
vrije sector
Als
ondergrens voor de grondprijs van een vrije sector woning gaan we uit van een
percentage van 20% van de stichtingskosten. De bovengrens van de grondprijs
wordt bepaald door het marktmechanisme. Aangenomen wordt dat in 2001 de
stijging van de v.o.n.-marktprijzen van nieuwbouwwoningen in verhouding heeft
opgewogen tegen de bouwkostenstijging van 5%. Op basis van deze ontwikkeling is
het gerechtvaardigd de minimum grondquote met 1% te laten toenemen. De lijn van
vorig jaar wordt hiermee voortgezet. Echter, om ruimte te laten voor meer
kwaliteit (grotere oppervlakte van de woningen voor dezelfde v.o.n.-prijs) zal
de stijging van de minimumquote niet maximaal zijn.
Waar het om gaat
is dat de gemeente een redelijk deel krijgt van de “netto” opbrengstenstijging
(dat wil zeggen de “bruto” opbrengsten stijging als gevolg van de hogere
marktprijzen minus de eveneens gestegen kosten) die de ontwikkelaar ontvangt.
Vorig jaar heeft de gemeente de grondquote met 1% verhoogd. Dit jaar, gezien de
waarschijnlijke afvlakking van de stijging op de woningmarkt, en de stijging
van de kosten en de vraag naar meer kwaliteit, wordt eveneens een stijging van
1% voorgesteld.
Indien de markt
het toelaat, kunnen er hogere grondprijzen worden gerealiseerd. Per locatie zal
dit moeten worden onderzocht.
Bij
appartementen worden vaak lagere grondprijzen gerealiseerd dan bij
grondgebonden woningen. Dit komt grotendeels door de gemeenschappelijke
bouwkundige ruimtes omdat er in bepaalde gevallen kostenverhogende
stedenbouwkundige veranderingen nodig zijn om de gewenste kwaliteit in het plan
te realiseren, bijvoorbeeld dubbel grondgebruik (parkeren).
Verkoopprijzen v.o.n. (inclusief btw) van nieuwbouw woningen en - appartementen:
€ 124.340 – € 158.825 (ƒ 274.000
- ƒ 350.000)
Woningen
In
2001 werd een percentage van 28% gehanteerd. Gezien de huidige marktsituatie
moet een percentage van 29% haalbaar zijn.
Appartementen
In
2001 werd een percentage van 23 % gehanteerd. Gezien de huidige marktsituatie
moet een percentage van 24% haalbaar zijn.
€ 158.825 - € 226.890 (ƒ 350.000
– ƒ 500.000)
Woningen
In
2001 werd een percentage van 32% gehanteerd. Gezien de huidige marktsituatie
moet een percentage van 33% haalbaar zijn.
Appartementen
In
2001 werd een percentage van 26% gehanteerd. Gezien de huidige marktsituatie
moet een percentage van 27% haalbaar zijn.
€ 226.890 - € 317.645 (ƒ 500.000
– ƒ 700.000)
Woningen
In
2001 werd een percentage van 35% gehanteerd. Gezien de huidige marktsituatie
moet een percentage van 36% haalbaar zijn.
Appartementen
In
2001 werd een percentage van 28% gehanteerd. Gezien de huidige marktsituatie
moet een percentage van 29% haalbaar zijn.
> € 317.645 ( >ƒ 700.000)
Er
wordt voorgesteld de grondquote nader te kunnen vaststellen via
“grondprijsbeleid op maat” (uiteraard altijd in opwaartse richting), want met
name in de echt dure woningbouw kan de grondquote nog fors oplopen (tot wel 45%
en hoger). Dit is mede afhankelijk van het kaveloppervlak en de ligging.
Samenvattend:
|
2002 |
2001 |
Sociale sector: Huur |
|
|
Grondgebonden
woningen |
€
11.523 (ƒ 25.393) |
€
10.975 (ƒ 24.185) |
Appartementen |
per
geval te bepalen |
X |
|
|
|
Koop |
|
|
Grondgebonden
woningen |
€ 15.376 (ƒ 33.884) |
€ 14.645 (ƒ 32.270) |
Appartementen |
per
geval te bepalen |
X |
|
|
|
Vrije sector € 124.340 – € 158.825 (ƒ 274.000 – ƒ 350.000) |
|
|
Grondgebonden
woningen |
29% |
28% |
Appartementen |
24% |
23% |
|
|
|
€ 158.825 - €
226.890 (ƒ 350.000 – ƒ
500.000) |
|
|
Grondgebonden
woningen |
33% |
32% |
Appartementen |
27% |
26% |
|
|
|
€ 226.890 - € 317.645 (ƒ 500.000 – ƒ 700.000) |
|
|
Grondgebonden
woningen |
36% |
35% |
Appartementen |
29% |
28% |
|
|
|
> € 317.645 (> ƒ 700.000) |
|
|
Grondgebonden
woningen en appartementen |
Grondquote
nader vast te stellen via “grondprijsbeleid op maat” |
|
De vermelde prijzen zijn vrij op naam (inclusief btw).
