Onderwerp
Parkeren
en stallen
Alvorens
een plan voor nieuw- of verbouw kan worden uitgevoerd, is een bouwvergunning
nodig. Bij het beoordelen van een bouwplan wordt gekeken of het vereiste aantal
parkeerplaatsen wordt verzorgd. Dit vereiste aantal parkeerplaatsen wordt
bepaald met de parkeernorm (minimaal aantal te realiseren parkeerplaatsen per
eenheid). De parkeernormen die op dit moment in Delft worden gebruikt bij
nieuwbouwprojecten voldoen niet meer aan de actuele situatie wat betreft
autobezit. Het autobezit is de laatste jaren sterk toegenomen en de verwachting
is dat het autobezit blijft toenemen. De Rijksoverheid ontwikkelt beleid om het
autogebruik te verminderen, het autobezit wordt echter
aantrekkelijker gemaakt door diverse belastingmaatregelen.
Een
hoge parkeerdruk leidt tot langer zoeken, grote loopafstanden en illegaal
parkeren, met gevolgen voor de leefbaarheid (hinderen voetgangers, beperken
speelruimte), verkeersveiligheid (belemmeren uitzicht) en bereikbaarheid (o.a.
hulpdiensten). Het is daarom van belang om in ieder geval bij nieuwbouw te
zorgen voor voldoende parkeerruimte. Daarnaast moet er ook weer niet zo veel
parkeerruimte aanwezig zijn dat auto’s aangetrokken worden.
Voor het vaststellen van de benodigde parkeernorm is
gebruik gemaakt van cijfers van het CBS en de richtlijnen van het CROW. CROW staat oorspronkelijk voor:
Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de
Verkeerstechniek. Het CROW heeft in
juni 2003 nieuwe richtlijnen voor parkeernormen uitgebracht. De richtlijnen van
het CROW zijn landelijk (ook juridisch) geaccepteerd als acceptabel en
betrouwbaar. Het voorstel is om voor bedrijven en voorzieningen de
parkeernormen van het CROW aan te houden (zie hoofdstuk 7). Voor woningen is
het voorstel iets aangepaste parkeernormen vast te stellen. Het zelf
vaststellen van parkeernomen voor woningen geeft ons de gelegenheid een
differentiatie in type woning aan te brengen zoals dat voor Delft gewenst is en
ook de parkeernormen aan te passen aan de Delftse situatie.
Voor de parkeernormen
voor woningbouw is onder andere onderscheid gemaakt naar sociale woningbouw en
vrije sector woningen. Met behulp van
gegevens van het CBS kan het gemiddeld autobezit van huishoudens met een
inkomen onder modaal en een inkomen boven modaal worden berekend. Dit wordt
hier aangenomen als indicatie voor een norm voor sociale woningbouw en vrije
sector woningen.
Onderscheid
naar ligging van de woning is eveneens gewenst. In centrum-stedelijk gebied met
hoge bebouwingsdichtheden kan de beschikbaarheid van schaarse ruimte beperkend
zijn voor de redelijkerwijs te realiseren parkeernorm. Met name omdat in die
gebieden vrijwel altijd gebouwde parkeervoorzieningen noodzakelijk zullen zijn.
De kosten daarvan zijn zeer hoog en ruimtelijke inpasbaarheid soms zeer
moeilijk . Een (te) hoge parkeernorm kan derhalve realisatie of herontwikkeling
van woningen financieel of technisch onmogelijk maken. Dit is niet gewenst.
Daarnaast kan gesteld worden dat in het stedelijk centrumgebied en direct
aangrenzende gebieden veel voorzieningen dichter bij huis zijn gelegen, op
loop- en fietsafstand, en de aanwezigheid van hoogwaardig en frequent openbaar
vervoer vaker goede vervoersalternatieven biedt voor de auto. De behoefte aan
het bezit van meerdere auto’s per huishouden ligt in die gebieden dan ook
gemiddeld lager. In Nederland is het maken van een onderscheid naar typologie
van (woon)gebieden vrij algemeen gebruikelijk.
Het
autobezit zal de komende jaren blijven stijgen. Het parkeernormenbeleid moet
echter ook op de langere termijn kunnen gelden. Niet alleen omdat het niet
wenselijk is om het beleid elke 2 jaar te vernieuwen, maar ook omdat woningen
die nu gebouwd worden langere tijd blijven staan. Voorgesteld wordt daarom om
de normen niet vast te stellen op het huidig autobezit, maar een marge aan te
houden voor de groei.
Onderscheid
is gemaakt tussen norm binnenstad, norm schil en norm overig. Hierbij wordt een
indeling gehanteerd die correspondeert met die in de beleidsnota’s van
ruimtelijke ordening (zie bijlage 1).
