Retouradres: Postbus 12
600, 2500 DJ Den Haag Uw brief van
Het
college van Gedeputeerde Staten Uw
kenmerk
van de provincie Zuid-Holland DRM/ARO/03/8203A
2509 LP Den Haag DSO/2003.2935
E-mailadres
Aantal
bijlagen
Datum
Onderwerp
Geacht college,
In april 2000 hebben de colleges van Den Haag,
Leiden, Zoetermeer en Delft een gezamenlijke visie gepresenteerd op de langetermijnontwikkeling
van de vier steden binnen de Deltametropool en de Zuidvleugel: het Memorandum Vierstedenland-West. In dit
memorandum is uiteengezet wat de vier steden bindt, hoe zij zich willen
profileren en hoe zij op grond daarvan aankijken tegen het regionaal ruimtelijk
beleid tot 2020. Onlangs hebben de vier colleges besloten het memorandum te
actualiseren, om op basis van een gemeenschappelijk toekomstperspectief een
actieve bijdrage te kunnen leveren aan de strategische beleidsontwikkeling op
rijks- en provinciaal niveau. Om die reden hebben de vier colleges besloten om,
vooruitlopend op het te actualiseren memorandum, een gezamenlijke reactie te
geven op uw rapport Ruimtelijk Beeld
Zuid-Holland 2015+. De in deze brief vervatte reactie is dan ook mede
namens de colleges van burgemeester en wethouders van Leiden, Zoetermeer en
Delft. De Zuidvleugelconferentie die u op 3 december 2003 houdt, biedt
gelegenheid om met elkaar in discussie te gaan over de toekomstige ruimtelijke
ontwikkeling van Zuid-Holland.
Allereerst spreken wij onze waardering uit voor het
rapport Ruimtelijk Beeld Zuid-Holland
2015+. Het is een helder opgebouwde en inzichtelijk vormgegeven nota. Wij
zien het als een flinke stap vooruit in uw ambitie om binnen het provinciaal
ruimtelijk beleid het accent te verleggen van ordenings- naar
ontwikkelingsgericht beleid, en van gedetailleerde sturing op het lokale en
regionale schaalniveau naar strategische visievorming op het bovenregionale
schaalniveau.
We constateren echter dat in het basisrapport vooral
vigerend ruimtelijk beleid voor de middellange termijn is samengevat. Graag
wijzen wij u op het feit dat er met name behoefte bestaat aan een visie voor de
lange termijn met een hoog ambitieniveau, naast de reeds
bestaande ruimtelijke beleidskaders en visies.
In uw aanbiedingsbrief hebt u drie vragen opgeworpen
waarop u graag reacties ontvangt. Wij zullen deze vragen achtereenvolgens
langslopen.
1. Het
provinciaal ruimtelijk beeld (de hoofdstukken 3 en 4)
Voor een groot deel herkennen wij ons in het
provinciaal ruimtelijk beeld. Aan de samenhang van de Zuidvleugel met de Noord-
en Oostvleugel van de Deltametropool en de Rijn-Scheldedelta besteedt u terecht
veel aandacht. Maar die samenhang wordt helaas nog te weinig uitgewerkt. In
onze reactie op de verschillende onderdelen gaan wij hierop in.
Wij vinden dat de
Zuidvleugel zelf nog onvoldoende helder is gepositioneerd. Het bepalen van de
positie van de Zuidvleugel moet vooral voortkomen uit de onderlinge
verscheidenheid van de regio’s binnen de Zuidvleugel. Het concept
“Zuidvleugelstad” brengt die verscheidenheid nog te weinig tot uitdrukking. Met
name die verscheidenheid van regio’s zou bepalend moeten zijn voor de
ruimtelijke ontwikkeling van de Zuidvleugel. Via regionale specialisatie, differentiatie
en taakverdeling zal de ruimtelijke kwaliteit op het hogere schaalniveau van de
Zuidvleugel en Deltametropool verbeteren. Door scherpere profilering van de
afzonderlijke delen kan het geheel worden versterkt.
Haaglanden en de Leidse
agglomeratie vormen de verbindende schakel tussen de beide mainports Schiphol
en de Rotterdamse haven. Delft, Den Haag, Leiden en Zoetermeer zijn de
belangrijke steden in dit netwerk. Wij vinden dat de provincie zich hard zou
moeten maken voor een samenhangend toekomstperspectief voor het gebied tussen
de Haagse, Leidse en Rotterdamse agglomeraties: het gebied van het Westland en
de Bollenstreek tot en met de Zuidplaspolder. Zo’n perspectief wordt node
gemist, zeker gezien de achterblijvende positie in economisch opzicht van de
Zuidvleugel.