3 Bedrijfsterreinen
De
jaarlijkse vraag naar bedrijfsterreinen in Delft tot 2010 wordt gemiddeld op
3,6 hectaren geschat. Hierin wordt met de locatie TU Zuid en de Harnaschpolder
vanaf medio 2005 invulling gegeven en tot 2005 worden er separate voorstellen
voorgelegd. Gezien de ligging kan hier sprake zijn van hoogwaardige, kennis- en
arbeidsintensieve bedrijven. Een herstructurering van Schie-oevers biedt
wellicht nieuwe mogelijkheden.
3.1 Grondprijzen
bedrijfsterreinen
Delftech Park
In
2001 zijn de laatste kavels op Delftech Park in principe uitgegeven. Dit bedrijfsterrein is exclusief bestemd
voor kennisintensieve bedrijven en instellingen.De prijzen per kavel zijn
afhankelijk van de ligging op Delftech Park. In 2001 zijn de prijzen verhoogd
met de kostenstijging van gemiddeld 6 %. Daarmee kwamen de prijzen op € 195,13
(ƒ 430) per m² b.v.o. exclusief btw voor zichtlocaties en € 186,05 (ƒ 410) voor
per m2 bvo exclusief btw voor de overige locaties.
Voorstel 2002 : op basis van een
prijsstijging van 7,5 % stelen wij voor de prijs voor een zichtlocatie op
Delftech park vast te stellen op € 210 (ƒ 460) excl. btw per m2 bvo
en voor de overige locaties op Delftech Park op € 200 (ƒ440) excl. btw per m2 bvo.
Nieuw te ontwikkelen
bedrijfsterreinen, inclusief Ypenburgse Poort
Voor
nieuw te ontwikkelen bedrijfsterreinen (overige locaties) is in 2001 de prijs
eveneens verhoogd met de kostenstijging van 6 %, waarmee de minimumprijs op
€
205 (ƒ 450,-) per m² b.v.o. exclusief btw komt. Deze prijs zal ook richtlijn
zijn voor het bedrijfsterrein Ypenburgse Poort indien een van de opties op de
nog onbebouwde kavels komt te vervallen.
Voorstel 2002 : op basis van een
prijsstijging van circa 7,5% stellen wij voor de prijs vast te stellen op € 220 (ƒ 480) excl.
btw per m2 bvo
Grondprijzen (exclusief BTW) voor de belangrijkste
bedrijfsterreinen (uitgaande van een kantooroppervlak van maximaal 30%)
Bedrijfsterrein |
Huur |
Grondprijzen |
||||
|
2002 |
2001 |
2000 |
2002 |
2001 |
2000 |
Delftechpark |
43-57 (95-125) |
43-57 (95-125) |
39-50 (85–110) |
200-210 (440–460) |
186-195 (410–430) |
177-186 (390–410) |
Ypenburgse Poort |
43-57 (95-125) |
43-57 (95-125) |
39-50 (85–110) |
220 (480) |
205 (450) |
193 (425) |
Overige locaties |
43-57 (95-125) |
43-57 (95-125) |
39-50 (85–110) |
220 (480) |
205 (450) |
193 (425) |
4. Kantoren
Inleiding
We
hanteren de volgende definitie voor een kantoorpand: ‘Een kantoorpand is een gebouw dat grotendeels in gebruik is of te
gebruiken is voor bureaugebonden werkzaamheden en ondersteunende activiteiten
en als er sprake is van overwegend administratieve werkzaamheden. Het gaat om een ruimtelijke zelfstandige
eenheid met een minimum omvang van 500
m² verhuurbaar vloeroppervlak’.
Wat
betreft arbeidsintensiteit houden we de volgende vuistregels aan: <25 m² bvo
per werknemer = kantoor, tussen 25 en 50 = bedrijf of kantoor, afhankelijk van
werkzaamheden en >50 is een bedrijf
Marktonderzoek
Op
basis van marktonderzoeken en Haaglandenstudies worden de afzetmogelijkheden
voor nieuwbouw van kantoren in Delft geraamd op gemiddeld 10.000 - 15.000 m²
bruto vloeroppervlak (bvo) per jaar tot het jaar 2010.
De
marktverkenningen geven aan dat Delft vooral moet bouwen voor de lokale en
regionale markt. Kennisintensieve, kleinschalige en middelgrote ondernemingen
vormen het belangrijkste marktsegment van de Delftse kantorenmarkt.
De
harde plancapaciteit is geconcentreerd op de locaties Station Centraal (ca.
80.000 m² bvo) en Station Zuid (ca. 40.000 m² bvo). Daarnaast zijn er een
aantal verspreide locaties in en aan de rand van de binnenstad (ca. 30.000 m²
bvo). Deze locaties zijn goed bereikbaar met openbaar vervoer. Wellicht kunnen
na realisatie van de geplande tramlijn naar de TU-wijk ook daar kantoren worden
gevestigd. Met deze uitbreidingen krijgt Delft Kennisstad voldoende ruimte om
te groeien. Een groei van 10.000 m² bvo nieuwe kantoren per jaar correspondeert
met een toename van 300 tot 400 arbeidsplaatsen.
4.1 Grondprijzen
kantoren
Het
mediane huurprijsniveau bedraagt “slechts” € 122 (ƒ 268) per m2. De
huurprijzen in Delft behoren tot de laagste in de regio Haaglanden. Anderzijds
is er sprake van een relatief sterke groei qua huurprijsniveau. Dit lijkt er op
te duiden dat de kantorenmarkt in Delft zich meer ontwikkelt. De verhouding
opname/aanbod is in Delft overigens minder gunstig dan in de andere gemeenten.
