Augustus 2003
2.5 Instrumenten Ruimtelijke Ordening 10
3. Beleid gemeente Delft 12
3.1 Inleiding 12
3.2 Uitgangspunten delftse beleid 12
3.3 Definiëring begrip bedrijf 12
3.4 Opsplitsing van VNG categorie 3 in 3.1 en
3.2 13
3.5 Onderverdeling in gebiedstypen 14
3.6 Vrijstellingsregeling 17
3.7 Algemeen beleid toegestane bedrijfsactiviteiten
per categorie 18
4. Uitwerking per gebiedstype 21
4.1 Inleiding 21
4.2 Binnenstad 21
4.3 Woonwijken 1 21
4.4 Woonwijken 2 22
4.5 Voorzieningenwijken 22
4.6 Bedrijventerrein 1 23
4.7 Bedrijventerrein 2 23
4.8 Buitengebied 23
4.9 Hoofdinfrastructuur (stedelijk gebied) 24
In de nota “Bedrijven en bestemmingsplannen 2003” wordt het
gemeentelijk beleid uiteengezet over de wijze waarop bedrijven in bestemmingsplannen
worden opgenomen. Het beleid geldt tevens als toetsingskader voor alle
gemeentelijke planologische regelingen, waaronder vrijstelling als bedoeld in
artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
De
afgelopen jaren zijn diverse wijzigingen opgetreden in de milieuregelgeving en
de interpretatie van die regelgeving door rechterlijke instanties. Die
wijzigingen vormen aanleiding nieuw gemeentelijk beleid te formuleren.
Doelstelling van het nieuwe beleid is het ontwikkelen van regels die enerzijds voldoen
aan de nieuwe eisen en die anderzijds recht doen aan de specifieke situatie in
Delft.
Bestemmingsplannen regelen het gebruik en de bebouwing van
gronden. Sommige activiteiten die binnen het bestemmingsplan mogelijk worden
gemaakt, veroorzaken milieubelasting
voor de omgeving (voorbeeld: autoplaatwerkerij, steenhouwerij, drukkerij).
Andere activiteiten zijn milieugevoelig en moeten juist beschermd worden tegen
milieubelastende activiteiten (voorbeeld: wonen). Bestemmingsplannen zijn het
instrument om de wijze waarop een gemeente planologisch met bedrijven en hun
activiteiten wenst om te gaan juridisch te verankeren.
De VNG heeft in de publicatie “Bedrijven en milieuzonering”
een Lijst van Bedrijfstypen (LvB) opgenomen waarin alle bedrijven op grond van
de hinder die zij veroorzaken worden ingedeeld in 6 categorieën. Daarbij geldt
dat een categorie 1 bedrijf relatief weinig hinder veroorzaakt (voorbeeld:
kantoor) en een categorie 6 bedrijf bijzonder veel overlast veroorzaakt
(voorbeeld: aardolieraffinaderij). De milieubelasting wordt vertaald in meters
vanaf de bron (het bedrijf) tot de omgeving. Met het toenemen van de afstand
neemt de milieubelasting op de omgeving af. In de VNG-methode zijn voor de
volgende milieuaspecten afstanden separaat aangegeven: geur, stof, geluid,
gevaar. De afstanden verschillen per milieuaspect. De categorie-indeling is
gebaseerd op de grootste afstand die
voor een bepaald milieuaspect voor dat type bedrijf (uitgaande van een bedrijf
van een gemiddelde omvang en met een gemiddelde bedrijfsvoering) als belasting
is gemeten, daarbij geldt:
0-10 meter: categorie 1
30 meter: categorie 2
50 tot 100
meter: categorie 3
200 tot 300
meter: categorie 4
500-700-1000
meter: categorie 5
(categorie 6 is in Delft niet
aanwezig)
Categorie 1 en 2 bedrijven zijn volgens de Inspectie zonder
meer toegestaan in bestaande stedelijke omgeving. Voor de overige categorieën
moet als richtlijn de grootste
afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige bestemming in acht worden
genomen. De VNG-methode beoogt algemene indicatieve richtlijnen te geven,
gebaseerd op gemiddelde bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen in een
rustige woonwijk. Het aanhouden van een kortere afstand dan de aangegeven
afstand past binnen de methode mits voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat een
aanvaardbaar woonmilieu met bijbehorende leefomgevingkwaliteiten bereikt en
gehandhaafd kan worden en de hinder niet toeneemt of zal toenemen. Bij het
gebruik van de lijst moet de wijze waarop deze is toegepast in de specifieke
gemeentelijke situatie goed worden gemotiveerd.
De nota "Bedrijven en bestemmingsplannen 2003"
heeft tot doel mogelijke afwijkingen van de VNG methode in de specifieke
situatie van de gemeente Delft te beargumenteren waarbij het type gebied als
basis wordt genomen.
Uitgangspunten van het
nieuwe beleid zijn:
·
De VNG-methodiek vormt de basis
voor het nieuwe beleid.
·
De menging van functies in- en rond het centrum van Delft is van groot
belang voor het karakter en het economisch functioneren van de stad en moet
worden behouden.
·
Het beleid moet mogelijkheden bieden voor het algemene streven van de
gemeente naar intensief ruimtegebruik.
In het
nieuwe beleid wordt op onderstaande punten afgeweken van de vng-methode:
·
Aan de milieuaspecten van de VNG wordt toegevoegd het aspect
“kwaliteit van de leefomgeving” dat
onder meer bepaald wordt door: sociale veiligheid, groen, mobiliteit,
levendigheid en economisch functioneren.
·
In deze nota wordt het beleid geformuleerd voor bedrijven in
bestemmingsplannen. In de nota wordt onder het begrip "bedrijven"
alleen die functies verstaan die ook vallen onder het begrip
"bedrijven" zoals deze gelden voor bestemmingsplannen. Het begrip
bedrijven zoals gehanteerd in de VNG-methode, omvat een veelheid aan
activiteiten (voorbeeld: horeca, dienstverlening, zeepfabriek). In
bestemmingsplannen is het noodzakelijk in al die activiteiten een onderscheid
te maken naar het ruimtelijke effect van die activiteiten. Functies die in
bestemmingsplannen een eigen bestemming hebben vallen ook in deze nota niet onder het begrip bedrijven. Het
gaat daarbij om de onderstaande activiteiten: - detailhandel
- kantoor
- agrarische doeleinden
- horeca en hotel
- maatschappelijke voorzieningen
In bestemmingsplannen zullen de toegestane
activiteiten binnen deze bestemmingen overigens wel gekoppeld worden aan de maximaal toegelaten categorie die voor
het betreffende gebiedstype voor bedrijven is opgenomen. Binnen de bestemming
WONEN zijn categorie 1 bedrijven en categorie 2 bedrijven met een vrijstelling
toegestaan.
·
Activiteiten vallend onder categorie 3 van de VNG-lijst zijn gesplitst
in categorie 3.1 activiteiten (minder milieubelastend) en categorie 3.2
activiteiten (meer milieubelastend).
·
De indicatieve richtlijnen gegeven in de VNG-methode zijn gebaseerd op
gemiddelde bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen in een rustige
woonwijk; in het delftse beleid wordt een onderscheid gemaakt in 8 gebiedstypen
te weten: binnenstad, woonwijken 1 (vooroorlogse woonwijken), woonwijken 2
(naoorlogse woonwijken), voorzieningenwijken (voorbeeld: TU-gebied),
bedrijventerrein 1 (traditionele bedrijventerreinen als Schieoevers en DSM
Gist), bedrijventerrein 2 (voorbeeld: TNO), buitengebied en
hoofdinfrastructuur. Per gebiedstype wordt aangegeven welke categorieën
bedrijven wel en welke niet zijn toegestaan.
·
In het delftse beleid worden andere afstanden gehanteerd dan de VNG
richtlijnen:
categorie 1: altijd zonder meer toegestaan, naast en
onder woningen (VNG-richtlijn: 0-10 meter);
categorie 2: zonder
meer toegestaan in bestaande situaties, naast en onder woningen, in rustige
nieuwe woonwijken alleen onder voorwaarden toegestaan, er geldt geen minimum
afstand (VNG-richtlijn: 30 meter). Echter als de afstand voor gevaar maatgevend
is, dan zijn milieugevoelige bestemmingen boven het bedrijf niet toegestaan;
categorie 3.1: in sommige gebiedstypen onder toepassing
van vrijstelling toegestaan onder voorwaarden dat het gebruik naar aard en
invloed op de omgeving gelijk is aan een categorie 2 bedrijf. Dat betekent dat
de afstanden van de verschillende milieuaspecten teruggebracht moeten worden
tot maximaal 30 meter (zijnde de maximale afstand milieuhinder van een
categorie 2 bedrijf). Er geldt dan géén minimum afstand die tussen
milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen op grond van het
bestemmingsplan in acht moet worden genomen. Overigens dient er rekening mee te
worden gehouden dat op grond van milieuwetgeving wel afstandseisen kunnen
worden gesteld. Echter als de afstand voor gevaar 30 meter is, dan zijn
milieugevoelige bestemmingen boven het bedrijf niet toegestaan. In de
gebiedstypen bedrijventerrein 1 en bedrijventerrein 2 toegestaan. De afstand
van het bedrijf tot gevoelige bestemmingen bedraagt minimaal 30m;
categorie 3.2: in bestaande situaties in woonwijken,
voorzieningenwijken en buitengebied
zijn deze bedrijven alleen via een maatbestemming[1]
toegestaan. Nieuwbouw van milieugevoelige bestemmingen binnen een straal van 50
meter van het bedrijf is in principe niet toegestaan. In bijzondere situaties
is uitzondering van dit principe mogelijk. Voor bestaande bedrijven op
bedrijventerreinen geldt een minimum afstand van 50 meter tot milieugevoelige bestemmingen. Nieuw te vestigen
bedrijven van dit type worden alleen toegestaan op bedrijventerreinen en voor
zover zij een ondersteunende functie vervullen ook aan de hoofdinfrastructuur
en in voorzieningenwijken waarbij ook een afstand van 50 meter tot milieugevoelige bestemmingen in acht moet worden
genomen (VNG-richtlijn: 50-100 meter);
categorie 4: zijn alleen toegestaan op bedrijventerreinen waarbij een minimum afstand geldt van 100 tot 200 meter tot milieugevoelige
bestemmingen; in andere gebiedstypen worden geen nieuwe categorie 4 bedrijven
toegestaan, bestaande bedrijven in andere gebiedstypen worden met een
maatbestemming in het bestemmingsplan opgenomen (VNG-richtlijn 200-300 meter);
categorie 5: nieuwe vestigingen worden uitgesloten, reeds aanwezige bedrijven krijgen een maatbestemming
Het beleid resulteert in onderstaande schema waarin
de gebiedstypen en het soort bedrijven
dat per type gebied wordt toegestaan zijn opgenomen. Een x staat voor: zonder
meer toegestaan, (x) wil zeggen onder voorwaarden en een M staat voor
maatbestemming.
