Gemeente Delft

November 2002

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

NOTA

 

EVALUATIE WIJZIGING WRO

                                                                     van april 2000


Inhoudsopgave

 

 

 

                                                                                                                                 Pagina

 

Inleiding                                                                                                                   3

 

1.       Ervaring met de wijzigingen in de praktijk                                                                    4      

1.1             Overzicht aantallen                                                                                 4

1.2             Capaciteitsbeslag verlening vrijstelling artikel 19                                        5

1.3             Ruimtelijke onderbouwing                                                                       5

1.4             Conclusies en aanbevelingen                                                                  6

 

2.       Delegatie                                                                                                                 7                                                                                                          

3.       Ontwikkelingsplannen                                                                                               9

 

4.       Kosten verbonden aan artikel 19 procedures                                                              10                                                                           

 

5.   Samenvatting conclusies en aanbevelingen en beslispunten                                       12

 

Bijlage 1: Samenvatting nota wijzigingen WRO 2000                                                   14

 

Bijlage 2: Overzicht procedure artikel 19                                                                    16     

 

Bijlage 3: Verleende vrijstellingen met name genoemd                                                17                                                      

Inleiding

 

In april 2000 is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna genoemd: WRO) gewijzigd. De voornaamste wijziging betrof artikel 19 WRO, die onder voorwaarden vrijstelling van bestemmingsplannen mogelijk maakt. In het kader van die wijziging WRO is de gemeenteraad akkoord gegaan met de delegatie van de bevoegdheid vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 19 lid 1 juncto artikel 4 van de gemeenteraad aan het college van burgemeester en wethouders (B&W), een aanpassing van de inspraakverordening, de introductie van ontwikkelingsplannen (die in plaats zijn gekomen van de nota’s van randvoorwaarden en uitgangspunten), het horen van indieners van zienswijzen door de vakwethouder in geval van vrijstelling als bedoeld in artikel 19 lid 1 juncto lid 4 WRO en het ambtelijk horen van indieners van zienswijzen in geval van vrijstelling als bedoeld in artikelleden 2 en 3. In het raadsbesluit is tevens afgesproken dat de implementatie van de wetswijziging  zou worden geëvalueerd. Voorliggende nota betreft de afgesproken evaluatie. In deze nota wordt aandacht besteed aan de effecten van de wetswijziging zelf en de wijze waarop deze wetswijziging vorm heeft gekregen binnen de gemeente. Op grond van verkregen inzichten worden aan de gemeenteraad conclusies voorgelegd en aanbevelingen gedaan.

 

De nota is als volgt opgebouwd:

1.       ervaring met de wijzigingen in de praktijk

2.       delegatie

3.       ontwikkelingsplannen

4.       kosten verbonden aan artikel 19 WRO procedures

5.       conclusies en aanbevelingen

 

De  nota is voorbereid in een projectgroep waarin deel is genomen door een jurist van het vakteam Ruimtelijke Ordening (hierna genoemd RO), de begeleider van artikel 19 WRO procedures, de juridisch medewerker van het vakteam Bouwtoezicht en Monumenten (hierna genoemd BTM) en de bestuursassistente van de vakwethouder Ruimtelijke Ordening.

 

Naar verwachting treedt medio 2005 de integrale wijziging van de Wet op de ruimtelijke ordening in werking. De nieuwe wet wordt afgekort met “Wro”. De wijziging heeft vergaande gevolgen voor de ruimtelijke plannen van de gemeenten. Zo worden gemeenten verplicht bestemmingsplannen vast te stellen voor hun gehele grondgebied en niet langer alleen voor grondgebied gelegen buiten de bebouwde kom. Medewerking aan bouwplannen die gesitueerd zijn op gronden waarvoor een bestemmingsplan geldt, ouder dan 10 jaar is niet langer mogelijk. De Wro zal geen vrijstellingsmogelijkheid van bestemmingsplannen kennen zoals de bestaande artikel 19 WRO. Gemeenten worden zo gedwongen hun bestemmingsplannen te actualiseren. In de Wro is voor zover nu bekend, geen overgangsperiode opgenomen.

Voor de zomer van 2003 zal daartoe een “Plan van Aanpak Digitaliseren en Actualiseren bestemmingsplannen gemeente Delft” aan de gemeenteraad ter vaststelling worden aangeboden. Hierin zal een programma zijn opgenomen voor het versneld actualiseren van de bestemmingsplannen in Delft. Het programma zal een fors beslag leggen op de beschikbare capaciteit van onder meer het vakteam ruimtelijke ordening gegeven de ouderdom van de Delftse bestemmingsplannen.. Tot de integrale wijziging een feit is, blijft de mogelijkheid bestaan op grond van artikel 19 WRO vrijstellingen te verlenen.

 

De conclusies en aanbevelingen die in deze nota worden gedaan vinden hun grondslag in ervaringen uit de praktijk van de afgelopen jaren en de voorgenomen plannen tot versneld actualiseren van bestemmingsplannen waarbij geanticipeerd wordt op nieuwe Wro.Tevens wordt een relatie gelegd met de raadsnota’s “Planschade” en “Exploitatieverordening”.

 

 

1.                  Ervaringen met de wijziging WRO in de praktijk

 

1.1       Overzicht aantallen

 

 

2000

(vanaf 3 april)

2001

2002

(tot 1 september)

*Gemiddeld

Voor wijziging

Artikel 19 lid 1

Bp jonger dan 10 jaar

 

5

4

3

 

Artikel 19 lid  1 en 4

Bp ouder dan 10 jaar

3

6

7

 

Artikel 19 lid 2

 

32

9

2

 

totaal

40

19

12

* 35

Artikel 19 lid 3

35

116

78

* 12

 

* In deze tabel worden het aantal gemiddelde vrijstellingen van voor de wetswijziging in april 2000 genoemd. De kruimelregeling was toen opgenomen in artikel 18a die veel minder ruim was dan de huidige artikel 19 lid 3. Voor de wetswijziging bestond geen onderscheid tussen de artikel 19  lid 1, 2 en 4.

 

Uit het overzicht blijkt dat met name de vrijstelling voor de zogenoemde “kruimels” aanzienlijk is toegenomen. Een toename werd reeds voorspeld in de nota van 2000 omdat de toepassingsmogelijkheden van de kruimelregeling aanzienlijk is verruimd. De toename is echter veel forser dan voorspeld. Dit vindt zijn grondslag in het feit dat voor 2000 voor veel bouwplannen die nu vallen ander de kruimelregeling het voeren van de uitgebreide artikel 19 WRO procedure noodzakelijk was met de vereiste zware motivering, voorbereidingsbesluit en verklaring van geen bezwaar. Voor de wetswijziging werden de verzoeken om vrijstelling om die reden geweigerd. Met dit fenomeen is geen rekening gehouden in de voorspelling in 2000.

