INHOUDSOPGAVE
1. Inleiding...................................................................................................... 1
2. Hoofdpunten
van het advies................................................................. 2
3. Probleemstelling,
doel en besluitvorming...................................... 2
3.1 Probleemstelling
en doel......................................................................... 2
3.2 Besluitvorming....................................................................................... 3
4. Voorgenomen
activiteit en alternatieven......................................... 4
4.1 Algemeen.............................................................................................. 5
4.2 Ontwikkeling
alternatieven....................................................................... 6
4.3 Nulalternatief
en referentiesituatie........................................................... 10
4.4 Meest
milieuvriendelijk alternatief........................................................... 10
5. Bestaande
milieutoestand, autonome ontwikkeling en gevolgen voor het milieu 10
5.1 Woon- en
leefmilieu.............................................................................. 11
5.1.1 Verkeer.................................................................................... 11
5.1.2 Geluid...................................................................................... 12
5.1.3 Lucht....................................................................................... 12
5.1.4 Externe
veiligheid...................................................................... 13
5.2 Bodem en
water................................................................................... 13
5.3 Levende
natuur..................................................................................... 14
5.4 Landschap,
cultuurhistorie en archeologie............................................... 15
5.4.1 Landschap
en cultuurhistorie..................................................... 15
5.4.2 Archeologie.............................................................................. 15
6. Vergelijking
van alternatieven......................................................... 15
7. Leemten in
informatie............................................................................ 16
8. Evaluatieprogramma............................................................................ 16
9. Vorm en
presentatie.............................................................................. 17
10. Samenvatting
van het MER................................................................... 17
Bijlagen
1. Brief van het bevoegd gezag d.d. 5 maart 2003 waarin de Commissie
in de gelegenheid wordt gesteld om advies uit te brengen
2. Kennisgeving in Stadskrant Delft d.d. 9 maart 2003
3. Projectgegevens
4.
Lijst van
inspraakreacties en adviezen
5.
Uitwerking levende
natuur: doelsoorten
De gemeente Delft heeft
het voornemen om het zuidelijke TU-gebied (125 ha) te ontwikkelen als bedrijventerrein,
waar met name bedrijven voor onderzoek en ontwikkeling (O&O) een plaats
zullen vinden. Het streven is om 600.000 m2 bedrijfsoppervlak te
realiseren voor hoogwaardige bedrijven, laboratoria en testfaciliteiten. Voor
het nieuwe bestemmingsplan wordt een m.e.r.-procedure doorlopen, waarbij het
college van Burgemeester en Wethouders optreedt als initiatiefnemer en de
gemeenteraad als bevoegd gezag.
Bij brief van 5 maart 2003
is de Commissie voor de milieueffectrapportage (m.e.r.) in de gelegenheid
gesteld om advies uit te brengen over de richtlijnen voor het milieueffectrapport
Technopolis Business Campus[1].
De m.e.r.-procedure ging van start met de kennisgeving van de startnotitie in
de Stadskrant van 9 maart 2003[2].
Dit advies is opgesteld
door een werkgroep van de Commissie voor de m.e.r.[3].
De werkgroep treedt op namens de Commissie voor de m.e.r. en wordt verder in
dit advies ‘de Commissie’ genoemd. Het doel van het advies is om aan te geven
welke informatie het MER moet bevatten om het mogelijk te maken het
milieubelang volwaardig in de besluitvorming mee te wegen.
De Commissie heeft kennis
genomen van de inspraakreacties en adviezen[4],
die zij van het bevoegd gezag heeft ontvangen. In dit advies verwijst de Commissie
naar een reactie wanneer deze naar haar oordeel:
·
informatie bevat die in
het MER opgenomen moet worden of die nader onderzocht moet worden, zoals
informatie over specifieke lokale milieuomstandigheden;
·
belangrijke vragen en
discussiepunten naar voren brengt, bijvoorbeeld over te onderzoeken
alternatieven.
De startnotitie geeft voor
veel onderdelen aan wat in het MER aan de orde zal komen. De Commissie richt
dit advies daarom op die onderwerpen die in het MER nadere uitwerking of een
andere aanpak behoeven dan in de startnotitie. Voor alle niet-genoemde
onderwerpen kan de in de startnotitie voorgestelde aanpak richtlijn voor het
MER zijn.
De Commissie beschouwt de
volgende punten als essentiële informatie in het milieueffectrapport. Dat wil
zeggen dat het MER onvoldoende basis biedt voor het meewegen van het
milieubelang in de besluitvorming, als de volgende informatie ontbreekt:
·
Het MER dient voldoende
inzicht te verschaffen in de verkeersstromen
van en naar Technopolis. Ook dient uit het MER te blijken in hoeverre bestaande
of toekomstige infrastructuur in staat zal zijn deze verkeersstromen te
verwerken. Het MER dient de mogelijkheden en consequenties van openbaar
vervoer, vervoersmanagement en dynamisch verkeersmanagement in beeld te
brengen.
·
Het Technopolis-gebied
is gelegen in de Zuidpolder van Delfgauw en vormt een onderdeel van een groter watersysteem. Het MER dient aan te
tonen dat de inrichting van het Technopolis-terrein samengaat met het voldoen
aan de eisen die daaruit voortvloeien.
·
Het MER dient
inzichtelijk te maken in hoeverre bij de inrichting van het gebied ruimte
geboden kan worden aan bestaande en nieuwe natuurwaarden.
De samenvatting is het deel van het MER dat vooral gelezen wordt door
besluitvormers en insprekers en verdient daarom bijzondere aandacht.
3.
Probleemstelling, doel en
besluitvorming
Artikel
7.10, lid 1, onder a van de Wet milieubeheer (Wm):
Een MER bevat ten minste: "een beschrijving van hetgeen met de voorgenomen
activiteit wordt beoogd."
Artikel
7.10, lid 1, onder c van de Wm:
Een MER bevat ten minste: "een aanduiding van de besluiten bij de voorbereiding
waarvan het milieu-effectrapport wordt gemaakt, en een overzicht van de eerder
genomen besluiten van bestuursorganen, die betrekking hebben op de voorgenomen
activiteit en de beschreven alternatieven."
De startnotitie noemt een
aantal problemen als achtergrond van het voornemen:
·
de ruimte in Delft voor
innovatieve bedrijvigheid is relatief beperkt;
·
voor afgestudeerden van
de Technische Universiteit is er geen ruimte beschikbaar om onder de hoede van
de universiteit een eigen bedrijf te beginnen;
·
in Zuid-Holland ligt
een aanzienlijke opgave voor nieuwe bedrijventerreinen.