Categorie→
Gebiedstypen↓
|
1
0 meter |
2
0 meter |
3.1
30 meter |
3.2
50 meter |
4
100-200
m |
5
|
Binnenstad
|
X
|
X
|
(X)
|
M
|
M
|
-
|
Woonwijk 1
|
X
|
X
|
(X)
|
M
|
-
|
-
|
Woonwijk 2
|
X
|
(X)
|
-
|
-
|
-
|
-
|
Voorzieningenwijken
|
X
|
X
|
(X)
|
M
|
M
|
-
|
Bedrijventerrein 1
|
X
|
X
|
X
|
X
|
(X)
|
M
|
Bedrijventerrein 2
|
X
|
X
|
X
|
(X)
|
(X)
|
-
|
Buitengebied
|
X
|
X
|
M
|
M
|
-
|
-
|
Hoofdinfrastructuur
|
X
|
X
|
(X)
|
(X)
|
-
|
-
|
Conclusie
Dit
nieuwe beleid, gekoppeld aan gebiedstypen leidt tot meer mogelijkheden voor
Delft om de menging van verschillende functies in de bestaande stad op een
verantwoorde wijze dat wil zeggen de leefbaarheid niet aantastend, in
bestemmingsplannen op te nemen.
In een bestemmingsplan wordt het gebruik en de bebouwing van
gronden van het betreffende plangebied geregeld.
Sommige activiteiten die binnen het bestemmingsplan mogelijk
worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere
activiteiten moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten.
In het bestemmingsplan kan onder meer de afstand tussen milieugevoelige en
milieubelastende activiteiten worden vastgelegd. Het regelen van die afstand
wordt ook wel milieuzonering genoemd.
Het bestemmingsplan is het instrument om de wijze waarop een
gemeente planologisch met bedrijven en hun activiteiten wenst om te gaan
juridisch te verankeren.
De afgelopen jaren zijn diverse wijzigingen opgetreden in de
milieuregelgeving en de interpretatie van die regelgeving door rechterlijke
instanties. Die wijzigingen vormen aanleiding een nieuw gemeentelijk
beleid te formuleren. In deze nota
wordt de methodiek beschreven voor het bestemmen van bedrijven in
bestemmingsplannen, rekening houdend met de specifieke omstandigheden die zich
in Delft voordoen. Deze methodiek zal door de gemeente Delft worden gebruikt
bij het opstellen van nieuwe
bestemmingsplannen. In ieder bestemmingsplan zal dit algemene beleid
gespecificeerd worden voor het betreffende plangebied. Het beleid is tevens
toetsingskader voor alle gemeentelijke planologische regelingen, waaronder
vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
1.2 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt het landelijk beleid beschreven voor
milieuzonering, gebaseerd op de VNG publicatie “ Bedrijven en milieuzonering”
(1999). Ook ervaringen met het project Stad & Milieu en een beschrijving
van de ruimtelijke ordeningsinstrumenten die kunnen worden gebruikt om te
sturen in het vestigingsbeleid van bedrijven zijn in dit hoofdstuk verwoord.
In hoofdstuk 3 wordt het beleid voor de delftse situatie
uitgewerkt. Aangegeven wordt welke de uitgangspunten van het delftse beleid
zijn en op welke wijze het delftse beleid afwijkt van de VNG-methode. Die
afwijkingen betreffen: een ruimere visie op inzake relevante milieuaspecten, de
uitgewerkte begripsomschrijving, een opsplitsing van categorie 3 activiteiten
in categorie 3.1 en 3.2, een indeling van het gemeentelijk grondgebied in 8
gebiedstypen, de vrijstellingsregeling en een algemene regeling voor
activiteiten vallend onder de diverse bedrijfscategorieën.
In hoofdstuk 4 is deze methode voor de verschillende
gebiedstypen verder uitgewerkt.
Een
belangrijke factor voor het behouden en verbeteren van de kwaliteit van de
leefomgeving is een juiste afstemming tussen bedrijvigheid, wonen, recreëren en
natuur. In de ruimtelijke ordening wordt daarom rekening gehouden met
milieuhinder van bedrijven ten opzichte van milieugevoelige functies oftewel
milieuzonering.
Voorbeelden
van milieugevoelige activiteiten zijn onder andere woningen,
verblijfsrecreatie, natuur, ziekenhuizen en scholen. Bedrijven, detailhandel,
nutsvoorzieningen en bepaalde maatschappelijke en recreatieve doeleinden zijn
daarentegen te beschouwen als milieubelastende activiteiten.
In
de publicatie van de VNG “Bedrijven en milieuzonering (1999)” wordt een
indicatie gegeven van de afstanden die kunnen worden aangehouden tussen elk
bedrijfstype en gevoelige bestemmingen, zoals woningen, in het gebiedstype
‘rustige woonwijk’. Andere gebiedstypen kunnen aanleiding geven tot het
afwijken van deze afstanden. In paragraaf 3 is dit verder uitgewerkt.
De
VNG gaat uit van een lijst van bedrijfstypen (hierna te noemen LvB). Die LvB is
als volgt opgebouwd:
Eerste kolom: de code die het
betreffende bedrijf volgens de Standaard Bedrijfsindeling heeft (zogenoemde SBI
code).
Tweede kolom: geeft de omschrijving van
het type bedrijf.
Derde, vierde en vijfde
kolom: de
afstanden waarbinnen de milieuaspecten: geur, stof en geluid hinder
veroorzaken.
Zesde kolom: met de letter C wordt aangegeven of sprake is van continue
bedrijfsvoering. Bij het opstellen van de Lijst van Bedrijfstypen heeft de VNG
met dit aspect rekening gehouden en indien er sprake is van een continue bedrijfsvoering
is de afstand voor geluid één stap hoger dan bij een niet continue maar verder
vergelijkbare bedrijfsvoering.
Zevende kolom: geeft een afstand aan voor
gevaar.
Achtste en negende kolom: voor de aspecten verkeer
en visueel wordt met een cijfer aangeven of er sprake is van potentieel geen of
geringe emissie of hinder(1); potentieel aanzienlijke emissie of hinder (2 en
potentieel zeer ernstige emissie of hinder (3).
Tiende kolom:
geeft weer de grootste afstand uit eerdere kolommen.
Elfde kolom: op grond van die grootste
afstand wordt een categorie toegekend aan het type bedrijf.
Twaalfde kolom: met de letter B wordt
aangegeven of het bedrijf een verhoogde kans op bodemverontreiniging geeft.
Dertiende kolom:
met de letter D wordt aangeven of er in dit type bedrijf sprake is van grote
diversiteit onder individuele bedrijfsvoering. De milieubelasting van een
individueel bedrijf kan veel lager of hoger zijn dan wordt aangegeven in de
LvB.
Veertiende kolom:
met de letter L wordt aangeven of er dermate grote kans op luchtverontreiniging
is dat er overwegingen kunnen zijn om de genoemde grootste afstand te verhogen.
In
afstanden die in de tabel zijn opgenomen betreffen “richtafstanden” waarvan
gemotiveerd kan worden afgeweken. Voor die afwijking wordt gebruik gemaakt van
zogenoemde stappen. Onder motivering is in ieder geval afwijking met 1 stap
mogelijk. Voor het afwijken van twee stappen moet sprake zijn van bijzondere
omstandigheden.
Er
zijn 10 afstandsstappen, te weten: stap 1: 10 meter
stap 2: 30 meter
stap 3: 50 meter
stap 4: 100 meter
stap 5: 200 meter
stap 6: 300 meter
stap 7: 500
meter
stap 8: 700 meter
stap 9: 1000
meter
stap10: 1500
meter
Voor
elk bedrijfstype is de grootste afstand die wordt genoemd maatgevend. Aan deze
maatgevende afstand wordt een categorie gekoppeld. In onderstaande tabel wordt
aangegeven welke afstanden bij elke categorie horen.
Categorie |
Afstanden |
1 |
0 -10 m |
2 |
30 m |
3 |
50 - 100 m |
4 |
200 - 300 m |
5 |
500 - 700 - 1000 m |
6 |
1500 m |
Bij
de uitvoering van beleid moet er rekening mee worden gehouden dat er bij de
categorie indeling wordt uitgegaan van een gemiddeld bedrijf. Individuele
bedrijven kunnen echter meer of minder overlast veroorzaken.
De
afstanden in de bedrijvenlijst van de VNG zijn opgesteld vanuit de bron en zijn
gericht op rustige woonwijken. Hoe gevoelig een gebied is voor
bedrijfsactiviteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De gevoeligheid
van een gebied kan daarom aanleiding zijn om af te wijken van de afstanden in
de bedrijvenlijst. Om te bepalen met welk type gebied men te maken heeft, heeft
de VNG ook hiervoor een lijst opgesteld. Voor elk gebiedstype geeft deze lijst
aan of er met een bepaald aspect soepeler of juist strenger moet worden
omgegaan. In deze gevallen zal het gaan om een correctie van één afstandsstap
ten opzichte van een rustige woonwijk.
