|
|
|
|
|
|
|
samenvatting |
|
|
|
|
|
|
|||||||||
|
|
|
||||||||
|
|
|
||||||||
|
|
|||||||||
|
samenvatting |
|
||||||||
|
||||||||||
|
Het
kwaliteit management systeem van Witteveen+Bos is gecertificeerd volgens
NEN-EN-ISO 9001 : 1994 |
|||||||||
|
|
|||||||||
INHOUDSOPGAVE blz.
1. Inleiding 1
1.1.
Aanleiding van dit milieueffectrapport 1
1.2.
Procedure en besluitvorming 1
1.3.
Over deze samenvatting 2
2.
Probleem- en doelstelling spoorzone delft 4
2.1.
Probleemstelling 4
2.2.
Doelstellingen van het project 4
3.
Voorgenomen activiteit en alternatieven 5
3.1.
Ontwikkeling van alternatieven 5
3.2.
Beschrijving van alternatieven 6
3.2.1.
Aan het spoor gerelateerde planonderdelen 6
3.2.2.
Stedelijke (her)ontwikkeling 9
3.2.3.
Hinder tijdens het bouwen 13
3.2.4.
Maatregelen om milieueffecten te voorkomen 13
4.
Vergelijking van de alternatieven 14
4.1.
Vergelijking alternatieven per milieuthema 14
4.2.
Vergelijking alternatieven vanuit visies 14
5.
MEEST MILIEUVRIENDELIJK ALTERNATIEF 18
6.
Leemten in kennis en Evaluatie achteraf 19
Het
spoorviaduct door Delft is een knelpunt. De gemeente Delft heeft daarom het
initiatief genomen om een plan uit te werken voor de Spoorzone Delft, met
spoorverdubbeling als uitgangspunt. Professor Joan Busquets heeft het ambitieniveau
van de stedenbouwkundige kwaliteitsverbetering voor het gebied in 1999
vastgelegd in een schets. Om de plannen voor de
Spoorzone verder uit te werken, hebben het ministerie van Verkeer en Waterstaat
(V&W), het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer (VROM), de provincie Zuid-Holland, het stadsgewest Haaglanden en
de gemeente Delft in 2002 een procesovereenkomst gesloten. Hierin is vastgelegd
dat de gemeente Delft en ProRail[1] een planstudie uitvoeren die moet leiden tot een concept-projectbesluit
voor de minister van V&W. Met het nemen van een positief projectbesluit
spant de minister zich bestuurlijk in het project te realiseren. Het project
komt dan in de fase van (voorbereiding van de) uitvoering en realisatie.
Het
project is zo omvangrijk dat voor de stedelijke ontwikkeling een
milieueffectrapportage(m.e.r.)-beoordelingsplicht geldt. Voor de aanleg van de
spoortunnel bestaat geen plicht tot het maken van een milieueffectrapport
(MER). Vanwege de verwevenheid van het stedelijk programma met de spoortunnel
hebben de betrokken partijen besloten om de m.e.r.-procedure vrijwillig te
doorlopen en daarbij de milieueffecten van de tunnel in combinatie met het stedelijk
programma integraal te bestuderen. Het MER is te beschouwen als een
inrichtings-MER. De m.e.r.-procedure voor
de Spoorzone Delft is gekoppeld aan een nieuw bestemmingsplan voor het gebied.
plangebied
Het gebied van de Spoorzone
omvat het spoor door Delft, vanaf ‘t Haantje in het noorden tot voorbij de
Abtswoudseweg in het zuiden. In het noorden valt het hele gebied tussen de
gevels van Spoorsingel en Phoenixstraat binnen de Spoorzone. In het centrale
deel omvat de Spoorzone de hele Houttuinen, het Stationsplein, het PTD-terrein,
de Van Leeuwenhoeksingel en de verlengde Coenderstraat. Ten zuiden van de
Westlandseweg gaat het om het voormalig NS-emplacement en het noordelijke deel
van de Engelsestraat. Voor een schematische weergave van het plangebied zie afbeelding
1.1.
begrenzing van het plangebied
Het
ministerie van V&W heeft in 2001 besloten om de aanleg van een tunnel met
viersporig profiel, en daarin opgenomen een station in Delft, op te nemen in
het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport (MIT). Het project Spoorzone
Delft maakt deel uit van een totaalproject voor het verdubbelen van de sporen
van het tracé Amsterdam-Leiden-Den Haag-Rotterdam. Aan dit deel is geen
m.e.r.-plicht verbonden. De stedelijke ontwikkeling in de Spoorzone Delft, die
mogelijk wordt door de aanleg van de spoortunnel, is wel
m.e.r.-beoordelingsplichtig. Vanwege de verwevenheid van beide projecten heeft
de gemeente Delft ervoor gekozen om vrijwillig een integrale m.e.r. te
doorlopen voor het gehele project. Daarmee is dDe begrenzing van het plangebied
is verbonden aan de
plangrenzen van het op te stellen bestemmingsplan Spoorzone Delft. De grenzen
aan de noord- en zuidzijde worden bepaald door de plek waar het verbrede spoor
na het verlaten van de tunnel weer terug is op het huidige niveau (horizontaal
en verticaal). Daarmee valt de benodigde verdubbeling ten noorden en ten zuiden
van de tunnel buiten de m.e.r..
milieueffectrapportage Spoorzone Delft
De wettelijke regeling
milieueffectrapportage heeft als hoofddoel het milieubelang een volwaardige
plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met een mogelijk belangrijke
invloed op het milieu. De informatie over de gevolgen voor het milieu zijn verwerkt
in dit Milieueffectrapport (MER), dat in juli 2002 is voorafgegaan door een
Startnotitie.