De Technische Universiteit
Delft (TU Delft) heeft geconcludeerd dat de kernactiviteiten van de TU Delft
(onderzoek en onderwijs) blijvend inpasbaar zijn op het centrale TU-terrein. De
TU Delft zal voor haar activiteiten geen gebruik gaan maken van het zuidelijke
TU-terrein. Daarmee komt dit terrein beschikbaar voor het voornemen: de ontwikkeling
van het zuidelijke TU-terrein tot een campus, waar startende en erkende
kennisintensieve bedrijven ontwikkelingsafdelingen en laboratoria zich kunnen
vestigen. Met dit voornemen wordt een oplossing geboden voor bovengenoemde
problemen.
De startnotitie geeft in
de paragraaf over probleem- en doelstelling niet expliciet de doelstelling van
de ontwikkeling van Technopolis. Wel worden de voordelen van het combineren van
kennisintensieve bedrijven en onderwijs en onderzoek vermeld. De ontwikkeling
van Technopolis zorgt ervoor dat deze voordelen behaald kunnen worden en past
binnen de gedachte van Delft Kennisstad.
De Commissie adviseert in
het MER het doel van de ontwikkeling van Technopolis expliciet te benoemen en
aan te geven hoe deze doelstelling zich vertaalt in een programma van eisen
voor Technopolis[5].
Het zuidelijke TU-terrein
is in het Streekplan Zuid-Holland en in het Structuurplan Haaglanden aangewezen
als te ontwikkelen bedrijventerrein met als thema kennis en technologie. Hierom
en vanwege de directe relatie met de TU Delft is het naar de mening van de
Commissie gerechtvaardigd dat het MER zich richt op de invulling van het terrein
en niet mogelijke alternatieve locaties voor de vestiging van kennisbedrijven
onderzoekt.
De Commissie adviseert om
in het MER aan te geven welke (milieugerelateerde) doelen de ontwikkeling van
de Technopolis Business Campus heeft naast de geformuleerde doelstelling.
Daarbij kan worden gedacht aan:
·
stedenbouwkundige
doelen van de gemeente Delft die het voornemen en de alternatieven beïnvloeden,
zoals bijvoorbeeld de compactestadgedachte en de wens tot een hoogwaardige
ruimtelijke afronding van de zuidrand van de stad Delft;
·
doelen met betrekking
tot de huidige functies van het terrein[6];
·
doelen met betrekking
tot de waterhuishouding van het gebied en de functie van het gebied voor de
waterhuishouding van omliggende gebieden;
·
natuur- en ecologische
doelen;
·
doelen voor de
verkeersafwikkeling (zowel voor verkeer van en naar het gebied, als voor
verkeer door of langs het gebied);
·
doelen met betrekking
tot fasering van de ontwikkeling en flexibiliteit daarin;
·
doelen op het gebied
van duurzame ontwikkeling.
Deze doelen moeten zodanig
worden beschreven dat ze richtinggevend zijn bij de optimalisatie van het
voornemen en kunnen dienen voor de afbakening van de alternatieven. Ook dienen
zij zodanig concreet te zijn dat ze kunnen dienen om de alternatieven te
beoordelen op het bereiken van de doelstelling.
In het MER dient kort te
worden aangegeven welke randvoorwaarden en uitgangspunten (ruimtelijke
beperkingen, grenswaarden emissies e.d.) gelden bij het voornemen. Hierbij
dient te worden verwezen naar het relevante beleidskader. De Commissie
adviseert daartoe het overzicht van het beleidskader in de startnotitie ook
weer in het MER op te nemen[7].
Aangegeven moet worden of
er in (de omgeving van) het plangebied gebieden liggen, die op grond van
milieuaspecten een speciale status in het beleid hebben of krijgen. De
consequenties hiervan voor de ontwikkeling van alternatieven moeten eveneens
worden aangegeven.
Tevens moet beschreven
worden welke maatstaven voor de afweging van alternatieven[8]
(bijvoorbeeld grens- en streefwaarden) aan het milieubeleid worden ontleend.
Het MER dient aan te geven
dat het is opgesteld voor vaststelling van het bestemmingsplan door de
gemeenteraad van Delft. In het MER dient te worden beschreven volgens welke
procedure en welk tijdpad dit geschiedt en welke adviesorganen en instanties
daarbij formeel en informeel zijn betrokken. Tot slot moeten de besluiten
worden aangegeven die in een later stadium nog moeten worden genomen om de
voorgenomen activiteit te realiseren.
Watertoets
Voor het voornemen zal een
watertoets[9]
moeten worden uitgevoerd. De informatie
die de waterbeheerder over de randvoorwaarden voor de voorgenomen activiteit
heeft verschaft, dient in het MER te worden besproken. Voor het studiegebied is
reeds een aantal stukken opgesteld met informatie over de waterhuishouding[10].
In het MER dient aan de orde te komen welke eisen, aanbevelingen en knelpunten
hierin staan voor de ontwikkelingen in het gebied en voor realisatie van de
alternatieven.
4.
Voorgenomen activiteit en
alternatieven
Artikel
7.10, lid 1, onder b van de Wm:
Een MER bevat ten minste: "een beschrijving van de voorgenomen activiteit en van
de wijze waarop zij zal worden uitgevoerd, alsmede van de alternatieven
daarvoor, die redelijkerwijs in beschouwing dienen te worden genomen, en de
motivering van de keuze voor de in beschouwing genomen alternatieven."
Artikel
7.10, lid 3 van de Wm:
"Tot de
ingevolge het eerste lid, onder b, te beschrijven alternatieven behoort in
ieder geval het alternatief waarbij de nadelige gevolgen voor het milieu worden
voorkomen, dan wel, voor zover dat niet mogelijk is, deze met gebruikmaking van
de beste bestaande mogelijkheden ter bescherming van het milieu, zoveel
mogelijk worden beperkt."
De voorgenomen activiteit
en de alternatieven moeten worden beschreven voor zover deze gevolgen hebben
voor het milieu. Het MER dient bij de beschrijving van elk alternatief in ieder
geval in te gaan op de bijbehorende fasering van de uitgifte van het terrein en
mogelijke varianten daarin. Waar nodig dient aandacht te worden besteed aan
neven- en vervolgactiviteiten.
Scenario’s
Als niet zeker is of
bepaalde ingrijpende activiteiten zullen doorgaan of niet, dan dienen hiervoor
in het MER verschillende scenario’s te worden gebruikt.
Definieer dan in het MER
wat de meest waarschijnlijke situatie
(best guess) zal zijn. Ga in het MER bij de ontwikkeling van de alternatieven
en de beschrijving van de gevolgen voor het milieu uit van deze meest
waarschijnlijke situatie. Geef daarnaast aan wat de slechtste situatie (worst case) is. Behandel bij de beschrijving
van de alternatieven en de gevolgen voor het milieu naast de meest
waarschijnlijke situatie telkens het geval dat de slechtste situatie zich zou
voordoen.
Verkeer
Bij het ontwikkelen van
scenario’s dient in ieder geval te gekeken te worden naar infrastructuur en
mobiliteitsvoorzieningen. Van de volgende onzekerheden moet worden onderzocht
of deze het gebruik van verschillende scenario’s in het MER noodzakelijk maken:
·
het al dan niet
doortrekken van de A4 naar Rotterdam en de mogelijke consequenties voor het
gebruik en capaciteit van de A13[11];
·
het – behalve tramlijn
19 – verder uitbouwen van een net van HOV-lijnen.