De
VNG onderscheidt de volgende omgevingstypen:
§
Rustige woonwijk: woonwijk volgens het principe van functiescheiding, weinig verkeer en
vrijwel geen bedrijven;
§
Drukke woonwijk: woonwijk waar de functie in hoofdzaak wonen is maar waar druk verkeer
en bedrijven en/of voorzieningen aanwezig zijn;
§
Gemengd gebied: gebied met een zekere mate van functiemening, verkeerswegen zijn
geďntegreerd in woon- en winkelstraten, er is geen strikte scheiding tussen
diverse functies;
§
Landelijk gebied zonder woningen: gebied buiten bebouwde kom waar niet wordt
gewoond en dat geen industriegebied is;
§
Landelijk gebied met woningen: gebied buiten bebouwde kom, waar incidenteel
woningen aanwezig zijn en dat geen industriegebied is;
§
Bedrijvigheid: terreinen met lichte, middelzware en zware bedrijven, een scheiding
tussen wonen en werken;
§
Grondwater- of Bodembeschermingsgebied: gebied waarvoor vanwege bijzondere
milieukwaliteiten of ter bescherming van de drinkwatervoorziening een
beschermingsregime geldt;
§
Stiltegebieden: geldt een bijzonder beschermingsregime voor geluid in verband met
geluidsgevoelige ecosystemen of extensieve recreatie;
§
Natuurgebied: gebied waarvoor vanwege de bijzondere kwaliteit voor natuurbehoud en
-ontwikkeling de natuur- en landschapswaarden moeten worden veiliggesteld;
§
Verblijfsrecreatie: gebied waarin een bungalowpark en/of camping is gelegen die niet
permanent in gebruik is.
Bij
de bepaling van de afstanden voor de onderscheiden bedrijfstypen is uitgegaan
van een ‘gemiddeld’ modern bedrijf met gebruikelijke voorzieningen. De
bedrijven binnen een gedefinieerd bedrijfstype zijn echter zelden gelijk wat de
diverse emissies betreft, die in planologisch opzicht relevant zijn. Zo kunnen
er verschillen zijn in de bedrijfsgrootte en productiewijze. Ook kan de
verouderingsgraad van de bedrijven een rol spelen. Deze overwegingen kunnen een
rol spelen bij het afwijken van de afstanden in de VNG-tabel.
In
de Lijst van Bedrijfstypen is bij het aspect geluid voor een aantal
bedrijfstypen een C toegevoegd. Voor dit type bedrijven is het normaal om dag
en nacht in bedrijf te zijn. In het geval dat er geen sprake is van een
continue bedrijfsvoering kan de afstand voor zo’n bedrijf met één stap omlaag.
Het
project Stad & Milieu van het ministerie van VROM heeft als doel te bezien
welke mogelijkheden binnen bestaande wet- en regelgeving bestaan voor het
bereiken van een optimale leefkwaliteit in combinatie met een zuinig en doelmatig
ruimtegebruik. Hiermee is sinds 1999 ervaring opgedaan in 25 gemeenten
waaronder Delft.
Naast
de “gebruikelijke” milieuaspecten, zoals deze door de VNG worden genoemd,
speelt ook de leefbaarheid van een gebied een belangrijke rol. In de Stad &
Milieu experimenten worden knelpunten zoveel mogelijk opgelost met behulp van
brongerichte maatregelen en het op creatieve wijze omgaan met bestaande wet- en
regelgeving. Als op deze manier geen oplossing kan worden gevonden, kan onder
voorwaarden worden afgeweken van milieunormen. Er moeten dan wel compenserende
maatregelen worden genomen, waardoor de leefkwaliteit als geheel niet
verminderd.
Ook
buiten het project Stad & Milieu speelt de kwaliteit van de leefomgeving
een steeds belangrijkere rol. Factoren die de kwaliteit van de leefomgeving
bepalen zijn naast de milieucomponenten, zoals stank- en geluidshinder, onder
andere verkeer, de beleving van de woning en de omgeving, het uiterlijk van de
buurt, naaste buren, sociale veiligheid en voorzieningen in de wijk, zoals
groen, bankjes en speelmogelijkheden. Met behulp van het bedrijvenbeleid kan
met name functiemenging worden gestimuleerd. Hierdoor worden monofunctionele
gebieden, waar ’s avonds niemand komt en die daardoor sociaal onveilig zijn,
vermeden.
Het
bestemmingsplan biedt de gemeente goede mogelijkheden om de vestiging of
uitbreiding van een bedrijf in de gewenste richting te sturen. Dit voorkomt dat
in een later stadium grote knelpunten ontstaan. Het bestemmingsplan moet
voldoende waarborgen bieden om nagestreefde milieukwaliteiten op de langere
termijn zeker te stellen.
Daarnaast
speelt het opnemen van locaties voor bedrijven in een bestemmingsplan ook een
rol bij de bescherming van de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven.
De
Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna te noemen WRO) biedt verschillende
mogelijkheden om een zekere flexibiliteit in het bestemmen mogelijk te maken.
Dit is noodzakelijk, omdat al te starre regelgeving in de praktijk niet
werkbaar is.
De belangrijkste mogelijkheden die de WRO biedt,
zijn vrijstellingen en wijzigingsbevoegdheden. Beide regelingen
maken het mogelijk om onder voorwaarden af te wijken van de voorschriften van
het bestemmingsplan. Deze voorwaarden zijn in het bestemmingsplan zelf
opgenomen en dienen voldoende geobjectiveerd te zijn. Op deze wijze bieden zij
rechtszekerheid voor betrokkenen. Een voorbeeld van een objectieve voorwaarde
is: “er dient te worden aangetoond dat aan de geldende stofemissie-eisen van de
Wet milieubeheer wordt voldaan”.
Tevens
kan gebruik worden gemaakt van de zogenaamde maatbestemming. In
bestaande gebieden zijn vaak bedrijven gevestigd op een te korte afstand van
milieugevoelige bestemmingen. Indien een gemeente niet voornemens is de betreffende
bedrijven uit te kopen dan wel een regeling voor verhuizing te treffen, dan
kunnen die bedrijven middels een maatbestemming in het bestemmingsplan worden
opgenomen. Een maatbestemming geeft het type bedrijf aan. In de toekomst mag
het bedrijf door een zelfde type bedrijf worden vervangen. Niet toegestaan is
dat het bedrijf door een ander type, vallend binnen dezelfde strijdige
categorie uit de VNG-lijst van Bedrijfstypen, wordt vervangen.
Tot
slot is het juridisch mogelijk om de categorieën als opgenomen in de VNG
lijst van Bedrijfstypen, te splitsen in lichtere en zwaardere typen. In
de voorschriften kan dan vrijstelling worden verleend voor de vooraf aangegeven
lichte bedrijven uit de categorie, terwijl de zwaardere bedrijfstypen van
vrijstelling worden uitgesloten.
In
Delft wordt de publicatie “Bedrijven en milieuzonering (1999)” van de VNG als
uitgangspunt gebruikt voor de te hanteren milieuzonering. De twee meest
belangrijke onderdelen van die methode zijn de
Lijst van Bedrijfstypen (LvB), waarin alle bedrijfsactiviteiten naar mate
van milieubelasting voor de omgeving worden onderverdeeld in categorie 1 tot 6,
en de richtlijnen voor afstanden
tussen milieugevoelige en milieubelastende activiteiten.
De VNG methode geeft algemene indicatieve richtlijnen.
Volgens vaste jurisprudentie en passend binnen de VNG-methodiek is het mogelijk
dat een kortere afstand dan de aangegeven afstand in de bedrijvenlijst wordt aangehouden, mits voldoende
aannemelijk wordt gemaakt dat een aanvaardbaar woonmilieu met bijbehorende
leefomgevingskwaliteiten bereikt en gehandhaafd kan worden en de hinder niet
toeneemt of zal toenemen. Bij het gebruik van de lijst moet de wijze waarop
deze is toegepast in de specifieke gemeentelijk situatie goed worden
gemotiveerd.
In
dit hoofdstuk wordt aangegeven in welke opzichten en met welke redenen er in
Delft afgeweken wordt van de VNG richtlijnen. De opbouw van het hoofdstuk is
als volgt: formulering van de uitgangspunten van het milieubeleid, nadere
definiëring van het begrip “bedrijf”, de opsplitsing van categorie 3 in
categorie 3.1 en categorie 3.1, de indeling in het gemeentelijke grondgebied in
diverse gebiedstypen en tot slot de afwijking van de VNG richtlijnen voor
afstanden.
Bij
de uitwerking van het milieuzoneringsbeleid van de gemeente Delft zijn de
volgende uitgangspunten van belang:
1.
De VNG methodiek vormt de basis van het gemeentelijke
beleid.
2.
In Delft wordt uitgegaan van milieu in een breder perspectief
dan het perspectief van de VNG dat voornamelijk wordt bepaald door de aspecten
geur, geluid, stof en gevaar. Delft is van mening dat bij de beoordeling of een
bepaalde milieubelastende activiteit acceptabel is in een bepaalde omgeving,
ook de kwaliteit van de leefomgeving moet worden meegenomen. Leefkwaliteit van
een gebied wordt gemeten aan de hand van: sociale veiligheid, groen in directe
omgeving, mobiliteit (infrastructuur, woon- werkverkeer), levendigheid, het
goed economisch functioneren. Deze aspecten zijn veel moeilijker te
objectiveren dan de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Toch blijken juist
deze factoren in de praktijk voor burgers een bijzonder belangrijke rol te
spelen. Met name in “Stad en Milieuprojecten” komt dit fenomeen goed naar
voren. Delft is daarom van mening dat ook het aspect “kwaliteit van de
leefomgeving” een net zo belangrijke rol dient de spelen in de afweging van
milieuaspecten als de door VNG genoemde aspecten geur, geluid, stof en gevaar.
3.
Delft is een historisch gegroeide stad waarbij menging van functies op
veel plaatsen voorkomt. Die menging is karakteristiek voor de stad en dient
behouden te blijven.
4.