Het college van
burgemeester en wethouders van de gemeente Delft treedt op als initiatiefnemer
in deze m.e.r.-procedure. De gemeente doet dit in samenwerking met ProRail. De
gemeenteraad van Delft is bevoegd gezag in deze m.e.r.-procedure.
Afbeelding 1.1. Begrenzing en topografie plangebied Spoorzone Delft
inperking van alternatieven
en besluitvorming
In de
periode dat het MER is opgesteld is het aantal alternatieven teruggebracht tot
8, met voornamelijk technische en milieuargumenten. In het MER is ook een meest
milieuvriendelijk alternatief (MMA) afgeleid.
Op basis van onder meer het MER wordt het voorkeursalternatief aangewezen. Dit zal
worden uitgewerkt in het bestemmingsplan.
Een belangrijk onderdeel
van de procedure is de inspraakmogelijkheid voor individuele burgers en belangengroepen.
De eerste inspraakmogelijkheid vindt plaats na publicatie van het MER en duurt
4 weken. In deze inspraakperiode liggen het MER en het (voor)ontwerp
bestemmingsplan ter inzage bij Publiekszaken van de gemeente Delft (Phoenixstraat
16) en kan een ieder zijn bemerkingen over de inhoud van het MER en bedenkingen
ten aanzien van het bestemmingsplan geven. Het MER zelf is niet voor beroep
vatbaar. Het bevoegd gezag neemt de inspraakreacties mee bij het besluit over
de vaststelling van het bestemmingsplan.
Het milieueffectrapport is
noodzakelijkerwijs een vrij technisch en omvangrijk document. De samenvatting
geeft in kort bestek een indruk van de belangrijkste onderzoeksresultaten. De
samenvatting is als volgt opgebouwd:
-
Hoofdstuk 2 gaat in op de problematiek en het doel van het project.
-
Hoofdstuk 3 beschrijft de mogelijke alternatieven.
-
In hoofdstuk 4 komen de
milieugevolgen aan bod, en worden de alternatieven vergeleken op milieuthema’s.
-
Hoofdstuk 5 beschrijft het Meest Milieuvriendelijk Alternatief: het alternatief dat
de minste negatieve of meest positieve effecten op het milieu heeft.
Het hoofdrapport bevat de
hoofdlijnen en voornaamste conclusies van het milieueffectrapport voor de
besluitvorming. De achtergronden bij het hoofdrapport zijn verzameld in het
bijlagenrapport. Ieder thema is gedetailleerd gerapporteerd in een themadocument
(zie onderstaand schema).
Afbeelding
1.2. Milieueffectrapport
en deelrapporten
De
plannen voor de Spoorzone zijn ingegeven door een aantal nijpende problemen in
het gebied:
-
de toename van het aantal treinen op het spoor in
de toekomst maakt uiteindelijk een spoorverdubbeling noodzakelijk;
-
het spoortracé is een barrière in de stad: het
spoor is beperkt kruisbaar voor (vrijwel) alle verkeerssoorten en het
spoorviaduct en het stationsgebied creëren een (gevoelde) scheiding vanwege een
onaantrekkelijke omgeving;
-
bewoners van Delft ervaren het spoor steeds meer als bron van hinder
(geluid, trillingen en neerslag van metaaldeeltjes). De toename van het treinverkeer
zal deze hinder vergroten.
De
gekozen oplossing – een spoortunnel – leidt tot het vrijkomen van ruimte
bovengronds. Deze ruimte kan worden benut voor de bouw van woningen en kantoren
en voorziet daarmee in een behoefte van Delft. Er is vraag naar een goed en
gevarieerd woningaanbod (in type en prijs) in de Spoorzone van ongeveer 1600
woningen. Bovendien is er vraag naar kantoorruimte in het gebied, onder meer voor het nieuw
gemeentelijk stadskantoor.
De (her)ontwikkeling van de
Spoorzone Delft is gericht op:
1.
het opheffen van de barrièrewerking, het wegnemen van de geluids- en
trillingenoverlast van het spoorviaduct en het vergroten van de veiligheid van
het vervoer door de binnenstad, door het onder de grond aanleggen van een
viersporig traject;
2.
het ontwikkelen van het gebied rondom de spoorbaan, voor een intensief
gebruik voor stedelijke ontwikkelingen, waardoor deze bij het profiel van de
binnenstad aansluit;
3.
de aanleg van een hoogwaardige knooppunt voor het openbaar vervoer
(trein, bus, tram, taxi) inclusief fietsvoorzieningen;
4.
een kwaliteitsimpuls voor de westelijke binnenstadsrand (Phoenixstraat -
Westvest).
Het project Spoorzone Delft
bestaat uit vier elementen:
-
viersporige spoortunnel;
-
treinstation;
-
knooppunt voor openbaar vervoer (OV-knoop);
-
stedelijke (her)ontwikkeling.
De spoortunnel is het
ondergrondse deel van de planvorming. Het station is direct gekoppeld aan het
spoortracé. Een hoogwaardige OV-knoop vereist dat deze direct verbonden moet
zijn met het treinstation. De OV-knoop en het dak van de tunnel zijn uitgangspunten
voor de verdere invulling van het stedelijk gebied: wegen, water, groen en
nieuwbouw.