Beide ontwikkelingen
zullen kunnen leiden tot aanpassingen aan de bestaande hoofdinfrastructuur en
tot een andere mobiliteitsvraag en verkeersdruk.
Geef aan hoe de fasering
van de ontwikkeling van Technopolis is gekoppeld aan de fasering van
bovenstaande ontwikkelingen. Ontwikkel indien nodig een variant voor de
slechtste situatie, zoals bijvoorbeeld een variant waar de fasering van de
ontwikkeling van Technopolis wezenlijk anders is dan in de meest
waarschijnlijke situatie.
Grondwateronttrekkingen door DSM Delft
De grondwatersituatie in
het plangebied wordt beïnvloed door de (aanzienlijke) grondwateronttrekkingen
door DSM Delft[12]. Het
stopzetten van grondwateronttrekkingen door DSM Delft veroorzaakt verandering
van grondwaterstanden en zou kunnen leiden tot de terugkeer van zoute kwel en
als gevolg daarvan tot verzilting van het oppervlaktewater. Geef aan wat de
waarschijnlijkheid is van het stopzetten van de grondwateronttrekking[13],
wat de effecten van stopzetting zouden zijn en op welke wijze(n) hiermee
omgegaan zou worden[14].
Beoordeel aan de hand daarvan de noodzaak tot het ontwikkelen van varianten in
het MER waarin in het ontwerp van Technopolis met stopzetting rekening gehouden
wordt.
Externe veiligheid
In het huidige rampenplan
van het Interfacultaire Reactorinstituut (IRI) is vastgelegd dat in een
ongevalssituatie een zone van 300 meter rond het IRI wordt ontruimd. In de
toekomstige situatie zal deze zone intensief bebouwd zijn, en zullen in dit
gebied veel werknemers aanwezig zijn. Evacuatie van (delen van) het plangebied
wordt dan mogelijk belemmerd door het feit dat de ontsluiting van het
zuidelijke deel van het plangebied direct langs de reactor loopt. Bespreek
daarom in het MER aan de hand van een schets van het relevante deel van het
rampenplan van het IRI de noodzaak voor het ontwikkelen van ontsluitingsvarianten.
Meer in het algemeen dient
het MER inzicht te bieden in de beperkingen aan de ontwikkelingen op het
terrein vanuit het aspect veiligheid. Met name dient ingegaan te worden op
beperkingen vanwege de aanwezigheid van het IRI en het bedrijf voor
landbouwchemicaliën aan de Cyclotronweg, en vanwege het vervoer van gevaarlijke
stoffen over de A13 en de Kruithuisweg.
Preventieve, mitigerende en
compenserende maatregelen
Bij de voorgenomen
activiteit en elk alternatief moet worden aangegeven welke preventieve,
mitigerende en compenserende maatregelen worden getroffen.
4.2
Ontwikkeling
alternatieven
In het MER moet de keuze
van de alternatieven gemotiveerd worden. Vooral de milieuargumenten voor deze
keuze zijn van belang. Voor onderlinge vergelijking moeten de milieueffecten
van de alternatieven volgens dezelfde methode en met hetzelfde detailniveau
worden beschreven. Beschrijving van het meest milieuvriendelijke alternatief is
verplicht.
In het Masterplan[15] is een eerste uitwerking opgenomen voor
de invulling van de Technopolis Business Campus. In de startnotitie wordt deze
invulling aangeduid als het masterplanalternatief.
In de startnotitie worden
vijf aspecten genoemd, waarop in het MER ‘de nadruk gelegd’ zal worden:
verkeer, water, energie, duurzaamheid en inrichting[16].
Daaruit wordt afgeleid dat in het MER naast de referentie en het masterplanalternatief
(het ‘basisalternatief’) er een verkeersalternatief
en een stromenalternatief (de
‘verdiepingsalternatieven’) uitgewerkt moeten worden. Het verkeersalternatief
zal zich daarbij richten op het optimaliseren van de verschillende
verkeersstromen, het stromenalternatief optimaliseert de energie- en
waterstromen op het terrein en de fasering in relatie tot de zonering.
De Commissie is van mening
dat uit de startnotitie niet blijkt in hoeverre nadruk op de genoemde aspecten
al dan niet leidt tot met elkaar verenigbare of conflicterende eisen aan de
inrichting van het terrein. Daarmee is ook niet duidelijk of nadruk op de vijf
genoemde aspecten noodzakelijkerwijs leidt tot de twee in de startnotitie
genoemde ‘verdiepingsalternatieven' van het masterplanalternatief (het
‘basisalternatief’). Het is volgens de Commissie daardoor ook niet zeker dat op
basis van de effectbeschrijving en onderlinge vergelijking van deze
alternatieven het meest milieuvriendelijke alternatief gevonden zal worden,
zoals de startnotitie stelt.
De Commissie adviseert
daarom de ontwikkeling van alternatieven in het MER anders uit te werken dan in
de startnotitie en daarbij als volgt te werk te gaan:
1.
Voor een aantal –
hieronder genoemde – thema’s wordt in het MER nagegaan welke optimalisaties er
vanuit het thema bezien mogelijk zijn ten opzichte van het masterplan. Hierbij
worden zowel optimalisaties door het nemen van maatregelen als door
terugkoppeling van de resultaten van de themastudie naar inrichting (ontwerp,
zonering), fasering en programma van eisen in het masterplan beschouwd[17].
2.
Vervolgens wordt
nagegaan op welke punten deze optimalisaties met elkaar conflicteren en op
welke punten zij te combineren zijn. Deze verschillen en overeenkomsten worden
in het MER expliciet benoemd.
3.
Aan de hand hiervan
worden alternatieven samengesteld. Deze alternatieven kunnen combinaties van
verschillende optimalisaties zijn, omdat deze voor een deel met elkaar
verenigbaar zullen zijn. Omdat het ontwikkelen van de alternatieven in het MER
transparant is gemaakt via het formuleren van optimalisaties en het benoemen
van verschillen en overeenkomsten, zal naar mening van de Commissie volstaan
kunnen worden met het samenstellen van twee alternatieven: het
voorkeursalternatief en het meest milieuvriendelijke alternatief.
De aldus gevonden
alternatieven worden in het MER tezamen met de referentie en indien gewenst het
oorspronkelijke masterplan[18]
onderworpen aan de effectbeschrijving en onderling vergeleken.