De gemeente Delft streeft op vele beleidsterreinen de compacte
stad-gedachte en intensief ruimtegebruik na. Dit streven komt onder meer voort
uit het feit dat de stad Delft nauwelijks uitbreidingsmogelijkheden kent en
toch een hoog ambitieniveau heeft ten aanzien van ontwikkelingsmogelijkheden
van de gemeente. De bestaande situatie en dit ambitieniveau maken alleen ontwikkelingen
mogelijk door verdichting en intensief ruimtegebruik. Dit uitgangspunt is met
name van belang bij het bepalen van afstanden tussen milieugevoelige en
milieubelastende activiteiten.
3.3. Definiëring begrip bedrijf
In
de VNG-methode wordt onder de term “bedrijven” alle activiteiten begrepen die
een bedrijfsmatig karakter hebben. Er wordt wel een onderscheid gemaakt in type
categorieën maar er wordt geen onderscheid gemaakt in “ruimtelijke impact”
(uitstraling, functie, effect). Juist voor bestemmingsplannen is een dergelijk
onderscheid van groot belang. Een restaurant bijvoorbeeld heeft een heel andere
ruimtelijke impact dan een kantoor. Toch vallen beide activiteiten onder
categorie 2 van de LvB.
In
bestemmingsplannen wordt in alle activiteiten die in wezen “bedrijfsmatig” zijn
een onderscheid gemaakt dat gebaseerd is op het verschil in ruimtelijke impact
van diverse bedrijfsmatige activiteiten. Zo worden agrarische bedrijven,
detailhandel, kantoren, horecagelegenheden en maatschappelijke voorzieningen
apart bestemd en van een apart voorschrift voorzien. In de praktijk doet zich
regelmatig het probleem voor dat een kantoor of een maatschappelijke
voorziening zich wil vestigen op een bedrijventerrein en zich dan beroept op
het feit dat zij op grond van de VNG methodiek een bedrijf zijn. Juridisch is
het daarom beter in de begripsomschrijving in bestemmingsplannen en in deze
nota dat onderscheid helder tot uitdrukking te brengen. Dat kan door in de
begripsomschrijving “Bedrijf” alle activiteiten die vallen onder detailhandel,
kantoren, horeca/hotel, agrarische doeleinden en maatschappelijke voorzieningen
uit te sluiten. In de voorschriften van detailhandel, kantoren, horeca/hotel,
agrarische doeleinden en maatschappelijke voorzieningen moet dan wel steeds een
maximaal toegestane categorie uit de LvB
worden opgenomen om te voorkomen dat bijvoorbeeld een discotheek
(categorie 3.1) zich zonder meer vestigt op een locatie met de bestemming
maatschappelijke doeleinden.
Activiteiten die in bestemmingsplannen een eigen bestemming
hebben vallen ook in deze nota niet
onder het begrip bedrijven. Het gaat daarbij om de onderstaande activiteiten:
- detailhandel
- kantoor
- agrarische doeleinden
- horeca en hotel
- maatschappelijke voorzieningen
In bestemmingsplannen
zullen de toegestane activiteiten binnen deze bestemmingen overigens wel gekoppeld worden aan de maximaal
toegelaten categorie die voor het betreffende gebiedstype voor bedrijven is
opgenomen, uitgezonderd de bestemming maatschappelijke voorzieningen.
3.4 Opsplitsing van VNG-categorie 3 in categorie 3.1 en
categorie 3.2
In het delftse beleid worden de categorie 3 activiteiten
opgedeeld in categorie 3.1 en categorie 3.2. Dit onderscheid is ingegeven door
het feit dat in veel bestaande wijken categorie 3 bedrijven voorkomen die
weliswaar strijdig zijn met de VNG-methodiek maar in de praktijk geen problemen
geven.
Opmerkelijk is dat deze categorie in de VNG lijst een breed
scala aan bedrijfstypen kent. Daarom is deze categorie door de gemeente Delft
gesplitst in 2 subcategorieën. Bij de indeling is in de VNG lijst gekeken welke
afstanden maatgevend zijn. In de Lijst van Bedrijfstypen in bijlage 2 is
opgenomen in welke categorie de bedrijven vallen.
Categorie 3.1 zijn de wat lichtere categorie
3 bedrijven. Hierbij moet gedacht worden aan bedrijven als een
scheepsbouwbedrijf van houten schepen, een speelgoedfabriek en een groothandel
in bouwmaterialen. In de LvB hebben deze bedrijven als maatgevende afstand 50 m
tot gevoelige bestemmingen. Uitgezonderd van deze indeling in categorie 3.1
zijn die bedrijven waarbij de maatgevende afstand voor externe veiligheid 50
meter bedraagt en de bedrijven die een aanduiding hebben met de letters B of L.
Deze letters geven aan dat een bedrijfstype risico’s heeft voor de
bodemkwaliteit respectievelijk luchtkwaliteit. De letters C en D geven geen
aanleiding tot het indelen in categorie 3.2 in plaats van categorie 3.1.
Categorie
3.1 bedrijven zijn door middel van een vrijstelling toegestaan in de
gebiedstypen binnenstad en vooroorlogse wijken (zie voor gebiedstypen paragraaf
3.5). In die gebiedstypen geldt geen verplichte minimum afstand, die in acht
moet worden genomen tussen een bestaande activiteit vallend onder categorie 3.1
en milieugevoelige activiteiten. Overigens dient er rekening mee te worden
gehouden dat op grond van milieuwetgeving afstandseisen kunnen worden gesteld.
Uitzondering op deze regel is de situatie dat de afstand voor gevaar 30 meter
is. In dat geval zijn milieugevoelige bestemmingen boven het bedrijf niet
toegestaan. In bijlage 2 is dit aangegeven door het omranden van de categorie
in de Lijst van Bedrijfstypen. Vestiging van nieuwe activiteiten zijn met
toepassing van vrijstelling toegestaan
in die situaties waarin de concrete bedrijfsvoering vergelijkbaar is met de
bedrijfsvoering van een categorie 2 bedrijf. De VNG richtlijnen gaan uit van
bedrijven met een gemiddelde omvang en een gemiddelde bedrijfsvoering. In een
concrete situatie kan een bedrijf een veel geringere omvang hebben en kan de
bedrijfvoering veel minder belastend zijn voor de omgeving dan het gemiddelde
bedrijf waarop de richtlijnen van de VNG zijn gebaseerd. In die concrete
situaties kan het daarom gerechtvaardigd zijn om af te wijken van de
VNG-richtlijn. Voorwaarden voor vrijstellingverlening zijn:
·
de milieubelasting moet
vergelijkbaar zijn met een categorie 2 bedrijf (dit dient te worden aangetoond
met objectieve onderzoeksgegevens, bijvoorbeeld een geluidrapport);
·
het bedrijf mag niet schadelijk
zijn voor de kwaliteit van de leefomgeving (dit kan onder andere bepaald worden
door het aantal klachten dat in de bestaande situatie over de bedrijfvoering
van het betreffende bedrijf worden ingediend).
Categorie 3.2 zijn de zware categorie 3
bedrijven. Hierbij moet gedacht worden aan bedrijven als drukkerijen, machine-
en apparatenfabrieken en timmerwerkfabrieken. Als de maatgevende afstand
volgens de LvB 100 m is, dan is het categorie 3.2. Daarnaast zijn alle
categorie 3 bedrijven waarbij de afstand voor externe veiligheid maatgevend is
(zowel 50 als 100 m) en de bedrijven waarvoor een B of een L in de Lijst van
Bedrijfstypen is opgenomen, ingedeeld in categorie 3.2, omdat dit type
bedrijven niet gewenst is in een woonomgeving. Dit type bedrijven mag zich
alleen vestigen op bedrijventerreinen.
Voor bestaande bedrijven wordt in het bestemmingsplan een maatbestemming
opgenomen. In principe zijn milieugevoelige bestemmingen op een afstand van
minder dan 50 meter niet toegestaan. Van dit principe kan in uitzonderlijke
situatie worden afgeweken. De beoordeling van uitzonderingen vindt plaats aan
de hand van de volgende criteria:
§ de milieubelasting moet
vergelijkbaar zijn met een categorie 2 bedrijf (dit dient te worden aangetoond
met objectieve onderzoeksgegevens, bijvoorbeeld een geluidrapport);
§ het bedrijf mag niet
schadelijk zijn voor de kwaliteit van de leefomgeving (dit kan onder andere
bepaald worden door het aantal klachten dat in de bestaande situatie over de
bedrijfvoering van het betreffende bedrijf worden ingediend);
§ middels
een rapport van een onafhankelijk bureau moet worden aangetoond of er al dan
niet sprake is van planschade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de
Ruimtelijke Ordening, is wel sprake van planschade dan moet degene die baat
heeft bij de vestiging van de nieuwe activiteiten voor de vrijstellingverlening
hebben voorzien in die planschade;
§ Uitzonderingen
dienen steeds per concreet geval gemotiveerd te worden.
3.5 Onderverdeling in
gebiedstypen
De
VNG-methode is gebaseerd op rustige woonwijken. Afwijken van de richtlijnen
voor afstanden is mogelijk in andere gebiedstype maar die afwijking mag dan
nooit meer zijn dan één stap. Hiermee wordt bedoeld: onder voorwaarden is het
toegestaan de afstanden te hanteren die behoren bij bedrijfsactiviteiten uit één
categorie lager.
In
de bestaande verstedelijkte situatie als die van Delft is het niet mogelijk om
zonder meer aan de indicatieve richtlijnen van de VNG te voldoen. Zoals ook in
de VNG-methode zelf is aangegeven is Delft van mening dat in sommige gebiedstypen
afwijking onder voorwaarden mogelijk moet zijn. De voorwaarden bestaan uit het
beperken van de milieuoverlast op de omgeving en zullen als zodanig in de voorschriften van bestemmingsplannen
worden opgenomen. Daarmee wordt de bescherming tussen milieugevoelige en
milieubelastende activiteiten juridisch gewaarborgd.
Om
de toelaatbaarheid van de afwijking te kunnen bepalen is het gemeentelijke
grondgebied opgedeeld in de onderstaande acht gebiedstypen:
1.
Binnenstad
2.
Woonwijken 1
3.
Woonwijken 2
4.
Voorzieningwijken
5.
Bedrijventerrein 1
6.
