ONTWIKKELINGSPLAN

VAN FOREESTWEG/VAN KINSCHOTSTRAAT

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Sector Duurzaamheid

April 2004


 

 


INHOUDSOPGAVE                                                                                                                                                                            Pagina

 

1          Inleiding                                                                                                                                                                                         

            1.1       Aanleiding ontwikkelingsplan ………………………………………………………………………………………………………   5                     

            1.2       Plangebied en vigerende regeling ………………………………………………………………………………………………..          7

            1.3       Opbouw ontwikkelingsplan  ……………………………………………………………………………………………………….  8

 

2          Gebiedsvisie            ..............................................................................................................................................................................            9

 

3          Ruimtelijke Ordening                                                                                                                                                          

            3.1       Stedenbouwkundige opzet …………………………………………………………………………………………………………           12

            3.2       Functies             ……………………………………………………………………………………………………………………          17

            3.3       Openbare ruimte      ………………………………………………………………………………………………………………...             22

 

4          Milieu                                                                                                                                                                                             

            4.1       Water  ……………………………………………………………………………………………………………………………......      26

            4.2       Ecologie  ……………………………………………………………………………………………………………………………..          27

            4.3       Milieuzonering  ………………………………………………………………………………………………………………………       28

            4.4       Bodem  ……………………………………………………………………………………………………………………………….        30

            4.5       Geluid …………………………………………………………………………………………………………………………………     30

            4.6       Luchtkwaliteit  ……………………………………………………………………………………………………………………….      31

            4.7       Energie  ………………………………………………………………………………………………………………………………         32

4.8       Externe veiligheid .............................................................................................................................................................        33

4.9               Duurzaam bouwen, Politiekeurmerk en intensief ruimtegebruik  ………………………………………………………………    33

 

5          Infrastructuur                                                                                                                                                           

            5.1       Openbaar vervoer  ………………………………………………………………………………………………………………… 35

            5.2       Autoverkeer  ………………………………………………………………………………………………………………………..     36

            5.3       Parkeren  ……………………………………………………………………………………………………………………………            37

            5.4       Langzaam verkeer  ………………………………………………………………………………………………………………..   40

 

6          Cultuurhistorie  ………………………………………………………………………………………………………………………..            42                                                                                                     

7          Ondergrondse infrastructuur            ...................................................................................................................................................      44

 

8.         Overig  ……………………………………………………………………………………………………………………………………….          45

 

9          Maatschappelijke en financiλle uitvoerbaarheid                                                                                                                

            9.1       Inspraak & overleg  ……………………………………………………………………………………………………………….    46

            9.2       Financiλle uitvoerbaarheid  ………………………………………………………………………………………………………   46


 

 

 


Tekstvak:

 

 

 

Tekstvak: Figuur 1: ligging plangebied in de stad     
1.         INLEIDING

 

1.1       Aanleiding ontwikkelingsplan

 

In het noordwest kwadrant van Delft, direct grenzend aan de westzijde van de Provinciale weg ligt de Kuyperwijk. De wijk is gebouwd aan het eind van de jaren ’60. Op de hoek Provinciale weg – Van Foreestweg ligt een trapveld en een kleinschalige ιιnlaagse bebouwing. Deze open ruimte is hier niet op zijn plaatse en vormt in feite een verstoring van de structuur van de wijk. Ontwikkeling van deze locatie biedt de mogelijkheid tot opwaarderen en afronden van dit deel van de Kuyperwijk en het benutten van de mogelijkheid om de ruimtelijke relatie met de (binnen)stad en ruimere omgeving te versterken. Invulling van een locatie als deze past ook binnen het principe van de compacte stad.

Daarnaast noodzaken ontwikkelingen op de (woning)markt tot realiseren van gerichte voorzieningen en woningtypes. Hiervoor is de beschikbaarheid van een geschikte locatie een noodzaak.

 

Een ontwikkelaar heeft het initiatief genomen om op de locatie een nieuw woonzorgconcept te realiseren. Op dit moment is op deze plaats een buurtcentrum (Buurtraad ’75) en een peuterspeelzaal gevestigd en wordt het aanwezige groen als trapveldje gebruikt. Herontwikkeling van de locatie biedt de kans voor het bezien van mogelijkheden voor herhuisvesting van deze bestaande functies en toevoeging van andere gewenste voorzieningen.

Omdat de beoogde herontwikkeling niet past binnen de juridische regeling voor het gebied is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk, dan wel dient een vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te worden gevolgd.

 

Voorafgaand aan het nieuwe bestemmingsplan is het voorliggende “Ontwikkelingsplan Van Foreestweg” opgesteld, waarin een beschrijving wordt gegeven van de bestaande situatie, de van toepassing zijnde regelgeving, het (gemeentelijk) beleid en de hieruit volgende gewenste ontwikkeling van het gebied. Het ontwikkelingsplan vormt het ruimtelijk kader voor de herontwikkeling van deze locatie. Het ontwikkelingsplan is onderwerp van inspraak en zal na verwerking van de inspraakreacties worden behandeld door de gemeenteraadscommissie Duurzaamheid. Bij een positief advies van deze commissie zal het ontwikkelingsplan ter vaststelling aan de gemeenteraad worden aangeboden. Het ontwikkelingsplan is de ruimtelijke onderbouwing voor de te volgen vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De inhoud van het ontwikkelingsplan zal op termijn worden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan voor de woonwijken in het noordwestelijke kwadrant van de gemeente Delft.