De Commissie adviseert de
volgende thema’s uit te werken:
Verkeer
Dit thema bevat als een
van de belangrijkste aandachtspunten de auto-bereikbaarheid van Technopolis. In
de eerste plaats moet inzichtelijk worden gemaakt hoe de aansluiting van
Technopolis op het hoofdwegennet kan worden geoptimaliseerd. Daarnaast moet
duidelijk worden gemaakt met welke problemen op het hoofdwegennet Technopolis
te maken zal krijgen. Geef daarbij een doorkijk naar realistische maatregelen
op het hoofdwegennet, die de bereikbaarheid kunnen vergroten en geef het effect
daarvan. Gebruik deze exercitie om inzicht te geven in de relatie tussen
fasering van Technopolis en de ontwikkeling van de (externe) bereikbaarheid.
Verder wordt bij het thema
verkeer gekeken naar de wijze waarop de modal split beïnvloed kan worden en wat
de realiteit daarvan is. De realisatiekansen van een netwerk van hoogwaardige
openbaarvervoerverbindingen worden inzichtelijk gemaakt, inclusief mogelijke
fasering en uitloop in de tijd. Ook wordt aandacht besteed aan de mogelijkheden
van vervoermanagement. Hierbij dient de beschouwing niet beperkt te blijven tot
Technopolis, maar dient nadrukkelijk gekeken te worden naar combinatie met de
centrale TU-wijk en Delftech Park. Tevens wordt gekeken naar de mogelijkheden
van dynamisch verkeersmanagement als mogelijkheid om verkeersstromen van en
naar de TU Delft en Technopolis beter af te wikkelen.
Verdergaande
optimalisaties zouden kunnen zijn:
·
beperking
parkeermogelijkheden, perifeer parkeren, bedrijfsvervoer;
·
aandacht voor
stallingsvoorzieningen en comfortabele fietsroutes;
·
reis- en vertrekinformatie
voor werknemers en bezoekers van Technopolis;
·
inzet van nieuwe
technologieën: de aard van Technopolis leent zich uitstekend als proeftuin voor
innovaties.
Water
Geef bij dit thema aan hoe
het streven naar een eigen afgesloten deelgebied met gebiedseigen water[19]
zich verhoudt tot het streven naar open verbindingen in de verschillende
deelgebieden van de polder[20].
Onderwerp van studie zijn het voorkomen van het afwentelen van problemen
(overschotten en tekorten) in het plangebied op de omgeving, evenals nut,
noodzaak en mogelijkheden voor berging van water uit omliggende gebieden.
Besteed aandacht aan de optimalisatie van de kwaliteit van het water in het
gebied.
Grondstoffen
In deze optimalisatie
wordt gekeken naar de wijze van bouwrijp maken van het terrein, de argumentatie
voor ophoging van het terrein[21]
daarvoor en fasering in het bouwrijp maken. Ook worden alternatieven voor
ophogen onderzocht, zoals bijvoorbeeld niet-ophogen van het terrein in
combinatie met kruipruimteloos bouwen, waterdichte kelders[22]
en/of aangepast gebruik van benedenverdiepingen van gebouwen.
De consequenties van het
gebruik van zand uit het spoorzoneproject – bijvoorbeeld aangepaste fasering of
voortijdig ophogen – dienen aan de orde te komen.
Ecologie
De startnotitie geeft aan
dat de A13, de Rotterdamse weg en de Kruithuisweg aangewezen zijn als primaire
ecologische verbindingen op stadsniveau. De waterlopen in en om het gebied zijn
onderdeel van de Delftse ecologische hoofdstructuur. Het gebied direct ten
zuiden van het plangebied, Midden-Delfland, is kerngebied in de Delftse
ecologische hoofdstructuur, onderdeel van de Groenblauwe Slinger in het
streekplan Zuid-Holland West en aangewezen als bufferzone tussen de stedelijke
gebieden van Den Haag en Rotterdam. Het is daarom volgens de Commissie
gerechtvaardigd om in het MER te onderzoeken hoe de ecologische functie van het
gebied, met name voor de watergebonden natuur[23],
kan worden geoptimaliseerd[24].
Hiermee worden dan ook de ecologische elementen voor het meest milieuvriendelijke
alternatief aangedragen.
De optimalisatie richt
zich zowel op de actuele als op nieuwe natuurwaarden. De actuele natuurwaarden
van het plangebied betreffen vooral de natte natuur van sloten, slootkanten en
moerasjes, daarnaast is er ook grasland voor weidevogels. Voor behoud van
bestaande en de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden kan worden aangesloten
bij de abiotische kenmerken (lage ligging, kwelpotentie, ondiepe
grondwaterstand) van het plangebied en zijn omgeving.
Onderdelen van de
ecologische optimalisatie kunnen zijn[25]:
·
het niet-ophogen van
(een deel van) het terrein[26];
·
reservering van
voldoende brede stroken laaggelegen gebied voor het vestigen van een duurzame
natte stadsnatuur en als waarborg voor het goed functioneren van doorgaande
ecologische verbindingen (met rust en beschutting);
·
het creëren van extra
ruimte door het aanbrengen van verschillen in bebouwingsdichtheid, zodat er
voldoende oppervlakte beschikbaar komt voor water-, moeras en struweelpartijen
en de ecologisch belangrijke elementen niet per se lijnvormig worden[27];
·
natuurvriendelijke
inrichting van de oevers van de Karitaatmolensloot zoals nu reeds bij de
Thijssevaart[28];
·
een goede
waterkwaliteit binnen het plangebied, bijvoorbeeld door het minimaliseren van
de inlaat van systeemvreemd water (onder andere door het inlaatpunt voor aanvulling
van watertekorten te leggen bij het uitlaatpunt), door het creëren van brede en
ondiepe oeverzones die het zelfreinigend vermogen vergroten, en het isoleren
van het eigen watersysteem van het door het plangebied gaande verrijkte en
verontreinigde water van de poldersloten;
·
aandacht voor
knelpunten in de verbindingen (bijvoorbeeld verruiming duikers onder de A13 als
droge route voor zoogdieren);
·
het sparen van de elzen
en wilgen in het zuidwestelijke deel van het plangebied en het lokaal
uitbreiden van het bos, bijvoorbeeld een elzenbroek[29].
Energie
In een optimalisatie voor
het thema energie kan worden gekeken naar extra energiebesparing door het
treffen van additionele maatregelen, zoals bijvoorbeeld lokale warmtekrachtkoppeling,
eventueel met warmtedistributie, en de mogelijkheden om restwarmte te benutten.
Ook kan gekeken worden naar de kansen en mogelijkheden van het realiseren van
duurzame energie, zoals windenergie, zonne-energie en warmte/koudeopslag.
4.3
Nulalternatief
en referentiesituatie
Als het mogelijk is om de
doelen van de initiatiefnemer te realiseren zonder dat de voorgenomen
activiteit – of een vergelijkbare activiteit – wordt uitgevoerd, is er een
reëel nulalternatief. Naar de mening van de Commissie is er geen reëel
nulalternatief. Volstaan kan worden met het beschrijven van de huidige situatie
plus de autonome ontwikkelingen als referentie bij de vergelijking van
alternatieven.