Een belangrijke oorzaak voor het grote aantal vrijstellingen is gelegen in het feit dat veel bestemmingsplannen ouder zijn dan 10 jaar. Medewerking wordt steeds verleend voor die verzoeken die passen binnen het beleid zoals dat nu in moderne bestemmingsplannen is verwoord en voor die bouwplannen die in de nieuwe Woningwet vergunningvrij zullen zijn. De nieuwe Woningwet treedt in januari 2003 in werking. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Woningwet zal het aantal vrijstelling ex artikel 19 lid 3 naar verwachting halveren.

Dan resteert nog steeds een fors aantal vrijstellingen voor “kruimels” waarvoor binnen de gemeente Delft  GEEN expliciet beleid is vastgesteld.

 

Het grote aantal artikel 19 lid 2 vrijstellingen verleend in 2000 en 2001 kan voor een belangrijk deel verklaard worden door de perikelen rond het bestemmingsplan voor de binnenstad. De specifieke verklaring van geen bezwaar voor bouwplannen die pasten binnen het ruimtelijk kader van de Startnota en later het voorontwerp-bestemmingsplan Binnenstad Delft bood de mogelijkheid een groot aantal bouwaanvragen voor de Binnenstad met verlening van deze vrijstelling af te doen.

 

Het aantal (zelfstandige) projectprocedures bedraagt gemiddeld 10 per jaar.

 

 

1.2       Capaciteitsbeslag verlening vrijstellingen ex artikel 19 WRO

 

Het capaciteitsbeslag per verleende vrijstelling als bedoeld in de artikelleden 2 en 3 verschilt in wezen niet van het capaciteitsbeslag van voor de wijziging. Punt van zorg is wel het grote aantal verleende vrijstellingen dat in het totaalbeeld wel een forse toename van het beslag op de capaciteit met zich mee brengt

 

Voor de (zelfstandige) projectprocedures geldt wel dat de wetswijziging in de praktijk heeft geresulteerd in een aanzienlijke toename van capaciteitsvraag per verleende vrijstelling. Met name de vereiste ruimtelijke onderbouwing, de verplichte (extra) inspraak en het voorbereidingsbesluit waartegen bezwaar en beroep open staan brengen een fors beslag op de capaciteit per individuele vrijstelling met zich mee.

Voor de sector duurzaamheid, belast met de voorbereidingsbesluiten en de opzet van- en inspraak op de ontwikkelingsplannen en/of ruimtelijke onderbouwing bedraagt de inzet gemiddeld 170 uren per verleende vrijstelling.

 

1.3       Ruimtelijke Onderbouwing

 

Met de wijziging WRO 2000 is de gemeente verplicht de vrijstellingen te motiveren met een ruimtelijke onderbouwing. In de Nota 2000 is een voorstel voor indeling van de ruimtelijke onderbouwing opgenomen. De indeling bevat de volgende onderdelen: aanleiding en omschrijving-  van het bouwplan, de toets van het bouwplan aan het vigerende bestemmingsplan, een beschrijving van de ruimtelijke impact van het bouwplan op de omgeving waarbij aandacht dient te worden besteed aan effecten op het gebied van stedenbouw, milieu (water, geluid, geur, stof) en de financiële haalbaarheid van het plan.

In de Delftse praktijk is de ruimtelijke onderbouwing volledig toegeschreven op het plan waarvoor vrijstelling wordt verleend. Deze vormgeving blijkt de rechterlijke toets goed te kunnen doorstaan.

Het feit dat de ruimtelijke onderbouwing volledig is toegeschreven op  het plan waarvoor vrijstelling wordt verleend betekent in de praktijk dat inspraak op de ruimtelijke onderbouwing tevens inspraak behelst op het verzoek om bouwvergunning. Het bouwplan wordt zo twee maal ter inzage gelegd (eenmaal voor de inspraak en eenmaal ten behoeve van het indienen van schriftelijk zienswijzen). Deze procedure lijkt dubbelop en is lastig uit te leggen aan burgers. Bovendien wordt een dergelijke gang van zaken vaak voorafgegaan door overleg tussen aanvrager en het gemeentelijk apparaat waardoor tijdens de vrijstellingsprocedure soms het gevoel bestaat dat er vanwege die afspraken weinig ruimte bestaat om de plannen te wijzigingen en daarmee de inspraak in wezen een wassen neus is. Het loskoppelen van inspraak en het voeren van de (zelfstandige) projectprocedure zou een oplossing kunnen zijn voor dit probleem.

 

Voornoemde ervaringen verdienen enige aandacht en toelichting.

Voor omvangrijke bouwplannen is het ontwikkelingsplan theoretisch een goed instrument. In de afgelopen jaren is echter nog weinig ervaring met dit plan opgedaan. Er zijn twee ontwikkelingsplannen in procedure gebracht, te weten voor de brandweerkazerne (opgenomen in het ontwerp-bestemmingsplan Noordwest, deelgebied 1) en de Scheepmakerij. Binnen de sector duurzaamheid wordt nu gewerkt aan het opstellen van ontwikkelingsplannen voor: het NSD-terein (Hooikade-Zuideinde), het bedrijventerrein DSM/Gist, de Koepoortgarage, het VDD-terrein, TU-noord, TNO-terrein.

Een derde deel van de nu gevolgde (zelfstandige) projectprocedures is nog gebaseerd op de oude nota’s van randvoorwaarden en uitgangspunten. Het betreft onder meer de volgende bouwplannen: bunker Abtswoude, kinderdagverblijf en buurtaccomodatie Raamstraat, woningen Vaandelstraat/Verlengde Raam, schoolgebouw aan de Van Kinschotstraat, woningen Schutterveld, Ipse aan de Paardenmarkt, appartementen Koningsveld (zie bijlage 2).

De overige verleende vrijstellingen zijn niet voorafgegaan door nota’s van randvoorwaarden en uitgangspunten of ontwikkelingsplannen maar na aanvraag van vrijstelling direct voorzien van een ruimtelijke onderbouwing.

Volgens het beleid, uiteengezet in de Nota Wijzigingen WRO april 2000 zouden deze vrijstellingen steeds gebaseerd moeten zijn op ontwikkelingsplannen.

Belangrijk voordeel van ontwikkelingsplannen (in tegenstelling tot de nota van randvoorwaarden en uitgangspunten) is dat deze plannen WEL onderwerp van inspraak zijn geweest. Volgens de nota wijziging WRO 2000 rust de bevoegdheid tot het vaststellen van ontwikkelingsplannen bij B&W, de commissie Duurzaamheid gehoord. Gelet op de intentie van de WRO zou de bevoegdheid tot het vaststellen van een dergelijk ruimtelijk kader, dat vergelijkbaar is met een bestemmingsplan, toe komen aan de gemeenteraad. Dit zou ook beter passen bij het duale stelsel waarin de raad de besluitvorming op hoofdlijnen toekomt.

B&W zouden dan kunnen beslissen over het vrijgeven voor inspraak van het concept-ontwikkelingsplan. De vaststelling door de raad gebeurt dan na verwerking van de inspraakreacties.