De plannen voor de
Spoorzone omvatten onderdelen waarbinnen variatie mogelijk is, en onderdelen
die op grond van (harde) randvoorwaarden en uitgangspunten al vast liggen. De
gemeente Delft en ProRail hebben de randvoorwaarden en uitgangspunten voor het
project bijeengebracht in een ‘Programma van Eisen’. De mogelijkheden tot variatie,
dus die onderdelen waarbinnen nog ekeuze mogelijk is, heeft geleid tot de
volgende 14 bouwstenen voor de ontwikkeling van alternatieven (tabel 3.1.).
plandeel |
variabele elementen |
bouwstenen voor
alternatiefontwikkeling |
spoor en spoortunnel |
-
spoortracé |
-
oostelijk tracé (ten oosten van huidig station) |
|
|
-
westelijk tracé (ten westen van huidig station) |
|
-
lengte tunnel |
-
lange tunnel van circa 2600 meter |
|
|
-
korte tunnel van circa 1900 meter |
|
-
diepteligging tunnel |
-
ondiep gelegen tunnel |
|
|
-
diep gelegen tunnel |
OV-knoop met station |
-
locatie OV-knoop |
-
een noordelijk station (aan de Westvest) |
|
|
-
een zuidelijk station (aan de Westlandseweg) |
|
-
hoogteligging OV-knoop |
-
perrons bovengronds |
|
|
-
perrons ondergronds |
stedelijke herinrichting |
-
ontsluiting OV-knoop |
-
bus en tram over Westvest |
|
|
-
bus en tram over nieuwe baan |
|
-
ontsluiting plangebied |
-
weg ten westen van de tunnel |
|
|
-
weg ten oosten van de tunnel |
Het bouwprogramma voor de
Spoorzone Delft is eveneens variabel, maar is wel een afgeleide van de
overige variabele elementen. Voor bouwvolume gelden bandbreedtes die zijn
gekoppeld aan de beschikbare bouwgrond. De variatie is: -
1100 – 1560 woningen; -
52.000 – 60.000 m2 netto vloeroppervlak kantoren; -
totaal: 229.000 – 310.000 m2 bruto vloeroppervlak kantoren
en woningen. De ruimtelijke verdeling
ligt in hoofdzaak vast (zie paragraaf 3.2); de precieze situering is variabel. |
Uit deze bouwstenen zijn in
principe vele mogelijkheden te bedenken (theoretisch 128) voor integrale
planalternatieven voor de Spoorzone Delft. Dit aantal alternatieven is ingeperkt
tot vijf alternatieven in drie
opeenvolgende stappen:
-
toetsing aan de randvoorwaarden en uitgangspunten van het project;
-
toetsing aan de doelstellingen van het project;
-
een milieutoets op hoofdlijnen.
Vervolgens is de
mogelijkheid onderzocht om de panden langs de Van Leeuwenhoeksingel te behouden.
Dit blijkt in principe te kunnen als het nieuwe tracé een westelijk ligging
heeft. De variant om de panden aan de Van Leeuwenhoeksingel te handhaven, bij
een westelijk tracé van de spoortunnel, heeft geleid tot drie extra alternatieven in het MER.
Kortom, het proces van
alternatiefontwikkeling en -inperking heeft geleid tot de volgende acht gelijkwaardige,
nader te uit te werken alternatieven (zie afbeelding 3.1.):
nader te onderzoeken
alternatieven LON Lange
tunnel – oosttracé – noordstation; LOZ Lange
tunnel – oosttracé – zuidstation; LWN Lange
tunnel – westtracé – noordstation; LWZ Lange
tunnel – westtracé – zuidstation; KWZ Korte
tunnel – westtracé – zuidstation; LWN +VLS Lange tunnel – westtracé –
noordstation – behoud Van Leeuwenhoeksingel; LWZ +VLS Lange tunnel – westtracé –
zuidstation – behoud Van Leeuwenhoeksingel; KWZ +VLS Korte tunnel – westtracé –
zuidstation – behoud Van Leeuwenhoeksingel.
Hieronder volgt een
beschrijving van de belangrijkste kenmerken van de onderzochte alternatieven.
Er is onderscheid gemaakt tussen aan het spoor gerelateerde planonderdelen en
de stedenbouwkundige (her)inrichting, die bestaat uit het bouwprogramma, de verkeers-,
water- en groenstructuur. De beschrijving eindigt met inzicht in hinder tijdens
de bouw en maatregelen om negatieve milieueffecten te voorkomen.
Vanaf het fabrieksterrein
van DSM Gist daalt het tracé in zuidelijke richting. De sporen liggen hier in
een open bak. Vanaf de Kampveldweg liggen de sporen in een tunnel. De tunnel,
van ongeveer 26,5 meter breed, ligt volledig ten oosten van het huidige
spoorviaduct en gaat onder molen De Roos en de Bagijnetoren door. De afstand
tot de panden in de Phoenixstraat is minimaal 4 meter. De diepte van de tunnel
is afhankelijk van de inrichting van het maaiveld en nog onderwerp van
discussie. Het voornemen is om de stadsgracht terug te brengen in de
Phoenixstraat. De gemeente heeft een voorkeur voor een oplossing waarbij de
stadsgracht boven de tunnel ligt. Naast de tunnel komt een ondergrondse
parkeergarage met twee lagen. Bij de tunnels met een westelijk tracé zal een
deel van de nodige parkeerruimte op maaiveld moeten worden gemaakt, wat ten
koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit.
Verder naar het zuiden
daalt het spoor om, de Westsingel/Buitenwatersloot onderlangs te kruisen. Bij
de tunnels met een westelijk tracé buigt het spoor dan in westelijke ligging
af. Bij de alternatieven met een oostelijk tracé blijft de tunnel oostelijk van
het bestaande tracé en doorsnijdt de Houttuinen, het Stationsplein en de Van
Leeuwenhoeksingel.
·
alternatieven met een korte
tunnel en westelijk tracé (KWZ en KWZ+VLS)
Direct
ten zuiden van de Buitenwatersloot stijgt de tunnel. Ten zuiden van de
Westerstraat gaat de spoorbaan over in een open of overbouwde tunnelbak. Ter
plaatse van het huidige station ligt de tunnel onder de bestaande sporen.