Tekstvak: Figuur 3: Uitsnede uit het vigerend bestemmingsplan en begrenzing plangebied.Tekstvak:  1.2       Plangebied en vigerende regeling

 

Het plangebied ligt in het bestaand stedelijk gebied van Delft en maakt onderdeel uit van de Kuyperwijk. Het plangebied van deze ontwikkelingsvisie wordt afgebakend door de Van Foreestweg, de Provinciale weg, de Sasboutstraat en de Van Kinschotstraat. De gronden van het te ontwikkelen gebied zijn in eigendom van de gemeente Delft.

 

Voor het plangebied vigeert momenteel het bestemmingsplan “Uitbreidingsplan Kuyperweg” (vastgesteld 27 januari 1954 en goedgekeurd op 4 januari 1955). Dit bestemmingsplan heeft de basis gevormd voor de realisering van de wijk en geeft daarom grotendeels de bestaande situatie weer. Het plangebied heeft overwegend de bestemming ‘Bijzondere bebouwing’ en ‘tuin of open erf’. Binnen de bestemming ‘Bijzondere bebouwing’ mogen gebouwen worden opgericht met een openbaar of semi-openbaar karakter zoals kerkelijke gebouwen, scholen, wijkgebouwen, bejaardentehuizen en dergelijke. Daarbij zijn met vrijstelling bijbehorende woningen toegestaan. Een maximale bouwhoogte is niet voorgeschreven. Binnen de bestemming ‘tuin en open erf’ is geen bebouwing toegestaan met uitzondering van niet voor bewoning bestemde kleine bijgebouwen als bergingen en garages.  

 

 

1.3       Opbouw ontwikkelingsplan

 

In hoofdstuk 2 van het ontwikkelingsplan wordt de gebiedsvisie verwoord. De gebiedsvisie geeft een samenvatting van het ontwikkelingsplan waarbij in hoofdlijnen de gewenste ontwikkeling wordt geschetst, na afweging van de wensen en eisen van de verschillende beleidsvelden.

In hoofdstuk 3 t/m 8 worden op verschillende beleidsvelden (ruimte, milieu, infrastructuur, cultuurhistorie en ondergrondse infrastructuur) de bestaande situatie en relevante ontwikkelingen geschetst, een beeld gegeven van de van toepassing zijnde regelgeving en beleidsstukken, en de gewenste toekomstige ontwikkeling beschreven. Deze hoofdstukken vormen daarmee de bouwstenen voor de gebiedsvisie. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte kort ingegaan op de maatschappelijke en financiλle uitvoerbaarheid van het ontwikkelingsplan.

 


2          GEBIEDSVISIE

Tekstvak: Figuur 4: GebiedsvisieTekstvak:

Er is een voornemen kenbaar gemaakt om in de Kuyperwijk op de hoek Van Foreestweg – Provinciale weg (het plangebied) een woonzorgconcept te realiseren. De Kuyperwijk is een ontwerp van S.J. van Embden uit de jaren zestig en heeft een karakteristieke opbouw van appartementengebouwen in open bouwblokken. Het plangebied ligt op de kruising van de Van Foreestweg en de Provinciale weg op een overgang naar de stad en verbindt de grootste noordwestelijke stadsdelen van Delft. Het plangebied vormt op dit moment in feite een verstoring in de structuur van de wijk. De open ruimte en de lage bebouwing zijn hier niet op zijn plaats. Ontwikkeling van deze locatie kan worden benut om meer structuur in dit deel van de wijk aan te brengen, de wijk af te ronden en de relatie met de binnenstad te versterken. Aan de wijk ligt een helder stedenbouwkundig concept ten grondslag met een noordzuid gerichte structuur van woonblokken en openbare ruimte. Over het algemeen hebben deze woonblokken een hoogte van 4 woonlagen op een plint. Daarnaast is er sprake van hoogbouw in de vorm van galerijflats van 8 tot 12 lagen. Er is met name sprake van woningbouw in de sociale huursector.

Bij herontwikkeling van de locatie ontstaat voor de Kuyperwijk de mogelijkheid om verder te differentiλren door toevoeging van nieuwe typen gebouwencomplexen en nieuwe functies die een bijdrage aan de wijk leveren.

 

De sterkte van de locatie is zijn prominente ligging aan een belangrijke kruising in het noordwestelijke deel van Delft. Het heeft een goede maat voor een robuustere ontwikkeling, die ook nodig is gezien de schaal van de verkeersruimte in de directe omgeving van het plangebied. De wens bestaat om hier een hoogte accent te realiseren dat onderdeel wordt van de al aanwezige hoogte accenten in Delft. Een landmark van stedelijke betekenis op deze plek is goed denkbaar gezien de functie als belangrijke invals- en oriλntatiepunt op deze plek. Bij de keuze voor hoogbouw worden de stedenbouwkundige randvoorwaarden met name bepaald door de wenselijke landmarkwerking. Dit betekent een bouwhoogte van circa 25 lagen. Daarbij zijn schaduw-, wind- en visuele hinder belangrijke aspecten bij de uitwerking van de bouwplannen. Uit eerste verkennende onderzoeken is gebleken dat bij een ligging van de hogere bebouwing dicht bij de kruising van de Provinciale weg geen hinder op bovengenoemde punten ontstaat, mits sprake is van een slanke toren.