4.4
Meest
milieuvriendelijk alternatief
Het meest milieuvriendelijke
alternatief (mma) moet:
·
uitgaan van de beste
bestaande mogelijkheden ter bescherming en/of verbetering van het milieu;
·
binnen de competentie
van de initiatiefnemer liggen.
Het verwachte draagvlak of
een eerder vastgelegd budget mogen geen argumenten zijn om oplossingsrichtingen
met belangrijke milieuvoordelen buiten beschouwing te laten bij de ontwikkeling
van een mma.
Onder
alternatiefontwikkeling (paragraaf 4.2) is een werkwijze aangegeven die leidt
tot de actieve ontwikkeling van een zelfstandig mma. Ga in het MER expliciet na
of extra preventieve, mitigerende of compenserende maatregelen tot de mogelijkheden
behoren.
5.
Bestaande milieutoestand,
autonome ontwikkeling en gevolgen voor het milieu
Artikel
7.10, lid 1, onder d van de Wm:
Een MER bevat ten minste: "een beschrijving van de bestaande toestand van het
milieu, voor zover de voorgenomen activiteit of de beschreven alternatieven
daarvoor gevolgen kunnen hebben, alsmede van de te verwachten ontwikkeling van
dat milieu, indien de activiteit noch de alternatieven worden ondernomen."
Artikel
7.10, lid 1, onder e van de Wm:
Een MER bevat ten minste: "een beschrijving van de gevolgen voor het milieu, die
de voorgenomen activiteit, onderscheidenlijk de alternatieven kunnen hebben,
alsmede een motivering van de wijze waarop deze gevolgen zijn bepaald en
beschreven."
referentie
De bestaande toestand van
het milieu in het studiegebied, inclusief de autonome ontwikkeling hiervan,
moet worden beschreven als referentie voor de te verwachten milieueffecten.
Daarbij wordt onder de
autonome ontwikkeling verstaan: de toekomstige ontwikkeling van het milieu,
zonder dat de voorgenomen activiteit of een van de alternatieven wordt
gerealiseerd. Bij deze beschrijving moet het MER uitgaan van ontwikkelingen van
de huidige activiteiten in het studiegebied en van reeds genomen besluiten over
nieuwe activiteiten.
studiegebied
Het studiegebied moet op
kaart worden aangegeven en omvat de locatie en de omgeving daarvan, voor zover
daar effecten van de voorgenomen activiteit kunnen gaan optreden. Per
milieuaspect (lucht, bodem, water, enz.) kan de omvang van het studiegebied
verschillen. Voor het beschouwen van de verkeerseffecten dienen de rijkswegen
A4 en A13 in voldoende mate betrokken te worden[30].
Tevens moet op kaart een overzicht worden gegeven van de in het studiegebied
gelegen gevoelige gebieden en objecten.
algemene richtlijnen
Bij de beschrijving van de
milieugevolgen dienen de volgende algemene richtlijnen in acht te worden
genomen:
·
bij de beschrijving van
de gevolgen voor het milieu moet, waar nodig, de ernst worden bepaald in termen
van aard, omvang, reikwijdte, mitigeerbaarheid en compenseerbaarheid;
·
naast negatieve
effecten moet ook aan positieve effecten aandacht worden besteed;
·
expliciet dient te
worden ingegaan op de consequenties van cumulatie van effecten op het gebied
van geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid;
·
behalve directe
effecten moeten ook afgeleide effecten worden beschreven zoals bijvoorbeeld de
beïnvloeding van de verkeersstromen door de komst van de tram in de centrale
TU-wijk;
·
bij onzekerheden over
het wel of niet optreden van effecten moet een betrouwbaarheidsanalyse worden
uitgevoerd of een 'worst case scenario' worden gebruikt;
·
onzekerheden en
onnauwkeurigheden in de voorspellingsmethoden en in gebruikte gegevens moeten
worden vermeld;
·
de manier waarop
milieugevolgen zijn bepaald dient inzichtelijk en controleerbaar te zijn door
het opnemen van basisgegevens in bijlagen of expliciete verwijzing naar geraadpleegd
achtergrondmateriaal;
·
vooral aandacht moet
besteed worden aan die effecten die per alternatief verschillen of die welke de
gestelde normen (bijna) overschrijden;
·
minder gangbare
voorspellingsmethoden moeten worden gemotiveerd;
De Commissie vraagt in dit
MER met name aandacht voor een kwantitatieve beschrijving van de
verkeersstromen en de waterhuishouding.
Beschrijf in
het MER de bestaande verkeersinfrastructuur en de verkeersinfrastructuur in
geval van de voorgenomen activiteit en van alle alternatieven voor zowel auto,
openbaar vervoer als langzaam verkeer (fiets en voetganger).
Beschrijf voor
de referentiesituatie, de voorgenomen activiteit en de alternatieven de
gevolgen op verkeersgebied, waarbij de volgende aspecten in het bijzonder
aandacht dienen te krijgen:
·
de verwachte
intensiteiten op de wegen en de knooppunten in het plangebied, maar ook op de
toeleidende wegen (Kruithuisweg, Schoemakerstraat, A13 en A4);
·
de congestiekans en de
effecten in de vorm van terugslag en filevorming op de toeleidende wegen;
·
de manier waarop de
verwachte parkeervraag wordt geaccommodeerd en de gevolgen daarvan;
·
de
openbaarvervoerontsluiting: de mate waarin het openbaar vervoer een aantrekkelijk
alternatief voor autoverkeer is;
·
de fietsverbindingen:
de veiligheid en het comfort daarvan en de aansluiting op het stedelijk en
regionaal fietsroutenetwerk; besteed aandacht aan het fietsparkeren en de
ontsluiting en toegankelijkheid daarvan; besteed ook aandacht aan de
toegankelijkheid en aansluitingen op het recreatief fietspadennetwerk van
Midden-Delfland;
·
de
voetgangersverbindingen, in het bijzonder naar station Delft-Zuid en naar het
hart van de TU-campus.
Verkeer is
naar verwachting de belangrijkste bron van geluid. De Commissie gaat ervan uit
dat de geluidsproductie van de in Technopolis te vestigen bedrijven zodanig
laag is, dat zij geen aanleiding geven tot zonerings- of andere maatregelen.
Indien dit wel het geval is, dient het MER dit aan te geven. Ook indien er
geluidbelasting optreedt vanuit de nabijgelegen bedrijventerreinen
(Schieoevers, Delftech Park) of de recent in aan de Cyclotronweg gevestigde
bedrijven, dient dit te worden aangeven.
Beschrijf in
het MER de huidige geluidsbelasting op de geluidgevoelige bestemmingen en op de
natuurgebieden in het studiegebied. Geef aan wat de verwachte geluidsbelasting
op geluidgevoelige bestemmingen en de natuurgebieden wordt na realisering van
het programma van eisen in de voorgenomen activiteit of de alternatieven.
Daartoe dient de geluidsbelasting als gevolg van verkeer en bedrijven te worden
weergegeven, bijvoorbeeld in de vorm van een geluidcontourenkaart.
