1 Inleiding
1.1
Nota
Grondprijzen 2003
In deze nota worden uitgangspunten
vastgesteld voor de wijze van grondprijsbepaling in de te onderscheiden marktsegmenten. Zo wordt bij de
grondprijsbepaling een eenduidige basis gehanteerd.
In de nota wordt ingegaan op
factoren en omstandigheden die de prijs van de grond bepalen. Uiteraard kunnen
er bijzondere omstandigheden optreden die invloed hebben op de grondprijs,
echter deze doen op geen enkele wijze afbreuk aan de basisuitgangspunten.
Het principe waarbinnen gewerkt
wordt is het zogenaamde marktwaardesysteem bij de bepaling van de grondprijzen. Hierbij bepaalt de functie de waarde
van de bijbehorende grond.
1.2
Uitgangspunten
voor het grondprijsbeleid
De prijsbepaling voor de uit te
geven grond is van een complex van factoren afhankelijk.
Kort samengevat zijn de volgende
drie (groepen) van prijsbepalingsmethodieken te onderscheiden:
1.
De residuele waardemethode (zie bijlage 2), waarbij de
grondwaarde van commercieel onroerend goed bepaald wordt aan de hand van te genereren
kasstromen (BAR-NAR-methode ofwel Bruto c.q. Netto Aanvangsrendement) dan wel
de DCF/NCW-methode (Discounted Cashflow c.q. Netto Contante Waarde) en de
grondwaarde voor woningen bepaald wordt aan de hand van de verkoopprijs v.o.n.
minus de bouwkosten. Deze methode is in feite de algmeen toegepaste methode. Op
basis van zoveel mogelijk objective maatstaven worden de parameters in de
berekening verwerkt.
2.
De kostprijsmethode (zie bijlage 2), waarbij de
vervangingswaarde de belangrijkste rol speelt.
Vooral van belang bij incourant onroerend goed, waarbij een waarde in
het economische verkeer moeilijk is vast te stellen. Deze waarde heeft de
functie van minimale uitgifteprijs. Alle productiekosten worden
“omgeslagen’over de uit te geven m2. Hierdoor ontstaat een kostprijs
(gemiddeld) per m2 uit te geven terrein.
3.
De vergelijkingsmethode (zie bijlage 2) waarbij een waarde
wordt toegekend door vergelijking met recentelijk verkocht soortgelijk
onroerend goed; vooral toepasbaar bij courant onroerend goed, waarin veel
transacties plaats vinden (zoals woningen). Deze methode speelt ook in andere
methodieken een ondersteunende en toetsende rol.
In deze nota wordt gesproken over
de bouwkostenstijging. Deze bedroeg in 2002 gemiddeld over de segmenten
woningbouw, kantoren en bedrijven ca. 3 %. Jaarlijks wordt deze algemene
bouwkostenstijging door de ontwikkelaars meegenomen in de vaststelling van de
verkoopprijs v.o.n. van nieuwbouw. Deze verkoopprijs wordt verder met name
bepaald door (locale) vraag- en aanbodverhoudingen.
Voor alle in deze nota genoemde
prijsniveau’s voor commerciële doeleinden wordt uitgegaan van de
veronderstellingen dat:
Ø De grond
in normale bouwrijpe staat wordt geleverd;
Ø Geschikt
is voor de beoogde bestemming qua bodemkwaliteit;
Ø Geen
bijzondere belemmeringen kent die het gebruiksrecht beperken.
De in deze nota genoemde prijzen
en quota zijn minimale grondprijzen en grondquota. Afhankelijk van de locatie
kunnen deze in opwaartse zin worden
bijgesteld.
Grond is een zeer specifiek
onroerend goed, omdat deze zijn waarde vooral ontleent aan hetgeen er op
gebouwd mag worden, dan wel waarvoor het gebruikt kan en mag worden
(marktwaardemethode). De taxatie van
de grond is dan bijna altijd een afgeleide van de taxatie van het gehele
onroerend goed (grond plus opstal).
De methode die het meest geschikt
is voor de bepaling van de grondwaarde is de residuele methode (als
“rekensysteem” binnen het kader van de marktwaardemethode). Hierbij wordt van
het totale onroerend goed de waarde bepaald volgens een van de hierboven
beschreven waarderingsmethodes en vervolgens verminderd met de kosten van
realisatie van het gebouw (bouw- en bijkomende kosten). De restwaarde is de
waarde van de grond. Uiteraard is dit afwijkend van de kostprijsmethode.
In de grondprijsnota wordt
de grondprijs in concrete gevallen te bepaalt aan de hand van een inschatting
van de commerciële waarde op het moment van het sluiten van een
grondreserveringsovereenkomst. In de overeenkomst worden bepalingen opgenomen
over opwaartse prijsaanpassingen tot aan de daadwerkelijke gronduitgifte,
indien marktontwikkelingen hiertoe aanleiding geven.
In deze nota wordt gekozen voor
een op functie gebaseerd grondprijsbeleid, waarbij de genormeerde residuele
methode wordt gehanteerd.