Woningtype |
norm binnenstad |
norm schil |
norm overig |
Vrije
sector woning |
1,3
|
1,5
|
1,7
|
Sociale
woningbouw, 3 of meer kamers |
1,1
|
1,2
|
1,4
|
Sociale
woningbouw 1 of 2 kamers |
0,4
|
0,6 |
0,8 |
Studenten-
of HAT-eenheden |
0,25 |
0,3 |
0,3 |
Serviceflat/
aanleunwoning |
0,3 |
0,4 |
0,6 |
Ter
vergelijking: In Tanthof is een parkeernorm van 1,3 aangehouden en in Ypenburg
van 1,5. In Olofsbuurt en Westerkwartier geldt nu een norm van 1,1.
“huurwoningen
in beheer bij woningcorporaties waarvoor huursubsidie kan worden verkregen (de
huurprijs is niet hoger dan € 585,24 (prijspeil 2003-2004)) of koopwoningen met
een maximale koopsom van € 96.849”.
Studentenwoningen
zijn:
“onzelfstandige
wooneenheden met kamerbewoning waarbij gemeenschappelijke voorzieningen gedeeld
worden of zelfstandige wooneenheden, waar met de huurder een speciaal
huurcontract gesloten is waarin vermeld staat dat de student 6 maanden na
afstuderen moet verhuizen “.
Het
CROW heeft zeer recent (juni 2003) een publicatie uitgegeven voor nieuwe
richtlijnen voor parkeernormering. Aanleiding van deze nieuwe richtlijnen was
de veroudering van de normen uit het ASVV van 1992. ASVV staat voor ‘aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen
de bebouwde kom’. Het ASVV is een landelijk gebruikt boekwerk dat regels en
richtlijnen bevat voor alle verkeersvoorziening uiteenlopende van bebording tot
parkeerplaatsen.
Volgens
de richtlijnen van het CBS en van het CROW valt Delft onder de noemer “zeer
sterk stedelijk”. Hoe minder stedelijk hoe hoger de parkeernorm moet zijn
volgens het CROW. Het CROW stelt in haar publicatie de volgende parkeernormen
voor zeer sterk stedelijk gebied voor:
Woningtype |
norm binnenstad |
norm schil |
norm buitengebied |
Woning
duur |
1,3
– 1,5 |
1,5
– 1,7 |
1,7
– 2,0 |
Woning
midden |
1,2
–1,4 |
1,4
–1,6 |
1,6
– 1,8 |
Woning
goedkoop |
1,1
– 1,2 |
1,2
– 1,4 |
1,3
– 1,5 |
Kamerverhuur |
0,2
– 0,6 |
0,2
– 0,6 |
0,2
– 0,6 |
Serviceflat/
aanleunwoning |
0,3
– 0,6 |
0,3
– 0,6 |
0,3
– 0,6 |
Samengevat
is er voldoende cijfermatige onderbouwing om te veronderstellen dat de normen
uit tabel 1 (die binnen de CROW richtlijnen vallen) voor Delft voldoende hoog
zijn, maar ook niet te hoog.
Privéparkeerplaatsen
bij de woning worden in vergelijking met openbare parkeerplaatsen slechter
benut. Privéparkeerplaatsen zijn over het algemeen niet uitwisselbaar met
andere gebruikers. Garages krijgen soms een andere functie dan het stallen van
de auto, bijvoorbeeld berging, woon- of hobbyruimte. Daarom worden
privé-parkeervoorzieningen op eigen terrein niet als volle parkeerplaats
meegerekend bij de parkeernormering. Geclusterde (collectieve gebouwde)
parkeervoorzieningen onder bijvoorbeeld een appartementengebouw worden wel één
op één meegeteld in de parkeernorm. In principe maakt het niet uit of de
parkeerplaatsen voor nieuwbouw gerealiseerd worden op straat of in een gebouwde
voorziening, met dien verstande dat ze alleen als parkeergelegenheid kunnen
worden gebruikt en niet een ander doel (bergruimte of i.d.) kunnen dienen.
Het
onderzoekscentrum CROW geeft in de publicatie van juni 2003 (zie tabel 2) de
volgende aanbevelingen voor het meetellen van parkeerplaatsen op eigen terrein:
Type parkeerplaats |
Rekenfactor in
parkeernorm |
Tuinparkeerplaats |
0,5 |
Oprit
min 5,0 m zonder garage |
0,8 |
Garage
met oprit van minimaal 5,0 m |
1,0 |
Garage
zonder oprit |
0,5 |
Garage
met dubbele oprit (min 4,5 breed en 5,0 m lang |
1,8 |
Om de kans dat privéparkeerplaatsen ook als
privéparkeerplaats worden gebruikt te vergroten kan de bestemming parkeerplaats
in bestemmingsplannen worden vastgelegd. Onderzocht moet nog worden op welke
wijze dat kan en of het praktisch en juridisch gezien haalbaar is. Op die
manier is het voor bewoners aanzienlijk lastiger om een andere bestemming aan
een oprit of parkeerplaats te geven. Hierbij moet wel rekening worden gehouden
met het feit dat handhaving, met name op het gebruik, moeilijk en arbeidsintensief
is.