Voor de praktijk zou dit betekenen dat inspraak en de artikel 19 lid 1 juncto 4 procedure van elkaar kunnen worden losgekoppeld.

 

Wat resteert zijn plannen waarvan de impact op de omgeving gering is. In die situaties zou volstaan moeten kunnen worden met een ruimtelijke onderbouwing die gekoppeld is aan het bouwplan zelf, zoals nu de praktijk is.

 

Tot slot is de verantwoordelijkheid voor het voeren van de artikel 19-procedure nu verdeeld tussen de vakteams BTM en RO. Het vakteam RO verzorgt de ruimtelijke onderbouwing en de inspraak op de ruimtelijke onderbouwing en het bouwvoornemen. Het vakteam BTM is belast met de verdere procedure. In de praktijk levert dit soms onduidelijkheid op. Een heldere verdeling van verantwoordelijkheden is gewenst.

 

1.4       Conclusies en aanbevelingen

 

In de praktijk blijkt het verlenen van vrijstellingen een fors beslag te leggen op de ambtelijke capaciteit. In de kruimelregeling zit dat voornamelijk in de grote aantallen, in de (zelfstandige) projectprocedures in de vereiste procedure en ruimtelijke onderbouwing.

De belangrijkste taak van het vakteam RO is het ontwikkelen van ruimtelijk beleid onder meer door het opstellen en in procedure brengen van bestemmingsplannen. Dit vakteam is tevens belast met het opstellen van ruimtelijke onderbouwingen en ontwikkelingsplannen. Gelet op de komende integrale wijziging Wro verdient het aanbeveling de capaciteit van het vakteam RO dat nu gemoeid is met de vrijstellingen, te investeren in het actualiseren van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gezocht moet worden naar mogelijkheden de capaciteit die nu geïnvesteerd wordt aan artikel 19-vrijstellingen aanzienlijk te beperken dan wel dat financiële middelen moeten worden gevonden om het opstellen van ontwikkelingsplannen eventueel uit te kunnen besteden.

 

Voorstellen voor vermindering van het aantal (zelfstandige) projectprocedures:

(Zelfstandige) projectprocedures kennen een proceduretijd van minimaal 9 maanden. Als binnen afzienbare tijd voor het plangebied een voorontwerpbestemmingsplan gereed zal zijn kan het voeren van de procedure opgeschort worden tot het voorontwerpbestemmingsplan voor het gebied gereed is. In het plan van aanpak Digitaliseren en Actualiseren van bestemmingsplannen zal een planning worden opgenomen voor het opstellen van bestemmingsplannen voor het gehele gemeentelijke grondgebied.

Raadsvoorstel 1:  Er wordt geen medewerking verleend aan die verzoeken om (zelfstandige) projectprocedure die gesitueerd zijn in plangebieden waar volgens de planning binnen een periode van één jaar een voorontwerpbestemmingsplan gereed zal zijn.

De gemeenteraad kan van deze regel afwijken waarneer zij van mening is dat met medewerking aan het bouwplan een bijzonder maatschappelijk belang is gemoeid (hardheidsclausule)

 

Voorstel voor vermindering van capaciteit nu besteed aan de kruimelregeling:

De capaciteit die ingezet wordt ten behoeve van vrijstellingen als bedoeld in artikel 19 lid 3 WRO (kruimelregeling) kan beperkt worden als  de toepassing van deze regeling gebaseerd kan worden op een beleidsnota. Daarmee kunnen deze vrijstellingen onverminderd worden voortgezet.

B&W voorstel 1:  Het criterium zoals dat nu in de praktijk wordt gehanteerd (“passend binnen modern ruimtelijk beleid”) wordt vastgelegd in een beleidsnota en die beleidsnota wordt, na inspraak, vastgesteld door de B&W. Met een vastgestelde beleidsnota wordt het mogelijk verlening van vrijstelling eenvoudig te motiveren met verwijziging naar die nota. Er hoeft geen separaat advies van het vakteam ruimtelijke ordening te worden gevraagd. De besluitvorming kan zo veel sneller plaats vinden en vraagt geen capaciteit van het vakteam ruimtelijke ordening. Dit beleid zal kort na de zomer 2003 ter vaststelling aan B&W worden aangeboden.

 

Voor het voeren van artikel 19 lid 2 procedures worden geen wijzigingen voorgesteld. Deze vrijstellingen zijn binnen de gemeente Delft steeds gebaseerd op een door de Provinciale Planologische Commissie (hierna te noemen PPC) geaccordeerd (voor)ontwerp-bestemmingsplan.

 

Voorstel wijziging bevoegdheid vaststellen ontwikkelingsplannen

Ontwikkelingsplannen worden op grond van de nota wijziging WRO 2000 nu vastgesteld door B&W, de raadscommissie Duurzaamheid gehoord. Gelet op de intentie van de WRO en de invoering van het duale stelsel die beiden uitgaan van de raad als bevoegd orgaan voor besluitvorming op hoofdlijnen zou ook de bevoegdheid tot het vaststellen van ontwikkelingsplannen toegekend moeten worden aan de raad in plaats van aan B&W

Raadsvoorstel 2: de raad is bevoegd tot het vaststellen van ontwikkelingsplannen nadat deze onderwerp van inspraak zijn geweest. B&W besluiten over het vrijgeven ten behoeve van inspraak van concept ontwikkelingsplannen.

 

Voorstellen verdeling verantwoordelijkheden tussen de vakteams BTM en RO.

Het ontwikkelen van een ruimtelijke visie op een gebied behoort tot de taken van het vakteam RO. Zo ook het verlenen van inspraak op ruimtelijke plannen. Het begeleiden van vrijstellingsprocedures die gekoppeld zijn aan bouwvergunningverlening vallen onder de verantwoordelijkheid van het vakteam BTM.

B&W voorstel 2:  Het ontwikkelingsplan met de daaraan gebonden inspraak valt onder de verantwoordelijkheid van het vakteam RO.

De artikel 19-procedure die ingezet wordt na aanvraag om vrijstelling valt volledig onder de verantwoordelijkheid van het vakteam BTM, hieronder wordt ook verstaan het eventueel voeren van inspraak op de ruimtelijke onderbouwing (dit is alleen nodig in die gevallen waarin het ontwikkelingsplan ingrijpend is aangepast na inspraak). Het vakteam RO vervult in die procedure een adviserende rol.


 

2.         Delegatie

 

De gemeenteraad heeft op diverse momenten de wens te kennen gegeven de bevoegdheid tot verlening van vrijstelling ex artikel 19 lid 1 (juncto 4) niet langer te willen delegeren aan B&W.  Het verlenen van voornoemde vrijstellingen betreft veelal ingrijpende planologische wijzigingen waar zij zelf toe wil besluiten. Dit zou betekenen dat het delegatiebesluit inzake deze vrijstellingen dient te worden ingetrokken.

Op zich past deze wens binnen de systematiek van de WRO. Ook het vast stellen van bestemmingen is voorbehouden aan de raad.