Het normeren is gebaseerd op
aannames en referentieprojecten met betrekking tot de bouwkosten,
opbrengstpotentie en rendementseisen.
1.3
Optimalisering
van het grondgebruik/duurzaamheid
In het kader van de ruimtenood in
de gemeente Delft is onderzoek naar optimalisering van het grondgebruik een
continue uitdaging. Onder optimalisering wordt niet alleen verdichting
verstaan, maar ook intensivering van het ruimtegebruik met gelijktijdige
kwalitatieve verbetering van de gebouwde en ongebouwde omgeving.
Dit is per saldo een ruimtevraagstuk
maar kan verder vanuit het grondbeleid worden geconcretiseerd als:
Ø Een
lagenfactor (een lager grondprijs per m2 bvo per verdieping voor commerciële en
niet-commerciële voorzieningen); dus het belonen van stapelen van functies met
een lagere grondprijs per m2 vloeroppervlak;
Ø Een
aangepaste grondprijs in geval van ruimtelijke efficiënte parkeeroplossingen
en/of dubbelgebruik;
Ø Het
bevorderen van een gunstige verhouding tussen vloeroppervlak en kaveloppervlak
in woningbouw en bedrijventerreinen.
Ø levensloopbestendige
bouw
Een en ander dient als stimulans
om zowel multifunctioneel als intensief grondgebruik toe te passen.
Voor het bepalen van de
grondwaarde zal de functie van “het te bouwen “als leidraad gelden. Hierbij
komt bijvoorbeeld de definitie naar boven van het begrip woning dan wel
bedrijfshal. Er wordt vanuit gegaan dat de standaard woning voldoet aan alle
geldende regelgeving op het gebied van duurzaam bouwen, veiligheid ( waaronder
politiekeurmerk), energetische aspecten, mobiliteitbouw. Hier gelden ook de
principes van duurzaamheid in brede zin.
2. Behandeling per bouwsegment
2.1 Woningbouw
2.1.1 Algemene
marktontwikkelingen
De vraag op de huizenmarkt wordt
beïnvloed door het aantal huishoudens in verhouding tot de woningvoorraad, koopkrachtontwikkelingen, economische
vooruitzichten, de huurprijzen, de hypotheekrente en diverse ontwikkelingen op
de hypotheekmarkt. De trend kent een
afvlakkende beweging van prijsstijgingen met ruimte voor kleine
prijsstijgingen.
Sociale huur- en koopwoningen
Geconstateerd kan worden dat de rol
van de woningcorporaties de afgelopen jaren veranderd is. Zij treden binnen de
onroerend goed markt feitelijk op als marktpartij, waarbij de
“klassieke”doelstelling van de corporaties als verhuurder in het sociale
segment zichtbaar moet blijven. In de grondprijzennota 2003 worden de
grondprijzen voor de sociale sector gerelateerd aan deze situatie.
Voor 2003
stellen wij voor de grondprijs voor een sociale huurwoning vast te
stellen op € 11.523,- zijnde de
prijsstelling van 2002 (excl. btw). Voor sociale huurappartementen zal per
geval een grondprijs vastgesteld worden.
Voor 2003
stellen wij voor de grondprijs voor een sociale koopwoning vast te
stellen op € 15.376,- zijnde de
prijsstelling van 2002 (excl. btw). Voor sociale koopappartementen zal per
geval een grondprijs vastgesteld worden.
Over deze bouwcategorieën wordt een separate discussie gevoerd. Een
afzonderlijke notitie hierover zal ter besluitvorming aan de raad worden aangeboden.
Woningen in de vrije sector
Als ondergrens voor de grondprijs
van een vrije sector woning gaan we uit van een percentage van 20% van de
stichtingskosten. De bovengrens van de grondprijs wordt bepaald door het
marktmechanisme.
Waar het om gaat is dat de gemeente een
redelijk deel krijgt van de “netto” opbrengstenstijging (dat wil zeggen de
“bruto” opbrengsten stijging als gevolg van de hogere marktprijzen minus de
eveneens gestegen kosten) die de ontwikkelaar ontvangt. Vorig jaar heeft de gemeente
de grondquote met 1% verhoogd. Dit jaar, gezien de waarschijnlijke afvlakking
van de stijging op de woningmarkt, en de stijging van de kosten en de vraag
naar meer kwaliteit, wordt voorgesteld de quote van 2002 te hanteren, wat
fixatie betekent voor 2003. Hierbij moet bedacht worden dat de grondquote een
percentage is van de uiteindelijke verkoopprijs. Hierdoor wordt een potentiële
prijsstijging toch vertaald in de grondwaarde via deze quote.
Indien de markt het toelaat, kunnen er
hogere grondprijzen worden gerealiseerd. Per locatie zal dit moeten worden
onderzocht.
Bij appartementen worden vaak
lagere grondprijzen gerealiseerd dan bij grondgebonden woningen. Dit komt
grotendeels door de gemeenschappelijke bouwkundige ruimtes omdat er in bepaalde
gevallen kostenverhogende stedenbouwkundige veranderingen nodig zijn om de
gewenste kwaliteit in het plan te realiseren, bijvoorbeeld dubbel grondgebruik
(parkeren).