De opname blijft aanzienlijk achter bij de aanbodontwikkeling.
Voorgesteld
wordt de grondprijzen voor toekomstige kantoorlocaties vast te stellen op basis
van marktprijzen. In 2001 lag de grondprijs voor gemiddelde locaties tussen de €
230 (ƒ 507) en € 363 (ƒ 800) per m² b.v.o. exclusief btw. Voor bijzondere
locaties, zoals rondom beide stations lag de te hanteren richtprijs eerder in
de buurt van
€
454 (ƒ 1.000) per m² b.v.o. exclusief btw (dit uiteraard in directe relatie met
het huurprijsniveau wat in de residuele berekeningen aan de orde is).
Wij stellen voor de grondprijzen
van 2002 op een niveau van (minimaal )€ 230 ( f 507) excl. btw per m2 bvo. Per lokatie zal er gekeken
moeten worden naar het huurprijsniveau en specifieke lokatiegebonden kosten.
Locaties |
Huur |
grondprijzen |
||||
|
2002 |
2001 |
2000 |
2002 |
2001 |
2000 |
Gewone
locaties |
120 (265) |
113 (250) |
107 (235) |
>230 (>
507) |
193-363 (425-800) |
182-340 (400-750) |
Toplocaties Station,
A 13 |
136-147 (300-325) |
125-136 (275-300) |
125 (275) |
>454 (>
1000) |
>454 (>
1000) |
454 (1000) |
5 Detailhandel, horeca en
overige bedrijvigheid
5.1 Grondprijzen detailhandel en
horeca
Horeca
maakt veelal deel uit van integrale winkelprojecten. Daarom vindt solitaire
gronduitgifte ten behoeve van de horeca nauwelijks plaats. Voor het vaststellen
van de grondwaarde wordt derhalve geen onderscheid gemaakt tussen detailhandel
en horeca.
De
traditionele indeling van winkelgebieden naar functioneel hiërarchisch niveau
(buurt-, wijk-,stadsdeelniveau en overig) is de basis voor het bepalen van de
grondprijzen voor detailhandelsvestigingen.
Wij
stellen voor om in 2002 de bovenstaande indeling naar functioneel hiërarchisch
niveau met grondprijzen overeenkomstig de in de hieronder weergegeven tabel te
hanteren.
Type |
Huur |
Grondprijzen |
||||
|
2002 |
2001 |
2000 |
2002 |
2001 |
2000 |
Stadscentrum (Turfmarkt) |
|
|
204-363 (450-800) |
681-3403 (1500-7500) |
|
|
Wijkcentra |
|
|
|
363-908 (800-2000) |
|
|
Buurtcentra |
|
|
|
318-545 (700-1200) |
|
|
Overig |
|
|
|
182-363 (400-800) |
|
|
6 Hotels
Typering van de hotelmarkt
Het
aantal zakelijke overnachtingen zal ook in de toekomst aanzienlijk meer zijn
dan de toeristische overnachtingen. De groei van de vraag aan nieuwe
hotelcapaciteit zal voornamelijk afhangen van de groei van de economische
sector. Ontwikkelingen als Technopolis, Harnaschpolder en de 120.000 m² bvo nieuwe kantoren bij NS
Station Centraal en Zuid.
Wanneer
de hotelplannen voor TUD Noord en IKEA/Ypenburgse Poort doorgaan komen er bij
de 1.200 bedden nog ongeveer 200 tot 300 bedden bij.
In
het rapport van marktplan adviesgroep wordt gesproken van een mogelijke groei
van meer dan 300 hotelkamers oftewel 600 bedden. De voorliggende plannen voor
nieuw aanbod sporen derhalve redelijk met de te verwachten vraag in de periode
2000-2005.
Grondprijzen
hotels
Bij
de grondprijsbepaling speelt de gemiddeld gerealiseerde kameropbrengst een
grote rol. Deze is onder meer afhankelijk van het segment en de naamsbekendheid
van het hotel.
De
grondprijzen worden uiteindelijk afzonderlijk per planinitiatief bepaald door
de hierboven genoemde variabelen in een rekenkundige formule toe te passen.
Voor het 3-,4-,5-sterrensegment leidt
een dergelijke benadering voor de gemeente Den Haag tot de hieronder vermelde
grondprijsindicaties met bijbehorende bandbreedtes in 2000. De prijzen zijn
excl. btw. Voor het jaar 2001 zijn in de gemeente Den Haag geen grondprijzen
voor hotels vastgesteld.
Aantal sterren |
Grondprijs per m2 bvo |
** |
250-408 (550 – 900) |
*** |
250-408 (550 – 900) |
**** |
295-567 (650 – 1250) |
***** |
363-681 (800 – 1500) |
Voor 2002 stellen wij voor bovenstaande grondprijzen te
hanteren, welke zijn gehanteerd in de gemeente Den Haag voor het jaar 2000.
7. Tuinuitgifte
Grondprijsbepaling
Het
tuinuitgiftebeleid van de gemeente is recentelijk aangepast. De prijs per
vierkante meter is een belangrijk instrument om te sturen. Vóór 2000 was het
uitgangspunt dat de prijs kostendekkend moest zijn. In de grondprijzennota van
vorig jaar is reeds een eerste stap gemaakt om de prijs bij te stellen in de
richting van de marktprijs, met name voor uitbreidingen met een oppervlakte van
50 m2 of meer.