 

Destijds is voor delegatie gekozen omdat de procedere-tijd zo aanzienlijk kon worden ingekort. B&W vergaderen immers met een hogere frequentie dan de gemeenteraad.

 

Voor de praktijk zou het intrekken van het delegatiebesluit betekenen:

·         de raad zal steeds het besluit moeten nemen voor een bepaald bouwvoornemen een vrijstellingsprocedure te gaan voeren (binnen 8 weken na “binnenkomst van het verzoek om vrijstelling: zie procedure-overzicht in bijlage 1);

·         als de gemeenteraad de verlening van vrijstelling weer naar zich toe trekt, ligt het (gezien de wettelijke taak van de raadscommissie om besluitvorming van de raad voor te bereiden) voor de hand dat de raadscommissie belast wordt met het horen van de indieners van zienswijzen op de voorgenomen verlenen van vrijstelling;

·         het besluit tot verlenen van vrijstelling moet voorgelegd worden aan de raad.

 

Intrekking heeft aldus tot gevolg dat het aantal vergaderingen van de commissie Duurzaamheid aanzienlijk zal toenemen dan wel dat er een subcommissie ingesteld moet worden die belast wordt met het horen. Voorts zal de proceduretijd verlengd worden.

 

Een andere mogelijkheid is het in stand houden van het delegatiebesluit. In een eerdere aanbeveling is voorgesteld de (zelfstandige) projectprocedures steeds te baseren op een ontwikkelingsplan dat is vastgesteld door de gemeenteraad. Deze aanbeveling opent de mogelijkheid het delegatiebesluit in stand te houden. Voor toekomstige (zelfstandige) projectprocedures heeft de gemeenteraad immers al ingestemd met de planologische wijziging door vaststelling van het ontwikkelingsplan en behoudt daarmee de sturing op hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid. De besluitvorming in concrete gevallen (het verlenen van vrijstelling) dat feitelijk een uitvoeringshandeling betreft, wordt dan overgelaten aan B&W.

 

Raadsvoorstel 3: Keuze uit onderstaande opties:

Optie A:           Delegatiebesluit intrekken omdat gelet op de eerdere aanbeveling veel minder (zelfstandige)projectprocedures gevolgd zullen gaan worden. De commissie Duurzaamheid wordt belast met het horen van de indieners van zienswijzen en zal daarom vaker moeten vergaderen dan nu het geval is.

 

Optie B:           Delegatiebesluit in stand houden. De bevoegdheid tot vaststellen van ontwikkelingsplannen is toegekend aan de raad, waarbij de raad heeft kunnen sturen op hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid. De commissie Duurzaamheid behandelt dan het ontwikkelingsplan na de inspraak en de indieners van inspraakreacties kunnen tijdens de behandeling van het ontwikkelingsplan in de commissie gebruik maken van hun recht in te spreken.

 


3.         Ontwikkelingsplannen

 

Er is de afgelopen jaren weinig ervaring opgedaan met ontwikkelingsplannen. Dit is deels te wijten aan het feit dat voor veel bouwplannen waarvoor de (zelfstandige) projectprocedure is gevoerd in het verleden al nota’s voor randvoorwaarden en uitgangspunten zijn opgesteld.

 

Toch lijkt het ontwikkelingsplan (theoretisch) nog steeds een goed instrument. Ontwikkelingsplannen hebben een opbouw die vergelijkbaar is met de opbouw van  bestemmingsplannen. De ontwikkelingsplannen lenen zich daarom goed om nader geconcretiseerd te worden tot een ruimtelijke onderbouwing dan wel een voorontwerp-bestemmingsplan. De capaciteit die het opstellen van een ontwikkelingsplan vergt gaat daarmee niet verloren.

Omdat een ontwikkelingsplan feitelijk een minibestemmingsplan is kan het ook voor veel ingrijpender bouwplannen worden ingezet dan de gemiddelde ruimtelijke onderbouwing die nu voor een concreet bouwplan wordt opgesteld. De WRO geeft geen restricties aan de omvang van projecten waarvoor de (zelfstandige) projectprocedure mag worden ingezet. Dit betekent dat zelfs aan bijzonder ingrijpende projecten (denk bijvoorbeeld aan de geplande Koepoortgarage) medewerking kan worden verleend via een zelfstandige projectprocedure.

 

Voorwaarde is dan wel dat hoge eisen worden gesteld aan het ontwikkelingsplan (als voorloper van de ruimtelijke onderbouwing). Het ontwikkelingsplan zal voorgelegd moeten worden aan overlegpartners als bedoeld in artikel 10 Bro (en dus ook aan de PPC). Met instemming van bedoelde partners zal het ontwikkelingsplan een ruimtelijk kader kunnen bieden vergelijkbaar met een bestemmingsplan. Voorwaarde blijft dat het ontwikkelingsplan uiteindelijk (volgens een vooropgestelde planning) opgenomen wordt in het bestemmingsplan voor het grotere plangebied.

 

Een andere belangrijke inhoudende wijziging van ontwikkelingsplannen betreft de financiële paragraaf. In de raadsnota’s “Planschade” en “Exploitatieverordening” wordt het belang aangegeven om de kosten gemoeid met planontwikkeling te verhalen op degene die daar baat bij hebben: de projectontwikkelaar. In een financiële paragraaf van een ontwikkelingsplan (en van bestemmingsplannen) moet worden aangetoond dat de plannen ook financieel daadwerkelijk uitvoerbaar zijn. Een onderdeel van de financiële haalbaarheid is een dekking van de kosten voor exploitatie. Hieronder worden onder meer verstaan de kosten voor aanleg van voorzieningen van openbaar nut (bijvoorbeeld aanleg van riolering, straten) en kosten voor grondverwerving en planschade als bedoeld in artikel 49 WRO. Voorheen werd voor die dekking een aanspraak gemaakt op de algemene middelen van de gemeente. Onder het motto “degene die baat heeft betaalt” zouden deze kosten in de toekomst, voor zover wettelijk mogelijk, betaald moeten worden door de projectontwikkelaar.

 

Om te voorkomen dat de gemeente geconfronteerd wordt met kosten in een stadium van het planproces waarin de kosten niet meer verhaald kunnen worden, moet de projectontwikkelaar, voorafgaand aan de medewerking van de gemeente aan (her)ontwikkeling, aantonen dat hij die kosten kan en zal betalen. (Het indienen van planschadeclaims kan pas na het onherroepelijk worden van planologische wijzigingen. De gemeente wordt zo achteraf geconfronteerd met claims waarmee vaak geen rekening is gehouden en die fors kunnen oplopen). Kosten voor exploitatie van gronden (waaronder planschade) kunnen via een exploitatieovereenkomst veilig worden gesteld.

Bij het vaststellen van ruimtelijke plannen (waaronder ontwikkelingsplannen en bestemmingsplannen) moet een afweging worden gemaakt van alle betrokkken belangen. Eén van die belangen is het financiële belang. De gemeenteraad kan medewerking weigeren als zij van mening is dat dit onacceptabele financiële gevolgen heeft voor de gemeente.

