|
Kwaliteit
· Stankgehinderden
Doelstelling
Landelijke
doelstelling: het percentage stankgehinderden door wegverkeer of industrie is
in 2000 gelijk aan dat in 1985 (12%). De provincie Zuid-Holland acht dit voor
het eigen beheersgebied niet haalbaar en heeft het maximale percentage
stankgehinderden voor 2000 gesteld op 17%.
Resultaat
Bron: Spidi (Statistische en Panel
Informatie Delft Interactief), gemeente Delft
Bron: Spidi (Statistische en Panel
Informatie Delft Interactief), gemeente Delft
Industrie
Met name in de drie
noordelijke wijken van Delft (Voordijkshoorn, Binnenstad en Vrijenban) wordt
hinder ondervonden van stank veroorzaakt door de industrie.
Ten opzichte van 2001
is de hinder in 2002 in alle drie de wijken weer toegenomen, met name in de
Binnenstad en Vrijenban. Voordijkshoorn ging van 35 naar 40%, Binnenstad van 29
naar 48%, en Vrijenban van 29 naar 37%. In totaal ondervond 25% van de Delftse
huishoudens hinder van stank veroorzaakt door de industrie. In 2001 was dat 19%
en in 2000 was dit 21%.
Verkeer
Het percentage
stankgehinderden als gevolg van wegverkeer steeg in 2002 in alle wijken en nam
over heel Delft weer toe naar het niveau van 2000 17% (in 2001 10%). In sommige
wijken verdubbelde het percentage gehinderden bijna: in Vrijenban (van 14 naar
23%), in Buitenhof (van 8 naar 15%) en in Wippolder van 9 naar 17%). In Tanthof
was de stijging het hoogst, van 4 naar 11%.
Algemeen
In 2002 had 41% (was in 2001 27%) van de Delftse huishoudens last van
stank veroorzaakt door verkeer, industrie of oppervlaktewater.
Conclusie
Het percentage
gehinderden door stank is over heel Delft toegenomen. De doelstelling van de
provincie Zuid-Holland (maximaal 17% stankgehinderden in 2000), wordt niet
gehaald. Het percentage gehinderden door stank van industrie, wegverkeer of
oppervlaktewater is in Delft ruim hoger (41%). Het percentage gehinderden door
stank van industrie is alleen al 37%.
· Geluidgehinderden
Doelstelling
Landelijke
doelstelling: In het jaar 2010 is het percentage ernstig gehinderden 0%. Het
gaat hierbij om gehinderden door een of meerdere bronnen.
Doelstelling
provincie Zuid-Holland (Milieubeleidsplan): het percentage geluidgehinderden
is in 2000 niet hoger dan in 1985.
Resultaat
Met behulp van een
jaarlijkse enquête wordt het percentage gehinderden door geluid van zeven
verschillende bronnen bepaald. In onderstaande tabel zijn de resultaten
samengevat voor heel Delft.
|
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
sirenes hulpdiensten |
22% |
12% |
17% |
16% |
20% |
vliegverkeer |
9% |
9% |
11% |
11% |
14% |
wegverkeer |
28% |
27% |
32% |
32% |
37% |
horeca |
5% |
6% |
6% |
6% |
8% |
trein |
6% |
8% |
10% |
9% |
12% |
industrie |
3% |
4% |
5% |
3% |
6% |
buren |
22% |
23% |
27% |
26% |
28% |
Bron: Spidi (Statistische en Panel
Informatie Delft Interactief), gemeente Delft
De twee grootste
bronnen van geluidsoverlast zijn wegverkeer en buren. In totaal heeft 70% (in
2001 60%) van alle Delftse huishoudens last van een of meerdere bronnen. Voor
sommige bronnen bestaan grote verschillen tussen de wijken onderling. Dit geldt
o.a. voor de gehinderden door geluid van vliegverkeer, wegverkeer en
treinverkeer.
Het percentage
geluidgehinderden vanwege vliegverkeer is het grootst in Tanthof. In 2002
ondervond 39% van de huishoudens last van vliegverkeer, een veel groter
percentage als in 2001 (26%). In Voorhof is het percentage geluidgehinderden
verdubbeld: van 7 naar 14%. Ook in de andere wijken nam de hinder toe. Alleen
in Voordijkshof nam het percentage iets af: van 10 naar 8%.