Het stedelijk gebied
Binnen een dergelijk
samenhangend toekomstperspectief past ook het zorgvuldig omgaan met de
transformatieprocessen in de grote steden, de grootschalige stedelijke
uitbreiding zoals die wordt onderzocht in de driehoek
Rotterdam-Zoetermeer-Gouda (Zuidplaspolder) en de overige stedelijke
uitbreidingen. Het is van het grootste belang dat die processen elkaar
ondersteunen. De vier steden zijn van mening dat in eerste instantie gezocht
moet worden naar de verstedelijkingsmogelijkheden op het grondgebied van
Haaglanden en de Leidse regio. Onze prioriteit ligt bij bouwen in het bestaand
stedelijk gebied, vervolgens bij uitbreiding aan de randen van de stad. Hierbij
moet optimaal gebruik worden gemaakt van bestaande OV- en weginfrastructuur.
Op twee punten baart uw nota
ons zorgen.
In de eerste plaats wordt de
Zuidplaspolder gepositioneerd als dé
grootschalige bouwlocatie voor de gehele Zuidvleugel (of op zijn minst de
regio’s Haaglanden en Rotterdam). Dat vinden wij in het licht van het
vorenstaande ongewenst. Voor de Zuidplaspolder heeft het onze voorkeur om in te
zetten op nieuwe verstedelijking aan de randen van de steden, met name aan de
oostkant van Haaglanden in het overgangsgebied naar de Rotterdamse en Goudse
regio. Gecombineerd met verdichting rondom de Randstadrail-stations in
Zoetermeer en doortrekking van de Oosterheemlijn naar de A12 en Goudse lijn zal
de ruimtedruk op de Zuidplaspolder afnemen en ontstaan er meer mogelijkheden om
in dit gebied een kwaliteitsslag te maken. Ten overvloede wijzen wij u op de
relatie met de afspraken over de ruimtelijke ontwikkeling van het Westland en
de Westlandse Zoom.
In de tweede plaats
onderschrijven wij uiteraard het streven om een zo groot mogelijk deel van de
ruimtebehoefte voor wonen en werken te accommoderen in het bestaand stedelijk
gebied, maar het streefcijfer van 50% vinden wij erg ambitieus. Nauwkeurige
monitoring en zo nodig aanpassing van de scenario’s is geboden. Wij gaan er
overigens vanuit dat reeds in ontwikkeling gebrachte verstedelijkingslocaties
direct grenzend aan onze steden (zoals de Harnaschpolder) passen binnen de
definitie bestaand stedelijk gebied.
Landelijk gebied
Vanuit de vitaliteit van het
verstedelijkt gebied hebben de steden ook belang bij het ‘buitengebied’. Dit
buitengebied in Haaglanden en de Leidse regio is van grote waarde voor de
leefbaarheid en de ecologie. In het Ruimtelijk
Beeld Zuid-Holland 2015+ besteedt u terecht de nodige aandacht aan open
groene ruimten. Hierbij valt ons het volgende op.
Ten aanzien van het Groene
Hart onderschrijven wij de intenties ten aanzien van de ordening en de
inrichting. Wij vinden echter dat deze intenties een zeer hoog abstractieniveau
hebben en daardoor voor de betrokkenen nog veel onzekerheden en
onduidelijkheden met zich meebrengen. Wij constateren daarnaast enkele
tegenstrijdigheden. Het Groengebied Midden-Delfland (de grenzen van de
Rijksbufferzone) wordt deels als “stedelijk groen” en deels als “parklandschap”
aangeduid. Wij verzoeken u de legenda-eenheid voor het hele groengebied
Midden-Delfland aan te passen naar “parklandschap”. Dit is naar onze mening de
juiste omschrijving van het gehele groengebied van Midden-Delfland.
Daarnaast geeft het Ruimtelijk Beeld Zuid-Holland 2015+ aan
dat er een grote ruimteconcurrentie zal ontstaan rond Pijnacker, temeer daar
dit gebied het meest direct in de invloedssfeer van de stedelijke regio’s Den
Haag en Rotterdam ligt. U constateert dat verstedelijking hier de glastuinbouw
zal verdrijven, maar kiest tegelijkertijd voor duurzaam glas en realisering van
de Groenblauwe Slinger in dit gebied. De kaartbeelden zijn strijdig met het
belang dat deze kwestie op termijn als ruimtelijke opgave op de agenda
geplaatst wordt.
Het watersysteem
Wij zijn verheugd met de
aandacht die in het Ruimtelijk Beeld
Zuid-Holland 2015+ wordt geschonken aan de wateropgave van Zuid-Holland.