Verder zuidwaarts komen de sporen boven maaiveld, afgeschermd door een
gesloten tunnelbak die boven maaiveld uitstijgt. De stationshal ligt verdiept
ten opzichte van het huidige maaiveld. De twee eilandperrons van het nieuwe
station zijn 340 meter lang en liggen bovengronds boven de Westlandseweg. De Prinses
Irenetunnel blijft - grotendeels – intact. Waarschijnlijk is dit overigens maar
deels mogelijk, omdat er een uitgang van het station moet worden gemaakt. Het
weg- en tramverkeer blijft hier ongewijzigd. In zuidelijke richting blijven de
sporen op maaiveld.
Afbeelding 3.1. Acht alternatieven voor de Spoorzone
Delft
·
alternatieven met een lange
tunnel en westelijk tracé (LWZ, LWN, LWZ+VLS en LWN+VLS)
Ter plaatse van het huidige
station komt het tracé volledig onder de bestaande sporen terecht. De perrons
van het nieuwe station zijn 340 meter lang en liggen ondergronds. De Prinses
Irenetunnel verdwijnt. Het weg- en tramverkeer wordt bovengronds over de
spoortunnel heen geleid.
Ten zuiden van de perrons
blijven de sporen tot en met de Abtswoudseweg ondergronds. De fiets- en
voetgangerstunnel daar verdwijnt, omdat deze verbinding over de spoortunnel
wordt geleid. Vanaf dit punt liggen de sporen in een verdiepte open bak. Zo’n
300 meter verder liggen de sporen op maaiveld.
·
alternatieven met een lange
tunnel en oostelijk tracé (LON en LOZ)
De twee eilandperrons van
het nieuwe station liggen direct ten oosten van de bestaande sporen. De perrons
zijn 340 meter lang en liggen ondergronds. De Prinses Irenetunnel verdwijnt.
Het weg- en tramverkeer wordt bovengronds over de sporen heen geleid. De
afstand tot het appartementencomplex aan de Engelsestraat is minimaal 15 meter.
Ook in deze alternatieven
blijven de sporen ten zuiden van de perrons tot en met de Abtswoudseweg
ondergronds. De fiets- en voetgangerstunnel daar verdwijnt, omdat deze
verbinding over de spoortunnel wordt geleid. Vanaf dit punt liggen de sporen in
een verdiepte open bak. Zo’n 300 meter verder liggen de sporen op maaiveld.
De stedelijke
(her)ontwikkeling heeft vooral betrekking op het bouwprogramma, de
verkeersstructuur, de waterstructuur en de groenstructuur.
In de alternatieven met de
lange tunnel is de bouw van 1500 tot 2000 woningen mogelijk, waarvan 375 tot
500 niet-gestapelde woningen. Binnen de alternatieven met de korte tunnel
worden 1000 tot 1250 woningen voorzien. Sloop of behoud van de panden aan de
Van Leeuwenhoeksingel is van invloed op de te realiseren nieuwbouw. Het
handhaven van deze panden beperkt de mogelijkheden om in het centrale gebied
van de Spoorzone nieuwe woningen en kantoren te bouwen.
Tabel 3.2. Bouwprogramma’s binnen de alternatieven
(bruto en netto vloeroppervlak)
alternatief |
netto oppervlak[2] |
bruto oppervlak |
||
|
woningen (m2) |
kantoren (m2) |
totaal bouwvolume (m2) |
totaal bouwvolume (m2) |
Lang-oost |
188.000 |
60.000 |
248.000 |
302.000 |
Lang-west |
195.000 |
55.000 |
250.000 |
310.000 |
Kort-west |
137.000 |
52.000 |
189.000 |
229.000 |
Vanwege milieueisen lijkt
bebouwing dicht langs de Westlandseweg bijna alleen te gebruiken voor kantoren.
Achterliggende bebouwing kan zo worden afgeschermd en wel worden benut voor
wonen. In het gebied Houttuinen zijn twee kantorenblokken gepland; mogelijk
komt hier het gemeentelijk stadskantoor. Elders is alleen sprake van woningbouw.
In de alternatieven met een korte tunnel zijn kantoren tevens gepland boven de
tunnelbak aan de zuidkant van de tunnel (tussen de tunnelmond en de Prinses Irenetunnel).
·
verkeersstructuur
Het plangebied wordt in de
huidige situatie doorsneden door twee hoofdverkeersaders:
-
in oost-westrichting: de Westlandseweg met Prinses Irenetunnel;
-
in noord-zuidrichting: de Phoenixstraat en de Westvest.
Voor deze wegen geldt dat
zij ingrijpend worden aangepast[3]. Doordat autoverkeer en openbaar vervoer in de toekomst groeien, zou
het verkeer op de kruising van deze twee hoofdverkeersaders vast kunnen lopen.
Uitgangspunt is daarom de verkeersstromen van het openbaar vervoer en het
autoverkeer op de Westvest van elkaar te scheiden, zodat een goede afwikkeling
van beide verkeerssoorten kan worden gegarandeerd. Als basis wordt uitgegaan
van handhaving van het openbaar vervoer op de Westvest. Het tracé voor het
autoverkeer komt zoveel mogelijk westelijk in het plangebied. Reden daarvoor is
dat het voor de verkeersafwikkeling wenselijk is een zo groot mogelijke afstand
te houden tussen de kruisingen van de Westlandseweg met de Westvest, een nieuwe
verbindingsweg en de Papsouwselaan.
·
ruimtelijke opbouw alternatieven met een korte tunnel (KWZ en
KWZ+VLS)
De ontsluiting van het
centrale deel van de Spoorzone en de bereikbaarheid van het station voor taxi’s
en auto’s loopt via een nieuwe weg door het gebied heen - parallel aan en ten
oosten van de spoorbaan. De nieuwe weg (Stationsweg) sluit aan op de
Westlandseweg op de plek waar ook de Engelsestraat aansluit op de
Westlandseweg. Zo ontstaat een volledig kruispunt. Ook een groot deel van de
fietsers benadert het station via deze route.