Bron: Spidi (Statistische en Panel
Informatie Delft Interactief), gemeente Delft
Het percentage
geluidgehinderden door wegverkeer is in vijf wijken toegenomen, de sterkste
toename vond plaats in Vrijenban. De hinder steeg daar van 35 naar 53%. Ook in
Tanthof steeg het percentage gehinderden: van 16 naar 26%. Alleen in Voorhof en
Wippolder hadden mensen minder last van het verkeer.
In totaal steeg het
percentage gehinderden met 6% naar gemiddeld 38%.
Bron: Spidi (Statistische en Panel
Informatie Delft Interactief), gemeente Delft
Net als in 2001 kenden
de wijken Voordijkshoorn en Voorhof in 2002 de hoogste percentages
geluidgehinderden vanwege railverkeer. Dit percentage is wel fors gestegen t.o.v.
2001, namelijk van resp. 15 en 11% naar beiden 23%. In Voorhof en Tanthof werd
het wel wat stiller. Over heel Delft gezien steeg het percentage van 10 in
2000, 9% in 2001, naar 11%.
Conclusie
70% van alle
Delftse huishoudens ondervindt hinder van één of meerdere van de genoemde
bronnen. Deze huishoudens hebben in het onderzoek aangegeven van een of meerder
bronnen ‘middelmatig’ of ‘veel last’ te hebben. 30% had ‘weinig’ of ‘geen
last’.
Algehele conclusie hinderbronnen
Over de hele linie
(stank en geluid) steeg het percentage gehinderden in 2002 weer, terwijl het in
2001 beter leek te gaan. Bij geluid was de toename ten opzichte van vorig jaar
10%, bij stank was de toename 14%.
Een mogelijke
verklaring kan liggen in het veranderde meetmoment. De vragen zijn in 2002 eind
juni/begin juli gesteld in plaats van mei. Over het algemeen zijn mensen in de
zomer meer uithuizig dan in het voorjaar. De ervaren overlast zou hierdoor in
vergelijking tot 2001 negatief kunnen worden beinvloed.
· Klachten
Doelstelling
Doelstelling
gemeente: zo weinig mogelijk hinder van en, daaraan verbonden, zo weinig
mogelijk klachten over stank, stof, lawaai of verontreiniging. Een maat voor de
ervaren hinder is het aantal klachten.
Resultaat
In 2002 kwamen bij
de verschillende klachtentelefoonnummers 431 klachten binnen over het Delftse
milieu. De meeste klachten hebben betrekking op luchtverontreiniging c.q.
stank: 264. Het grootste deel betreft geuroverlast door DSM Gist (188).
Daarnaast werd er 153 keer geklaagd over geluidsoverlast.
Bron: Dienst
Centraal Milieubeheer Rijnmond, milieuklachtentelefoon
Provincie
Zuid-Holland, milieuklachtentelefoon
DSM
Gist
Gemeente
Delft, vakteam Milieutoezicht
(concept
Jaarboek Bestuursinformatie 2003, gemeente Delft)
Conclusie
Ondanks de stijging van
het percentage mensen dat aangeeft hinder te ondervinden is het aantal klachten
in 2002 afgenomen ten opzichte van 2001.
Besluit risico’s zware
ongevallen 1999
Op 19 juli 1999 is het landelijk
Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (Brzo ’99) in werking getreden. Dit
besluit is erop gericht de risico’s van zware ongevallen met gevaarlijke
stoffen beter te beheersen. Met het in werking treden van het besluit zijn er
nieuwe regels van kracht geworden. Deze regels hebben betrekking op het
preventiebeleid, de beheersing van risico’s van zware ongevallen, de
informatievoorziening daarover door bedrijven en de behandeling en beoordeling
van dergelijke informatie door het bevoegd gezag.
Na de behandeling in 2001
van de “Gemeentelijke inventarisatie risicovolle bedrijven” door het college
van B&W en de gecombineerde raadscommissies Leefbaarheid en Duurzaamheid
startte de gemeentelijke werkgroep met het uitwerken van conclusies en
aanbevelingen. Uit de inventarisatie kwam een goed beeld naar voren van de in
Delft en omgeving aanwezige risicovolle bedrijven en activiteiten. De
bijbehorende factsheets gaven aanbevelingen per bedrijf of activiteit. In 2002
is in beeld gebracht wat de daadwerkelijke risico’s zijn en welke prioriteiten
gesteld kunnen worden op basis van de risico’s. Medio 2003 zal de werkgroep een
plan van aanpak ter goedkeuring aan B&W voorleggen met prioriteitstelling
en waarin zij ook de relatie schetst met
andere projecten binnen de gemeenten. Het gaat om projecten als Besluit
Risico’s Zware Ongevallen, Leidraad Maatramp, Integrale handhaving, ruimtelijke
projecten (Spoorzone, TU-zuid), en LPG-toezichtsplan, Het plan van aanpak geeft
suggesties voor acties op korte en lange termijn voor de verschillende
betrokken vakteams.