Wij streven naar een watersysteem zoals onder andere ook wordt verwoord in het
rapport “Waterrijk, verkenning van een metropolitaan parksysteem” van de
Vereniging Deltametropool (september 2002). Naast waterkwantiteit wordt hierin
expliciet aandacht gevraagd voor de waterkwaliteit, waarbij wij de nadruk
willen leggen op een integratie van beide om tot een duurzaam watersysteem te
komen. Wij verzoeken u de uitwerking van dit blauwgroene ‘parksysteem’ als
doelstelling in uw visie op te nemen. Ook vragen wij aandacht voor afstemming
met de (uitwerking van de) Deelstromengebiedsvisie Midden-Holland.
2. De
strategische opgaven (hoofdstuk 5)
De strategische opgaven zijn stuk voor stuk
herkenbaar, maar het aantal is erg groot. Wij menen dat de investeringen in
bestaand stedelijk gebied voorrang moeten genieten, om uitdrukking te geven aan
de beleidsmatige prioriteit van het bestaand stedelijk gebied.
Verder hebben wij bij verschillende opgaven nog een
aantal opmerkingen.
Stedelijke transformatie, herstructurering en
vernieuwing
•
De rol
van de provincie als “initiatiefnemer” in de stedelijke vernieuwing (S1) lijkt
ons niet juist. Wij menen dat de steden hierin in nauwe samenwerking met de
regio het voortouw hebben.
•
Inmiddels
heeft het kabinet besloten vliegkamp Valkenburg per 1 januari 2004 te sluiten.
De locatie komt in aanmerking voor woonbebouwing welke een belangrijke
voorwaarde is voor de verstedelijkingsopgave (nieuwbouw en herstructurering) in
de Leidse regio en de Duin- en Bollenstreek. Wij vinden dat de locatie
moet worden meegenomen in het vervolg
van uw nota.
•
Terecht
beschouwt u de glastuinbouw door de intensiteit van de bedrijfsvoering en de
ruimtelijke verschijningsvorm als stedelijke functie, waarbij te weinig sprake
is van ruimtelijke integratie met het stedelijk gebied . Het is daarbij zeker
belangrijk om de glastuinbouwdiscussie te plaatsen in een breder verband,
waaronder ook de relatie met opties in de Noordvleugel (Haarlemmermeer).
· De knooppuntenontwikkeling rond Den
Haag Centraal (‘K2') en rond het Prins Clausplein (‘K4') zien wij als één
strategische opgave: de Centrale Zone van Den Haag.
· De knooppuntontwikkeling rond
Leiden-West en -Centraal zien wij eveneens als één strategische opgave
(Bioscience/Leeuwenhoek), mede gezien de relatie met een goede ontsluiting van
de toekomstige locatie Valkenburg.
· De Spoorzone Delft vormt een van de
strategische opgaven. Volledige viersporigheid tussen Den Haag en Rotterdam is
noodzakelijk om de capaciteitsbottleneck in Delft op te lossen. De
gerevitaliseerde Spoorzone en het TU/TNO-complex (Technopolis) vormen
essentiële knooppunten in het stedelijk netwerk.
· Bij de ontwikkeling Kennisboulevard
A13 (K9) ontbreekt de gemeente Delft als initiatiefnemer.
·
Wij missen de knoop
Zoetermeer-Oost. Ten aanzien van deze knoop is in het arrangement tussen Zoetermeer en de provincie uitgesproken dat
samenwerking plaatsvindt met als doel een spoedige totstandkoming van het stedenbaanconcept
en in ieder geval een station wenselijk achten op de plek waar de
Oosterheemlijn/ZoRo de Goudse lijn kruist. Wij gaan er dan ook vanuit dat u
deze knoop toevoegt.
Ontwikkeling infranet
•
Onzes
inziens zijn de opgaven te eenzijdig gericht op de interne bereikbaarheid van
afzonderlijke regio’s binnen de Zuidvleugel. De opgaven voor de Zuidvleugel
(verbinding van de Haagse agglomeratie, de Zoetermeerlijn en de Rotterdamse
metro in de regio Haaglanden; de Rijn-Gouwelijn in de Goudse en Leidse regio)
en verbinding met de Noordvleugel (lightrail in de Noordvleugel / Schiphol)
dienen als één integrale opgave te worden beschouwd.
•
Wij
constateren enige inconsistentie in de opgaven. Randstadrail wordt bijvoorbeeld
wel genoemd bij de opgaven, maar de ZoRo-lijn staat niet op de bijbehorende
kaart ‘Strategische opgaven tot 2015', terwijl deze lijn weer wel op de kaart
‘Ruimtelijk Structuurbeeld 2015' staat.