Bij de hogere bebouwing als accent hoort een lagere bebouwing voor het overige deel van het plangebied. Een zekere robuustheid van deze lagere bebouwing is wenselijk. Hierbij kan worden gedacht aan een bouwhoogte van 2 tot 4 bouwlagen.

De bestaande omgeving geeft aanleiding voor het hanteren van duidelijke rooilijn waarbinnen de nieuwe bebouwing zich moet bevinden. De ecologische functie van de groenstructuur aan twee zijden van het plangebied geven eveneens duidelijke randvoorwaarden ten aanzien van aan te houden afstanden.

 

Functioneel is de locatie bijzonder geschikt voor woningbouw en (wijk)voorzieningen. Gelet op de bestaande bebouwing en de wens voor hoogbouw ligt het voor de hand hier gestapelde bebouwing (appartementen) te realiseren. Uit onderzoek (OTB) is grote behoefte gebleken aan een woonzorgconcept met  duurdere woningen. Dit om de doorstroming in het beperkte aanbod van aanleunwoningen te bevorderen. Toewijzing van de woningen aan ouderen met een zorgindicatie is dan ook een duidelijke wens bij ontwikkeling van het plangebied. Daarbij is het wenselijk dat een deel van het totaal aantal te realiseren woningen in de sociale huursector te worden gerealiseerd. Hiermee zal een zekere toestroom uit de wijk mogelijk worden.

 

De bestaande wijkvoorziening op de locatie dient in het plangebied terug te worden geplaatst. Hierbij wordt invulling gegeven aan het gemeentelijk beleid voor basisvoorzieningen in het Delftse welzijnswerk waarin de locatie met naam wordt genoemd als vestigingsplaats voor een buurthuis en een jongerenhonk. Indien op de locatie zelf geen mogelijkheid bestaat om het trapveld te behouden is het wenselijk hiervoor in directe omgeving een alternatief te vinden.

De locatie leent zich uitstekend om voorzieningen in de medische sector onder te brengen. Noordwest Delft is een wijk die wat betreft zorg relatief weinig voorzieningen kent, zeker ook met het oog op de ontwikkeling van de Harnaschpolder. Op deze wijze wordt ook een koppeling gelegd met het woonzorgconcept.

De gemeente heeft zich in 2001 tot doel gesteld om de samenwerking binnen de eerste lijnszorg te stimuleren en tekorten tegen te gaan. Eιn van de instrumenten is het realiseren van gezondheidscentra in de wijken waardoor een adequate infrastructuur op het gebied van eerstelijnszorg wordt gecreλerd. Een gezondheidscentrum (waarin huisartsen, jeugdgezondheidsteam, wijkverpleging, fysiotherapeuten, eerste lijnspsychologen etc zich kunnen huisvesten) in het plangebied kan zich in eerste instantie met name richten op de Kuyperwijk en de wijk Voordijksehoorn, waarmee een laagdrempelig zorgaanbod voor de wijken ontstaat.

 

Aandacht dient te worden gegeven aan de inpassing van de parkeerplaatsen in het plan, om te voorkomen dat de auto een dominante plaats inneemt in de beleving van het gebied. De benodigde parkeerbehoefte dient zoveel mogelijk ondergronds te worden opgelost. Onder voorwaarden is toevoeging van parkeerplaatsen in de woonstraten mogelijk. De gemeentelijke parkeernormen dienen te worden gehanteerd bij het bepalen van het benodigd aantal parkeerplaatsen. Ontsluiting van het plangebied dient plaats te vinden via een weg parallel aan de Van Foreestweg, direct aangetakt aan de Van Kinschotstraat. De aanwezige fietsroute en ecologische strook moet daarbij behouden blijven.

 

De gemeente heeft een hoog ambitieniveau voor het plangebied op het gebied van energie/duurzaamheid. Onderdeel van deze visie is onder andere het aangeven van concrete voorstellen hoe tot de verscherpte EPL en EPC-eis kan worden gekomen en de ruimtelijke/financiλle consequenties hiervan. Bij de ontwikkeling van de locatie gelden deze normen als eis.

 

Ook aan de architectuur en inrichting van de openbare ruimte dient extra aandacht te worden besteed. Een hoogwaardig ontwerp moet worden nagestreefd.

 


3.  RUIMTELIJKE ORDENING

 

3.1.  Stedenbouwkundige opzet

3.1.1. Bestaand

De Kuyperwijk ligt aan de westkant van de provinciale weg en aan de westzijde van het centrum van Delft. Tevens ligt het aan het noordelijke stadsrand van Delft, aan het begin van een landschap van kassen, volkstuinen en parken tussen Delft en Rijswijk. De wijk wordt in het oosten begrensd door de provinciale weg, in het zuiden door de Van der Dussenweg, in het westen door de Teding van Berkhoutlaan en in het noorden door het Kerstanjepad.

Tekstvak:  Tekstvak:  Tekstvak: figuur 5b: overzicht Kuyperwijk en plangebied

Het plangebied ligt in de zuidwestelijke hoek van de verkeerskruising Van Foreestweg en provinciale weg.

Tekstvak: figuur 5a: structuurlijnen, plangebied en Delftse hoogteaccentenDe provinciale weg is de hoofdinvalsweg voor Delft vanuit het noordwesten, komend vanuit Rijswijk en Den Haag.  Tevens vormt het een belangrijke noord-zuid structuurlijn in Delft, vergelijkbaar met de Spoorlijn, Schiekanaal en ten dele de A13. Al deze lijnen zijn duidelijke doorsnijdingen in de Delftse Stadsstructuur, en scheidslijnen voor stadsdelen en gebieden.