De grondquotes in de onderstaande
segmenten dient als minimale percentages te worden beschouwd.
Verkoopprijzen v.o.n. (inclusief btw) van
nieuwbouw woningen en - appartementen:
Het verdient aanbeveling om te
werken met een relatief eenvoudige methode welke bandbreedtes aangeeft
waarbinnen een bepaalde grondquote geldig is. Onderstaand is dit uitgewerkt.
Tot € 158.825
Woningen
Er wordt uitgegaan van een
percentage van 29%.
Appartementen
Er wordt uitgegaan van een percentage van 24%.
€ 158.825 - € 226.890
Woningen
Er wordt uitgegaan van een
percentage van 33%.
Appartementen
Er wordt uitgegaan van een
percentage van 27%.
€ 226.890 - € 340.335
Woningen
Het percentage bedraagt 36%.
Appartementen
Dit percentage bedraagt 29%.
> € 340.335
Er wordt voorgesteld de grondquote
nader te kunnen vaststellen via “grondprijsbeleid op maat” (uiteraard altijd in
opwaartse richting), want met name in de echt dure woningbouw kan de grondquote
nog fors oplopen (tot wel 45% en hoger). Dit is mede afhankelijk van het
kaveloppervlak en de ligging.
In deze nota zijn de grondquotes
bezien op hun haalbaarheid. Er is een discussie gaande vanuit het convenant
Neprom, Ministerie VROM, VNG over de grondprijzen en in het bijzonder de
quotes. Dit om prijsopdrijving zoveel mogelijk tegen te gaan. Er kan vanuit de
onderstaand weergegeven quotes een verantwoorde koppeling worden gelegd tussen
grondwaarde en verkoopprijzen.
Samenvattend:
|
2002 |
2003 |
Sociale sector: Huur |
|
|
Grondgebonden woningen |
€ 11.523 |
€ 11.869 |
Appartementen |
per geval te bepalen |
X |
|
|
|
Koop |
|
|
Grondgebonden woningen |
€ 15.376 (ƒ 33.884) |
€ 15.837 |
Appartementen |
per geval te bepalen |
X |
|
|
|
Vrije sector Tot €
158.825 |
|
|
Grondgebonden woningen |
29% |
29% |
Appartementen |
24% |
24% |
|
|
|
€
158.825 - € 226.890 |
|
|
Grondgebonden woningen |
33% |
33% |
Appartementen |
27% |
27% |
|
|
|
€
226.890 - € 340.335 |
|
|
Grondgebonden woningen |
36% |
36% |
Appartementen |
29% |
29% |
|
|
|
> € 340.335 |
|
|
Grondgebonden woningen en
appartementen |
Grondquote nader vast te stellen
via “grondprijsbeleid op maat” |
|
De
vermelde prijzen zijn vrij op naam (inclusief btw) geldig voor huur, koop is
excl.btw.
3 Bedrijfsterreinen
De jaarlijkse vraag naar
bedrijfsterreinen in Delft tot 2010 wordt gemiddeld op circa 3,6 hectaren
geschat. Hierin wordt met name door de Harnaschpolder vanaf medio 2006
invulling gegeven. Een (gedeeltelijke) herstructurering van Schie-oevers biedt
eveneens nieuwe mogelijkheden op de langere termijn.
3.1 Grondprijzen
bedrijfsterreinen
Delftech
Park
Geen uitgiften meer aan de orde.
3.1.1. Nieuw te ontwikkelen
bedrijfsterreinen, inclusief Ypenburgse Poort
Voorstel 2003 : op basis van een prijsstijging van circa 3% stellen wij
voor de prijs vast te stellen op €
225,- ) excl. btw per m2 bvo dan wel
grondoppervlak.
Grondprijzen
(exclusief BTW) voor de belangrijkste bedrijfsterreinen (uitgaande van een kantooroppervlak
van maximaal 30%)
4. Kantoren
Inleiding
We hanteren de volgende definitie
voor een kantoorpand: ‘Een kantoorpand is
een gebouw dat grotendeels in gebruik is of te gebruiken is voor bureaugebonden
werkzaamheden en ondersteunende activiteiten en als er sprake is van overwegend
administratieve werkzaamheden. Het
gaat om een ruimtelijke zelfstandige eenheid met een minimum omvang van
500 m² verhuurbaar vloeroppervlak’.
Wat betreft arbeidsintensiteit
houden we de volgende vuistregels aan: <25 m² bvo per werknemer = kantoor,
tussen 25 en 50 = bedrijf of kantoor, afhankelijk van werkzaamheden en >50
is een bedrijf
Marktonderzoek
Op basis van marktonderzoeken en
Haaglandenstudies worden de afzetmogelijkheden voor nieuwbouw van kantoren in
Delft geraamd op gemiddeld 10.000 - 15.000 m² bruto vloeroppervlak (bvo) per
jaar tot het jaar 2010.