Dit
jaar wordt die lijn voortgezet. Met nadruk wordt gesteld dat er hier wordt
gesproken over prijzen als er tuingrond wordt verkocht. Aan elke verkoop
gaat een uitgebreid onderzoek vooraf om te bezien of het überhaupt wenselijk is
de grond uit te geven. Hier gelden de onlangs vastgestelde (strengere) eisen
van het groenstructuurbeleid. Het vakteam Grond gaat pas over tot tuinuitgifte
na positieve adviezen van alle betrokken vakafdelingen.
Vooral
bij grote uitgiften stijgt de waarde van de woning met de uitgebreide tuin,
daarom wordt er een gestaffelde prijs toegepast. Voor reststroken tot 20 meter
blijft de oude prijs gelden van € 90,76 (ƒ 200) per m² exclusief belastingen en
bijkomende kosten. Voor elke extra m² (tot een totaal van 50 m²) wordt de prijs
€ 135 (ƒ 297,50) per m². Tuinuitgiften van meer dan 50 m² zullen vanaf nu
slechts in uitzonderlijke gevallen voorkomen. De prijs per m² zal voor deze
gevallen apart moeten worden vastgesteld, zo veel mogelijk overeenkomstig de
marktprijs, echter nooit minder dan
€
120 (ƒ 264,45) per m² (dit is de gemiddelde grondprijs bij uitgifte van 50 m²,
namelijk 20 x € 90,76 (ƒ 200) + 30 x €
135 (ƒ 297,50) gedeeld door 50).
De
kostprijs van een tuinuitgifte bedraagt circa € 455 (ƒ 1.000). Aangezien het
uitgangspunt is dat een tuinuitgifte minimaal kostendekkend moet zijn, wordt de
grondprijs voor tuinuitbreiding van minder dan 5 m² op € 455 (ƒ 1002,69)
gesteld.
Voor
2002 stellen wij voor de uitgifteprijs van tuinen volgens onderstaande tabel
en aanvullende opmerkingen vast te
stellen:
aantal
m² |
prijs: |
meer
dan 0, minder dan of gelijk aan 5 |
€ 455 (ƒ 1.002,69)
ongeacht aantal m² |
meer
dan 5, minder dan of gelijk aan 20 |
€ 90 (ƒ 198,33) per
m² |
meer
dan 20, minder dan of gelijk aan 50 |
Eerste 20 m² : € 90
(ƒ 198,33), extra m² : € 135 (ƒ
297,50) |
meer
dan 50 |
Een onafhankelijke
derde zal een taxatie verrichten waarin de oude waarde wordt afgezet tegen de
nieuwe waarde. Bij een overeenkomst worden de kosten van de taxatie door de
gemeente gedragen. Indien er geen overeenkomst tot stand komt, draagt de
aanvrager de kosten van de taxatie. |
Enkele
aanvullende opmerkingen
Ø
Alle prijzen
exclusief belastingen en alle bijkomende kosten (notaris, kadaster en
dergelijke), deze komen voor rekening van de koper.
Ø
Indien er
aanpassingen in de openbare ruimte moeten worden gedaan, zullen de kosten
daarvan voor rekening van de koper komen.
Ø Deze prijzen gelden voor de bestemming tuin, niet voor
parkeren, bouwen (voor zover geen bebouwing die valt onder tuinbestemming) of
andere bestemmingen.
Verhuur
van tuinen
In
verband met het herhaaldelijk voorkomen van verhuur van tuintjes dient in
financieel-economische zin een relatie te worden gelegd tussen de huurprijzen
en de grondwaarden voor tuinen zoals hierboven genoemd.
Voorgesteld
wordt om voor 2002 de nieuwe huurprijzen te relateren aan de gestaffelde
grondprijzen zoals in bovenstaande tabel vermeld, waarbij voor 2002 een
rendement van 6% wordt gehanteerd. Dit percentage is een afgeleide van het
huidige percentage voor kortlopende leningen (< 5 jaar).
8. Overige functies
Ontwikkelingen
en grondprijsbeleid
In
elke stad is vraag naar grond voor een grote diversiteit aan functies. Naast de
hoofdfuncties van het grondprijsbeleid die in de vorige hoofdstukken aan de
orde kwamen, gaat het hierbij om onder meer de onderstaande typen
voorzieningen:
Sociaal
maatschappelijke voorzieningen :
Ø
overheidsvoorzieningen
(zoals brandweerkazerne, politiebureau)
Ø
onderwijsvoorzieningen
(zoals basisschool, middelbare school)
Ø
medische
voorzieningen (zoals ziekenhuis, sanatorium)
Ø
bejaardenvoorzieningen
(zoals bejaardencentrum, bejaardentehuis)
Ø
sociaal-culturele
voorzieningen (zoals welzijnsvoorzieningen, religieuze voorzieningen, niet
commerciële culturele voorzieningen)
Voor
sociaal maatschappelijke bestemmingen (non-profitinstellingen) wordt gebruik
gemaakt van de kostprijsmethode. De grondexploitatie dient sluitend te zijn,
m.a.w. de kosten dienen gelijk te zijn aan de opbrengsten. Deze wordt
uitgedrukt in een uitgifteprijs per eenheid waardoor er een kostendekkende
grondexploitatie ontstaat.