.

 

Tekstvak:  Tekstvak: figuur 6: hoogtesTerwijl de Provinciale weg een belangrijke noodzuidelijke invalsweg voor Delft is, vormt de Van Foreestweg de oostwestelijke hoofdontsluiting voor de Kuyperwijk en het daarachterliggende gebied. Aan de overkant van de Provinciale weg gaat de Van Foreestweg over in de Ruys de Beerenbrouckstraat en verbindt de wijk met de noordelijke Delftse binnenstad.

De kruising Van Foreestweg en Provinciale weg ligt op een overgang naar de stad en verbindt de grootste noordwestelijke stadsdelen van Delft. De stad binnenkomend op de Provinciale weg is het de ingang naar de Delftse binnenstad. In verbinding met de Ruys de Beerenbrouckstraat is het de toegang naar de wijk Hoornsehof. Hierdoor vormt de kruising een belangrijk keuzemoment en zijn aanliggende bebouwing een oriλntatiepunt. Deze functie zal in de toekomst verder kracht winnen bij de ontwikkeling van het gebied Harnaschpolder.

De Kuyperwijk is een ontwerp van S.J.van Embden uit de jaren zestig. Aan deze wijk ligt een helder stedenbouwkundig concept ten grondslag met een noordzuid gerichte structuur van woonblokken en openbare ruimte. Over het algemeen hebben deze woonblokken een hoogte van 4 woonlagen op een plint. Tussen de bouwblokken bevinden zich ruime openbare parkstroken met grasvelden en bomen. Verkeersruimte is aanwezig tussen de blokken en parkstroken. Binnen de blokken zijn hoven met privι- en halfopenbare tuinen voor bewoners. Appartementgebouwen worden op sommige plekken onderbroken door kleine openbare pleintjes of voetgangerswegen, die toegang geven tot de hoven tussen de gebouwen.

Het gebied krijgt hierdoor een karakteristieke afwisseling van openbare, halfopenbare en private ruimtes, die allemaal zijn voorzien van veel groen en een robuust bomenbestand. Deze karakteristiek wordt verder gedifferentieerd door de ontsluiting van de appartementen, die soms aan de straatkant ligt en soms aan de hofkant.

 

Op 3 plaatsen in de wijk wordt de noordzuidrichting doorsneden door een oostwest-gerichte structuur: aan de noord- en zuidkant van de wijk wordt hiermee de scheiding aangegeven tussen de meergezinswoningen in 4 lagen en de eengezinswoningen. Ook in het midden van de wijk is de structuur van de bouwblokken oostwest gericht, langs de Van Foreestweg. De groen- en waterstructuur langs deze weg ondersteunt de structuurlijn. Het gebied wordt omzoomt door brede groenstroken met kanalen en hoge boomrijen. De strook langs de Provinciale weg en de strook langs de Van Foreestweg maken onderdeel uit van de ecologische hoofdstructuur.

Hoogbouw vinden we in de wijk terug in de vorm van een aantal galerijflats, waarvan degene tegenover het plangebied de hoogste is met 12 lagen.

 

3.1.2     Regelgeving en beleid

In het Streekplan Zuid-Holland West is het plangebied aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. Het gebied is gelegen binnen de bebouwingscontour; de bebouwingscontouren bieden het kader waarbinnen nieuwe ontwikkelingen zich moeten afspelen. Uitgangspunt hierbij is een compact stad.

De Ontwikkelingsvisie Delft 2025 (december ’98) geeft het gewenste ruimtelijk beleid voor Delft op hoofdlijnen weer en is de leidraad voor het ruimtelijk beleid in Delft. Hierbij zijn twee zaken richtinggevend: Delft als combinatie compacte stad/netwerkstad en de strategie Delft Kennisstad. In de Ontwikkelingsvisie is het plangebied aangegeven als stedelijk gebied en ligt het plangebied aan de ‘ruggegraat’ van Delft. Het gaat hier om de belangrijke verkeersroute tussen de wijken en het centrum. Momenteel wordt gewerkt aan de “Kansenkaart Delft”. In de Kansenkaart wordt onderscheid gemaakt in verschillende typen gebieden: ontspannen stedelijk gebied en verdicht stedelijk gebied (zone rondom de belangrijkste OV-lijnen). Het plangebied behoort tot het ‘ontspannen stedelijk gebied’ mede als gevolg van de keuze voor een alternatief tramtrace. Door het vervallen van een geplande tramroute langs de Van Foreestweg wordt rondom het knooppunt Van Foreestweg/Provinciale weg waarschijnlijk niet ingezet op sterk stedelijke (werk) functies. Dit laat onverlet dat de locatie mogelijkheden biedt voor het versterken van de structuur van de wijk en de relatie met de binnenstad.

 

3.1.3     Gewenste ruimtelijke ontwikkeling

Het plangebied vormt op dit  moment in feite een verstoring in de heldere structuur van het buurtje (zie ook hierboven). De open ruimte en lage bebouwing in de vorm van het buurthuis is hier niet op zijn plaats.