De marktverkenningen geven aan dat
Delft vooral moet bouwen voor de lokale en regionale markt. Kennisintensieve,
kleinschalige en middelgrote ondernemingen vormen het belangrijkste
marktsegment van de Delftse kantorenmarkt.
De harde plancapaciteit is
geconcentreerd op de locaties Station Centraal (ca. 40 a 50.000 m² bvo) en
Station Zuid (ca. 30.000 m² bvo). Daarnaast zijn er een aantal verspreide
locaties in en aan de rand van de binnenstad (ca. 30.000 m² bvo). Deze locaties
zijn goed bereikbaar met openbaar vervoer. Met deze uitbreidingen krijgt Delft
Kennisstad ruimte om te groeien. Een groei van 10.000 m² bvo nieuwe kantoren
per jaar correspondeert met een toename van 300 tot 400 arbeidsplaatsen.
4.1 Grondprijzen kantoren
In 2002 lag de grondprijs voor
gemiddelde locaties tussen de € 230 en € 363
per m² b.v.o. exclusief btw. Voor bijzondere locaties, zoals rondom
beide stations lag de te hanteren richtprijs eerder in de buurt van € 454 per
m² b.v.o. exclusief btw (dit uiteraard in directe relatie met het
huurprijsniveau wat in de residuele berekeningen aan de orde is). Gelet op de
marktomstandigheden is het gewenst dit op het niveau van 2002 te fixeren.
Wij stellen voor de grondprijzen van 2003 op een niveau van (minimaal)€
230 excl. btw per m2 bvo vast te
stellen conform 2002. Per lokatie zal
er gekeken moeten worden naar het huurprijsniveau en specifieke locatiegebonden
kosten.
5 Detailhandel,
horeca en overige bedrijvigheid
5.1 Grondprijzen
detailhandel en horeca
Horeca maakt veelal deel uit van
integrale winkelprojecten. Daarom vindt solitaire gronduitgifte ten behoeve van
de horeca nauwelijks plaats. Voor het vaststellen van de grondwaarde wordt
derhalve geen onderscheid gemaakt tussen detailhandel en horeca.
De traditionele indeling van
winkelgebieden naar functioneel hiërarchisch niveau (buurt-,
wijk-,stadsdeelniveau en overig) is de basis voor het bepalen van de
grondprijzen voor detailhandelsvestigingen.
Wij stellen voor om in 2003
de bovenstaande indeling naar functioneel hiërarchisch niveau met grondprijzen
overeenkomstig de in de hieronder weergegeven tabel als uitgangspunt te
hanteren.
Type |
|
|
|
2002 |
2003 |
Stadscentrum
|
** |
|
Wijkcentra |
363-908 |
375-935 |
Buurtcentra |
318-545 |
330-560 |
** = specifiek; per project te bepalen op basis van programma, volume en
onder
andere parkeeroplossingen.
6 Hotels
Typering van de hotelmarkt
Het aantal zakelijke
overnachtingen zal ook in de toekomst aanzienlijk meer zijn dan de toeristische
overnachtingen. De groei van de vraag aan nieuwe hotelcapaciteit zal
voornamelijk afhangen van de groei van de economische sector. Ontwikkelingen
als Technopolis, Harnaschpolder en
de nieuwe kantoren bij NS Station
Centraal en Zuid.
Wanneer de hotelplannen voor TUD
Noord en IKEA/Ypenburgse Poort doorgaan komen er bij de 1.200 bedden nog
ongeveer 200 tot 300 bedden bij.
Grondprijzen hotels
Bij de grondprijsbepaling speelt
de gemiddeld gerealiseerde kameropbrengst een grote rol. Deze is onder meer
afhankelijk van het segment en de naamsbekendheid van het hotel. De
grondprijzen worden uiteindelijk afzonderlijk per planinitiatief bepaald door
de hierboven genoemde variabelen in een rekenkundige formule toe te passen.
Aantal
sterren |
Grondprijs
per m2 bvo |
** |
Tot 400 |
*** |
Tot 400 |
**** |
Tot 570 |
***** |
Tot 680 |
Voor 2003 stellen wij voor bovenstaande grondprijzen
te hanteren.
7. Tuinuitgifte
Grondprijsbepaling
Het tuinuitgiftebeleid van de
gemeente is recentelijk aangepast. De prijs per vierkante meter is een
belangrijk instrument om te sturen. Vóór 2000 was het uitgangspunt dat de prijs
kostendekkend moest zijn. In de grondprijzennota van vorig jaar is reeds een
eerste stap gemaakt om de prijs bij te stellen in de richting van de
marktprijs, met name voor uitbreidingen met een oppervlakte van 50 m2 of meer.
Dit jaar wordt die lijn
voortgezet. Met nadruk wordt gesteld dat er hier wordt gesproken over prijzen als
er tuingrond wordt verkocht. Aan elke verkoop gaat een uitgebreid onderzoek
vooraf om te bezien of het überhaupt wenselijk is de grond uit te geven. Hier
gelden de onlangs vastgestelde (strengere) eisen van het groenstructuurbeleid.
Het vakteam Grond gaat pas over tot tuinuitgifte na afweging van de positieve
adviezen van alle betrokken vakafdelingen.