Besteed aandacht aan de
mogelijk afschermende werking van gebouwen voor de omgeving.
Ook voor de luchtkwaliteit
is de hoeveelheid autoverkeer bepalend. Op de Kruithuisweg en de A13 zullen
naar verwachting de intensiteiten zodanig hoog zijn dat in de buurt daarvan
mogelijke overschrijding kan optreden van de grenswaarden voor NO2
en fijn stof[31]. Geef
daarom voor de referentiesituatie, de voorgenomen activiteit en de alternatieven
op kaart aan op welke plaatsen de gemiddelde grenswaarde van 40 mg/m3
voor NO2 en fijn stof (PM10) wordt overschreden.
Geef ook de hoogste waarde. Geef
tevens aan hoeveel woningen zich bevinden binnen de zone waarin de grenswaarden
worden overschreden. Geadviseerd wordt om in het MER ook de relatie tussen fijn
stof en volksgezondheid te beschrijven.
In het MER dient een
indicatie gegeven te worden van de externe risico’s en per alternatief
eventuele veranderingen daarin. Dit betreft in ieder geval de risico’s door de
aanwezigheid van de kernreactor van het IRI en het bedrijf voor
landbouwchemicaliën aan de Cyclotronweg, en door het vervoer van gevaarlijke
stoffen over de A13 en de Kruithuisweg.
Neem in het MER de
volgende informatie op:
·
veranderingen met
betrekking tot de objecten met een risicocontour in het gebied[32];
·
veranderingen in de
uitvoerbaarheid van het rampenplan van het IRI[33];
·
routes, aard en omvang
van vervoer van gevaarlijke stoffen;
·
de relevante contouren
van het persoonsgebonden risico;
·
een beschrijving van
(veranderingen in) het groepsrisico, voor zover relevant.
Geef in het
MER een beschrijving van de huidige toestand van de bodem, het grondwater en
het oppervlaktewater.
Voor bodem en grondwater omvat deze ten
minste:
·
de lokale bodem- en
geohydrologische opbouw;
·
de locatie en aard van
eventuele bodemverontreinigingen;
·
grondwaterstromingen in
regionaal perspectief en lokaal de grondwaterstanden en fluctuaties.
Voor het oppervlaktewater omvat dit ten minste:
·
een weergave op kaart
van het watersysteem, de stromingsrichtingen, locatie van gemalen, in- en
uitlaten, de waterrelaties met de omgeving, de waterberging;
·
de behoefte aan
waterberging vanuit aangrenzende gebieden;
·
eventuele knelpunten in
het waterbeheer;
·
de waterkwaliteit van
het gebied (bronnen van nutriëntenbelasting, gehaltes aan nutriënten, metalen
en bestrijdingsmiddelen);
·
de kwaliteit van de
waterbodems.
Het MER dient de gevolgen
van de voorgenomen activiteit en de alternatieven voor bodem, grondwater en
oppervlaktewater weer te geven.
Voor bodem en grondwater houdt dit in:
·
een inschatting van het
optreden van klink en zetting, bijvoorbeeld als gevolg van ophogen of door
natuurlijk peilbeheer (als dat lagere waterstanden inhoudt);
·
een overzicht van
wijzigingen in grondwaterstanden en fluctuaties daarin.
Geef voor oppervlaktewater aan:
·
hoe het peilbeheer
gevoerd gaat worden en hoe zich dat vertaalt in de waterstanden en de uit- en
inlaatbehoefte;
·
hoe wordt omgegaan met
de trits ‘vasthouden, bergen en afvoeren’ van Waterbeheer 21e eeuw
en maak dat kwantitatief;
·
het vasthouden van
water tegen verdroging of de toepassing van natuurlijk peilbeheer: het effect
op de berging en afvoer[34];
·
hoe de waterkwaliteit
wijzigt, met name als gevolg van minder inlaten, het afkoppelen van regenwater
en het al dan niet doorvoeren van water uit andere gebieden;
·
wat de mogelijkheden
zijn voor doorspoelen in geval van een calamiteit.
Geef bij de beschrijving
van de bestaande milieutoestand, de autonome milieuontwikkeling en de
milieueffecten de relaties aan tussen de systemen van bodemopbouw, grondwater
en oppervlaktewater en het ecologische systeem.
Soortenbescherming
De in het plangebied
aanwezige levende natuur is blijkens de startnotitie reeds geïnventariseerd[35].
Hieruit blijkt dat er in het gebied soorten voorkomen die op grond van de
Habitatrichtlijn en de Flora- en faunawet voor bescherming in aanmerking komen.
Daarom zal in het MER moeten worden nagegaan of de voorgenomen activiteit zal
leiden tot in de Flora- en faunawet genoemde verboden gedragingen. Indien dat
het geval is, zal een ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en
faunawet moeten worden aangevraagd. Voor een dergelijke ontheffingsverzoek
dient een inventarisatie van alle in het gebied voorkomende soorten te worden
gemaakt. In het MER kan worden volstaan met het aangeven van de gevolgen voor
de doelsoorten van het natuurbeleid, of een gemotiveerde selectie van de belangrijkste
voorkomende soorten. Het MER dient met name aan te geven hoe het leefgebied van
de op het terrein voorkomende weidevogels aangetast wordt en of dit noodzaakt
tot compenserende maatregelen. In bijlage 5 wordt aangegeven waaraan gedacht
kan worden bij het beschrijven van de gevolgen voor doelsoorten.
De Thijssevaart en de
paddenpoel vormen een ecologische zone in het gebied.
Natuurbehoud en
-ontwikkeling in het gebied is te kleinschalig om de benadering via de
natuurdoeltypen uit het Handboek Natuurdoeltypen[36]
onverkort toe te passen. De Commissie adviseert om wel de aanpak uit het
handboek te volgen door in het MER voor bovengenoemde ecologische zone, en
mogelijk ook voor ander delen van het plangebied met belangrijke natuurwaarden
of ‑potenties, de beoogde natuur te benoemen en beknopt ecologisch te
beschrijven, en de randvoorwaarden (zowel abiotische als biotische) te geven,
die nodig zijn voor het behoud of de ontwikkeling hiervan.
In de effectbeschrijving
kan vervolgens de verandering die naar verwachting zal gaan optreden in de
benoemde randvoorwaarden worden aangegeven, evenals veranderingen in
oppervlakte en kwaliteit van de natuur dan wel in de mogelijkheden om de
beoogde natuur te kunnen realiseren.
5.4
Landschap,
cultuurhistorie en archeologie
5.4.1
Landschap en
cultuurhistorie
De startnotitie geeft aan
dat het beeld van het plangebied, gezien vanuit het buitengebied zal wijzigen,
onder andere door de hoge bebouwingsvormen. Ook wordt gesteld dat het mogelijk
zal zijn vanaf de A13 het gebied in te kijken.