Doordat het plangebied de entree markeert van de wijk is het mogelijk om deze entree zowel programmatisch als ruimtelijk beter vorm te geven. Daarnaast ligt de locatie zoals aangegeven op een belangrijk knooppunt in Delft en in het regionale wegennet. De Provinciale weg verbindt Delft met Den  Haag en Rijswijk en is de uitvalsweg vanuit Delft naar de A13 die in de toekomst wordt doorgetrokken naar de Beneluxtunnel. Vanaf de A13 vormt het kruispunt de entree van Delft. De gemiddelde hoogte in de directe omgeving is vier lagen, met flattorens van twaalf en negen lagen als belangrijke accenten. Voor een goede inpassing van de herontwikkeling in de stedelijke context is met name aandacht nodig voor de aansluiting bij de bestaande omgeving. Rooilijnen en bouwhoogten zijn hierbij van groot belang.

 

rooilijnen

Handhaving en versterking van de singelstructuur langs de Van Foreestweg is wenselijk. Dit betekent dat de bestaande rooilijn langs de Van Foreestweg ter hoogte van het plangebied moet worden doorgetrokken.

Ook de rooilijn langs de Provinciale weg dient te worden doorgezet, waarmee wordt aangehaakt op de bestaande structuur van de wijk en de begeleiding van de Provinciale weg. Er moet rekening worden gehouden met de bestaande bomenrij langs de Provinciale weg en de ecologische functie van deze strook. Handhaving van de bomen betekent dat de rooilijn op minimaal 8 meter afstand van het hart van de bomen moet liggen.

De rooilijn aan de zijde van de Sasboutstraat en Van Kinschotstraat wordt bepaalde door de ligging van de bestaande bebouwing. De rooilijn van de nieuwe bebouwing in het plangebied dient in het verlengde hiervan te worden gerealiseerd.

 

bouwhoogten

Het bijzondere van deze locatie is zijn prominente ligging tussen twee in stedenbouwkundige opzet, sterk van elkaar verschillende wijken en aan een belangrijke kruising in het noordwestelijke deel van Delft. Deze kruising heeft een goede maat voor een robuustere ontwikkeling, die ook nodig is gezien de schaal van de verkeersruimte in de directe omgeving van het plangebied. De wens bestaat om hier een hoogte accent te realiseren dat onderdeel wordt van de al aanwezige hoogte accenten in Delft. Een landmark van stedelijke betekenis op deze plek is goed denkbaar gezien de functie als belangrijke invals- en oriλntatiepunt op deze plek. Bij de keuze voor hoogbouw  worden de stedenbouwkundige randvoorwaarden met name bepaald door de wenselijke landmarkwerking. Het realiseren van een hogere bouwhoogte is mogelijk onder voorwaarde dat sprake is van een slanke toren. De slankheid van een toren wordt bepaald door de hoogte-breedte verhouding en door de geleding. Hoewel een eenduidige richtlijn hiervoor lastig is te geven, kan worden uitgegaan van een verhouding van ongeveer 1:3. Hierbij is sprake van een gebouw van circa 25 meter breed. Uit onderzoek is gebleken dat bij situering van hoogbouw in de noordoosthoek van het plangebied er geen hinderlijke schaduw zal zijn voor omwonenden. Door de entree van het gebouw te situeren aan de windluwe noordoostzijde zal geen hinder door extreme wind voorkomen.

Vanuit de omliggende woningen zal bij een beperkte breedte en juiste situering van hoogbouw de blokkering van het uitzicht vanuit de omliggende bebouwing minimaal zijn.  Enkele woningen aan de Van Kinschotstraat zullen er in hun uitzicht op achteruit gaan. Vanuit de eerste flat aan de Provinciale weg kijkt men langs de hoogbouw. Vanuit de tweede flat die op geruime afstand van de locatie staat zal de bebouwing opgaan in het silhouet van de stad.

Hiermee krijgt de invulling als stedenbouwkundig accent (hoogte) een duidelijk wijkoverstijgende betekenis. De ligging op een belangrijk knooppunt in het Delftse en regionale wegennet rechtvaardigen dit. Het hoogte accent in het plangebied zal onderdeel worden van de al aanwezige hoogte accenten van Delft (Elektrotechniek, Torenhove, Nieuwe Kerk).

 

 

 

 

 

 

 

 

Tekstvak: figuur 7: profiel Van KinschotstraatTekstvak:  Tekstvak:  Tekstvak: figuur 8: impressie torenNaast de hoogbouw biedt de locatie ook de ruimte om lagere bebouwing te realiseren waarin bijvoorbeeld voorzieningen een plaats kunnen krijgen.

Een goede hoogte-indicatie voor de bebouwing kan vier lagen zijn, overeenkomend met de gebouwen in de Sasboutstraat en de Van Kinschotstraat. Een zekere maat en robuustheid zijn wenselijk gezien de ligging van het plangebied en de schaal van hiervoor genoemde hoogbouw. Een aanknopingspunt voor de hoogte van de onderbouw kan tevens worden gevonden in de meer westelijk gelegen winkelstrip langs de Van Foreestweg. De bouwhoogte bedraagt hier 2 bouwlagen.

 

Voorgesteld wordt een maximale bouwhoogte van 2 tot 4 bouwlagen te hanteren. Ingeval van hoogbouw is het wenselijk dat de onderbouw en toren niet als solitair gebouw gaan werken, maar als een multifunctioneel complex met verschillende soorten openbaarheid en toegankelijkheid, inspelend op de omgeving.

Daarnaast is het van belang dat er een zekere buitenruimte gehandhaafd blijft. Als uitgangspunt geldt de afmeting van het bestaande speelveld. Deze bedraagt ongeveer 15 m bij 25 m. Op welke manier de buitenruimte wordt ingepast, maakt onderdeel uit van de planuitwerking (relatie voorzieningen in de onderbouw).