De trambaan en het busstation
worden verplaatst naar de westzijde van het spoor en liggen dan direct ten noorden
van de Westlandseweg op het niveau van de weg. De westelijke trambaan én de
auto-ontsluiting van het Westerkwartier vergen ruimte naast de spoortunnel. Dit
kan ten koste gaan van bestaande bebouwing op de kop van de Westerstraat en
langs de Coenderstraat.
De stijgende spoorbaan
zorgt voor een knelpunt bij de koppeling van het Westerkwartier aan de binnenstad.
In het verlengde van de Raamstraat, waar de logische fietsverbinding zou moeten
liggen, vormt de spoorbaan een onoverkomelijke barrière.
Er ontstaat een aaneengesloten en goed in te
richten bouwlocatie ten noorden van de Prinses Irenetunnel. Het model voor de
verkaveling toont een mogelijke bouwwijze met gesloten blokken. Het bestaande
stationsgebouw kan als onderdeel van de ‘overbouwing’ van het stijgend spoor blijven
staan.
Ten zuiden van de Prinses Irenetunnel is, vooral ten westen van de
spoorbaan, enige stedelijke (her)ontwikkeling mogelijk. Daarvoor zijn wel
geluidsschermen nodig langs de spoorbaan. Dit leidt tot knelpunten rond de
sociale veiligheid van de perrons en de inpassing van het station. De voor de externe
veiligheid vereiste strook tussen spoor en woningen wordt benut voor een
woonstraat en biedt daarnaast ook plaats aan water en groen.
Aan de oostkant van het
bovengrondse spoor moet ook een scherm komen. Hier is een bouwplek in de kom
van Westlandseweg en Engelsestraat, waar gelet op de milieueisen vooral
kantoren mogelijk zijn.
Grachten en vijvers leveren
een groot deel van de vereiste waterberging.
·
ruimtelijke opbouw
alternatieven met lange tunnel en westelijk tracé (LWZ, LWN,
LWZ+VLS en LWN+VLS)
De ontsluiting van het
plangebied loopt via een nieuwe weg door het gebied heen - parallel aan en ten
westen van de spoorbaan. De nieuwe weg (verlengde Coenderstraat) wordt in het
noorden aangesloten op de Phoenixstraat en in het zuiden op de Westlandseweg.
Taxi’s en ander autoverkeer kunnen direct vanaf de nieuwe ring aan de westzijde
het station bereiken. Fietsenstallingen zijn op diverse manieren rond het
station te maken. De Westlandseweg/Ireneboulevard[4] moet 2x2 rijstroken hebben om doorstroming te garanderen.
De OV-knoop ligt in het
geval van een noordelijk station bij het huidige Stationsplein en is compact.
Het huidige stationsgebouw kan wellicht ook hierin een functie vervullen. De
tramhalte aan de Westvest kan blijven. Het busstation kan bovengronds zijn, op
het huidige Stationsplein. Bij een zuidelijk station worden de trambaan en het
busstation verplaatst. De tram rijdt via een aparte route door het te bebouwen
gebied; het busstation ligt langs de Westlandseweg.
Het te bebouwen gebied in
deze alternatieven is groot en ligt tussen
Buitenwatersloot-Westsingel-Engelsestraat-Abtswoudseweg-Industriestraat-Parallelweg-Coenderstraat.
Behoud panden Van Leeuwenhoeksingel
Het
behoud van de panden aan de Van Leeuwenhoeksingel is in principe mogelijk. In
de variant met het station aan de noordzijde is dat gemakkelijker dan in de
variant met het station aan de zuidzijde, al treden bij beide alternatieven
complicaties op. Bij een zuidelijk station rijdt de tram via de Van Leeuwenhoeksingel.
Het bouwblok bevindt zich dan tussen tramhalte en busstation enerzijds en het
NS-station anderzijds. Om een goede verbinding te maken tussen deze
OV-elementen moet een deel van het blok worden gesloopt. Het zuidelijk deel van
het blok bij de Ireneboulevard moet worden gesloopt voor de aanleg van de bocht
in de trambaan. In totaal zal zeker circa 1/3 van het blok om deze redenen
moeten verdwijnen. Handhaven van het resterende deel kost bouwvolume en maakt
de parkeervoorzieningen complex en kostbaar.
Ten noorden van de
Ireneboulevard komen parkeergarages. Ten zuiden van de Ireneboulevard is gerekend
met bewonersparkeren onder/in de bouwblokken en met bezoekersparkeren op
straat.
De eisen van het
Hoogheemraadschap leiden ertoe dat circa 10 %[5] van het terreinoppervlak nodig is als waterberging. Het water in de
Phoenixstraat en de Westsingel vormt de berging voor het noordelijk deel van de
Spoorzone. Als waterberging voor het zuidelijk deel is gekozen voor grachten,
een overbouwde singel en een grote vijver naast de open tunnelbak ten zuiden
van de Abtswoudseweg. Dit levert ruim 80% op van de vereiste berging. Het
restant kan worden gemaakt in de vorm van wadi’s (droge greppels), of kan
buiten het plangebied worden gecompenseerd.
In het straatprofiel van de
hoofdwegen zijn drie groenstroken opgenomen met bomen. Deze stroken vervolmaken
de ecologische structuurlijnen in dit gebied. Op de tunnel komt een park,
ongeveer vanaf het huidige station tot aan de Abtswoudseweg. Het park wordt
onderbroken door de kruising met de Westlandseweg.
·
ruimtelijke opbouw
alternatieven met een lange tunnel en oostelijk tracé (LON en LOZ)
De ontsluiting van het plangebied loopt via de nieuwe weg (verlengde
Coenderstraat). De tram- en/of busbaan blijft op de Westvest. De Ireneboulevard
moet 2x2 rijstroken hebben om doorstroming te garanderen.