Beschrijf in het MER het
aanzicht van Technopolis vanuit relevante waarnemingspunten vanuit de omgeving,
rekening houdend met de bebouwingshoogten en het feit dat beplanting
Technopolis deels aan het zicht kan onttrekken. Relevante waarnemingspunten
zijn posities in het omringende landschap (het recreatiegebied Midden-Delfland)
en de A13. Verwerk in de beschrijving ook elementen als de nieuwe brug over de
Schie en het eventuele windturbinepark. Wanneer blijkt dat het visuele effect
groot is, dienen visualisaties (schetsen of montagefoto’s) op ooghoogte de
beschrijving te verduidelijken.
De startnotitie geeft aan
dat voor het plangebied geen belangrijke cultuurhistorisch waardevolle
elementen bekend zijn, maar dat de bebouwingsstrook langs de Delftsche Schie
ten zuiden van het plangebied een te beschermen cultuurhistorische en
landschappelijke waarde heeft. Besteed daarom bij bovenbedoelde beschrijving
(en eventuele visualisaties) ook aandacht aan de wijze waarop het beeld van
deze bebouwingsstrook wordt beïnvloed door realisatie van Technopolis.
In de startnotitie wordt
gesteld dat in het MER met eventuele archeologische vindplaatsen rekening
gehouden zal worden. Voor het plangebied geldt een middelhoge tot zeer hoge
trefkans op archeologische waarden[37].
Geef daarom in het MER de resultaten van een verkennend archeologisch onderzoek
van het studiegebied. Geef per alternatief de gevolgen voor de gevonden archeologische
waarden en naar aanleiding daarvan de mogelijkheden voor aanpassingen van het
alternatief of mitigatie van de gevolgen.
6.
Vergelijking van alternatieven
Artikel
7.10, lid 1, onder f van de Wm:
Een MER bevat ten minste: "een vergelijking van de ingevolge onderdeel d
beschreven te verwachten ontwikkeling van het milieu met de beschreven gevolgen
voor het milieu van de voorgenomen activiteit, alsmede met de beschreven
gevolgen voor het milieu van elk der in beschouwing genomen alternatieven."
De milieueffecten van de
voorgenomen activiteit en de alternatieven moeten onderling én met de
referentie(s) worden vergeleken. Doel van de vergelijking is inzicht te geven
in de mate waarin, dan wel de essentiële punten waarop, de positieve en
negatieve effecten van de voorgenomen activiteit en de alternatieven
verschillen. Vergelijking moet bij voorkeur op grond van kwantitatieve informatie
plaatsvinden.
Bij de vergelijking moeten
de doelstellingen en de grens- en streefwaarden van het milieubeleid worden
betrokken.
Hoewel dit geen verplicht
deel van het MER uitmaakt, beveelt de Commissie aan een indicatie te geven van
de kosten van de verschillende alternatieven.
Artikel
7.10, lid 1, onder g van de Wm:
Een MER bevat ten minste: "een overzicht van de leemten in de onder d en e
bedoelde beschrijvingen [d.w.z. van de bestaande milieutoestand en autonome
ontwikkeling daarvan, resp. van de milieueffecten] ten gevolge van het ontbreken van
de benodigde gegevens."
Het MER moet aangeven over
welke milieuaspecten geen informatie kan worden opgenomen vanwege gebrek aan
gegevens. Deze inventarisatie moet worden toegespitst op die milieuaspecten,
die (vermoedelijk) in verdere besluitvorming een belangrijke rol spelen. Op die
manier kan worden beoordeeld, wat de consequenties moeten zijn van het gebrek
aan milieu-informatie.
Beschreven moet worden:
·
welke onzekerheden zijn
blijven bestaan en wat hiervan de reden is;
·
in hoeverre op korte
termijn zou kunnen worden voorzien in de leemten in informatie;
·
hoe ernstig leemten en
onzekerheden zijn voor het te nemen besluit.
Artikel
7.39 van de Wm:
"Het
bevoegd gezag dat een besluit heeft genomen, bij de voorbereiding waarvan een
milieu-effectrapport is gemaakt, onderzoekt de gevolgen van de betrokken
activiteit voor het milieu, wanneer zij wordt ondernomen of nadat zij is
ondernomen."
De gemeenteraad van Delft
moet bij het besluiten over het bestemmingsplan aangeven op welke wijze en op
welke termijn een evaluatieonderzoek verricht zal worden om de voorspelde
effecten met de daadwerkelijk optredende effecten te kunnen vergelijken en zo
nodig aanvullende mitigerende maatregelen te treffen. Het verdient aanbeveling,
dat in het MER reeds een aanzet tot een programma voor dit onderzoek wordt
gegeven, omdat er een sterke koppeling bestaat tussen onzekerheden in de
gebruikte voorspellingsmethoden, de geconstateerde leemten in kennis en het te
verrichten evaluatieonderzoek.
Bijzondere aandacht
verdient de presentatie van de vergelijkende beoordeling van de alternatieven.
De onderlinge vergelijking dient bij voorkeur te worden gepresenteerd met
behulp van tabellen, figuren en kaarten. Voor de presentatie beveelt de
Commissie verder aan om:
·
het MER zo beknopt
mogelijk te houden, onder andere door achtergrondgegevens (die conclusies,
voorspellingen en keuzen onderbouwen) niet in de hoofdtekst zelf te vermelden,
maar in een bijlage op te nemen;
·
een verklarende
woordenlijst, een lijst van gebruikte afkortingen en een literatuurlijst bij
het MER op te nemen;
·
recent kaartmateriaal
te gebruiken, de topografische namen daarop goed leesbaar weer te geven en
kaarten te voorzien van een duidelijke legenda.
Artikel
7.10, lid 1, onder h van de Wm:
Een MER bevat ten minste: "een samenvatting die aan een algemeen publiek
voldoende inzicht geeft voor de beoordeling van het milieueffectrapport en van de
daarin beschreven gevolgen voor het milieu van de voorgenomen activiteit en van
de beschreven alternatieven."
De samenvatting is het
deel van het MER dat vooral wordt gelezen door besluitvormers en insprekers en
het verdient daarom bijzondere aandacht. Het moet als zelfstandig document
leesbaar zijn en een goede afspiegeling zijn van de inhoud van het MER. Daarbij
moeten de belangrijkste zaken zijn weergegeven, zoals:
·
de voorgenomen
activiteit en de alternatieven;
·
de belangrijkste
effecten voor het milieu bij het uitvoeren van de voorgenomen activiteit en de
alternatieven;
·
de vergelijking van de
alternatieven en de argumenten voor de selectie van het mma en, indien van
toepassing, het voorkeursalternatief;
·
belangrijke leemten in
kennis.
[1] Zie bijlage 1.
[2] Zie bijlage 2.
[3] De samenstelling hiervan is gegeven in bijlage 3.
[4] Bijlage 4 geeft hiervan een lijst.