3.2. Functies.

 

3.2.1. Bestaand

Langs weerszijden van de oostelijke helft van de Van Foreestweg en in de hoogbouw aan de zuidkant van het centrale strook bevinden zich detailhandel en horeca in de plinten van de bebouwing. Tevens is er een supermarkt in de voet van een woontoren aan het noordoostelijke uiteinde van de Van Foreestweg. Deze functies versterken de centrale werking van de Van Foreestweg en de centrale strook.

 

In de parkstroken tussen de bouwblokken en verdeeld over de wijk zijn scholen en kinderopvang aanwezig in solitaire gebouwen van een of twee lagen.

In de stroken bevinden zich soms sportvoorzieningen en in beperkte mate parkeerruimte. Het overige deel van de wijk bestaat uit woningbouw, met appartementen in de hogere delen en voornamelijk eengezinswoningen in de lagere uiteinden.

 

In het plangebied bevindt zich op dit moment een buurthuis en peuterspeelzaal die de zuidelijke helft van de locatie vult. Tussen het buurthuis en de Van Foreestweg bevindt is een open ruimte met gras en bomen dat als trapveld wordt gebruikt.

Tekstvak:  Tekstvak: figuur 9: functies in het gebied

3.2.2. Regelgeving en beleid

In de hierboven genoemde Ontwikkelingsvisie Delft 2025 is het kruispunt Van Foreestweg – Provinciale weg als ontwikkelingslocatie aangeduid. Dit had te maken met de mogelijke nieuwe tramverbinding langs deze locatie. Inmiddels is een voorkeur uitgesproken voor een alternatief tracι over de Reinier de Graafweg waarmee de ontwikkelingspotentie van de locatie ten aanzien van werkgelegenheid (met name kantoren) af is genomen.

De locatie is zeer geschikt voor woningbouw en voorzieningen op wijkniveau. Er moet echter wel rekening worden gehouden met ongunstige invloeden respectievelijk beperkingen als gevolg van bestaande wegen (Van Foreestweg en Provinciale weg) en bestaande voorzieningen (winkels aan de Van Foreestweg).

 

woningbouw

Voor wat betreft het woningbouwprogramma is bij nieuwbouw met name van belang dat het aanbod wordt afgestemd op de vraag. Het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP, februari 2002) besteedt aandacht aan de kwaliteitsvraag van het wonen, zowel wat betreft woonmilieu als de woning zelf. Centraal staat het vergroten van de toekomstwaarde van de woningen door beter in te spelen op de kwaliteitsvraag.

Door de ontwikkelaar van het plangebied is aangegeven dat als uitgangspunt geldt in het plangebied het ontwikkelen van een woonzorgconcept. Realisering van dit woningtype waarbij zelfstandig wonen wordt gecombineerd met 24 uur zorg op afroep voorziet in een behoefte.

In maart 2003 is door het Onderzoeksinstituut OTB onderzoek gedaan naar de behoefte en verdeling van aanleunwoningen[1]. Momenteel is er een wachtlijst voor aanleunwoningen van circa 150 huishoudens, overwegend ouderen.

De conclusie van het onderzoek is dat in aanleunwoningen een goedkope scheefheid is geconstateerd van 22%. Dus huishoudens die gezien hun inkomen te goedkoop wonen. Dit percentage is lager dan in andere woningmarktsegmenten. In het middeldure deel van de woningmarkt (huur 365,- tot 490,- per maand  prijspeil 2002) is deze goedkope scheefgroei echter groter en is sprake van verdringing (naar verhouding veel niet-doelgroephuishoudens). Het OTB constateert:  “Juist onder de algemene omstandigheid van een (groeiend) tekort aan seniorenwoningen, kan in algemene zin worden gesteld dat het aanbieden van seniorenwoningen aan de bovenkant van de markt, potentieel meer ruimte biedt aan huishoudens met een lager inkomen”.

 

Naast dit OTB onderzoek is in mei 2003 in opdracht van de Regionale Commissie Gezondheidszorg Delft een Woonzorgmonitor ontwikkeld. Daarin is de vraag en het aanbod in beeld gebracht van woonvormen voor ouderen. Blijkens deze Woonzorgmonitor is in Delft in 2002 een tekort van 500 voor ouderen geschikte woningen en aan 260 aanleunwoningen. Op basis van diverse toekomstscenario’s beveelt Quintis in haar rapport aan om 600 woonzorgwoningen te creλren in de periode tot 2007.  De directe nabijheid van winkels (ook dagelijkse goederen) is een positief gegeven voor de genoemde doelgroep.

 

Voorzieningen en overige functies

Aan het behoud van maatschappelijke en medische voorzieningen alsmede locale werkgelegenheid en bedrijvigheid in de wijken wordt in de gemeente Delft grote waarde gehecht. Enerzijds om de buurtbewoners een eigen voorzieningenaanbod te bieden op korte afstand, anderzijds om de leefbaarheid in de buurten op peil te houden (functiemenging) (Beleidskader Delft Buurtwinkelcentra 2002-2010).