De
OV-knoop in het noorden bij het huidige Stationsplein is zeer compact. De
tramhalte aan de Westvest kan met enige aanpassing blijven bestaan. Het
busstation kan bovengronds op het nieuwe Stationsplein. Fietsenstallingen zijn
op diverse manieren rond het station te maken. Gedacht wordt aan een fietsroute
door het park tussen station en Abtswoudseweg met een brug over de enigszins
verlaagde Ireneboulevard. Taxi’s en ander autoverkeer kunnen direct vanaf de
nieuwe ring het station bereiken.
Als het station aan de
zuidzijde komt te liggen moet een nieuw busstation op maaiveld worden gemaakt.
De verbinding tramhalte-station vereist wellicht een nieuwe voetbrug over de Westsingel.
Bereikbaarheid van het station voor taxi’s en K&R (‘kiss & ride’) is
moeilijk te maken aan de Westlandseweg. Kruisingen moeten beperkt zijn en
ventwegen geven een beperkte bereikbaarheid. De route via de nieuwe Verlengde
Coenderstraat is de beste optie.
Het te bebouwen gebied in
dit alternatief is groot en ligt tussen
Buitenwatersloot-Westsingel-Engelsestraat-Abtswoudseweg-Industriestraat-Parallelweg-Coenderstraat.
Ten noorden van de
Ireneboulevard komen parkeergarages. Ten zuiden van de Ireneboulevard is gerekend
met bewonersparkeren onder/in de bouwblokken en met bezoekersparkeren op
straat. Ten noorden van de Buitenwatersloot kan naast de tunnel een ondergrondse parkeergarage
komen van ongeveer 550 meter lang.
Omdat het bouwen van een
tunnel in de stad leidt tot hinder is gezocht naar oplossingen die de bouwhinder
tot een minimum beperken én naar een zo efficiënt mogelijk bouwproces.
Aangezien dergelijke uitgangspunten vaak strijdig zijn, moeten veelal concessies
worden gedaan aan één van beide uitgangspunten. De gekozen bouwtechniek (wanden-dak-methode) biedt de
mogelijkheid een groot deel van de bouwactiviteiten onder het dak uit te
voeren, waardoor de bouwhinder beperkt wordt in tijd en intensiteit.
Tabel 3.3 geeft een
overzicht van bouwactiviteiten en de (tijdelijke) aard van de hinder die ze
veroorzaken.
Tabel 3.3. Tijdelijke bouwactiviteiten en aard van de
hinder
aard van de hinder |
||
Aanleg spoortunnel |
Bouwhinder (geluid, stof,
bouwverkeer) tijdens aanleg diepwand en dak, gedurende enkele maanden per
locatie. Langdurige hinder beperkt tot locatie bij DSM Gist en
stationsgebied. |
|
Aanleg OV-knoop |
Bouwhinder (geluid, stof,
bouwverkeer). |
|
Werkzaamheden Irenetunnel |
Bij lange tunnel:
stremming tramlijnen. Bij oostelijk tunneltracé: wegverkeer door 1
tunnelbuis. |
|
Omleggen Phoenixstraat |
Wegverkeer over 1
rijstrook, tram over 1 baan. Noord-zuidverkeer over Spoorsingel. Lokaal versmalling
trottoir. |
|
Afsluiten Bolwerk
richting Buitenwatersloot |
Stremming (enkele malen
voor korte tijd). Oost-westverkeer over Kampveldweg of Westlandseweg. |
|
Omlegging Kampveldweg |
Afsluiting enkele malen
voor korte tijd. Oost-westverkeer over Bolwerk. |
|
Omleggen kabels en leidingen |
Kortdurende beperkingen
voor wegverkeer en voetgangers. |
|
Gedurende
zes jaar zal er hinder zijn in de Spoorzone door de aanleg van de tunnel en het
begin van de stedelijke ontwikkeling (die nog langer zal voortgaan). Medio 2008
zijn de bouwactiviteiten bovengronds in volle gang.
De in het MER
gepresenteerde bouwfaseringen zijn richtinggevend, maar niet bindend. Als een
alternatieve bouwfasering voordelen biedt, bijvoorbeeld financieel, dan zal
deze altijd overwogen worden, zolang wordt voldaan aan de randvoorwaarden voor
omgevingshinder.
Bij ontwerpen van de
alternatieven is al rekening gehouden met het optreden van een aantal milieueffecten.
Er is een aantal maatregelen genomen om milieueffecten tegen te gaan. Het gaat
met name om geluid, maar ook om andere aspecten.
geluid
Het uitgangspunt bij
geluidhinder is dat aan de Wet geluidhinder moet worden voldaan. Dit betekent
dat op plekken waar de spoorbaan niet in een tunnel ligt er geluidschermen tot
6 meter hoog moeten komen. Dit is vooral het geval bij de alternatieven met een
korte tunnel. Om ook de geluidhinder van het wegverkeer te beperken wordt stil
en – op kritische plekken – zeer stil asfalt toegepast als wegverharding.
overig
Voor een aantal andere
milieuaspecten zijn eveneens preventieve maatregelen genomen:
-
veiligheid: voorkomen van kans op een ongeval en beperken van de
gevolgen daarvan;
-
grondwater: beperken van het risico dat grondwaterstand lokaal
verandert;
-
bouwschade: inperken risico’s op bouwschade.
Dit hoofdstuk vergelijkt de
milieugevolgen van de alternatieven binnen de Spoorzone Delft op hoofdlijnen.
Om de milieugevolgen voor het studiegebied in beeld te brengen, wordt de
toekomstige situatie - waarbij één van de alternatieven is gerealiseerd - vergeleken
met de referentiesituatie. De referentiesituatie is: de bestaande toestand van
het milieu in het studiegebied na autonome ontwikkeling (het jaar 2015) zonder
dat één van de alternatieven is gerealiseerd.