Dit financiële belang zal in de toekomst veel nadrukkelijker worden meegenomen in onderhandelingen met ontwikkelaars én in de ruimtelijke plannen van de gemeente.


 

4.         De kosten verbonden aan het voeren van een artikel 19-procedure (leges)

 

Sinds de invoering van de wijzigingen van de WRO per 1 april 2000 wordt een gedifferentieerd tarievenstelsel inzake de verlening van vrijstellingen gehanteerd op basis van de rechtstreekse kosten die gemaakt worden voor het voeren van een artikel vrijstellingsprocedure. Naast de gewone bouwleges worden leges voor de vrijstelling in rekening gebracht. Bij de leges voor het voeren van de vrijstellingsprocedures ex artikel 19 WRO wordt geen onderscheid in aard en omvang van het onderliggende bouwplan gemaakt. Wel is een differentiatie gemaakt die gebaseerd is op de actualiteit van het onderliggende bestemmingsplan. Voor vrijstelling van bestemmingsplannen van recente datum geldt een hoger tarief dan voor vrijstellingen van bestemmingsplannen waarvan de houdbaarheidsdatum (10 jaar) inmiddels is verstreken.

De leges voor de vrijstelling ex artikel 19 WRO zijn gebaseerd op de rechtstreekse kosten (publicatie, hoorzitting, etc.). De personeelslasten zijn daarbij niet, althans niet rechtstreeks, doorvertaald in de legesberekening voor de vrijstelling.

Dat wil overigens niet zeggen dat deze kosten geheel buiten schot zijn gebleven, doch deze hebben hoofdzakelijk een doorvertaling gekregen via de tariefstelling van de bouwleges.

 

Bij de invoering van de wetswijziging in 2000 was deze methodiek tijdelijk te rechtvaardigen omdat op dat moment onvoldoende inzicht bestond in de capaciteitsbeslag die het voeren van dergelijke procedures zouden hebben. Inmiddels is deze situatie veranderd. Inmiddels zijn er wel objectieve gegevens beschikbaar over de jaren 2000 en 2001. Daarmee  is het mogelijk om voor de vrijstelling ex artikel 19 WRO te komen tot een onderbouwde berekening voor een kostendekkende tariefstelling. Het is alleszins redelijk dat de van gemeentezijde te maken kosten om af te wijken van een vigerend bestemmingsplan worden doorberekend aan degenen die, ook in financiële zin, gebaat zijn bij zo’n vrijstellingsbesluit.

 

De op deze wijze aan de gemeente toevallende leges zullen overigens niet leiden tot structureel hogere inkomsten voor de gemeente omdat met name de personele lasten van het vakteam BTM voor dit product tot op heden werden gedekt vanuit de inkomsten bouwleges. De begrote verhoging van de inkomsten artikel 19-leges zullen evenredig in mindering worden gebracht op de geprognosticeerde inkomsten bouwleges.

De uitgaven over de jaren 2000 en 2001 zijn over het gehele product vrijstellingen WRO voor het vakteam BTM  € 92.000,--  respectievelijk  € 94.000,--. Deze bedragen gelden voor zowel de grotere vrijstellingen als ook voor de planologische kruimelgevallen in een verhouding van 70:30. Het extra capaciteitsbeslag die bij het vakteam RO wordt gevergd voor vrijstellingen richt zich met name op de vrijstellingprocedures ex artikel 19 lid 1 en lid 4 WRO. Hiervoor is een jaarlijkse inzet begroot ad
€ 56.000,-- op basis van een aanname van circa 4 middelgrote procedures per jaar. Meer of grotere procedures leiden tot meerinkomsten artikel 19-leges en hieruit kunnen alsdan de meerkosten worden gefinancierd.

 

De kosten die gemaakt worden voor het product vrijstellingen artikel 19 lid 1 en lid 4 door beide vakteams belopen gemiddeld 
€ 120.000,--

 

Over de jaren 2000 en 2001 was een bouwvolume ten bedrage van respectievelijk

€ 10.393.115,-- en € 20.886.417,-- gemoeid. Kostendekkende leges betekent over 2000 een percentage van 1,15% en voor 2001 0,57 %. De percentages lopen zeer uiteen en een keuze voor een percentage is arbitrair. Voorgesteld wordt op ten behoeve van het voeren van (zelfstandige) projectprocedure een percentage van 0,8 % van de bouwkosten in rekening te brengen met een minimum van € 900,--.

Het percentage aan bouwleges nu gemiddeld 2,5% van de totale bouwkosten wordt verminderd met 0,066 % tot gemiddeld 2,43 % van de totale bouwkosten zodat het totaal in rekening gebracht bedrag aan bouwleges berekend vanuit de geplande 4 (zelfstandige) projectprocedures per jaar, gelijk blijft

 

Raadsvoorstel 4: Voor het voeren van een vrijstellingsprocedure ex artikel 10 lid 1 en 4 WRO wordt een  percentage 0,8% van de bouwkosten in rekening gebracht met een minimum van € 900,--. De bouwleges worden teruggebracht tot gemiddeld 2,43 % van de totale bouwkosten.

De tarieventabel behorend bij de legesverordening wordt daartoe aangepast tegelijk met de geplande aanpassing van de legesverordening in verband met de wijziging Woningwet.

 

Voor de legesheffing voor planologische kruimelgevallen (artikel 19, lid 3) wordt voorgesteld om de bestaande regeling te continueren. Het betreft hier immers allemaal kleine bouwplannen en gebruikswijzigingen waarbij een doorberekening van de feitelijke kosten volstaat. Mede naar aanleiding van de aanstaande wijziging van de Woningwet zal de importantie van het gebruik van dit artikel afnemen omdat een niet onbelangrijk deel van deze bouwplannen zal komen te vallen onder de categorie vergunningvrije bouwwerken.

Raadsvoorstel 5:

Het continueren van de tariefstellingen terzake van overige ruimtelijke vrijstellingen.

 

Aangegeven is reeds dat het extra capaciteitsbeslag die bij het vakteam RO wordt gevergd voor vrijstellingen richt zich met name op de vrijstellingprocedures ex artikel 19 lid 1 en lid 4 WRO. Hiervoor is een jaarlijkse inzet begroot ad € 56.000,-- op basis van een aanname van circa 4 middelgrote procedures per jaar. Meer of grotere procedures leiden tot meerinkomsten artikel 19-leges en hieruit kunnen alsdan de meerkosten worden gefinancierd. Het vakteam BTM zal jaarlijks een bedrag van € 56.000, toekennen aan het vakteam RO als vergoeding van gemaakte kosten ten behoeve van de (zelfstandige) projectprocedures. Worden meer dan 4 (zelfstandige) projectprocedures oer jaar gevoerd dan brengt het vakteam RO daarvoor een bedrag van € 85,--per uur in rekening bij het vakteam BTM.