De
kosten die mogen worden berekend zijn: verwervingskosten, sloopkosten,
milieuvoorzieningen, planstructurele voorzieningen, bouwrijp maken,
planvoorbereiding, planontwikkeling en een bijdrage aan fondsen.
De
grondprijs bedroeg in 2001 € 111 (ƒ 245) per m2 bvo. De kosten voor het
bouwrijp maken zijn het afgelopen jaar tussen de 5- en 10% gestegen.
Voorgesteld wordt de
uitgifteprijs voor deze bestemmingen te verhogen met 8% Daarmee komt de
grondprijs voor 2002 uit op € 120 (ƒ 264,45) per m² b.v.o. exclusief btw.
Recreatieve
voorzieningen
Ø
kinderboerderij
Ø
sportieve recreatieve
voorzieningen
Ø
speeltuin
Voor
sportvelden en aanverwante voorzieningen (zoals kantine/kleed- en
wasaccommodatie) wordt de laatste jaren een grondwaarde van € 22,70 (ƒ 50) per
m2 gerekend. Naast de kostprijsstijging van circa 5% is een extra bijstelling
naar een meer marktconforme prijs gewenst. De praktijk leert, dat met name de
gebouwde voorzieningen ook een gedeeltelijk commercieel gebruik kennen.
Voorgesteld wordt om bij het bepalen van de grondprijs hiermee rekening te
houden. Eenzelfde beleidslijn wordt voorgesteld voor de sporthallen. Per geval
moet worden bekeken, of van een (gedeeltelijk) commercieel gebruik sprake zal
zijn. Hierbij kan de horeca als uitgangspunt worden genomen.
Voor onbebouwd terrein (inclusief was- en kleedaccommodatie)
wordt voorgesteld voor 2002 de prijs met 10 % te verhogen naar € 25 (ƒ 55) per
m2 terrein, exclusief btw. Bij (mede)gebruik voor commerciële activiteiten zal
per geval de grondwaarde worden bepaald .
Nutsvoorzieningen
Ø
Trafo’s
Ø
Zend- en
ontvangstinstallaties
Bouwen
in een compacte stad betekent o.a. op een kwalitatieve manier omgaan met de nog
schaars aanwezige ruimte.
Voor
2002 stellen wij voor dat bij nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk een
noodzakelijke trafo-voorziening inpandig in het bouwplan dient te worden
opgenomen. Dit mag geen negatieve gevolgen hebben voor de grondwaarde.
Voor
2002 stellen wij voor dat verzoeken voor verkoop van grond t.b.v. zend- en ontvangstinstallaties,
gelet op de marktontwikkelingen op dit gebied, niet worden gehonoreerd.
Voorgesteld wordt om in voorkomende gevallen uitsluitend een tijdelijke
huurovereenkomst aan te gaan.
Voor 2002 stellen wij
voor dat bij voorzieningen met een commerciële grondslag grondprijzen worden gehanteerd op basis van
de commerciële waarde van de betreffende voorzieningen, waarbij als referentie
de normen voor kantoren, bedrijfsterreinen en detailhandel genomen worden.
9 Parkeren
Woningen
Het
bouwen van parkeervoorzieningen bij woningen heeft door de toegenomen kwaliteit
een positieve uitwerking op de grondopbrengst. Dit betekent dat het onderdeel
parkeren op zich zelf geen grondopbrengst hoeft te genereren maar altijd
functiegebonden is. Een kritische toetsing van de aangedragen parkeeroplossing
per bouwproject en de daaraan verbonden kosten is dan ook geboden, waarbij
effectief met het totale grondwaardepakket kan worden gestuurd teneinde een
ruimte-efficiënte oplossing te krijgen.
Bedrijfsterreinen
Voor
parkeerplaatsen bij bedrijfsruimten op eigen terrein, wordt geen onderscheid
gemaakt tussen bebouwd en onbebouwd terrein. Aan parkeerplaatsen wordt
eenzelfde grondwaarde toegekend als het gebouw dat erop wordt gesticht.
Parkeren
in binnenstedelijke gebieden vraagt, onder andere vanwege beperkte
grondgebruiksmogelijkheden, vaak om oplossingen die de stichtingskosten
aanzienlijk kunnen verhogen. (Half) verdiept of op het dak leidt tot hogere
bouwkosten. Overigens wordt er op gewezen dat het meestal bedrijfsbebouwingen
betreft met daarop gestapeld woningen.
Kantoren
De
grondprijs per parkeerplaats wordt bepaald door de hoogte van de huurprijs en
de stichtingskosten van de voorziening. Huren en stichtingskosten verschillen
per locatie. Onder meer door de toenemende krapte op de arbeidsmarkt wordt een
goede bereikbaarheid van kantoorlocaties van steeds groter belang. Eén van de
elementen hiervan is de bereikbaarheid per auto. Mede door het restrictieve
parkeerbeleid van het rijk neemt de marktwaarde van parkeerplaatsen jaarlijks
toe.
Detailhandel en horeca
Voor
het parkeren ten behoeve van detailhandel en horeca wordt in de regel gebruik
gemaakt van openbare parkeervoorzieningen. Incidenteel wordt
parkeeraccommodatie gerealiseerd voor specifieke projecten met deze bestemming.