De milieugevolgen van de
alternatieven zijn per milieuthema onderzocht en beschreven in het MER. Voor de
effectvergelijking zijn tien relevante onderscheidende milieuthema’s[6] benoemd. Per onderscheiden thema is er niet duidelijk één gunstig of
één ongunstig alternatief. De studie laat, per milieuthema, de volgende
hoofdlijnen zien:
·
verkeer: een lange tunnel en zuidelijk station zijn gunstig, met bij voorkeur
een oostelijk tracé;
·
geluid: een korte tunnel (minder hinder door wegverkeer) of een lange tunnel
in oostelijke ligging (minder hinder door spoor en weinig door wegverkeer)
heeft de voorkeur;
·
trillingen: een lange tunnel met westelijke ligging scoort relatief net iets gunstiger;
·
interne veiligheid en
tijdelijke effecten: een voorkeur voor de
korte tunnel;
·
oppervlaktewater, ecologie: een voorkeur voor een lange tunnel;
·
stadslandschap: de uitkomsten geven een genuanceerd beeld, waarin een lange tunnel in
oostelijke ligging de voorkeur heeft;
·
cultuurhistorie: een voorkeur voor een lange tunnel in westelijke ligging met behoud
van de panden aan de Van Leeuwenhoeksingel.
Er is niet duidelijk één
alternatief dat op alle milieuthema’s voordelen biedt. Daarentegen is er ook
geen alternatief met alleen nadelen. Vanuit milieuoptiek is er op het eerste
gezicht nog geen eenduidige voorkeur voor een alternatief aan te geven. De
verschillen zijn te klein. De ingreep op zichzelf geeft het grootste effect.
Het MER formuleert drie
visies vanuit verschillende perspectieven: de visie hinder, de visie kwaliteit
stedelijk ontwerp en de visie doelstellingen. Deze visies maken het mogelijk om
aan de onderscheidende milieuthema’s een verschillend gewicht toe te kennen.
·
visie hinder
Een belangrijk doel van het
project is om de leefbaarheid in de Spoorzone te verbeteren door de hinder ter
plekke te verminderen. In de visie hinder is daarom meer gewicht toegekend aan
milieuthema’s die gaan over hinder: verkeer, geluid, trillingen, tijdelijke
effecten, lucht en interne veiligheid. Het thema geluid heeft het grootste
gewicht, terwijl de thema’s lucht en tijdelijke effecten het minste gewicht hebben.
Uitvoering van elk van de
alternatieven leidt tot een duidelijke verbetering – minder hinder – ten opzichte van de referentiesituatie. Een lange
tunnel combineert de meeste voordelen (met name LWZ/+VLS, LOZ, LON). Het
alternatief met een korte tunnel en behoud van de panden aan de Van
Leeuwenhoeksingel is het minst gunstig. De onderlinge verschillen tussen de
alternatieven met een lange tunnel zijn beperkt. De verschillen tussen deze
alternatieven worden bepaald door kleine verschillen per ‘hinder’ thema (zie afbeelding
4.1).
Afbeelding 4.1. Rangorde visie hinder
·
visie
kwaliteit stedelijk ontwerp
Een hoge kwaliteit van het
stedelijk ontwerp is een belangrijk doel bij stedelijke herontwikkeling van de
Spoorzone. Bovendien gaat het om een inrichtings-m.e.r.. In deze visie is meer
gewicht toegekend aan met name de milieuthema’s verkeer, geluid,
stadslandschap, oppervlaktewater, interne veiligheid, cultuurhistorie en ecologie.
Binnen deze visie weegt het thema stadslandschap het zwaarst; geluid, interne
veiligheid en ecologie wegen hier het minst.
Ook in deze visie leidt
uitvoering van elk van de alternatieven tot een verbetering van de kwaliteit van het stedelijk ontwerp. Dit
gunstige effect is het grootst bij een lange tunnel en met name bij een
oostelijk tracé (LON/LOZ). De alternatieven met een korte tunnel zijn relatief
minder gunstig (zie afbeelding 4.2).
Afbeelding 4.2. Visie
kwaliteit stedelijk ontwerp
·
visie doelstellingen
Het project stelt het
verhogen van de bereikbaarheid van Delft als geheel en de Spoorzone in het bijzonder
centraal. Vrijwel alle partijen geven de geluidsoverlast in de huidige situatie
aan als basisprobleem. Verder is het opheffen van de barrières in de stad een
doelstelling van de gemeente in het project Spoorzone (zie ook hoofdstuk 2). In
deze visie is daarom meer gewicht toegekend aan de milieuthema’s verkeer,
geluid, stadslandschap, interne veiligheid, ecologie en tijdelijke effecten. De
thema’s verkeer, geluid en stadslandschap wegen hierin het zwaarst.
Bij uitvoering van de
voorgenomen activiteit treedt er in deze visie een duidelijke verbetering op
ten opzichte van de referentiesituatie. Een lange tunnel in oostelijke ligging
voldoet het meest aan de doelstellingen
(LON/LOZ). De korte tunnel met behoud van de panden aan de Van
Leeuwenhoeksingel is relatief minder gunstig. De overige alternatieven hebben
in deze visie geen uitgesproken voor en nadelen, met uitzondering van de korte
tunnel: die scoort relatief gunstig door de positieve bijdrage van het thema geluid
(afname wegverkeer Westvest) en interne veiligheid, maar juist slechter op
verkeer en vervoer en stadslandschap (zie afbeelding 4.3).
Afbeelding 4.3. Visie
doelstellingen
De vergelijking van de
alternatieven leidt tot een eenduidig beeld.
·
Elk alternatief is beter dan de referentiesituatie: een spoortunnel is
beter dan geen spoortunnel.
·
Een lange tunnel scoort gemiddeld gunstiger dan een korte tunnel.