B&W voorstel 3: Het vakteam BTM vergoed jaarlijks een bedrag van € 56.000 aan het vakteam RO voor het begeleiden van vier (zelfstandige) projectprocedures. Worden meer (zelfstandige) projectprocedures gevoerd dan ontvangt het vakteam RO daarvoor een vergoeding van € 85,-- per uur van het vakteam BTM


 

5.         Samenvatting beslispunten

 

Voorstellen ter vaststelling aan B&W:

 

1.         Het criterium zoals dat nu in de praktijk wordt gehanteerd (“passend binnen modern ruimtelijk beleid”) wordt vastgelegd in een beleidsnota en die beleidsnota wordt, na inspraak, vastgesteld door de B&W.

 

2.         Het ontwikkelingsplan met de daaraan gebonden inspraak valt onder de verantwoordelijkheid van het vakteam RO.

De artikel 19-procedure die ingezet wordt na aanvraag om vrijstelling valt volledig onder de verantwoordelijkheid van het vakteam Bouwtoezicht en Monumenten, hieronder wordt ook verstaan het eventueel voeren van inspraak op de ruimtelijke onderbouwing

 

3.         Het vakteam BTM vergoed jaarlijks een bedrag van € 56.000 aan het vakteam RO voor het begeleiden van vier (zelfstandige) projectprocedures. Worden meer (zelfstandige) projectprocedures gevoerd dan ontvangt het vakteam RO daarvoor een vergoeding van € 85,-- per uur van het vakteam BTM

 

Voorstellen ter vaststelling aan de raad

 

1:         Er wordt geen medewerking verleend aan die verzoeken om (zelfstandige) projectprocedure die gesitueerd zijn in plangebieden waar volgens de planning binnen een periode van één jaar een voorontwerpbestemmingsplan gereed zal zijn.

De gemeenteraad kan in van deze regel afwijken waarneer zij van mening is dat met medewerking aan het bouwplan een bijzonder maatschappelijk belang is gemoeid (hardheidsclausule)

 

2.         De raad is bevoegd tot het vaststellen van ontwikkelingsplannen nadat deze onderwerp van inspraak zijn geweest. B&W besluiten over het vrijgeven ten behoeve van inspraak van concept ontwikkelingsplannen.

 

3.         Keuze uit onderstaande opties:

Optie A:            Delegatiebesluit intrekken omdat gelet op de eerdere aanbeveling veel minder (zelfstandige)projectprocedures gevolgd zullen gaan worden. De commissie Duurzaamheid wordt belast met het horen van de indieners van zienswijzen en zal daarom vaker moeten vergaderen dan nu het geval is.

 

Optie B:            Delegatiebesluit in stand houden. De bevoegdheid tot vaststellen van ontwikkelingsplannen is toegekend aan de raad, waarbij de raad heeft kunnen sturen op hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid. De commissie Duurzaamheid behandelt dan het ontwikkelingsplan na de inspraak en de indieners van inspraakreacties kunnen tijdens de behandeling van het ontwikkelingsplan in de commissie gebruik maken van hun recht in te spreken.

 

4.         Voor het voeren van een vrijstellingsprocedure ex artikel 10 lid 1 en 4 WRO wordt een  percentage 0,8% van de bouwkosten in rekening gebracht met een minimum van

€ 900,--. De bouwleges worden teruggebracht tot 2,43 % van de totale bouwkosten.

De tarieventabel behorend bij de legesverordening wordt daartoe aangepast tegelijk met de geplande aanpassing van de legesverordening in verband met de wijziging Woningwet.

 

5.         Het continueren van de tariefstellingen terzake van overige ruimtelijke vrijstellingen.


 

Bijlage 1:          Samenvatting nota wijziging WRO 2000

 

Deze bijlage bevat een samenvatting van de voornaamste punten van de nota “Wijzigingen WRO 3 april 2000” zoals deze op 30 maart 2000 door de Delftse gemeenteraad is vastgesteld. Een aantal van die wijzigingen lagen wettelijk vast en lieten de gemeenteraad weinig keuze, andere wijzigingen zijn wel kenmerkend voor het nieuwe ruimtelijke beleid in Delft.

De eerste paragraaf van dit hoofdstuk is gewijd aan de diverse leden van artikel 19 WRO-nieuw, de meest ingrijpende wijziging in de WRO.

 

1.1       Artikelleden 19 WRO-nieuw

 

lid 1      : de zelfstandige projectprocedure

Deze vrijstelling wordt zelfstandig genoemd omdat de vrijstelling niet langer gebaseerd hoeft te zijn op een voorbereidingsbesluit of op ter inzage gelegd (ontwerp) bestemmingsplan. In artikellid 4 is bepaald dat  alleen sprake kan zijn van een zelfstandige projectprocedure indien het bestemmingsplan waarvan vrijstelling wordt verleend niet ouder is dan 10 jaar. Omdat deze vrijstelling zelfstandig is (en dus niet steunt op een ruimtelijke plan) moet de vrijstelling voorzien worden van een goede ruimtelijke onderbouwing. De WRO definieert niet wat onder een goede ruimtelijke onderbouwing dient te worden verstaan. Ook wordt niet aangegeven wat onder een “project” dient te worden verstaan. Met andere woorden: er is geen limitering gegeven aan die plannen waarvoor vrijstelling kan worden gegeven.

Duidelijk is wel dat aan de ruimtelijke onderbouwing hogere eisen worden gesteld naarmate het project waarvoor vrijstelling wordt verleend planologisch meer ingrijpend is.

Voor het verlenen van deze vrijstelling is een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten (GS) nodig.

De bevoegdheid voor het verlenen van deze vrijstelling is toegekend aan de raad (net als een bestemmingsplan betreft het hier een ruimtelijk plan en het vaststellen van bestemmingsplannen is een bevoegdheid van de raad). De WRO biedt nadrukkelijk de mogelijkheid de bevoegdheid te delegeren aan B&W.

De WRO gebiedt gemeenten om in de diverse stadia in de bestemmingsplanprocedure een ieder in de gelegenheid te stellen zijn visie op het bestemmingsplan kenbaar te maken (inspraak op het voorontwerp, zienswijzen op het ontwerp, bedenkingen tegen het vastgestelde plan en beroep  tegen het goedgekeurde plan). Een ruimtelijke onderbouwing is net als een bestemmingsplan, een planologisch plan. In de wetswijziging is daarom opgenomen dat in de gemeentelijke inspraakverordening de verplichting tot inspraak ook op de vrijstelling als bedoeld in artikel 19 lid 1 WRO moet worden opgenomen. De inspraakverordening van de gemeente Delft is op dit punt aangepast.

 

Lid 2:    De aangewezen projectprocedure

In door GS aangewezen gevallen kan vrijstelling van het bestemmingsplan worden verleend zonder dat GS een verklaring van geen bezwaar hoeft af te geven. GS geeft als het ware vooraf een verklaring van geen bezwaar.

Voorwaarde is dat de vrijstelling gemotiveerd wordt met een “goede ruimtelijke onderbouwing”. De WRO bepaalt dat B&W bevoegd zijn deze vrijstelling te verlenen.