Bedrijventerrein 2
7.
Buitengebied
8.
Hoofdinfrastructuur (stedelijk gebied)
De
onderverdeling vindt zijn grondslag in de ontstaansgeschiedenis van Delft. In
het onderstaande is hiervan een korte omschrijving opgenomen.
Delft is een historische stad die in de afgelopen anderhalve
eeuw fors is gegroeid. Dit is een belangrijk gegeven voor de wijze waarop
bedrijven een plaats hebben gevonden in de stad.
Eeuwenlang heeft de stad voornamelijk bestaan uit
een oude binnenstad waarbinnen werd gewoond en gewerkt. De bedrijven in de
binnenstad zijn veelal ambachtelijk van aard en kleinschalig in omvang.
Voorbeelden van bedrijven zijn kleine aannemers in omvang variërend van een
enkel pand tot alleen de begane grond van een pand, enkele
autoservicebedrijven. Een uitzondering is de zeepfabriek Bousquet, die nog echt zeep produceert maar
waarvan de productie en omvang dermate gering dat nauwelijks gesproken kan
worden van een fabriek. Door de kleinschaligheid van de bedrijven is de
overlast die deze bedrijven veroorzaken relatief beperkt. Daarbij komt dat een
zekere mate van overlast hoort bij het wonen in de binnenstad. Niet alleen de
bedrijvigheid, maar ook de voorzieningen als horeca, detailhandel, uitgaan en
toerisme, veroorzaken een zekere mate van overlast. De door de richtlijnen te
beschermen bewoners kiezen met het wonen in de binnenstad voor het wonen in een
meer milieubelaste omgeving. Kennelijk compenseren andere onderdelen van de
leefkwaliteit in de binnenstad (het hebben van voorzieningen in de directe
omgeving) de milieuhinder die het totaal pakket aan activiteiten in de
binnenstad met zich mee brengt.
De binnenstad kent aldus een hoge mate van functiemening van
zowel wonen, bedrijvigheid als ook horeca, kleinschalige detailhandel en
dienstverlening. Juist die functiemening is karakteristiek voor dit plangebied.
Er is geen strikte scheiding tussen woon-, winkel-, werk-, uitgaans- en
verkeersgebieden. Dit type gebied vertoont overeenkomsten met het VNG-omgevingstype "gemengd
gebied", maar komt hier niet volledig mee overeen De functiemenging in de
binnenstad is veel groter en completer dan bijvoorbeeld in de gemengde wijken
aan de randen van de stad. Alle functies zijn min of meer gerelateerd aan de
binnenstad als toeristisch centrum en stadscentrum. Bovendien zijn alle
functies in de historische binnenstad van Delft kleinschalig van omvang, dit is
het karakteristieke van Delft en past niet binnen de meer algemeen beschreven”
gemengde woonwijk” van de VNG.
Aan de randen van de stad trof men aanvankelijk boerderijen
en landhuizen aan en later aan het eind van de 19e en begin van de
20e eeuw ook bedrijven in een veelheid aan typen.
Tot medio 20e eeuw was de stadsuitbreiding nog
kleinschalig. Die uitbreiding bestond uit kleine woonwijken met bedrijvigheid.
Naast kleine arbeiderswoningen van vooral begin 20e eeuw treft men
er ook ruimer opgezette woonwijken van de jaren 30 aan. Gaandeweg werd de hele
ring om de binnenstad volgebouwd. In de uitbreidingswijken (bijvoorbeeld
Vrijenban, Wippolder en Hof van Delft) komt een grote diversiteit aan type
woningen voor met, mede als gevolg van de trage opbouw van die wijken, een
grote menging aan functies. In dit gebiedstype komen bedrijven voor als
drukkerijen, een steenhouwerij, autoherstelberijven, aannemers, een
reinigingsmiddelhandel, een scheepsbouwbedrijf, een buizenfabriek. De winkel-,
werk- en uitgaansfuncties komen wel voor in dit type gebied maar percentage aan
deze functies is aanzienlijk kleiner dan in het gebiedstype binnenstad. Er is
een minder strikte scheiding tussen
woon-, werk-, uitgaan-, winkel en verkeersfuncties, maar die scheiding
is wel sterker dan in het gebiedstype binnenstad. De uitbreidingswijken vertonen overeenkomsten met het VNG-omgevingstype
"gemengd gebied maar passen daar niet volledig in. Het VNG type is te algemeen. Ook in dit
gebiedstype is de relatief geringe omvang van bedrijven kenmerkend. Grotere
bedrijven zijn in de loop van jaren bij herontwikkeling van deze gebieden verplaatst
of hebben om andere redenen opgehouden te bestaan. Vanwege de kleinschaligheid
en de opbouw van deze wijken wordt een beperkt percentage aan bedrijven in dit
gebiedstype passend geacht. De bedrijven passen goed in de wat rommelige opbouw
van deze wijken. Daarbij wordt gedacht aan de wat duurdere woningen gemengd met arbeiderswoningen, de
menging van vrijstaande woningen en rijtjeshuizen en de soms heel groen
opgezette delen van een wijk versus de veel steniger andere delen van de wijk..
Vlak na de oorlog was de woningnood hoog en werden in hoog
tempo nieuwe woonwijken gebouwd, groter van omvang dan de oude
uitbreidingswijken en met een zeer geringe menging aan functies. Vanaf medio
zestiger jaren werden grootschalige woonwijken gebouwd die geen functiemenging
meer kenden. In dit gebiedstype is de hoofdfunctie wonen. Met uitzondering van
ontsluitingswegen is er weinig verkeer in dit gebiedstype en er zijn praktisch
geen bedrijven. Er zijn wel enkele winkelcentra en centra met maatschappelijke
voorzieningen. De woonvlekken zijn vrijwel geheel gescheiden van de andere
functies. Dit gebiedstype komt ongeveer overeen met het VNG-omgevingstype
"rustige woonwijk".
Behalve de binnenstad en de woonwijken beschikt Delft verder
over diverse voorzieningenwijken. Onder voorzieningenwijken worden die wijken
verstaan die hoofdzakelijk als functie hebben het bieden van voorzieningen als
onderwijs en gezondheidszorg. Deze wijken kenmerken zich door een
monofunctioneel karakter en kennen overwegend een maatschappelijke bestemming.
Er is een vrij strikte scheiding tussen de voorzieningen en verkeersgebieden.
Deze voorzieningen hebben bedrijvigheid die ondergeschikt is aan de het
functioneren van die voorzieningen (bijvoorbeeld laboratoria bij de Technische
universiteit en apparatuur bij de ziekenhuizen. De voorzieningen in de
voorzieningenwijken zijn van belang voor het functioneren van de stad. Omdat er
geen milieugevoelige bestemmingen in de directe omgeving van de voorzieningen
aanwezig zijn en de bedrijfsmatige activiteiten ondergeschikt zijn aan de
voorzieningen worden dergelijke
bedrijfsmatige activiteiten toelaatbaar geacht binnen dit gebiedstype
De voorzieningenwijken zijn het gebied TU-midden en de
kleinere wijken rondom de ziekenhuizen Reinier de Graaf en GGZ aan de Jorisweg.
Dit gebiedstype heeft geen overeenkomsten met één van de VNG-omgevingstypen.
Vanaf de jaren 50 ontstond een groeiend besef dat wonen en
bedrijvigheid met elkaar konden conflicteren. Dit betrof dan met name de
zwaardere type bedrijven. Planologisch heeft dit besef geleid tot het scheiden
van de functies. De zwaardere typen bedrijven werden geconcentreerd op
zogenoemde traditionele bedrijventerreinen en in nieuwe woonwijken werden
dergelijke typen bedrijven geweerd. Daarnaast werden winkels, supermarkten en
bedrijven als restaurants geconcentreerd in winkelcentra. In diezelfde periode
nam een ander type bedrijvigheid een grote vlucht: kantoren.
Langs
het water en het spoor zijn de meer traditionele industrieterreinen gelegen:
zoals het Schie-oeversterrein en de gronden van DSM en Calvé. Deze zijn
langzamerhand vol gegroeid in de periode eind 19e tot eind 20e
eeuw. Deze traditionele bedrijventerreinen kennen overwegend een sterke
scheiding van functies. Op enkele plaatsen komen nog woningen voor. Het aantal
bedrijfswoningen is beperkt. Dit gebiedstype is een verfijning van het
VNG-omgevingstype "Bedrijvigheid".
Eind 20e eeuw ontstond de behoefte aan meer
“moderne” werkgelegenheidsterreinen waar kantoorachtige bedrijvigheid
gehuisvest kan worden. Op deze terreinen zijn alleen hoogwaardige bedrijven toegestaan waarvan de
werkzaamheden die het bedrijf verricht rechtstreeks of nagenoeg volledig gericht
zijn op research en development of innovatieactiviteiten. Soms komt op dit type
bedrijventerrein grootschalige detailhandel voor. In die situatie wordt in een
apart bestemmingsplan een planologische motivering gegeven afgestemd op de
specifieke situatie. Dit gebiedstype is vooral gelegen in het zuidoostkwadrant
van Delft. Een voorbeeld hiervan is het Delftechpark. Deze bedrijventerreinen kennen een sterkte scheiding van
functies.
Dit
gebiedstype is een verfijning van het VNG-omgevingstype "Bedrijvigheid".
Type 7: Buitengebied
De gemeente Delft heeft buiten de bebouwde kom een agrarisch
buitengebied en recreatiegebieden. Het betreft het gehele buitengebied aan de
zuidkant van Delft en het recreatiepark “De Delftse Hout”. Voor de
recreatiegebieden valt een onderscheid te maken in intensieve en
verblijfsrecreatie in de Delftse Hout en extensieve recreatie in
Midden-Delfland.
In het gehele buitengebied zijn diverse natuurwaarden van
belang. In de buitengebieden komt enige bedrijvigheid voor en wordt in geringe
mate gewoond.
In
het gebied ten zuiden van Tanthof en ten westen van het Abtswoude is een
milieubeschermingsgebied voor stilte aanwezig.