Voor 2003 stellen wij voor
de uitgifteprijs van tuinen volgens onderstaande tabel en aanvullende opmerkingen vast te stellen:
aantal m² |
prijs: |
meer dan 0, minder dan of gelijk
aan 5 |
€ 500 ongeacht
aantal m² |
meer dan 5, minder dan of gelijk
aan 20 |
€ 350 per m² |
meer dan 20, minder dan of
gelijk aan 50 |
Eerste 20 m² : € 350
extra m² : € 500 |
meer dan 50 |
Een taxatie geeft inzicht in de oude waarde afgezet tegen
de nieuwe waarde. Bij een overeenkomst worden de kosten van de taxatie door
de gemeente gedragen. Indien er geen overeenkomst tot stand komt, draagt de
aanvrager de kosten van de taxatie. |
excl btw
Enkele aanvullende opmerkingen
Ø Alle
prijzen exclusief belastingen en alle bijkomende kosten (notaris, kadaster en
dergelijke),
deze komen voor rekening van de koper.
Ø Indien er
aanpassingen in de openbare ruimte moeten worden gedaan, zullen de kosten
daarvan voor rekening van de koper komen.
Ø
Deze prijzen gelden voor de bestemming tuin, niet voor
parkeren, bouwen (voor zover geen bebouwing die valt onder tuinbestemming) of
andere bestemmingen.
Ø
In de prijstellingen is aansluiting gezocht bij de
marktconforme grondprijzen bij woningbouw.
Verhuur van tuinen
In verband met het herhaaldelijk
voorkomen van verhuur van tuintjes dient in financieel-economische zin een
relatie te worden gelegd tussen de huurprijzen en de grondwaarden voor tuinen
zoals hierboven genoemd.
Voorgesteld wordt om voor
2003 de nieuwe huurprijzen te relateren aan de gestaffelde grondprijzen zoals
in bovenstaande tabel vermeld, waarbij voor 2003 een rendement wordt gehanteerd
conform de omslagrente.
8. Overige
functies
Ontwikkelingen en grondprijsbeleid
In elke stad is vraag naar grond
voor een grote diversiteit aan functies. Naast de hoofdfuncties van het
grondprijsbeleid die in de vorige hoofdstukken aan de orde kwamen, gaat het
hierbij om onder meer de onderstaande typen voorzieningen:
Sociaal maatschappelijke voorzieningen:
Ø overheidsvoorzieningen
(zoals brandweerkazerne, politiebureau)
Ø onderwijsvoorzieningen
(zoals basisschool, middelbare school)
Ø medische
voorzieningen (zoals ziekenhuis, sanatorium)
Ø woonzorgcentra
Ø sociaal-culturele
voorzieningen (zoals welzijnsvoorzieningen, religieuze voorzieningen, niet
commerciële culturele voorzieningen)
Ø sporthallen
Voor sociaal maatschappelijke
bestemmingen (non-profitinstellingen) wordt gebruik gemaakt van de
kostprijsmethode welke situatie afhankelijk is. De grondexploitatie dient
sluitend te zijn, m.a.w. de kosten dienen gelijk te zijn aan de opbrengsten.
Deze wordt uitgedrukt in een uitgifteprijs per eenheid waardoor er een
kostendekkende grondexploitatie ontstaat.
De kosten die mogen worden
berekend zijn: verwervingskosten, sloopkosten, milieuvoorzieningen, planstructurele
voorzieningen, bouwrijp maken, planvoorbereiding, planontwikkeling en een
bijdrage aan fondsen.
Voorgesteld wordt de uitgifteprijs voor deze bestemmingen te verhogen
met 3% Daarmee komt de grondprijs voor 2003 uit op € 125,- per
m² b.v.o. exclusief btw.
Recreatieve voorzieningen
Ø kinderboerderij
Ø sportieve
recreatieve voorzieningen
Ø speeltuin
Voor sportvelden en aanverwante
voorzieningen (zoals kantine/kleed- en wasaccommodatie) wordt per 2002 een
grondwaarde van € 25 per m2 gerekend.
Met name de gebouwde voorzieningen kennen veelal ook een gedeeltelijk
commercieel gebruik. Bij het bepalen van de grondprijs wordt hiermee rekening
gehouden. Eenzelfde beleidslijn geldt voor de sporthallen. Per geval moet
worden bekeken, of van een (gedeeltelijk) commercieel gebruik sprake zal zijn.
Hierbij kan de horeca als uitgangspunt worden genomen.
Voor
onbebouwd terrein (inclusief was- en kleedaccommodatie) wordt voorgesteld voor
2003 de prijs met 3 % te verhogen naar € 26 (afgerond) per m2 terrein, exclusief btw. Bij
(mede)gebruik voor commerciële activiteiten zal per geval de grondwaarde worden
bepaald.
Nutsvoorzieningen
Ø Trafo’s
Ø Zend- en
ontvangstinstallaties
Bouwen in een compacte stad
betekent o.a. op een kwalitatieve manier omgaan met de nog schaars aanwezige
ruimte.