Tekstvak:   onderzoek betrof de vraag of mensen met een hoger inkomen mensen met een lager inkomen verdringen uit de in Delft beschikbare en relatief goedkope (300, - tot 500, - prijspeil 2002) aanleunwoningen. In Delft is geen aanbod van duurdere aanleunwoningen. Voorwaarde voor het toewijzen van een aanleunwoning is het hebben van een zorgindicatie. Het inkomen is daarbij niet bepalend.
In de beleidsnota ‘Knopen in de wijken’ is vastgelegd waar buurthuizen in de toekomst gerealiseerd moeten worden of in stand moeten worden gehouden om de basisvoorzieningen in het Delftse welzijnswerk te handhaven. Het gebouw van de Buurtraad ’75 is een van deze locaties. Daarnaast wordt in de beleidsnota aangegeven dat ter plaatse ook een permanent (nieuw) jongerenhonk moet worden gerealiseerd. 

In Delft is sprake van een (dreigend) tekort aan huisartsen en tandartsen; de verwachting is dat 6 tot 7 huisartsen binnen nu en zes jaar hun praktijk stoppen. Ook is een tekort van fysiotherapeuten te verwachten. Daarnaast is de gemeente per 1 januari 2003 verantwoordelijk voor de totale 0-19 jarigen zorg. De gemeente wil dit vormgeven door het (laten) realiseren van wijkgerichte jeugdgezondheidsteams. Door de eerstelijnszorg op wijkniveau te organiseren worden duidelijke mogelijkheden geschapen om een laagdrempelig zorgaanbod te realiseren en wordt, bij een passend huurtarief, Delft voor beroepsbeoefenaars een aantrekkelijke plaats om zich te vestigen. Naast vijf bestaande gezondheidscentra zijn op een drietal locaties mogelijkheden tot ontwikkeling van centra. Noordwest Delft is een wijk die wat betreft zorg relatief weinig voorzieningen op dit vlak kent, zeker ook in relatie tot de toekomstige ontwikkeling van de nieuwe wijk Harnaschpolder. Een gezondheidscentrum in dit deel van de stad is daarom gewenst. De herontwikkeling van de locatie biedt daarom kansen om hier verschillende voorzieningen aan te bieden (zoals een huisarts, het jeugdgezondheidsteam, een fysiotherapeut, een tandarts etc.).

 

Ten aanzien van bedrijvigheid kan het volgende worden opgemerkt. De afgelopen jaren zijn diverse wijzigingen opgetreden in de milieuregelgeving en de interpretatie van die regelgeving door rechterlijke instanties. In de nota “Bedrijven en bestemmingsplannen”  (2003) wordt het gemeentelijk beleid uiteengezet over de wijze waarop bedrijven in bestemmingsplannen worden opgenomen. Doelstelling van het nieuwe beleid is het ontwikkelen van regels die enerzijds voldoen aan de nieuwe eisen en die anderzijds recht doen aan de specifieke situatie in Delft. De VNG-methodiek, waarbij minimale afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen worden gegeven per milieucategorie heeft aan het nieuwe beleid ten grondslag gelegen. Daarbij is echter rekening gehouden met de karakteristieken van Delft, het economisch functioneren van de stad en de wens tot intensief ruimtegebruik.

De VNG heeft bedrijven ingedeeld in 6 categorieλn. Categorie 1 geeft de minste milieubelasting en categorie 6 de zwaarste. Bij de indeling is de grootste afstand van de onderdelen geur, stof, geluid en gevaar maatgevend. In afwijking op de VNG-methodiek hanteert de nota “Bedrijven en bestemmingsplannen” bij categorie 3-bedrijven een onderverdeling in 2 subcategorieλn: categorie 3.1 en 3.2.  Categorie 3.1 bedrijven zijn lichte categorie 3 bedrijven en kunnen onder voorwaarden in een aantal gebiedstypen worden toegestaan. Categorie 3.2 bedrijven zijn alleen toegestaan op bedrijventerreinen.

De gemeente Delft is ingedeeld in 8 verschillende typen gebieden. Het plangebied ligt in het gebiedstype “woonwijken 2”. In dit gebiedstype zijn categorie 1 bedrijven zonder meer toegestaan. Binnen de bestemming wonen is een categorie 1 bedrijf aan huis toegestaan als aan de voorwaarden in het bestemmingsplan wordt voldaan. Bedrijven die vallen in categorie 2 zijn alleen met vrijstelling toegestaan. Bedrijven in categorie 3.1 of hoger zijn niet toegestaan. Boven categorie 2 bedrijven waar externe veiligheid de maatgevende afstand is, mag niet worden gewoond.

 

3.2.3. Gewenste ontwikkeling.

De locatie leent zich met name voor een ontwikkeling ten behoeve van wonen en voorzieningen op wijkniveau. De locatie is geschikt voor appartementen en niet geschikt voor grondgebonden woningen, omdat het karakter dient aan te sluiten op dat dit deel van de Kuyperwijk.

In verband met het groeiend tekort aan woonzorgwoningen in Delft is het een wenselijke ontwikkeling dat naast goedkope ook duurdere seniorenwoningen in combinatie met het aanbieden van een zorgpakket in Delft worden gerealiseerd. Daarmee wordt in een groeiende behoefte voorzien.

 

Tevens wordt de goedkope scheefheid in aanleunwoningen bestreden en komt er daarmee meer ruimte beschikbaar voor huishoudens met een lager inkomen. Gezien de in Delft bestaande vraag en het externe advies wordt binnen dit woonzorgconcept een differentiatie voorgesteld van vrije sector huur en koop op deze locatie. Daarnaast is het wenselijk dat een deel van de woningen wordt gerealiseerd in de sociale huursector om toestroom uit de wijk mogelijk te maken. De te realiseren appartementen moeten geschikt zijn voor senioren. De appartementen moeten aanpasbaar en levensloopbestendig zijn. De gemeente zal in overleg met de initiatiefnemer tot afspraken komen over de toewijzing van de woningen.