Het buitengebied onderscheidt die zich uit
milieuoverwegingen (en wettelijke bepalingen) van andere gebieden.
Dit gebiedstype vertoont overeenkomsten met het
VNG-omgevingstypen "Landelijk gebied met woningen" en
"Verblijfsrecreatie".
Type 8 Hoofdinfrastructuur (stedelijk gebied)
Onder
de hoofdinfrastructuur wordt de zone verstaan van 100 meter aan weerszijden van
het hart van de wegen. De hoofdinfrastructuur onderscheidt zich van andere
gebiedstypen omdat in de directe omgeving van die hoofdinfrastructuur in het
stedelijk gebied een concentratie bestaat van bedrijvigheid. Dit geldt niet
voor de hoofdinfrastructuur gelegen in het buitengebied.
In
de randen van de hoofdinfrastructuur in stedelijk gebied zijn kantoren en
bedrijven gevestigd die relatief weinig milieuoverlast veroorzaken.
Lange
tijd was het op grond van landelijk en provinciaal beleid alleen toegestaan om
in de directe omgeving van hoogwaardige openbaar vervoersvoorzieningen nieuwe
vestiging van grotere kantoren toe te laten. In Delft zijn dit de locaties rond
de NS stations. Deze locaties zijn opgenomen in de “hoofdinfrastructuur”. Dit
gebiedstype heeft geen overeenkomsten met één van de VNG-omgevingstypen.
In hoofdstuk 4 wordt per gebiedstype het gemeentelijke
beleid voor bedrijven in bestemmingsplannen uiteengezet. Gemotiveerd wordt
aangegeven welke categorieën bedrijven in welk gebiedstype met of zonder
vrijstelling worden toegestaan.
Bijlage 1 is een kaart waarop de gebiedstypes in Delft te
vinden zijn weergegeven.
Het
doel van het opnemen van een vrijstellingsregeling is enerzijds bescherming van
milieugevoelige bestemmingen en anderzijds het bieden van rechtszekerheid aan
milieubelastende bestemmingen. Een bedrijf dat zich mag vestigen moet er vanuit
kunnen gaan dat er geen onredelijke milieuhinder voor gevoelige bestemmingen
door zijn activiteiten zal ontstaan als aan alle wettelijke eisen wordt
voldaan.
In de VNG-methode wordt uitgegaan van de gemiddelde
milieuhinder voor een bepaalde categorie. Bedrijfsactiviteiten in concrete situaties kunnen minder milieuhinder veroorzaken dan in de
VNG-methode wordt aangegeven.
In die situatie is geen reden om de bedrijfsactiviteit niet
toe te staan. De vrijstellingsregeling is een instrument om vestiging van
genoemde bedrijfsactiviteit toch toe te staan. Aan de vrijstellingsregeling
zijn voorwaarden verbonden, waaraan moet worden voldaan. Het bevoegd gezag kan
vervolgens beoordelen of mogelijke milieuhinder van de desbetreffende
bedrijfsactiviteit gelijk is aan, dan wel minder is dan de reeds in het
bestemmingsplan toegestane bedrijfsactiviteiten.
Concreet
betekent dit dat in bepaalde wijken categorie 1 en 2 activiteiten zonder meer
zijn toegestaan en met een vrijstelling een categorie 3.1 activiteit.
Voorwaarde
is dan dat de categorie 3.1 activiteit niet meer milieubelasting voor de
omgeving tot gevolg mag hebben dan een categorie 2 activiteit.
Aan de vrijstellingsregeling worden de volgende voorwaarden
verbonden:
· de
bedrijfsactiviteit mag niet meer milieuhinder
in de zin van geluid, geur, stof en gevaar, veroorzaken dan de activiteit
uit de hoogste categorie die zonder vrijstelling is toegestaan. Dit dient aan
de hand van onderzoeksrapporten te worden aangetoond. Onderwerp van onderzoek
is per situatie verschillend. De onderzoeksplicht berust bij degene die baat
heeft bij de verlening van de vrijstelling. Dit kan zijn:
A. De milieubelastende partij (bedrijf):
de aanvraag betreft bijvoorbeeld de vestiging van een bedrijf, de aanvrager
moet met onderzoeksgegevens aan tonen dat de activiteiten binnen de maximaal
toegestane milieuhinder blijven. Dit kan bijvoorbeeld door het treffen van
geluidwerende maatregelen aan gevels of door gebruik van minder
milieubelastende apparatuur.
B. De milieugevoelige partij (wonen): bijvoorbeeld
een projectontwikkelaar die woningen wil realiseren NAAST een categorie 3.1
bedrijf moet met onderzoeksgegevens aantonen dat (al dan niet na het treffen
van maatregelen) de milieubelastende activiteit geen hinder in zijn
functioneren zal ondervinden als gevolg van de komst van de milieugevoelige
bestemming. De kosten van de eventueel te nemen maatregelen komen voor rekening van degene die de
milieugevoelige bestemming wil realiseren.
· Vrijstelling
mag slechts verleend worden als de kwaliteit van de leefomgeving niet nadelig
wordt beďnvloed. Die kwaliteit wordt gemeten aan de hand van de volgende
aspecten: sociale veiligheid, groen, mobiliteit, levendigheid en economisch
functioneren.
De gemeente zal al deze aspecten noemen in
de afweging van belangen als motivering van de vrijstelling. Mogelijk wordt de
kwaliteit op een enkel aspect verslechterd (bijvoorbeeld als gevolg van het
plan sneuvelt er groen ten behoeve van parkeergelegenheid) maar wordt de
sociale veiligheid, de levendigheid en het economisch functioneren zodanig
positief beďnvloed dat de facto niet gesproken kan worden van een nadelige
beďnvloeding van de kwaliteit van de leefomgeving.
3.7
Algemeen beleid toegestane
bedrijfsactiviteiten per categorie
Categorie 1
Voorbeelden: makelaar
in onroerend goed, hoveniersbedrijf, boekbinderij, autobeklederij,
telecommunicatiebedrijf.
Planologische
mogelijkheden: deze categorie 1 activiteiten kennen een dermate lichte
bedrijfsvoering dat zij binnen de bedrijfsbestemming in alle gebiedstypen
zonder meer worden toegestaan. Het is gewenst dat boven dit bedrijfstype de
mogelijkheid wordt geboden te wonen. Dit komt de kwaliteit van leefomgeving ten
goede waarbij die kwaliteit wordt gemeten op sociale veiligheid, mogelijkheid
tot combineren van wonen en werken en de levendigheid. Binnen de bestemming
WONEN is werken aan huis mogelijk als de bedrijfsactiviteiten vallen in
categorie 1.
Categorie 2
Voorbeelden: kleine
drukkerij of kopieerinrichting, uitgeverij met grafische afwerking, post en
koeriersdiensten, verhuurbedrijf personenauto’s, natuurwetenschappelijk speur-
en ontwikkelingswerk, kunstskibaan, casino, amusementshallen, chemische
wasserij.
Planologische
mogelijkheden: in Delft wordt dit type bedrijven (afhankelijk van de
specifieke situatie, met of zonder een vrijstelling) toegelaten in alle
gebiedstypen. Ook hier is het gewenst dat boven dit bedrijfstype de
mogelijkheid wordt geboden te wonen. Uitzondering hierop is de situatie dat de
afstand voor gevaar maatgevend is. Gevoelige bestemmingen zijn boven deze
bedrijfstypes niet toegestaan. In de Lijst van Bedrijfstypen in bijlage 2 zijn
deze bedrijven aangegeven door een rand om de categorie. Dit komt de kwaliteit
van leefomgeving ten goede waarbij die kwaliteit wordt gemeten op sociale
veiligheid, mogelijkheid tot combineren van wonen en werken en de levendigheid.
Binnen de bestemming WONEN is werken aan huis met een vrijstelling mogelijk als
de bedrijfsactiviteiten vallen in categorie 2.
Categorie 3.1
Voorbeelden: aannemer, speelgoedfabriek,
straatreinigingsbedrijf, hondendressuurterrein, kantoormachine- en
computerfabriek, plaatmaterialenfabriek, schoenenfabriek.
Planologische mogelijkheden: dit zijn de wat lichtere
categorie 3 bedrijven die reeds in het verleden zijn gevestigd in de binnenstad
en woonwijken 1. Categorie 3.1 activiteiten worden in deze gebiedstypen
mogelijk gemaakt met een vrijstelling. Aan vrijstellingverlening wordt de
voorwaarden verbonden dat het individuele bedrijf in de bedrijfsvoering niet
meer overlast mag veroorzaken dan een bedrijf uit categorie 2. Dit biedt de
gemeente de mogelijkheid eisen te stellen aan vestiging van dit type
bedrijvigheid in deze wijken.
Nieuw
te vestigen milieugevoelige bestemmingen worden mogelijk gemaakt onder
voorwaarde dat aan het bestaande bedrijf dusdanige maatregelen worden genomen
dat het bedrijf de maximale milieubelasting van het bedrijf op de omgeving
gelijk is aan een categorie 2 bedrijf.
Deze
bedrijven zijn voorts toegestaan op bedrijventerreinen.
Categorie 3.2
Voorbeelden: autosloperij, dierenasiel,
houtzagerij, drukkerij, machinefabriek, timmerwerkplaats, mineraal en
frisdrankenfabriek, lederwarenfabriek.
Planologische
mogelijkheden: dit zijn de zwaardere categorie 3 bedrijven die in
woonomgevingen niet gewenst zijn. Reeds aanwezige categorie 3.2 bedrijven
worden, behoudens op bedrijventerreinen, met een maatbestemming opgenomen in
het bestemmingsplan. Tussen het categorie 3.2 bedrijf en milieugevoelige
bestemmingen moet een afstand van 50 meter in acht worden genomen. In principe
zijn milieugevoelige bestemmingen op een afstand van minder dan 50 meter niet
toegestaan. Van dit principe kan in uitzonderlijke situatie worden afgeweken.