De
grondprijs wordt dan per situatie bepaald. Indien sprake is van
parkeeroplossingen welke een onrendabele top kennen en waarmee intensief
ruimtegebruik wordt bereikt, is een vereveningsbijdrage bespreekbaar. Immers,
deze bijdrage wordt gecompenseerd door een hogere grondopbrengst.
Hotels
De
parkeerfunctie maakt veelal een geïntegreerd onderdeel uit van de
bedrijfsvoering. De grondprijs is begrepen in de uitgifteprijs van de grond.
Indien sprake is van parkeeroplossingen welke een onrendabele top kennen en
waarmee intensief ruimtegebruik wordt bereikt, is een vereveningsbijdrage
bespreekbaar. Immers, deze bijdrage wordt gecompenseerd door een hogere
grondopbrengst.
Voor
2002 stellen wij voor dat, met betrekking tot parkeren, uitgifte van grond in
principe dient te geschieden op basis van minimale uitgifteprijzen. Deze zijn
meestal bepaald op basis van de residuele waardebenadering en gekoppeld aan het
specifieke gebruik dat bij de indiening van een bouwplan normaliter wordt getoetst:
bij woningen aan de Algemene planinformatie woningbouw; bij de overige
invullingen aan de C.R.O.W. normen.
Bijlage 1: huur- en grondprijzen
Den Haag en Rotterdam
In de onderstaande tabellen zijn de huur- en grondprijzen
van bedrijfsmatig onroerend goed in omliggende gemeenten Den Haag en Rotterdam
weergegeven. De bovenste getallen zijn de prijzen in euro’s. De daaronder
tussen haakjes weergegeven getallen zijn de prijzen in guldens.
Bedrijfsterrein
Den Haag
Bedrijfsterrein |
Huur |
grondprijzen |
||||
|
2002 |
2001 |
2000 |
2002 |
2001 |
2000 |
Traditioneel |
45 (100) |
43 (95) |
41 (90) |
163-204 (360-450) |
152-193 (335-425) |
125-159 (275-350) |
Modern min |
45 (100) |
43 (95) |
41 (90) |
163-204 (360-450) |
152-193 (335-425) |
125-159 (275-350) |
Modern plus |
60 (125) |
54 (120) |
52 (115) |
182–204 (400-450) |
170–193 (375-425) |
147-159 (325-350) |
Hoogwaardig |
65 (140) |
61 (135) |
59 (130) |
209-227 (460-500) |
197-216 (435-475) |
170-182 (375-400) |
Verspreide locaties |
60 (125) |
54 (120) |
54 (120) |
147-204 (325-450) |
136-193 (300-425) |
113-159 (250-350) |
Extra per m2 bvo voor > 10% kantoor |
120 (265) |
113 (250) |
107 (235) |
182-204 (400-450) |
170-193 (375-425) |
147-170 (325-375) |
Rotterdam
Bedrijfsterrein |
Huur |
grondprijzen |
||||
|
2002 |
2001 |
2000 |
2002 |
2001 |
2000 |
Noord – west |
|
|
41-61 (90-135) |
|
|
138-159 (305-350) |
Hoogwaardig/ Kleinschalig |
|
|
|
|
|
125-154 (275-340) |
Laagwaardig / Kleinschalig |
|
|
|
|
|
113-136 (250-300) |
Kantoren
Den Haag
Locaties |
Huur |
grondprijzen |
||||
|
2002 |
2001 |
2000 |
2002 |
2001 |
2000 |
Gewone
locaties |
123 (270) |
109 (240) |
102 (225) |
193-250 (425-550) |
182-220 (400-485) |
141-211 (310-465) |
Toplocaties Station, A
13 |
147 (325) |
136 (300) |
125 (275) |
386-635 (850-1400) |
363-476 (800-1050) |
352-476 (775-1050) |
Rotterdam
Locaties |
Huur |
grondprijzen |
||||
|
2002 |
2001 |
2000 |
2002 |
2001 |
2000 |
Gewone
locaties |
|
|
|
|
|
|
Toplocaties Station, A
13 |
|
|
|
|
|
|
Horeca, detailhandel
Den Haag
Type |
Huur |
Grondprijzen |
||||
|
2002 |
2001 |
2000 |
2002 |
2001 |
2000 |
Stadscentrum kwa |
340-454 (750-1000) |
|
681-1134 (1500-2500) |
|
|
908-3449 (2000-7600) |
Stadsdeelcentra |
|
|
454-681 (1000-1500) |
|
|
703-2314 (1550-5100) |
Wijkcentra |
|
|
272-454 (600-1000) |
|
|
408-1021 (900-2250) |
Buurtcentra |
|
|
|
|
|
363-545 (800-1200) |
Overig |
|
|
|
|
|
>264 (> 625) |
Hotels
Den Haag (prijzen in 2000)
Aantal sterren |
Grondprijs per m2 bvo |
*** |
250-408 (550 – 900) |
**** |
295-567 (650 – 1250) |
***** |
363-681 (800 – 1500) |
Bijlage 2:
prijsbepalingsmethodieken
Deze bijlage geeft inzicht in de
meest gehanteerde methoden van opbrengstbepaling.
Methoden
van opbrengstbepaling:
Er
bestaan een drietal methoden om te komen tot de bepaling van de grondwaarde: de
kostprijsmethode, de marktwaardemethode
en de comparatieve methode.