Er
zijn twee mogelijkheden:
De ontwikkelaar/ bouwer is meestal vrij om te kiezen voor één van deze twee
mogelijkheden. Een uitzondering geldt voor seniorenwoningen en aanleunwoningen.
Hier is optie 1 verplicht met als bijkomend criterium dat de
drempelhoogte maximaal 20 mm mag zijn. Dit om de berging scootmobiel- en
rolstoelvriendelijk te houden.
Voorgesteld
wordt
a)
om de volgende parkeernormen vast te stellen voor het verplicht realiseren van
het aantal parkeerplaatsen per nieuw te bouwen woning door de ontwikkelaar van
het woningbouwproject.
Woningtype |
norm binnenstad |
norm schil |
norm overig |
Vrije
sector woning |
1,3 |
1,5 |
1,7 |
Sociale
woningbouw, 3 of meer kamers |
1,1 |
1,2 |
1,4 |
Sociale
woningbouw 1 of 2 kamers |
0,4 |
0,6 |
0,8 |
Studenten/
jongerenhuisvesting |
0,25 |
0,3 |
0,3 |
Serviceflat/
aanleunwoning |
0,3 |
0,4 |
0,6 |
·
parkeerplaatsen moeten binnen redelijke loopafstand van de woningen
(maximaal 100 m) gerealiseerd worden.
·
er wordt geen aparte norm gebruikt voor gestapelde woningbouw
·
voor gebieden binnen 500 m loopafstand van hoogwaardig openbaar vervoer
(= tram- of treinhalte) mag de norm 10% worden verlaagd
·
vaststelling van de norm,binnen een range, is afhankelijk van technische
uitvoerbaarheid en ruimtelijke wenselijkheid
·
privéparkeerplaatsen worden conform CROW 2003 gedeeltelijk meegerekend
in de parkeernorm (zie onderstaande tabel)
Type
parkeerplaats |
Rekenfactor in parkeernorm |
Geclusterd
(gebouwde) parkeervoorziening |
1,0 |
Tuinparkeerplaats |
0,5 |
Oprit min
5,0 m zonder garage |
0,8 |
Garage met
oprit van minimaal 5,0 m |
1,0 |
Garage
zonder oprit |
0,5 |
Garage met
dubbele oprit (min 4,5diep en 5,0 m lang |
1,8 |
c)
om de nieuwe norm over te nemen in nog op te stellen ruimtelijke
plannen.
d)
om in ontwikkelingsgerichte bestemmingsplannen privé-parkeerplaatsen
vast te laten leggen; bij conserverende bestemmingsplannen zal dit per geval –
afhankelijk van nut, noodzaak en uitvoerbaarheid – worden bezien.
e)
om voor fietsen en scootmobiels ook een stallingsnorm op te nemen bij
nieuwbouw van woningen. Deze norm is als volgt:
1.
per woning is tenminste één, vanaf de straat toegankelijke, afsluitbare
bergruimte aanwezig, waarvan de vloeroppervlakte ten minste 3,5 m² is en
waarvan de breedte ten minste 1,5 m is. De hoogte boven het vloeroppervlakte
moet ten minste 2,1 m zijn. De drempelhoogte is maximaal 20 mm.
Voor woningen anders dan seniorenwoningen en
aanleunwoningen is de eis van drempelhoogte niet verplicht en mag in plaats van
een individuele berging ook een gemeenschappelijke berging worden gerealiseerd.
Een alternatief voor optie 1 is dan::
2.
per woning is tenminste een stallingsmogelijkheid voor 2 fietsen
aanwezig in een gemeenschappelijk overdekte stallingsvoorziening maximaal 50
meter van de woning, die in ieder geval vanaf de straat bereikbaar is.
f)
om voor bedrijven en instellingen de normen te gebruiken zoals opgenomen
in de CROW-richtlijnen van 2003 voor het realiseren van parkeergelegenheid bij
nieuwbouw of verbouw door de ontwikkelaar of het bedrijf zelf op eigen terrein
of in overleg met de gemeente in de openbare ruimte; indien deze normen
afwijken van bestaand beleid in een bepaald, specifiek (deel-)gebied, prevaleert
dit bestaande beleid.