Voorwaarden voor afwijking zijn:
§ de milieubelasting moet
vergelijkbaar zijn met een categorie 2 bedrijf (dit dient te worden aangetoond
met objectieve onderzoeksgegevens, bijvoorbeeld een geluidrapport);
§ het bedrijf mag niet
schadelijk zijn voor de kwaliteit van de leefomgeving (dit kan onder andere
bepaald worden door het aantal klachten dat in de bestaande situatie over de
bedrijfvoering van het betreffende bedrijf worden ingediend);
§ middels
een rapport van een onafhankelijk bureau moet worden aangetoond of er al dan
niet sprake is van planschade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de
Ruimtelijke Ordening, is wel sprake van planschade dan moet degene die baat
heeft bij de vestiging van de nieuwe activiteiten voor de vrijstellingverlening
hebben voorzien in die planschade.
Uitzonderingen dienen steeds per concreet geval gemotiveerd
te worden.
Dit
type bedrijven is wel toegestaan op de bedrijventerreinen. Er moet voor nieuw
te vestigen categorie 3.2 bedrijven een minimale afstand van 50 meter tot
milieugevoelige bestemmingen in acht worden genomen.
Categorie 4
Voorbeelden: zeepfabriek, schakel- en
installatiemateriaalfabrieken, afvalscheidinginstallaties,
afvalverbrandinginrichting, betonwarenfabriek, lederfabriek, fokkerij voor
legkippen, openluchtijsbaan, niet overdekt zwembad en
afvaloverslagstation.
Planologische
mogelijkheden: dit zijn zware categorie bedrijven die in principe alleen op de
traditionele bedrijventerreinen worden toegestaan.
In
voorzieningenwijken zijn dit type bedrijven toegestaan voor zover zij een
ondersteunende functie hebben aan de voorziening in de voorzieningenwijk.
Op
bedrijventerreinen 2 zijn dit type bedrijven toegestaan voor zover de
werkzaamheden die het bedrijf verricht rechtstreeks of nagenoeg volledig
gericht zijn op research en development of innovatieactiviteiten. Dit zal als
vrijstellingsvoorwaarde in de voorschriften van het bestemmingsplan worden
opgenomen.
Bij nieuwe vestiging dient een minimale afstand van
100 tot 200 meter tot milieugevoelige bestemmingen in acht te worden genomen.
Bestaande categorie 4 bedrijven die niet aan die eisen voldoen worden met een
maatbestemming in het bestemmingsplan opgenomen. In principe zijn
milieugevoelige bestemmingen op een afstand van minder dan 100-200 meter niet toegestaan. Van dit principe kan
in uitzonderlijke situatie worden afgeweken, waarbij de afstand beperkt wordt
tot 50 meter.
§ de milieubelasting moet
vergelijkbaar zijn met een categorie 3 bedrijf (dit dient te worden aangetoond
met objectieve onderzoeksgegevens, bijvoorbeeld een geluidsrapport);
§ het bedrijf mag niet
schadelijk zijn voor de kwaliteit van de leefomgeving (dit kan onder andere
bepaald worden door het aantal klachten dat in de bestaande situatie over de
bedrijfvoering van het betreffende bedrijf worden ingediend);
§ middels
een rapport van een onafhankelijk bureau moet worden aangetoond of er al dan
niet sprake is van planschade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de
Ruimtelijke Ordening, is wel sprake van planschade dan moet degene die baat
heeft bij de vestiging van de nieuwe activiteiten voor de vrijstellingverlening
hebben voorzien in die planschade;
§ Uitzonderingen
dienen steeds per concreet geval gemotiveerd te worden.
Categorie 5
Voorbeelden: , mestverwerkingsfabrieken,
koffiebranderij, organische chemische grondstoffenfabrieken, lijmfabriek.
Planologische
mogelijkheden: deze bedrijven brengen zware belasting voor het milieu met zich mee. In
Delft zijn geen locaties te vinden waar dit type bedrijven op een minimum
afstand van 500 meter van milieugevoelige bestemmingen kunnen worden gesitueerd
(VNG-richtlijn). In Delft wordt vestiging van dit type bedrijven daarom niet
toegelaten. Bestaande categorie 5 activiteiten (waaronder DSM en het
interfacultair reactorinstituut (IRI)) worden met een maatbestemming in
bestemmingsplannen opgenomen. Wijziging en uitbreiding van categorie 5
activiteiten is alleen toegestaan, indien kan worden gewaarborgd dat de totale
milieubelasting op de omgeving niet toeneemt.
In
dit hoofdstuk wordt per gebiedstype uitgewerkt welke type bedrijvigheid
planologisch zal worden toegestaan. In bijlage 1 is de kaart van Delft met
gebiedstypen opgenomen. In ieder bestemmingsplan zelf wordt waar noodzakelijk
ingegaan op de specifieke situatie van het betreffende plangebied.
4.2. Binnenstad
Kenmerken
In de Binnenstad bestaat van oudsher een intensieve menging
van functies. Naast woningen, detailhandel, horeca en musea die bij een
binnenstad horen, is er ook een grote verscheidenheid aan bedrijven aanwezig.
Dit varieert van installatie- en loodgieterbedrijven, machineverhuur- en
timmerbedrijven tot groothandel en drukkerijen.
Toegestane
bedrijvigheid
In
dit type plangebied speelt de kwaliteit van de leefomgeving een belangrijke
rol.
Het streven is aldus gericht op behoud van menging van functies waarbij middels
een vrijstellingsregeling de bescherming van milieugevoelige bestemmingen wordt
gewaarborgd.
Activiteiten die vallen binnen categorie 1 en 2 van de LvB
zijn toegestaan. Categorie 3.1 activiteiten worden toegestaan onder de
voorwaarden dat:
·
de bedrijvigheid aan de wijk gerelateerd is, of
·
de toeristische functie wordt versterkt, of
·
de (uitgaans)centrumfunctie van de stad versterkt, en
·
aan de algemene vrijstellingsvoorwaarden als opgenomen in
paragraaf 3.6 wordt voldaan.
Bestaande activiteiten vallend onder categorie 3.2
en 4 worden met een maatbestemming in het bestemmingsplan opgenomen.
Nieuw te bouwen milieugevoelige bestemmingen mogen direct
naast een categorie 3.1 bedrijf indien dusdanige maatregelen worden getroffen
dat het bedrijf niet meer milieuhinder veroorzaakt dan een categorie 2 bedrijf.
Uitgezonderd van deze regel zijn bedrijven waarvoor op het aspect gevaar een
afstand van 30 meter geldt. De afstand
tussen de met maat bestemde categorie 3.2 en 4 bedrijven en milieugevoelige
bestemmingen die bij nieuwe vestigingen in acht moet worden genomen bedraagt
respectievelijk 50 en 100 meter. Van
dit principe kan in uitzonderlijke situaties worden afgeweken.
Kenmerken
Woonwijken
1 zijn vooroorlogse wijken met een grote diversiteit aan type woningen en met
een grote menging van functies, zoals wonen, detailhandel, maatschappelijke
voorzieningen en bedrijven. Veel bedrijven in dit gebied zijn aan de wijk
gerelateerd. Daarnaast bevinden zich in deze wijken enkele bedrijven die niet
direct aan de wijk gerelateerd zijn, maar hier gevestigd zijn vanuit een
historisch gegroeide situatie. Ook zijn hier veel bedrijven gevestigd vanwege
de ligging nabij het centrum en de goede bereikbaarheid langs de
ontsluitingswegen.
Toegestane
bedrijvigheid
Gelet op het karakter van deze wijken zijn bedrijven die vallen binnen
categorie 1 en 2 van de LvB zonder meer toegestaan. Nieuwe categorie 3.1
bedrijven in het plangebied worden toegestaan onder de voorwaarden dat:
·
de bedrijvigheid aan de woonwijk gerelateerd is; of
·
het een dienstverlenend bedrijf betreft dat vanwege de goede
ontsluiting ter plekke gevestigd kan worden; en
·
wordt voldaan aan de algemene vrijstellingsvoorwaarden als
opgenomen in paragraaf 3.6.
Nieuw te bouwen milieugevoelige bestemmingen mogen direct
naast een categorie 3.1 bedrijf indien dusdanige maatregelen worden getroffen
dat het bedrijf niet meer milieuhinder veroorzaakt dan een categorie 2 bedrijf
(dus maximale hinderafstand van 30 meter). Uitgezonderd van deze regel zijn
bedrijven waarvoor op het aspect gevaar een afstand van 30 meter geldt. De afstand tussen de met maat bestemde
categorie 3.2 en 4 bedrijven en milieugevoelige bestemmingen die bij nieuwe
vestigingen in acht moet worden genomen bedraagt respectievelijk 50 en 100 meter. Van dit principe kan in
uitzonderlijke situaties worden afgeweken.
Kenmerken
Dit type woonwijken zijn wijken die na de tweede
wereldoorlog gebouwd zijn. Deze zijn ingericht volgens het principe van
functiescheiding. De woonfunctie is vrijwel volledig gescheiden van
bedrijfsmatige activiteiten. De bedrijven die men in dit type wijken aantreft
zijn veelal aan de woonfunctie gelieerde activiteiten. De bedrijvigheid is
geconcentreerd langs verkeerswegen en in winkelcentra.
Toegestane bedrijvigheid
In dit gebiedstype wordt de functiescheiding gehandhaafd.
Categorie 1 bedrijven zijn zonder meer toegestaan. Categorie 2 activiteiten
worden in rustige woonwijken beperkt. Deze activiteiten zijn plaatselijk
toegestaan op grond van een vrijstellingsregeling. Dit geldt alleen voor die
activiteiten die gerelateerd zijn aan de woonfunctie en de kwaliteit van de
leefomgeving niet aantasten. Aan de woonfunctie gerelateerde bedrijven zijn
bijvoorbeeld banken en supermarkten.
Categorie 2 bedrijven kunnen slechts worden toegestaan onder
de voorwaarden dat:
·
deze bedrijven zijn gerelateerd aan de woonfunctie van de
wijk, en
·
wordt voldaan aan de algemene vrijstellingsvoorwaarde als
opgenomen in paragraaf 3.6.