 

Lid 3.:   De Kruimelregeling

Het betreft een vrijstellingsmogelijkheid van voorschriften van het vigerende bestemmingsplan voor bouwplannen van geringe omvang. De bouwwerken die onder deze regeling vallen zijn opgenomen in artikel 20 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Artikel 20 Bro voorziet in een aanmerkelijke verruiming van eerdere kruimelregeling (vroegere artikel 18A WRO).

Voorbeelden:

·         Een uitbreiding van of een bijgebouw bij woongebouwen in de bebouwde kom mits het aantal woningen gelijk blijft (NB het bouwvolume is niet beperkt en deze vrijstelling kan dus voor aanzienlijke uitbreidingen gebruikt worden!)

·         Een uitbreiding van of bijgebouw bij woongebouwen buiten bebouwde kom. Aan deze bouwplannen worden wel meerdere beperkingen gesteld.

·         Andere gebouwen in en buiten bebouwde kom. Ook hieraan worden meerdere beperkingen gesteld.

·         Een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, het openbaar vervoer of het wegverkeer onder voorwaarden van meerdere beperkingen

·         Een wijziging van het gebruik van opstallen mits het aantal woningen gelijk blijft en het gebruik niet meer omvat dan een bruto vloeroppervlakte van 1500 m² (aanzienlijk)

 

De procedure die voor het verlenen van vrijstellingen ex artikel 19 lid 3 moet worden gevolgd is aanzienlijk eenvoudiger dan de procedure voor de andere artikelleden. Er is geen verklaring van geen bezwaar nodig en de inspraakverordening is niet van toepassing.

Bevoegd orgaan voor het verlenen van deze vrijstelling is B&W. B&W heeft deze bevoegdheid gemandateerd aan het vakteamhoofd Bouwtoezicht en Monumenten.

 

Lid 4 juncto lid 1: de oude vrijstellingsregeling:

In dit artikellid onder sub a wordt bepaald dat het verlenen van vrijstelling als bedoeld in lid 1 is voorbehouden aan bestemmingsplannen die niet ouder zijn dan 10 jaar. In sub b wordt de mogelijkheid gecreëerd om ook voor oudere bestemmingsplannen vijstelling te verlenen mits er voor het betreffende gebied een voorbereidingsbesluit is genomen dan wel een (ontwerp) bestemmingsplan ter inzage is gelegd (formeel gaat het hier dus niet om een “zelfstandige” vrijstelling). In feite is dit een continuering van de situatie van voor de wetswijziging. Een belangrijk verschil is wel dat ook hier een “goede ruimtelijke onderbouwing” noodzakelijk is. Indien de vrijstelling verlening is gebaseerd op een ter inzage gelegd (ontwerp) bestemmingsplan vormt het betreffende plan de ruimtelijke onderbouwing. Is de vrijstelling slechts gebaseerd op een voorbereidingsbesluit dan dient de vrijstelling voorzien te worden van een eigen ruimtelijke onderbouwing.

Dit artikellid is gekoppeld aan lid 1, waarbij dus tevens geldt dat het hier een bevoegdheid van de gemeenteraad betreft die gedelegeerd kan worden aan B&W en waarvoor een verklaring van GS noodzakelijk is.

 

Een meer gedetailleerd overzicht van de procedures is opgenomen in bijlage 1.

 

1.2       Delegatie

Gelet op de vergaderfrequentie van de raad, de geringe proceduretijd en de ervaring in de bestaande situatie is besloten van deze mogelijkheid gebruik te maken en aldus de bevoegdheid tot verlenen van vrijstelling ex artikel 19 lid 1 (juncto lid 4) WRO te delegeren aan B&W.

 

1.3       Ontwikkelingsplannen:

Met de wijziging heeft de raad een nieuw ruimtelijk planfiguur geïntroduceerd: het ontwikkelingsplan. Dit ontwikkelingsplan is in de plaats gekomen voor de nota’s van randvoorwaarden van uitgangspunten. Aanleiding voor het vervangen van deze nota ’s was onder meer gelegen in het feit dat de juridische status van nota’s niet duidelijk was en dat de nota’s de rechterlijke toets niet altijd bleken te doorstaan. Voorts bleek in de praktijk onduidelijkheid te bestaan over de mate waarin van de gestelde randvoorwaarden en uitgangspunten kon worden afgeweken door de gemeente zelf maar ook door projectontwikkelaars.

In de nieuwe ontwikkelingsplannen wordt een globaal beeld geschetst van de gewenste toekomstige ontwikkeling van een locatie voor zover die ontwikkeling ruimtelijk relevant is.

In de gewenste toekomstige ontwikkeling wordt ingegaan op het van toepassing zijnde rijks-, provinciaal- en gemeentelijke beleid.

De ontwikkeling wordt objectief begrensd (bijvoorbeeld het noemen van bebouwingspercentages tussen de 30 en de 40%) en uitgewerkt waar details reeds bekend zijn. De ontwikkelingsplannen zijn onderwerp van inspraak.

Het ontwikkelingsplan biedt zo een objectief kader voor ontwikkelingen van een gebied.

Het ontwikkelingsplan zelf is echter nog geen ruimtelijke onderbouwing.

Procedureel gezien is het een voorloper van de ruimtelijke onderbouwing. Het ontwikkelingsplan zelf kan dan ook niet dienen als motivering voor het verlenen van vrijstelling ex artikel 19 WRO. Dit biedt de gemeente enige ruimte om zich aandienende bouwplannen te beoordelen, rekening houdend met ingekomen inspraakreacties.

Zodra sprake is van een concreet bouwplan waar B&W en de commissie Duurzaamheid zich in kunnen vinden kan het ontwikkelingsplan op eenvoudige wijze worden uitgewerkt tot een goede ruimtelijke onderbouwing dan wel een voorontwerp bestemmingsplan. Dit maakt het mogelijk een verzoek om vrijstelling binnen de daartoe gestelde termijnen van een ruimtelijke onderbouwing te voorzien.

In de nota is bepaald dat het ontwikkelingsplan wordt vastgesteld door B&W, de commissie Duurzaamheid gehoord. De geldigheid van het ontwikkelingsplan is beperkt tot twee jaar. De beperking van de geldigheid maakt het mogelijk in te spelen op onvoorziene ontwikkelingen. Na twee jaar moet het plan opnieuw worden vastgesteld en kunnen nieuwe ontwikkelingen in het plan worden meegenomen.

 

1.4       Overige wijzigingen

Er zijn diverse wijzigingen van de WRO ingevoerd die geen ruimte lieten voor keuze door de raad. Die wijzigingen betreffen de verplichting tot het archiveren van alle verleende vrijstellingen bij het bestemmingsplan waarvan vrijstelling is verleend, de aanpassing van de inspraakverordening en het feit dat voorbereidingsbesluiten vatbaar zijn gesteld voor bezwaar en beroep.