1)
Kostprijsmethode
Sinds
jaar en dag geldt als uitgangspunt dat een grondexploitatie sluitend moet zijn,
dat wil zeggen dat de totale kosten gedekt moeten worden uit de totale
opbrengsten. Dit lukt niet altijd, bijvoorbeeld door marktomstandigheden, dan
is er sprake van een saldo-tekort. Hiervoor moeten dekkingsmiddelen worden
aangewezen. In de praktijk worden op de totale kosten eerst de opbrengsten van
de niet-woningbouwbestemmingen in mindering gebracht.
Onbebouwde
terreinen worden hierbij gewaardeerd tegen de werkelijk hiervoor gemaakte
verwervingskosten, andere terreinen en bestemmingen zouden minstens de gemiddelde kostprijs per m2 moeten kunnen
opbrengen. Het toerekenen van de resterende kosten aan de woningbouw leidt tot
een gemiddelde grondprijs per woning.
Deze
rekeningsmethodiek vindt zijn grondslag in het ‘Bruine en Blauwe’ boekje. Deze
boekjes zijn uitgegeven in 1968/1970 door het toenmalige Ministerie van
Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en bevatten richtlijnen voor het
opstellen van plan- en kostengegevens en het daaruit bepalen van grondprijzen.
Dit was de eerste keer dat de term grondkosten uniform werd beschreven en de
basis vormde voor gelijkvormige beoordeling door het Ministerie. Bij de
kostprijsmethode in het bruine boekje wordt gebruik gemaakt van de enkelvoudige
rentemethode. De kostprijsmethode heeft in de huidige vastgoedwereld de
betekenis van minimale uitgifteprijs gekregen.
2)
Marktwaarde-methode
Bij
de kostprijsmethode wordt met name gekeken naar de daadwerkelijke
productiekosten van de bouwrijpe grond, door de directe (aanleg openbare
voorzieningen zoals verharding. groen en water) en de indirecte kosten
(voorbereiding en toezicht , fondsbijdrages etc) te ‘vertalen” naar de uit te
geven m2 bouwrijpe grond.
Bij
de marktwaarde-methode wordt uitsluitend gekeken naar de waarde van de grond
als afgeleide van de op de grond te realiseren functie. De hoogte van
grondwaarde hangt daarbij af van de economische “kracht” van de te realiseren
functie. Bijvoorbeeld kantoren vertegenwoordigen een hogere grondwaarde dan
goedkope woningbouw. In dit systeem worden dus de ‘zwaarste” lasten gedragen
door de sterkste economische functies. Is bij de kostprijsmethode het resultaat
van de grondexploitatieberekening altijd 0 (in principe sluitende
grondexploitatie), bij de marktwaarde-methode is er altijd sprake van een
exploitatieresultaat. De kosten zijn onafhankelijk van de opbrengsten bepaald,
waardoor er een resultaat ontstaat. Dit kan uiteraard zowel voor – als nadelig
zijn. Functionele grondprijspolitiek is
dat voor verschillende bestemmingen verschillende prijzen worden berekend (=dus
marktwaarde). Het berekenen van verschillende prijzen voor verschillende
bestemmingen past binnen het marktprijssysteem omdat binnen de totale grondmarkt
verschillende deelmarkten, voor kantoren, industrieën, woningen etc. kunnen
worden onderscheiden, waarop met de prijsdifferentiatie wordt ingespeeld. Door
politiek beleid wordt niet alle grond uitgegeven tegen marktprijzen. Het
verschil tussen de marktprijs (de prijs die de meest biedende vrager redelijkerwijs
zou willen betalen) en de uitgifteprijs ten gunste van een minder
draagkrachtige gebruiker kan worden beschouwd als een vorm van subsidie. Overigens
mag de gevoerde functionele grondprijspolitiek niet leiden tot afwijking van
het marktprijsprincipe.
Functionele
grondprijspolitiek is dus een instrument voor het stimuleren dan wel afremmen
van bepaalde activiteiten op gemeentelijk grondgebied. Ongewenste activiteiten
kunnen het beste via bestemmingsplannen geweerd worden of door eenvoudig geen
grond uit te geven. Weliswaar vormt de grondprijs niet zelden slechts een
fractie van de totale investering van een bedrijf of instelling. De
locatiebeslissing wordt echter in de meeste gevallen onafhankelijk van de
productie-investeringsbeslissing genomen.
De Residuele grondwaarde-methode is een
berekeningsmethode welke onderdeel uitmaakt van de marktwaarde-methodiek.
De methode met de inbreng aan de opbrengstenzijde tegen
zogenaamde marktconforme prijzen wordt de marktwaarde-methode genoemd. Per te
realiseren functie wordt een grondprijs gesteld die in de markt afzetbaar is.
Dit totale opbrengstvolume wordt geconfronteerd met de investeringen en er
ontstaat zodoende in feite altijd een saldo. Het voordeel van de
marktwaarde-methode is dat er "haalbare" grondprijzen worden
gehanteerd. Bij een voordelig saldo is het betreffende plan
financieel-economisch zeer waarschijnlijk haalbaar.