Bij nieuwe ontwikkelingen
dient zoveel mogelijk een noodzakelijke trafo-voorziening inpandig in het
bouwplan te worden opgenomen. Dit mag geen negatieve gevolgen hebben voor de
grondwaarde.
Wij stellen voor dat
verzoeken voor verkoop van grond t.b.v. zend- en ontvangstinstallaties, gelet
op de marktontwikkelingen op dit gebied, niet worden gehonoreerd. Voorgesteld
wordt om in voorkomende gevallen uitsluitend een tijdelijke huurovereenkomst
aan te gaan.
Wij stellen voor dat bij voorzieningen met een commerciële
grondslag grondprijzen worden
gehanteerd op basis van de commerciële waarde van de betreffende voorzieningen,
waarbij als referentie de normen voor kantoren, bedrijfsterreinen en
detailhandel genomen worden.
9 Parkeren
Woningen
Het bouwen van
parkeervoorzieningen bij woningen heeft door de toegenomen kwaliteit een
positieve uitwerking op de verkoopwaarde. Dit betekent dat het onderdeel
parkeren op zich zelf geen grondopbrengst hoeft te genereren maar altijd
functiegebonden is. Een kritische toetsing van de aangedragen parkeeroplossing
per bouwproject en de daaraan verbonden kosten is dan ook geboden, waarbij
effectief met het totale grondwaardepakket kan worden gestuurd teneinde een
ruimte-efficiënte oplossing te krijgen.
Bedrijfsterreinen
Voor parkeerplaatsen bij
bedrijfsruimten op eigen terrein, wordt geen onderscheid gemaakt tussen bebouwd
en onbebouwd terrein. Aan parkeerplaatsen wordt eenzelfde grondwaarde toegekend
als het gebouw dat erop wordt gesticht.
Parkeren in binnenstedelijke
gebieden vraagt, onder andere vanwege beperkte grondgebruiksmogelijkheden, vaak
om oplossingen die de stichtingskosten aanzienlijk kunnen verhogen. (Half)
verdiept of op het dak leidt tot hogere bouwkosten. Overigens wordt er op
gewezen dat het meestal bedrijfsbebouwingen betreft met daarop gestapeld
woningen.
Kantoren
De grondprijs per parkeerplaats
wordt bepaald door de hoogte van de huurprijs en de stichtingskosten van de
voorziening. Huren en stichtingskosten verschillen per locatie. Onder meer door
de toenemende krapte op de arbeidsmarkt wordt een goede bereikbaarheid van
kantoorlocaties van steeds groter belang. Eén van de elementen hiervan is de
bereikbaarheid per auto. Mede door het restrictieve parkeerbeleid van het rijk
neemt de marktwaarde van parkeerplaatsen jaarlijks toe.
Detailhandel en horeca
Voor het parkeren ten behoeve van
detailhandel en horeca wordt in de regel gebruik gemaakt van openbare
parkeervoorzieningen. Incidenteel wordt parkeeraccommodatie gerealiseerd voor
specifieke projecten met deze bestemming.
De grondprijs wordt dan per
situatie bepaald. Indien sprake is van parkeeroplossingen welke een onrendabele
top kennen en waarmee intensief ruimtegebruik wordt bereikt, is een vereveningsbijdrage
bespreekbaar. Immers, deze bijdrage wordt (ten dele) gecompenseerd door een
hogere grondopbrengst.
Hotels
De parkeerfunctie maakt veelal een
geïntegreerd onderdeel uit van de bedrijfsvoering. De grondprijs is begrepen in
de uitgifteprijs van de grond. Indien sprake is van parkeeroplossingen welke
een onrendabele top kennen en waarmee intensief ruimtegebruik wordt bereikt, is
een vereveningsbijdrage bespreekbaar. Immers, deze bijdrage wordt (ten dele)
gecompenseerd door een hogere grondopbrengst.
Wij stellen voor dat, met
betrekking tot parkeren, uitgifte van grond in principe dient te geschieden op
basis van minimale uitgifteprijzen. Deze zijn meestal bepaald op basis van de
residuele waardebenadering en gekoppeld aan het specifieke gebruik dat bij de
indiening van een bouwplan normaliter wordt getoetst: bij woningen aan de
Algemene planinformatie woningbouw; bij de overige invullingen aan de C.R.O.W.
normen.
BIJLAGE
Bijlage 1: prijsbepalingsmethodieken
Deze bijlage geeft inzicht in de meest gehanteerde methoden van
opbrengstbepaling.
Methoden van
opbrengstbepaling:
Er bestaan een drietal
methoden om te komen tot de bepaling van de grondwaarde: de
kostprijsmethode, de marktwaardemethode
en de comparatieve methode.
1) Kostprijsmethode
Sinds jaar en dag geldt als
uitgangspunt dat een grondexploitatie sluitend moet zijn, dat wil zeggen dat de
totale kosten gedekt moeten worden uit de totale opbrengsten. Dit lukt niet
altijd, bijvoorbeeld door marktomstandigheden, dan is er sprake van een saldo-tekort.