•
Over
de verbinding tussen Zoetermeer en Rotterdam geeft u aan dat het realiseren op
korte termijn van deze ontbrekende schakel van groot belang is. In het
arrangement tussen de gemeente Zoetermeer en de provincie is uitgesproken dat
gestreefd wordt naar structurele verbetering van de bereikbaarheid van
Zoetermeer op de noordzuidrelatie, waarbij nadrukkelijk aandacht wordt besteed
aan de mogelijkheden rondom de Oosterheemlijn/ZoRo-lijn en de mogelijkheden die
zich op lange termijn wellicht aandienen op de HSL-route. Wij zouden graag zien
dat deze intentie wordt opgenomen.
•
Tevens
vragen wij specifiek uw aandacht voor de problematiek van de A12. Slechts het
gedeelte ter hoogte van Voorburg wordt als knelpunt aangemerkt. De dagelijkse
praktijk wijst echter uit dat de A12 over grote lengte een probleem vormt.
•
Het
doortrekken van de A4 tussen Delft en Schiedam staat op de kaart “ruimtelijk
structuurbeeld Zuid-Holland 2015" reeds als gerealiseerde verbinding
aangegeven. Wij houden echter vast aan de inpassingseisen zoals omschreven in
het rapport “Kansen benutten, impasses doorbreken” van de stuurgroep Integrale
Ontwikkeling tussen Delft en Schiedam van oktober 2001 en gaan ervan uit dat
ook de provincie als voorzitter van deze stuurgroep vast houdt aan deze
inpassingseisen.
•
Wij
gaan ervan uit dat HOV-lijn 19, de verbinding tussen Leidschendam en Delft TU
Zuid (Technopolis) via de Vinex-locaties Leidschenveen en Ypenburg, nog voor
2015 als raillijn in de exploitatie zal komen en zien deze verbinding ook graag
terug in uw visie. Vanwege haar functie en lengte is railexploitatie van
HOV-lijn 37, de tangentiële verbinding tussen Kijkduin en Zoetermeer via
Wateringse Veld, Harnaschpolder, Delft CS, Emerald en Pijnacker-Zuid, vóór 2015
niet vanzelfsprekend. In uw visie zien we HOV-lijn 37 wel graag als een
ruimtelijke reservering opgenomen.
Ontwikkeling groenblauw raamwerk
•
Ten
aanzien van Wijk en Wouden wordt geen invulling genoemd. Wij vinden dit een
belangrijk gemis daar het hier een belangrijk onderdeel van de Groenblauwe
Slinger in de Leidse regio betreft.
(zie eerdere opmerking rond groen onder ‘het provinciaal ruimtelijk beeld’)
3. Aanzet
tot lange termijnkwesties en opgaven (hoofdstuk 6)
Wij onderschrijven de noodzaak om
langetermijnkwesties te benoemen en daarvoor strategisch beleid te ontwikkelen.
Zoals we hiervoor al aangaven, zijn wij van mening dat nog een flinke slag
gemaakt moet worden; de nota concentreert zich nog sterk op de korte en
middellange termijn. Het ontbreekt aan een langetermijnstrategie die prioriteit
geeft aan benutting van verstedelijkingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk
gebied čn, in aanvulling daarop, in de directe nabijheid van de steden.
Voorts willen wij enkele specifieke suggesties doen
voor langetermijnkwesties.
De ontwikkeling van de zogeheten Westhoek, de zone
van Den Haag via Hoek van Holland (Westlandse kust) naar Rotterdam (langs de
Nieuwe Waterweg) zouden wij willen toevoegen als langetermijnkwestie. In feite
gaat het om een samenhangend langetermijnperspectief voor drie strategische
opgaven uit het vorige hoofdstuk: het Integraal Ontwikkelingsplan Westland
(S6), de Rechter Maasoever (T3a) en de kustontwikkeling Scheveningen-Hoek van
Holland (T4).
Een andere langetermijnkwestie die wij graag willen
opvoeren is de verziltingsproblematiek in relatie tot het mogelijke
grondgebruik.
Wij vertrouwen erop met deze gezamenlijke reactie een
bijdrage te leveren aan het basisrapport Ruimtelijk
Beeld Zuid-Holland 2015+. Wij zien met veel belangstelling uit naar de
Zuidvleugelconferentie op 3 december a.s. die mede zal dienen om te komen tot
een langetermijnvisie met als horizon 2030.
Mede namens de colleges van burgemeester en
wethouders
van de gemeenten Leiden, Zoetermeer en Delft,
Het college van burgemeester en wethouders
van de gemeente Den Haag,
de secretaris, de
burgemeester,
D.M.F. Jongen W.J.
Deetman