·
Een lange tunnel met een oostelijk tracé combineert gemiddeld de meeste
voordelen.
Daarbij mogen enkele
voordelen van een lange tunnel in westelijke ligging niet uit het oog mogen worden
verloren.
In het voorgaande is
gebleken dat er niet één alternatief is aan te wijzen dat alle
milieuvoordelen in zich verenigt. Dit maakt ook dat het vinden van een meest
milieuvriendelijk alternatief (MMA) - het alternatief met de meeste voordelen
voor het milieu - niet direct uit de vergelijking is af te leiden. Wel kan worden
vastgesteld dat een combinatie van kenmerken specifieke milieuvoordelen biedt,
met name die bij de alternatieven LON, LOZ en – in mindere mate - LWZ/+VLS.
Om het meest
milieuvriendelijk alternatief te bepalen zijn daarom de vier best scorende
alternatieven uit de vergelijking van alternatieven op milieugevolgen (LWZ,
LWZ+VLS, LON en LOZ) nogmaals onderling vergeleken, maar nu na toepassing van
mitigerende maatregelen.
mitigerende
maatregelen
Mitigerende
maatregelen zijn maatregelen om de nadelige gevolgen van de voorgenomen
activiteit voor het milieu te voorkomen, te beperken of te compenseren. Voor de
Spoorzone Delft zijn dit onder meer:
-
het aantal beschikbare parkeerplaatsen voor kantoren kan worden
verminderd door (met oplopende tarieven) meer plaatsen te reserveren voor binnenstadbezoek;
-
de bereikbaarheid van de binnenstad voor autoverkeer kan desgewenst
worden verbeterd door een deel van de parkeergarage in het gebied Houttuinen in
te zetten voor bezoekers (hoge parkeerkosten, maar teruggave via entreebewijs
museum e.d.);
-
het verbeteren van de looprelatie tussen station en tramhaltes, waardoor
de compactheid van de OV-knoop beter wordt;
-
het terugdringen van de geluidbelasting op woningen door het nog meer
toepassen van nog geluidsarmer asfalt, optimalisatie van de weginrichting
(dwarsprofiel) en kleine verschuivingen van bouwblokken verder van de weg;
-
bij alternatief LWZ+VLS een doorsteek te maken tussen de noordzijde van
het station en het park, om er een stationsplein te maken;
-
het verbeteren van leefomstandigheden voor flora en fauna door de wijze
van inrichting en beheer;
-
de stremming van tramlijn 1 bij de alternatieven met een lange tunnel
kan worden verzacht door maatregelen.
conclusie
Op basis van de nieuwe
vergelijking is de stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt door een
lange tunnel in oostelijke ligging (LON/LOZ) het MMA. De keuze voor een
noordelijk of zuidelijk station is niet echt onderscheidend voor het milieu.
Omdat er enkele voordelen van andere alternatieven zijn die in dit alternatief
niet zijn gerealiseerd is er in het MMA extra aandacht voor het:
-
vormgeven van de OV-knoop (compactheid en voor- en natransport);
-
beperken van geluid van wegverkeer door toepassing van zeer stil asfalt;
-
beperken van trillingshinder, vooral bij gebouwen op en naast de tunnel;
-
sluitende grondbalans door toepassen van vrijkomende grond uit de
Spoorzone in ‘Technopolis’;
-
zo stedenbouwkundig vormgeven dat de herkenbaarheid en ruimtelijke
kwaliteit van de rand van de oude stad verbetert;
-
zorgvuldig omgaan met eventueel aanwezig historisch bodemarchief;
-
beperken van de tijdelijke hinder.
Daarnaast biedt het MMA
mogelijkheden ten aanzien van duurzaam bouwen en energievoorziening.
De geconstateerde leemten
in kennis en informatie zijn verschillend van karakter. Het kan gaan om incomplete
gegevens, ontbreken van adequate voorspellingsmethoden, inherente onzekerheden
in effectberekeningen of leemten in de wetgeving.
De gepresenteerde resultaten
moeten bezien worden tegen het doel van de studie, namelijk het zichtbaar maken
van de effecten en de onderlinge verschillen tussen de alternatieven en
varianten per deelgebied. Uitgaande van dit doel van de studie zijn er geen
leemten in kennis geconstateerd die een belemmering zijn voor een verantwoorde
vergelijking van alternatieven en varianten en een daarop gebaseerde
besluitvorming.
De gemeente Delft zal voor
de Spoorzone een evaluatieprogramma opstellen. Het evaluatieprogramma heeft als
doel een voortgaande studie te maken van de leemten in kennis, een toetsing van
de voorspelde effecten aan de daadwerkelijk optredende effecten, en het meten
van de effectiviteit van de genomen maatregelen.
[2] Netto is direct bruikbaar vloeroppervlak; bruto is inclusief niet-functionele delen.
[3] Er is hier voor gekozen alleen de bovengenoemde wegen te
beschrijven, omdat het hier gaat om een beschrijving van de voorgenomen
activiteit op hoofdlijnen en deze wegen een belangrijke rol spelen voor de
ontsluiting van het gebied.
[4] De naam Ireneboulevard is de naam voor de nieuw ingerichte Westlandseweg in het plangebied.
[5] Uitgaande van een maximale peilstijging in de polder van 30 cm. Mocht blijken dat slechts 20 cm toelaatbaar wordt geacht betekent dit dat het totaal benodigde oppervlak 16% is.
[6] Bij de beschrijving van de milieugevolgen is er sprake van onderscheidende en niet-onderscheidende milieuthema’s. Bij onderscheidende thema’s verschillen de effecten per alternatief. Bij de niet-onderscheidende thema’s, te weten luchtkwaliteit en externe veiligheid, zijn de effecten voor alle alternatieven gelijk. In deze samenvatting wordt alleen ingegaan op de onderscheidende thema’s.