Hiervoor moeten dekkingsmiddelen worden aangewezen. In de praktijk worden op de
totale kosten eerst de opbrengsten van de niet-woningbouwbestemmingen in
mindering gebracht.
Onbebouwde terreinen worden
hierbij gewaardeerd tegen de werkelijk hiervoor gemaakte verwervingskosten,
andere terreinen en bestemmingen zouden minstens
de gemiddelde kostprijs per m2 moeten kunnen opbrengen. Het
toerekenen van de resterende kosten aan de woningbouw leidt tot een gemiddelde
grondprijs per woning.
Deze rekeningsmethodiek
vindt zijn grondslag in het ‘Bruine en Blauwe’ boekje. Deze boekjes zijn
uitgegeven in 1968/1970 door het toenmalige Ministerie van Volkshuisvesting en
Ruimtelijke Ordening en bevatten richtlijnen voor het opstellen van plan- en
kostengegevens en het daaruit bepalen van grondprijzen. Dit was de eerste keer
dat de term grondkosten uniform werd beschreven en de basis vormde voor
gelijkvormige beoordeling door het Ministerie. Bij de kostprijsmethode in het
bruine boekje wordt gebruik gemaakt van de enkelvoudige rentemethode. De
kostprijsmethode heeft in de huidige vastgoedwereld de betekenis van minimale
uitgifteprijs gekregen.
2) Marktwaarde-methode
Bij de kostprijsmethode
wordt met name gekeken naar de daadwerkelijke productiekosten van de bouwrijpe
grond, door de directe (aanleg openbare voorzieningen zoals verharding. groen
en water) en de indirecte kosten (voorbereiding en toezicht , fondsbijdrages
etc) te ‘vertalen” naar de uit te geven m2 bouwrijpe grond.
Bij de marktwaarde-methode wordt
uitsluitend gekeken naar de waarde van de grond als afgeleide van de op de
grond te realiseren functie. De hoogte van grondwaarde hangt daarbij af van de
economische “kracht” van de te realiseren functie. Bijvoorbeeld kantoren
vertegenwoordigen een hogere grondwaarde dan goedkope woningbouw. In dit
systeem worden dus de ‘zwaarste” lasten gedragen door de sterkste economische
functies. Is bij de kostprijsmethode het resultaat van de
grondexploitatieberekening altijd 0 (in principe sluitende grondexploitatie),
bij de marktwaarde-methode is er altijd sprake van een exploitatieresultaat. De
kosten zijn onafhankelijk van de opbrengsten bepaald, waardoor er een resultaat
ontstaat. Dit kan uiteraard zowel voor – als nadelig zijn. Functionele grondprijspolitiek is dat voor
verschillende bestemmingen verschillende prijzen worden berekend (=dus
marktwaarde). Het berekenen van verschillende prijzen voor verschillende
bestemmingen past binnen het marktprijssysteem omdat binnen de totale grondmarkt
verschillende deelmarkten, voor kantoren, industrieën, woningen etc. kunnen
worden onderscheiden, waarop met de prijsdifferentiatie wordt ingespeeld. Door
politiek beleid wordt niet alle grond uitgegeven tegen marktprijzen. Het
verschil tussen de marktprijs (de prijs die de meest biedende vrager redelijkerwijs
zou willen betalen) en de uitgifteprijs ten gunste van een minder
draagkrachtige gebruiker kan worden beschouwd als een vorm van subsidie.
Overigens mag de gevoerde functionele grondprijspolitiek niet leiden tot afwijking
van het marktprijsprincipe.
Functionele
grondprijspolitiek is dus een instrument voor het stimuleren dan wel afremmen
van bepaalde activiteiten op gemeentelijk grondgebied. Ongewenste activiteiten
kunnen het beste via bestemmingsplannen geweerd worden of door eenvoudig geen
grond uit te geven. Weliswaar vormt de grondprijs niet zelden slechts een
fractie van de totale investering van een bedrijf of instelling. De
locatiebeslissing wordt echter in de meeste gevallen onafhankelijk van de
productie-investeringsbeslissing genomen.
De Residuele
grondwaarde-methode is een berekeningsmethode welke onderdeel uitmaakt van
de marktwaarde-methodiek.
De methode met de
inbreng aan de opbrengstenzijde tegen zogenaamde marktconforme prijzen wordt
de marktwaarde-methode genoemd. Per te realiseren functie wordt een grondprijs
gesteld die in de markt afzetbaar is. Dit totale opbrengstvolume wordt
geconfronteerd met de investeringen en er ontstaat zodoende in feite altijd een
saldo. Het voordeel van de marktwaarde-methode is dat er "haalbare"
grondprijzen worden gehanteerd. Bij een voordelig saldo is het betreffende plan
financieel-economisch zeer waarschijnlijk haalbaar.
Bij de kostprijs-methode is de waarde per eenheid de prijs
die minimaal moet worden gehaald om de berekening sluitend te houden. Deze
kostprijs zegt op zich nog niets of dit ook een prijs oplevert die in de
praktijk hanteerbaar is.