[5] De startnotitie vermeldt 600.000 m2 bvo aan hoogtechnologische bedrijvigheid, maar geeft geen onderverdeling. Het Masterplan geeft op pagina 28 wel een Breakdown by Use Class Zone, maar onduidelijk is of dit het programma van eisen van Technopolis is.
[6] Het al dan niet (op termijn) handhaven van de bestaande bedrijvigheid, onderzoeksfaciliteiten en andere functies van het gebied (bijvoorbeeld de sportterreinen).
[7] In inspraakreactie nr. 1 (Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek) wordt gewezen op het rijksbeleid ten aanzien van archeologie, verwoord in de Nota Belvédère (1999) en de Cultuurnota 2001-2004. Zie ook 5.4.2.
[8] Zie ook hoofdstuk 6 van dit advies.
[9] Zie Bestuurlijke
notitie watertoets en Handreiking
Watertoets, oktober 2001.
[10] Waterplan Delft, een blauw netwerk, gemeente Delft en Hoogheemraadschap van Delfland, 2000;
Stedelijk water in de Zuidpolder van Delfgauw, een integrale visie op de waterhuishouding en riolering van de Wippolder, TU-wijk, TNO, Delftech park, TU-zuid, Ruyven en Emerald, concept, Hoogheemraadschap van Delfland en gemeente Delft, augustus 2002.
[11] Het doortrekken van de A4 zou al dan niet gepaard kunnen gaan met het verlagen van de status van de A13 tot die van een regionale ontsluitingsweg; ook is er de mogelijkheid dat het nieuwe deel van de A4 een tolweg wordt.
[12] Zie: Effecten
van stopzetting grootschalige winningen in de provincie Zuid-Holland,
IWACO, 25 mei 1999.
[13] Voortvloeiend uit de toekomstige behoefte van DSM Delft aan het grondwater.
[14] Gezien de mate waarin bij het bouwen in de gemeente Delft en omgeving tot op heden rekening is gehouden met eventuele stopzetting van de grondwateronttrekkingen door DSM Delft.
[15] Delft University Technopolis, Business
Campus Master Plan, Gensler, Londen/Delft, juni 2002
[16] Startnotitie pagina 24.
[17] Ter illustratie een voorbeeld: als bij het thema verkeer een HOV-verbinding op het Technopolisterrein zou worden gesitueerd, kan dit reden zijn om in de directe omgeving van deze verbinding hogere bebouwingsdichtheden te kiezen dan in het masterplan gebeurt..
[18] Het masterplan kan aan de effectbeschrijving worden onderworpen en in de onderlinge vergelijking worden betrokken om in het MER expliciet te maken welke veranderingen/verbeteringen er in de nu ontwikkelde alternatieven optreden ten opzichte van het eerder ontwikkelde masterplan.
[19] Het masterplan spreekt op pagina 23 van ‘self cleaning regulating waterbodies’ als doelstelling.
[20] Opgenomen in paragraaf 5.1 (pagina 12) van de
(concept-)rapportage Stedelijk water in
de Zuidpolder van Delfgauw van de gemeente Delft en het Hoogheemraadschap
Delfland van augustus 2002.
[21] De startnotitie gaat ervan uit dat er opgehoogd moet te worden.
[22] Kruipruimteloos bouwen en het realiseren van waterdichte kelders worden ook genoemd in Stedelijk water in de Zuidpolder van Delfgauw, paragraaf 5.6.
[23] Het rapport Beoordeling natuurwaarden TU-Zuid (Bureau Waardenburg, januari
2003) schrijft in de conclusies (pagina 25): “De belangrijkste natuurwaarden en
-potenties liggen binnen het TU-Zuid gebied bij natte en vochtige biotopen, dat
wil zeggen levensgemeenschappen van sloten, oevers, moeras, vochtige graslanden
en natte ruigten.”.
[24] In haar inspraakreactie (nr. 4) zegt de initiatiefgroep Natuurbeheer in Delft: “Wij hopen dat in de uitwerking van de alternatieven in het kader van het MER deze kant van duurzaamheid [=ruime plaats geven aan ecologische ontwikkeling te midden van hoofdzakelijk technologisch georiënteerde bedrijvigheid] het volle pond krijgt, maar vinden het toch in 5 punten waarop u in het milieueffectrapport de nadruk wilt leggen (zie p. 24) onvoldoende nadrukkelijk terug.”.
[25] Het is mogelijk dat sommige van de genoemde elementen reeds uitgewerkt worden bij een van de andere optimalisaties. In een ecologische optimalisatie horen ze in ieder geval thuis.
[26] Bij het reeds in gang gezette omvangrijke ophogen van toekomstig bouwterrein verdwijnen de eerdergenoemde abiotische randvoorwaarden voor de ontwikkeling van gebiedseigen natte natuur, zoals de lage ligging, kwel en ondiepe grondwaterstand.
[27] Deze suggesties wordt gedaan door Initiatiefgroep Natuurbeheer in Delft (inspraakreactie 4).
[28] Initiatiefgroep Natuurbeheer in Delft (inspraakreactie 4) ziet mogelijkheden om hier een aantrekkelijk overgangsgebeid naar Midden-Delfland te laten ontstaan.
[29] Dit onderdeel wordt aanbevolen in het rapport Beoordeling natuurwaarden TU-Zuid van Bureau Waardenburg (januari 2003).
[30] Zie ook inspraakreactie nr. 2, waarin Rijkswaterstaat zegt een hogere verkeersbelasting op A13 en A4 niet wenselijk te achten en vraagt om een onderzoek, waaruit blijkt dat de toekomstige verkeersbewegingen die gepaard gaan met de ontwikkeling van Technopolis, geaccommodeerd kunnen worden zonder afbreuk te doen aan de afwikkelingskwaliteit op (onder andere) het hoofdwegennet.
[31] Dit is waarschijnlijk reeds in de huidige
situatie het geval: Rijkswaterstaat schrijft in haar inspraakreactie (nr. 2)
dat het plangebied voor zowel luchtkwaliteit als geluid gedeeltelijk binnen de
contour valt.
[32] De aanwezigheid van de kernreactor van het IRI kan worden benut als kans om specifieke researchbedrijven aan te trekken. De ontwikkeling van Technopolis kan daardoor leiden tot een grotere vraag naar en een intensiever gebruik van de onderzoeksreactor. Geef in het MER weer in hoeverre uitgegaan wordt van een dergelijke ontwikkeling en wat de milieuconsequenties van een intensiever gebruik van de kernreactor zijn.
[33] Zie ook onder Externe veiligheid in paragraaf 4.1.
[34] Geef daartoe aan wat er gebeurt als een maatgevende bui optreedt bij reeds hoge waterstanden in het gebied.
[35] Beoordeling natuurwaarden TU-Zuid, Bureau Waardenburg, Culemborg, januari 2003.
[36] Zie Handboek Natuurdoeltypen, LNV 2001.
[37] Zie inspraakreactie nr. 1 (Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek).