Bij BVF 332554

 

In de planontwikkeling voor de Spoorzone is in het kader van de Procesovereenkomst met de 4 andere publieke partijen (ministerie van Verkeer en Waterstaat, ministerie van VROM, provincie Zuid-Holland en het stadsgewest Haaglanden) afgesproken dat het besluit van de minister van Verkeer en Waterstaat wordt onderbouwd met een zogenaamde Nota van Uitgangspunten. Naast de projectnota over de spoortunnel (product van ProRail), het Masterplan Spoorzone (product van de gemeente Delft; apart in procedure) en de afspraken over een PPS-constructie is ook een Milieueffectrapport (MER[1]) onderdeel van de Nota van Uitgangspunten.

 

Hierbij ligt het rapport (MER Spoorzone Delft) ter aanvaarding door het bevoegd gezag voor.

 

De procedure van een MER is als volgt opgebouwd:

  1. De initiatiefnemer stelt de Startnotitie op en publiceert deze
  2. Belanghebbenden en adviseurs krijgen gelegenheid tot inspraak, gericht op het opstellen van Richtlijnen; de Commissie voor de m.e.r. stelt advies Richtlijnen op
  3. Het Bevoegd Gezag stelt de Richtlijnen vast
  4. De initiatiefnemer stelt een Milieueffectrapport op en dient het in bij het Bevoegd Gezag
  5. Het Bevoegd Gezag aanvaardt het rapport en toetst dit aan de Richtlijnen en de wettelijke eisen.
  6. Het Bevoegd Gezag publiceert het MER samen met het (ruimtelijke) ontwerpbesluit (i.c. het ontwerpbestemmingsplan) t.b.v. inspraak en advisering
  7. De inspraak en advisering volgt de regelgeving voor het betreffende ontwerpbesluit
  8. De Commissie voor de m.e.r. toetst het MER (volledigheid en kwaliteit) en bekijkt de ingebrachte opmerkingen en adviezen
  9. Het Bevoegd Gezag neemt het besluit (i.c. het bestemmingsplan)
  10. Het Bevoegd Gezag start een evaluatieprogramma samen met de initiatiefnemer om de werkelijk optredende milieueffecten toetsen.

 

Op 20 februari 2002 heeft de gemeente Delft bij ondertekening van de Procesovereenkomst het initiatief genomen een milieueffectrapport op te laten stellen voor de stedelijke ontwikkeling in het gebied in combinatie met de aanleg van een spoortunnel. Daarmee is het College van B&W de initiatiefnemer en de Raad het Bevoegd Gezag. Het betreft immers in eerste instantie een MER ten behoeve van het inpassen van stedelijke ontwikkeling, die via een bestemmingsplan wordt vastgelegd.

 

Op 8 juli 2002 is de Startnotitie ter inzage gelegd (stap 1). Het college had daartoe op 2 juli besloten (02/018470). De Startnotitie had tot doel om inspraak van belanghebbenden en belangstellenden en een advies van de Commissie voor de m.e.r. te verkrijgen (stap 2). Op deze wijze zijn er onderwerpen en aspecten van milieubeheer ten behoeve van de Richtlijnen aangedragen. Op 31 oktober 2002 heeft de Raad de Richtlijnen vastgesteld (02/028675; stap 3).

 

De onderzoeken sindsdien (stap 4) hebben op basis van die Richtlijnen het nu voorliggende MER opgeleverd.

 

Inmiddels zijn we daarmee aanbeland bij stap 5 van de procedure.

 

Het rapport is een omvangrijk werk geworden, opgebouwd uit een hoofdrapport met een bijlagenrapport. Daarnaast is op een vijftiental milieuthema’s specifiek onderzoek gedaan dat heeft geresulteerd in evenzoveel Themadocumenten. Tenslotte is een handzame Samenvatting opgesteld.

 

Aan de hand van deze stukken kan geconcludeerd worden dat aan de Richtlijnen is voldaan (zie ook bijlage XIX uit het bijlagenrapport). Het adviesbureau Witteveen en Bos, uitvoerders van het onderzoek, hebben formeel aangegeven dat het rapport beantwoordt aan de wettelijke eisen.

 

Voor thema Grondwater stellen wij voor als aantekening: de gesignaleerde leemte in kennis rondom geohydrologische kennis zal in een vervolgfase door de gemeente Delft in samenwerking met ProRail verder bestudeerd moeten worden. Naast consequenties voor de tunnelconstructie, effecten voor de omliggende bebouwing zullen ook de ecologische effecten in beeld moeten worden gebracht. De gemeente neemt hiervoor het initiatief.

 

Gezien de enorme omvang van de stukken is alleen de samenvatting verspreid. Alle andere stukken liggen ter inzage bij het bureau secretaris.

 

Aan het college ligt derhalve het volgende voorstel voor:

 

-         Het college vraagt de raad het Milieueffectrapport (MER) te aanvaarden, waarbij gekeken wordt in hoeverre het rapport voldoet aan de Richtlijnen en de wettelijke eisen.

 

Daarbij stelt het college, met het oog op stap 6 in de procedure en het feit dat het ontwerpbestemmingsplan Spoorzone pas na een positief Projectbesluit van de minister van Verkeer en Waterstaat over de spoortunnel opgesteld en in procedure gebracht kan worden, de raad het volgen besluit voor:

 

-         De raad besluit het MER Spoorzone Delft pas bij start van de procedure van het bestemmingsplan Spoorzone samen met het voorontwerp bestemmingsplan ter inzage te leggen.

 

 

 

JanGeert van der Post

 



[1] Het MER is het Milieueffectrapport (het document) en de m.e.r. is de procedure via welke het MER tot stand komt.