Bij de
kostprijs-methode is de waarde per eenheid de prijs die minimaal moet worden
gehaald om de berekening sluitend te houden. Deze kostprijs zegt op zich nog
niets of dit ook een prijs oplevert die in de praktijk hanteerbaar is.
Binnen de marktwaarde-methode
is het zo maar hanteren van "standaardprijzen" die vaak sinds lange
tijd al worden gebruikt niet verstandig. Om bij een gewenste ontwikkeling de
grondprijs voor die specifieke zaak te kunnen bepalen is de zogenaamde residuele
methode een middel (meer maatwerkgericht). In principe is de overblijvende
investeringsruimte de grondkostencomponent.
De residuele
grondwaarde is de commerciële waarde (CW) van het te ontwikkelen onroerend goed
min de investeringen (INV) die nodig zijn voor de realisatie van het opstal. De
investeringen zijn dus exclusief de grondkosten. De commerciële waarde wordt
bepaald door de verhouding tussen de beginopbrengst en het bruto
aanvangsrendement.
In formulevorm:
CW = RGWmax
+ INV
RGWmax =
CW - INV
CW = (Oa /
r ba)
RGWmax = ( Oa / rba) - INV
Hierin is:
RGW = residuele grondwaarde ook wel
grondopbrengst genoemd (vanuit de gemeente of grondbedrijf geredeneerd) of
grondkosten (vanuit de koper geredeneerd).
CW = commerciële waarde van de onroerende
zaak, dit is de totale waarde van de onroerende zaak (grond plus alles wat er
op gebouwd wordt).
Oa = opbrengst van de nieuwe onroerende
zaak in het eerste jaar van ingebruikname. de opbrengst wordt bij deze
benadering gedefinieerd als de te verwachten huuropbrengst in het eerste jaar.
de opbrengst dient beschouwd te worden exclusief eventuele leegstandsrisico's.
rba = gewenst bruto aanvangsrendement
(vandaar ook de huurbeschouwing in het eerste jaar). Het woord aanvang is
hierin maatgevend. Het leegstandsrisico vertaalt naar het algemene risico dient
in het gewenste rendement tot uitdrukking te komen.
INV = alle investeringen die nodig zijn om
de nieuwe economische eenheid (opstal) te realiseren en in gebruik te nemen,
exclusief de grondkosten.
In het onderstaande
schema is dit inzichtelijk gemaakt.
A) Commerciële
waarde nieuw onroerend goed
(huuropbrengst eerste jaar/
aanvangsrendement)
af:
B) Investeringen
t.b.v.
- bouwkosten
inclusief prijsstijgingen tijdens de bouw
- bijkomende
kosten, bijv. honoraria
- rente
verliezen tijdens de bouw
- aanloopkosten
t.b.v. exploitatie van het onroerend goed
- winst
voor de ontwikkelaar
=
A) - B) Residuele
grondwaarde = marktprijs bouwrijpe grond
(waarde bouwrijpe grond)
Deze residuele
grondwaarde kan weer worden geconfronteerd met de werkelijke
grondproduktiekosten op kostprijsbasis. Hierdoor kan worden bezien of e.e.a.
een haalbare ontwikkeling is.
Voordeel van het
hanteren van deze methode is dat er gewerkt wordt met op zich objectieve
maatstaven, waardoor inzichtelijk is gemaakt hoe men tot een bepaalde prijs is
gekomen.
Discussies kunnen dan
gevoerd worden op in feite meetbare begrippen wat veelal verhelderend werkt.
Voorbeeld:
Gegevens:
Bouwvolume = 3000 m2
bvo (bruto vloeroppervlak)
Gewenst
aanvangsrendement inclusief risico-opslag = 9 %
(veel risico i.v.m.
marktgegevens, maar toch interessant genoeg om tot ontwikkeling over te gaan)
Huuropbrengst = €
225/m2 /jaar
Uitwerking
(volgens formule)
CW = 225 * 3000 m2 = € 675.000/ 0.09 (9%) = € 7.500.000
INV = stel bouwprijs
per m2 = € 2000
3000 * € 2000 = € 6.000.000
stel bijkomende investeringen
zoals aanloopkosten op 10 % van
= € 600.000
bouwkosten
Totale INV = € 6.600.000
RGWmax =
CW - INV, invullen geeft:
=
€ 7.500.000 - € 6.600.000 = € 900.000 (excl, BTW)
Deze € 900.000 is dus
de residueel bepaalde maximale grondprijs voor deze ontwikkeling. Per m2
is dit dan
€ 900.000/3.000 m2 = € 300/ m2 bvo.
In de woningbouw wordt deze residuele
methode tot uitdrukking gebracht in een
zogenaamde grondkostenquote. In Delft wordt deze methode ook toegepast.
Voorbeeld
Gegevens:
Kaveloppervlak: 130
m2
Inhoud woning: 400m3
Bouwkosten: € 145.000
Verkoopprijs von : €
205.000
Uitwerking
Grondwaarde is €
205.000 -/- € 145.000 = € 60.000.
De grondquote
bedraagt dan 29% (€ 60.000 / € 205.000)
3)
De comparatieve methode
Deze
methode wordt ook wel de vergelijkende of de referentiewaarde methode genoemd.
De grondprijs wordt bepaald door te vergelijken met buurgemeenten c.q.
relevante particuliere projecten. Deze methode is additioneel en dient als
borging voor een regionaal verantwoorde grondwaarde.