Nieuw in de wijziging WRO is de ruimtelijke onderbouwing. Die ruimtelijke onderbouwing dient als motivering voor het vrijstellingsbesluit en is onderwerp van inspraak.

 

1.5       Samenvatting

1.   Voor een proefperiode van één jaar ontwikkelingsplannen opstellen in plaats van nota’s van randvoorwaarden en uitgangspunten en, indien de raad overeenkomstig besluit, deze ontwikkelingsplannen te doen vaststellen door B&W, na het horen van de commissie Duurzaamheid.

2.   De gemeenteraad delegeert de vrijstellingsbevoegdheid ex artikel 19 lid 1 en 4 aan B&W.

3.   Het horen van indieners van zienswijzen in geval van vrijstelling ex artikel 19 lid 1, 2 en 4 WRO geschiedt door de betrokken wethouder.

4.   Het horen van indieners van zienswijzen in geval van vrijstelling ex   artikel 19 lid 3 WRO geschiedt door vakteamhoofd Bouwtoezicht en Monumenten.

5.   De inspraakverordening wordt ook van toepassing op artikel 19 lid 1.


 

Bijlage2: Overzicht procedure artikel 19

 

Overzicht procedure artikel 19 lid 1

·         binnen 8 wkn na ontvangst aanvraag om vrijstelling besluit raad (B&W in geval van delegatie) of het verzoek in behandeling zal worden genomen;

·         de aanvraag en de ruimtelijke onderbouwing worden ter inzage gelegd voor een periode van 4 wkn met de mogelijkheid tot inspraak;

·         de inspraakreacties worden verwerkt;

·         de (aangepaste) aanvraag en (aangepaste) ruimtelijke onderbouwing worden ter inzage gelegd voor een periode van 4 wkn met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen;

·         de zienswijzen worden verwerkt in een concept besluit, de indieners van zienwijzen worden gehoord door de raad (in geval van delegatie door B&W);

·         GS worden verzocht een verklaring van geen bezwaar af te geven;

·         De raad (in geval van delegatie B&W) besluit tot verlenen van de vrijstelling

 

 

Overzicht procedure artikel 19 lid 2:

·         Binnen 8 wkn na aanvraag besluit B&W of het verzoek in behandeling wordt genomen

·         De aanvraag en de ruimtelijke onderbouwing liggen ter inzage voor een periode van 4 wkn met de mogelijkheid tot het indienen van schriftelijke zienswijzen;

·         De zienswijzen worden verwerkt in een concept besluit en de indieners worden ambtelijk gehoord (bij ingrijpende zaken door B&W);

·         B&W verleent vrijstelling .

 

 

Overzicht procedure artikel 19 lid 3:

·         B&W besluiten binnen 8 wkn na inkomst aanvraag od het verzoek in behandeling wordt genomen;

·         De aanvraag wordt voor een periode van 4 wkn ter inzage gelegd met de mogelijkheid tot het indienen van schriftelijke zienswijzen;

·         Verwerking van de zienswijzen tot een concept besluit en het horen van indieners van zienswijzen door B&W;

·         B&W besluit tot verleneing van de vrijstelling.

 

 

Overzicht procedure artikel 19 lid 1 juncto lid 4

De procedure is gelijk aan die van lid 1 met de toevoeging van het nemen van een voorbereidingsbesluit.

 

Ontwikkelingsplan

·         Opstellen concept ontwikkelingsplan door vakteam ruimtelijke ordening

·         Inspraak: ter inzage voor een periode van vier weken met de mogelijkheid tot het indienen van schriftelijke inspraakreacties; gedurende die periode wordt een inspraakbijeenkomst georganiseerd waarbij het plan wordt toegelicht en de gelegenheid wordt geboden tot mondelinge inspraak

·         Opstellen van de concept nota inspraak

·         Toezending van de concept nota aan indieners en agendering commissie duurzaamheid

·         Behandeling van concept ontwikkelingsplan en concept nota inspraak door cie duurzaamheid (indieners worden van de behandeling in kennis gesteld)

·         Vaststelling van het ontwikkelingsplan door de gemeenteraad.

 

 

Bijlage 3: Bouwplannen waarvoor vrijstelling is verleend met name genoemd

 

2000 (vanaf 3 april!)

 

Kleveringweg                                        hotel Campenilla                       art. 19 lid 1 WRO

Delftechpark kavel 3a                            bedrijfsgebouw                          art.19 .lid 1 WRO

Rijksweg A13                                       pomp station                            art.19 lid 1 WRO

Abstwoude (bunker)                              woningen                                  art. 19 lid 1 WRO

Doelengebied/Schuttersveld                   woningen                                  art.19 lid 1 WRO

Raamstraat                                           kinderdagverblijf                         art.19 lid 1 en 4 WRO

L.van Deysselhof                                  kinderdagverblijf                         art.19 lid 1 en 4 WRO

Raamstraat                                          buurtaccomodatie                      art.19 lid 1 en 4 WRO

 

 

2001

 

Vaandelstraat/ Verlengde Raam woningen                                              art. 19 lid 4 WRO

Cyclotronweg                                       bedrijfspand Prins                     art, 19 lid 4 WRO

Van der Lelijstraat/ v. Kinschotstraat 19 woningen                                  art. 19 lid 4 WRO

Cyclotronweg                                       bedrijfspand Koolschijn              art. 19 lid 4 WRO

Van der Lelijstraat/ v. Kinschotstraat schoolgebouw                                art. 19 lid 4 WRO

Krakeelpolderweg                                 GSm mast halverwege gestopt   art. 19 lid 4 WRO

Kleveringweg                                        bedrijfshal Vidomes                   art. 19 lid 1 WRO

Kleveringweg                                        bedrijfspand Verwol                   art. 19 lid 1 WRO

Abstwoude 54                                       woning                                     art. 19 lid 1 WRO

Sadatweg                                             bedrijfsgebouw/woning               art.19 lid 1 WRO

 

 

2002

 

Van Foreestweg                                   snackbar                                  art. 19 lid 4 WRO

Krakeelpolder/Westlandseweg   brandweerkazerne                                 art. 19 lid 4 WRO

Hugo de Grootstraat                              woningen/winkel                        art. 19 lid 4 WRO

Rotterdamseweg                                   Koningshof appartementen         art. 19 lid 4 WRO

Rotterdamseweg                                   Koningshof eengezinswoningen 19 lid 4 WRO

Oostsingel 76                                       verslaafdenzorg halverwege gestopt art. 19 lid 4 WRO

Aart van Leeuwenlaan                            buurtaccommodatie                   art. 19 lid 4 WRO

Paardenmarkt                                       Ipse/woningen                           art. 19 lid 4WRO          

Abstwoude 19                                      woning                                     art. 19 lid 1 WRO

Aan het Verlaat                                    pompgemaal                             art. 19 lid 1 WRO

Hoflaan                                                woningen                                  art, 19 lid 1 WRO

Raam                                                  schoolgebouw                           art. 19 lid 2 WRO

Zuidpoort                                              woningen, bioscoop etc.            art.19 lid 2 WRO