Binnen de marktwaarde-methode is het zo maar hanteren
van "standaardprijzen" die vaak sinds lange tijd al worden gebruikt
niet verstandig. Om bij een gewenste ontwikkeling de grondprijs voor die
specifieke zaak te kunnen bepalen is de zogenaamde residuele methode een
middel (meer maatwerkgericht). In principe is de overblijvende
investeringsruimte de grondkostencomponent.
De residuele grondwaarde is de commerciële waarde (CW) van
het te ontwikkelen onroerend goed min de investeringen (INV) die nodig zijn
voor de realisatie van het opstal. De investeringen zijn dus exclusief de
grondkosten. De commerciële waarde wordt bepaald door de verhouding tussen de
beginopbrengst en het bruto aanvangsrendement.
In formulevorm:
CW = RGWmax + INV
RGWmax = CW - INV
CW = (Oa / r ba)
RGWmax = ( Oa
/ rba) - INV
Hierin is:
RGW = residuele
grondwaarde ook wel grondopbrengst genoemd (vanuit de gemeente of grondbedrijf
geredeneerd) of grondkosten (vanuit de koper geredeneerd).
CW = commerciële
waarde van de onroerende zaak, dit is de totale waarde van de onroerende zaak
(grond plus alles wat er op gebouwd wordt).
Oa = opbrengst
van de nieuwe onroerende zaak in het eerste jaar van ingebruikname. de
opbrengst wordt bij deze benadering gedefinieerd als de te verwachten
huuropbrengst in het eerste jaar. de opbrengst dient beschouwd te worden
exclusief eventuele leegstandsrisico's.
rba = gewenst
bruto aanvangsrendement (vandaar ook de huurbeschouwing in het eerste jaar).
Het woord aanvang is hierin maatgevend. Het leegstandsrisico vertaalt naar het
algemene risico dient in het gewenste rendement tot uitdrukking te komen.
INV = alle
investeringen die nodig zijn om de nieuwe economische eenheid (opstal) te
realiseren en in gebruik te nemen, exclusief de grondkosten.
In het onderstaande schema is dit inzichtelijk gemaakt.
A) Commerciële waarde nieuw onroerend
goed
(huuropbrengst
eerste jaar/ aanvangsrendement)
af:
B) Investeringen t.b.v.
- bouwkosten inclusief prijsstijgingen
tijdens de bouw
- bijkomende kosten, bijv. honoraria
- rente verliezen tijdens de bouw
- aanloopkosten t.b.v. exploitatie van
het onroerend goed
- winst voor de ontwikkelaar
=
A) - B) Residuele grondwaarde = marktprijs
bouwrijpe grond
(waarde
bouwrijpe grond)
Deze residuele grondwaarde kan weer worden geconfronteerd
met de werkelijke grondproduktiekosten op kostprijsbasis. Hierdoor kan worden
bezien of e.e.a. een haalbare ontwikkeling is.
Voordeel van het hanteren van deze methode is dat er gewerkt
wordt met op zich objectieve maatstaven, waardoor inzichtelijk is gemaakt hoe
men tot een bepaalde prijs is gekomen.
Discussies kunnen dan gevoerd worden op in feite meetbare
begrippen wat veelal verhelderend werkt.
Voorbeeld:
Gegevens:
Bouwvolume = 3000 m2 bvo (bruto vloeroppervlak)
Gewenst aanvangsrendement inclusief risico-opslag = 9 %
(veel risico i.v.m. marktgegevens, maar toch interessant genoeg
om tot ontwikkeling over te gaan)
Huuropbrengst = € 225/m2 /jaar
Uitwerking (volgens formule)
CW = 225 * 3000 m2 = € 675.000/ 0.09 (9%) = € 7.500.000
INV = stel bouwprijs per m2 = € 2000
3000 *
€ 2000 = € 6.000.000
stel bijkomende investeringen
zoals
aanloopkosten op 10 % van = €
600.000
bouwkosten
Totale
INV = € 6.600.000
RGWmax = CW - INV, invullen geeft:
= €
7.500.000 - € 6.600.000 = € 900.000 (excl, BTW)
Deze € 900.000 is dus de residueel bepaalde maximale grondprijs
voor deze ontwikkeling. Per m2 is dit dan
€ 900.000/3.000 m2
= € 300/ m2 bvo.
In de woningbouw
wordt deze residuele methode tot
uitdrukking gebracht in een zogenaamde grondkostenquote. In Delft wordt deze
methode ook toegepast.
Voorbeeld
Gegevens:
Kaveloppervlak: 130 m2
Inhoud woning: 400m3
Bouwkosten: € 145.000
Verkoopprijs von : € 205.000
Uitwerking
Grondwaarde is € 205.000 -/- € 145.000 = € 60.000.
De grondquote bedraagt dan 29% (€ 60.000 / € 205.000)
3) De comparatieve methode
Deze methode wordt ook wel
de vergelijkende of de referentiewaarde methode genoemd. De grondprijs wordt
bepaald door te vergelijken met buurgemeenten c.q. relevante particuliere
projecten. Deze methode is additioneel en dient als borging voor een regionaal
verantwoorde grondwaarde.