Beleid
· Externe Veiligheid
Het externe
veiligheidsbeleid richt zich op de bescherming van individuen tegen de kans op
overlijden als gevolg van een ongeluk met gevaarlijke stoffen en de bescherming
van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter
aantal slachtoffers. Het gaat hierbij om activiteiten die plaats vinden op het
spoor, op de weg of bij bedrijven. Het beleid is geformuleerd aan de hand van
de begrippen individueel risico en groepsrisico.
Het individueel risico van een activiteit is
de kans dat er per jaar op een bepaalde plaats een continu aanwezig gedachte
persoon die onbeschermd is, komt te overlijden. Het groepsrisico is de kans dat er per jaar in één keer een groep
mensen komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Doelstelling
Landelijke
doelstelling: kwetsbare bestemmingen komen niet voor op plaatsen waar het individueel risico groter is dan
1:1.000.000. Deze waarde is voor nieuwe situaties een grenswaarde en voor
bestaande situaties een streefwaarde.
Voor het groepsrisico geldt dat de kans op een
ongeval met 10 doden slechts 1:10.000 mag zijn, de kans op een ongeval met 100
doden 1:1.000.000, etc. Deze waarden zijn oriënterende waarden en gelden tot op
een afstand van 200 meter van de activiteit met gevaarlijke stoffen.
Resultaat
Er zijn in Delft
circa 50 woningen die niet aan de streefwaarde voor het individuele risico voor
bestaande situaties voldoen. Deze woningen liggen in de nabijheid van een
LPG-station. De situatie bestaat reeds een geruim aantal jaren. Het bedrijf
voldoet aan de wetgeving.
Vanwege de dichte
bebouwing dichtbij de A13 en het grootste gedeelte van het spoor wordt hier de
oriënterende waarde (niet bindend) voor het groepsrisico overschreden.
Conclusie
Alhoewel geen
bindende normen worden overschreden, wordt in het kader van de herziening van
bestemmingsplannen onderzocht hoe het risico in de nabijheid van de spoorwegen
en de rijksweg A13 verlaagd kan worden.
·
Vervoer gevaarlijke stoffen
Doelstelling
Het Ministerie van
VROM vraagt gemeenten in het kader van de monitoring van overheidsprestaties in
het milieubeleid om informatie over de mate waarin in bestemmingsplannen
rekening wordt gehouden met de risico’s van het vervoer van gevaarlijke
stoffen.
Resultaat
Momenteel gelden voor
Delft ca. 60 bestemmingsplannen. Een deel hiervan is (sterk) verouderd. Daarom
worden de komende jaren de meeste bestemmingsplannen vervangen. Het doel is om
over een aantal jaren slechts 12 a 15 bestemmingsplannen voor de hele stad te
hebben. In alle bestemmingsplannen zal aandacht worden besteed aan externe
veiligheid voorzover dat relevant is. Voor de vigerende plannen geldt dat
alleen in de recentere plannen aandacht is voor externe veiligheid (zowel
vervoer als risicovolle bedrijven).
· Rampenbestrijdingsplannen
Doelstelling
Landelijke
doelstelling (Wet rampen en zware ongevallen): gemeenten zijn verplicht een
rampenbestrijdingsplan op te stellen voor elke ramp waarvan plaats, aard en
gevolgen voorzienbaar zijn. Het Besluit rampenbestrijdingsplannen inrichtingen
(Bri, 1999) wijst VR (veiligheidsrapport)-plichtige bedrijven (zwaarste
categorie bedrijven op basis van Besluit Risico’s Zware Ongevallen, 1999) aan
als inrichtingen waarvoor in ieder geval een adequaat rampenbestrijdingsplan
moet worden vastgesteld. Adequaat houdt hierbij in dat de gemeente in het
gemeentelijk rampenbestrijdingsplan of in een ander document ingaat op de
risico’s van de betreffende bedrijven en de maatregelen die getroffen moeten
worden bij eventuele calamiteiten.
Resultaat
Er was in 2002 in
Delft één VR-plichtig bedrijf. Voor dit bedrijf heeft de gemeente in 2000 een
adequaat rampenbestrijdingsplan vastgesteld.
Conclusie
De gemeente Delft
voldoet aan de geldende wetgeving.