Kenmerken
Voorzieningenwijken hebben voornamelijk een maatschappelijke
functie zoals gezondheidszorg en onderwijs. In deze wijken wordt nauwelijks
gewoond. In deze gebieden bevinden zich echter wel gevoelige bestemmingen,
zoals ziekenhuizen en scholen.
Toegestane bedrijvigheid
In dit gebiedstype worden bedrijven uit categorie 1 en 2
zonder meer toegestaan. Categorie 3.1 en 3.2 bedrijven zijn met een
vrijstelling toegestaan. Aan de vrijstelling wordt de voorwaarde verbonden dat
het bedrijf een ondersteunende functie vervult voor de in de wijk aanwezige
voorziening. Hierbij moet een afstand 50 meter (categorie 3.2) aangehouden
worden tot milieugevoelige bestemmingen in het gebied, zoals ziekenhuizen en
scholen. Reeds aanwezige bedrijven vallend in een hogere categorie dan
categorie 2 worden met een maatbestemming in het bestemmingsplan opgenomen.
Voor bedrijven die natuurwetenschappelijk onderzoeks- en ontwikkelingswerk
uitvoeren, is naast de indeling in categorie van belang welke hinder en welk
risico wordt veroorzaakt door de feitelijke bedrijfsactiviteiten. Indien dit
hoger is dan volgens de categorie indeling, dan zijn de feitelijke
bedrijfsactiviteiten bepalend voor de afstand tot gevoelige bestemmingen.
Bedrijven die vallen binnen categorie 1 en 2 van de LvB zijn
toegestaan. Categorie 3.1 en 3.2 bedrijven in het plangebied worden toegestaan
onder de voorwaarden dat:
·
ze zijn gerelateerd aan de maatschappelijke doeleinden in
het gebied, en
·
voldoen aan de algemene vrijstellingsvoorwaarden als
opgenomen in paragraaf 3.6
Kenmerken
Dit zijn de traditioneel gegroeide bedrijventerreinen waar
ten opzichte van andere gebiedstypen de grootste menging aan typen en
categorieën bedrijven voorkomt. Dit type bedrijventerrein heeft een
geluidszonering.
Toegestane bedrijvigheid
Voor dit type bedrijventerrein wordt gebruik gemaakt van
inwaartse zonering. Dit betekent dat het centrale deel van het gebied
gereserveerd voor bedrijfsactiviteiten die zwaar milieubelastend zijn. In de
randen is plaats voor bedrijven met een lagere milieubelasting. Deze vormen een
buffer tussen bedrijven met een zware milieubelasting en gevoelige bestemmingen
in aangrenzende gebieden. Milieugevoelige bestemmingen zijn niet toegestaan in
dit gebiedstype.
In dit gebiedstype zijn 3 zones te onderscheiden. De
buitenste zone loopt van de grens van
het gebiedstype tot 50 meter op het bedrijventerrein. Deze zone is gereserveerd
voor lichte bedrijven, namelijk de categorieën 1, 2 en 3.1. De zone tussen 50
en 100 meter, gerekend vanaf de grens van het bedrijventerrein, is voor
categorie 3.2 bedrijven. Het centrale deel van dit gebiedstype, waarvoor een
afstand van 100 meter of meer geldt tot de grens, is voor categorie 4
bedrijven. Gezien het beperkte aanbod van bedrijventerreinen voor ‘zware’ bedrijven, zijn bedrijven in de categorieën
1,2 en 3.1 in het centrale deel uitgesloten.
Voor bestaande categorie 5 bedrijven wordt een maatbestemming
opgenomen. Wijziging en uitbreiding van categorie 5 activiteiten is alleen
toegestaan, indien kan worden gewaarborgd dat de totale milieubelasting op de
omgeving niet toeneemt.
De gemeente zal geen nieuwe categorie 5 bedrijven binnen
haar gemeentegrenzen toestaan. In de omgeving van bestaande categorie 5
bedrijven wil de gemeente wel enige mogelijkheid voor herontwikkeling open
houden, ook voor milieugevoelige bestemmingen.
Kenmerken
Dit
zijn de zogenoemde ‘hoogwaardige bedrijventerreinen’, vooral gelegen in het
zuidoostkwadrant van Delft. Op deze bedrijventerreinen zijn geen
bedrijven toegestaan die excessieve verkeersbelasting of
vervuiling veroorzaken, de opstallen mogen geen kantoorvestiging zijn.
Toegestane bedrijvigheid
In
dit gebiedstype kunnen zich bedrijven vestigen die te veel hinder veroorzaken
om zich in een woonwijk te vestigen, maar niet zodanig dat ze zijn aangewezen
op een traditioneel bedrijventerrein. In deze gebieden kunnen zich
verschillende type bedrijven zoals innovatieve bedrijven, aannemers, etc.
vestigen. Bedrijven uit categorie 3.1 en lager worden zonder meer toegestaan.
Categorie 3.2 en 4 bedrijven worden met een vrijstellingsregeling toegestaan
waaraan de algemene vrijstellingsvoorwaarden zijn verbonden.
Daarnaast
kunnen speciale eisen gesteld worden die gerelateerd zijn aan de
kennisstad-strategie. Dat betekent dat in de bedrijfsvoering relatief grote
aandacht voor onderzoek en ontwikkeling van nieuwe producten of methoden wordt
besteed, er sprake is van het toepassen van nieuwe technologieën, er sprake is
van een relatief hoog aandeel van nieuwe producten of diensten in de omzet, er
in het totale werknemersbestand een relatief hoog aandeel bestaat van hoger
opgeleid personeel en/of er structurele samenwerking is met instellingen van
hoger onderwijs of met gespecialiseerde onderzoeksinstellingen. Soms komt op
dit type bedrijventerrein grootschalige detailhandel voor. In die situatie
wordt in een apart bestemmingsplan een planologische motivering gegeven
afgestemd op de specifieke situatie.
De
afstanden tussen categorie 3.2 en 4 en milieugevoelige bestemmingen bedraagt
respectievelijk 50 en 100 meter.
4.8 Buitengebied
Kenmerken
Deze gebieden hebben overwegend een recreatieve en/of
agrarische functie. In het gehele buitengebied zijn diverse natuurwaarden van
belang. Het betreft het gehele buitengebied aan de zuidkant van Delft en het
recreatiepark “De Delftse Hout”. In de buitengebieden komt enige bedrijvigheid
voor en wordt in geringe mate gewoond.
Dit
gebiedstype wordt gekenmerkt door agrarisch en voornamelijk extensief
recreatief gebruik. Op enkele locaties kunnen er ook andere activiteiten
plaatsvinden, zoals sportvoorzieningen.
In
het gebied ten zuiden van Tanthof en ten westen van het Abtswoude is een
milieubeschermingsgebied voor stilte gelegen.
De
meeste bedrijven in dit gebied hebben een agrarische of recreatieve bestemming.
Bij agrarische bedrijven zijn onder voorwaarden enkele niet-agrarische
nevenfuncties in de categorie 1 en 2 toegestaan. Voor vrijkomende agrarische
bebouwing worden door middel van een wijzigingsbevoegdheid bedrijven in de
categorieën 1 en 2 mogelijk gemaakt. De bestaande agrarische en niet-agrarische
bedrijven krijgen een maatbestemming.
Toegestane bedrijvigheid
Voor vrijkomende agrarische bebouwing wordt categorie 1 en 2
bedrijven toegestaan door het gebruik van een wijzigingsbevoegdheid, mits:
·
de agrarische en/of recreatieve functie en de natuur- en
landschapswaarden niet onevenredig worden geschaad, en
·
wordt voldaan aan de algemene vrijstellingsvoorwaarden als
opgenomen in paragraaf 3.6.
Voor het stiltegebied en de directe omgeving daarvan geldt
aanvullend dat geen bedrijven worden toegelaten die het natuurlijk heersende
geluidsniveau in het stiltegebied structureel aantasten.
Kenmerken
De infrastructuur bestaat uit de zone van 100 meter aan
weerszijden van het hart van de rijks- en provinciale wegen en de spoorweg. In
die zone komen veelal kantoorachtige bedrijven voor, vallend onder categorie 1
en 2 van de lijst van bedrijfstypen. De woonwijken aan de andere zijde van deze
bedrijven worden door de bebouwing afgeschermd van het verkeerslawaai op de
hoofdwegen.
Toegestane bedrijvigheid
Langs
de infrastructuur worden categorie 1 en 2 bedrijven toegestaan, mits deze
bedrijven niet worden ontsloten via een woonwijk. Als de bedrijven worden
ontsloten via een woonwijk, dan gelden de regels van het desbetreffende type
woonwijk. Categorie 3.1 en 3.2 bedrijven worden toegestaan middels een
vrijstellingsregeling. De bebouwing waarin de bedrijven zich vestigen dient
zodanig geplaatst te worden dat deze een afschermende werking hebben voor
verkeerslawaai voor achterliggende gevoelige bestemmingen.
Aan
de vrijstelling worden de onderstaande voorwaarden verbonden:
· deze
bedrijven niet worden ontsloten via een woonwijk, en
· wordt
voldaan aan de algemene vrijstellingsvoorwaarden als opgenomen in paragraaf 3.6
en
· categorie
3.1 bedrijven moeten een afstand in acht nemen van 50 meter tot milieugevoelige
bestemmingen tenzij kunnen aantonen dat de bedrijfvoering vergelijkbaar is met
een categorie 2 bedrijf waarbij criteria als opgenomen in paragraaf 3.6 gelden;
· categorie
3.2 bedrijven zijn alleen toegestaan onder voorwaarde dat deze bedrijven aan de
functie van het plangebied gelieerd zijn en er een minimale afstand van 50
meter tussen dit bedrijf en milieugevoelige bestemmingen in acht wordt genomen.
[1] Maatbestemming:
regelt het bedrijf “op maat” in het bestemmingsplan, dat betekent dat het type bedrijf op de plankaart wordt
opgenomen en niet de categorie, in de
toekomst mag het bedrijf door een zelfde type bedrijf worden vervangen, niet
toegestaan is dat het bedrijf door een ander bedrijf wordt vervangen dat valt
onder dezelfde strijdige categorie uit de VNG-LvB.