Soort instelling |
norm per 100 m2 bvo[1]
binnenstad |
norm per 100 m2 bvo schil |
norm per 100 m2 bvo buitengebied |
Stadsdeelcentra |
- |
2,8 – 3,8 |
3,0 – 4,0 |
Wijk
en buurtcentra |
2,5 – 4,0 |
2,5 – 4,0 |
2,5 – 4,0 |
Grootschalige
detailhandel |
|
4,5 – 6,5 |
5,5 – 7,5 |
Weekmarkt |
2,5 – 4,0 |
2,5 – 4,0 |
2,5 –4,0 |
Commerciële
dienstverlening/ kantoren |
1,5 – 2,0 |
2,0 –2,5 |
2,5 – 3,0 |
Arbeidsextensieve
bedrijven |
0,2 – 0,3 |
0,3 –0,4 |
0,6- 0,7 |
Arbeidsintensieve
bedrijven |
0,7 – 1,2 |
1,2 – 1,5 |
2,0 – 2,5 |
Bezoekersintensieve
bedrijven |
0,4 – 0,6 |
0,6 – 0,8 |
1,0 – 1,2 |
Bedrijfsverzamelgebouw |
0,8 – 1,7 |
0,8 – 1,7 |
0,8 – 1,7 |
Café/
bar discotheek |
4,0 – 6,0 |
4,0 – 6,0 |
5,0 – 7,0 |
Restaurant |
8,0 – 10, 0 |
8,0 – 10,0 |
12,0 – 14,0 |
Museum/
bibliotheek |
0,3 – 0,5 |
0,5 – 0,7 |
0,9 – 1,0 |
Bioscoop/
theater/ schouwburg per zitplaats |
0,1 – 0,2 |
0,1- 0,2 |
0,2 – 0,3 |
Sporthal |
1,5 – 2,0 |
1,7 – 2,2 |
2,0 – 2,5 |
Sportveld
per ha netto terrein |
13,0 - 17,0 |
13,0 - 17,0 |
13,0 - 17,0 |
Dansstudio/
sportschool |
2,0 – 3,0 |
2,0 – 3,0 |
2,0 – 3,0 |
Squashbanen
per baan |
1,0 – 1,5 |
1,0 – 1,5 |
1,0 – 1,5 |
Tennisbanen
per baan |
2,0 – 3,0 |
2,0 – 3,0 |
2,0 – 3,0 |
Golfbaan
per hole |
|
|
6,0 – 8,0 |
Bowlingbaan/biljartzaal
per baan |
1,5 – 2,5 |
1,5 – 2,5 |
1,5 – 2,5 |
Stadion
per zitplaats |
0.04 – 0,2 |
0,04- 0,2 |
0,04 – 0,2 |
Evenementenhal/
congresgeb. |
3,0 – 4,0 |
4,0 – 6,0 |
5,0 – 7,0 |
Zwembad |
7,0 – 9,0 |
8,0 – 10,0 |
9,0 – 11,0 |
Themapark/
pretpark per ha netto terrein |
4,0 – 12,0 |
4,0 – 12,0 |
4,0 – 12,0 |
Overdekte
speeltuin |
3,0 – 12,0 |
3,0 – 12,0 |
3,0 – 12,0 |
Manege
per box |
|
|
0,3 – 0,5 |
Cultureel
centrum/ wijkgebouw |
1,0 – 3,0 |
1,0 – 3,0 |
1,0 – 3,0 |
Ziekenhuis
per bed |
1,5- 1,7 |
1,5 – 1,7 |
1,5 – 1,7 |
Verpleeg/
verzorgingstehuis per wooneenheid |
0,5 – 0, 7 |
0,5 – 0,7 |
0,5 – 0,7 |
Arts/
therapeut/ kruisgebouw per behandelkamer |
1,5 – 2,0 |
1,5- 2,0 |
1,5 – 2,0 |
WO/
HBO –dagonderwijs per collegezaal (= 150 zitplaats) |
20,0 |
20,0 |
20,0 |
WP/
HBO/ MBO- dag per leslokaal is ongeveer 30 zitpl |
5,0 – 7,0 |
5,0 – 7,0 |
5,0 – 7,0 |
Middelbare
school per leslokaal is ongeveer 30 zitpl |
0,5- 1,0 |
0,5 –1,0 |
0,5 – 1,0 |
Avondonderwijs
per student |
0,5 - 1,0 |
0,5- 1,0 |
0,5 – 1,0 |
Basisonderwijs
per leslokaal |
0,5- 1,0 |
0,5 – 1,0 |
0,5 – 1,0 |
Kinderdagverblijf
per arb.plaats |
0,6- 0,8 |
0,6- 0,8 |
0,6 – 0,8 |
Hotel
per kamer |
0,5 – 1,5 |
0, 5- 1,5 |
0,5 – 1,5 |
Volkstuin
per perceel |
|
|
0,3 |
Religiegebouw
per zitplaats |
0,1 – 0,2 |
0,1 – 0,2 |
0,1 – 0,2 |
Begraafplaats |
15,0 – 30,0 |
15,0 – 30,0 |
15,0 - 30,0 |
|