 

Bij herontwikkeling moeten in ieder geval de bestaande buurthuisfunctie, een jongerenhonk en een kinderopvang in de nieuwbouw worden geοntegreerd. De norm voor een buurthuis is gesteld op een omvang van circa 600 m2, het jongerenhonk dient een omvang van circa 100 m2 te krijgen, waarmee wordt voldaan aan het welzijnsbeleid. De norm voor kinderopvang is netto 3 m2 vrij speeloppervlak per kind, bruto tussen de 4a5 m2. Daarnaast dient circa 4 a  5 m2 buitenruimte per kind te worden gerealiseerd. Afgaande op andere locaties moet voor de kinderopvang circa 150 m2 b.v.o. (exclusief buitenruimte) worden gereserveerd. Herhuisvesting van deze voorziening is van belang om het tekort aan kinderopvang niet te laten toenemen.

Daarnaast dienen overige niet woonfuncties zoals medische voorzieningen te worden gerealiseerd die een relatie leggen met het zorgconcept en het wijkvoorzieningenniveau ondersteunen. Zoals hierboven aangegeven is Noordwest Delft een wijk die wat betreft zorg relatief weinig voorzieningen kent. Een gezondheidscentrum in dit deel van de stad is daarom gewenst en kan zich tevens richten op de wijk Voordijkshoorn en de toekomstige wijk Harnaschpolder. In het gezondheidscentrum huisvesten zich in ieder geval huisartsen, maatschappelijk werk en een jeugdgezondheidsteam. Daarnaast kunnen wijkverpleging, fysiotherapeuten, eerstelijnspsychologen en aanverwante disciplines zich huisvesten.

Aan de huisvesting van een combinatie van hierboven genoemde voorzieningen zullen nadere eisen worden gesteld ten aanzien van toegankelijkheid en medegebruik van ruimten en toegangen.

 

De vestiging van pure bedrijfsmatige activiteiten lijkt hier niet voor de hand te liggen maar is toelaatbaar. De Nota Bedrijven en bestemmingsplannen is het gebied aangeduid als woonwijken 2. Dit betekent dat categorie 1 bedrijven zonder meer zijn toegestaan. Categorie 2 bedrijven worden in rustige woonwijken beperkt. Deze activiteiten zijn plaatselijk toegestaan op basis van een vrijstellingsregeling. Dit geldt alleen voor die activiteiten die gerelateerd zijn aan de woonfunctie en de kwaliteit van de leefomgeving niet aantasten (bijvoorbeeld banken). Maatschappelijke functies zijn categorie 2 functies toegelaten (onder andere scholen en kerken). Met vrijstelling zijn maatschappelijke functies toegelaten die vallen onder categorie 3.1. (onder andere buurthuizen). Ook hier gelden de genoemde voorwaarden.

Daarnaast kan met het oog op functiemenging kleinschalige bedrijvigheid aan huis worden toegelaten. In het toekomstige bestemmingsplan zal de standaardregeling worden opgenomen dat 30% van het totale oppervlak van een woning mag worden gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf, praktijk aan huis, mits behorend tot categorie 1 van de Lijst van Bedrijfstypen.

Het toelaten van kantoren en detailhandel ligt minder voor de hand gezien de verkeersaantrekkende werking van deze functies en de beperkte ontsluiting van de locatie met het openbaar vervoer en de aanwezigheid van detailhandel in de directe omgeving. Voor het verlies van het trapveld dient elders in de wijk een andere locatie te worden gevonden.

 

Resumerend

q       de hoogte van de bebouwing bedraagt maximaal 2 tot 4 bouwlagen

q       de bouwhoogte van een stedenbouwkundig accent bedraagt maximaal 25 bouwlagen

q       hogere bebouwing in de vorm van een stedenbouwkundig accent dient te worden gesitueerd aan de zijde van de hoek Van Foreestweg - Provinciale weg

q       de hoogbouw dient slank te zijn: verhouding 1:3

q       uiteindelijke situering en maat van de hoogbouw mede afhankelijk van uitkomsten onderzoek naar bezonning, windhinder en visuele hinder: er mag geen sprake zijn van onaanvaardbare hinder

q       de bestaande rooilijnen aan de zijde van de Van Foreestweg, Provinciale weg, Sasboutstraat en Van Kinschotstraat moeten worden gevolgd

q       de hoogbouw mag ondergeschikt door de rooilijn aan de zijde van de Provinciale weg steken

q       de bomenrij aan de Provinciale weg dient te worden behouden: de minimale afstand tussen het hart van de bomen en de bebouwing bedraagt 8 meter

q       er dient een buitenruimte te worden gerealiseerd met een afmeting van circa 15mx25m (en daarboven op tevens buitenruimte kinderopvang:circa 4m2 per kind)

q       er dient sprake te zijn van hoogwaardige architectuur

q       het is wenselijk het woningbouwprogramma te combineren met zorg en te toe te wijzen aan ouderen met een zorgindicatie

q       de woningen dienen te worden gerealiseerd in de categorie vrije sector huur en koop

q       het is wenselijk een deel van de woningen te realiseren in de sociale huursector

q       het programma dient te voorzien in circa 600 m2 voor een buurthuis

q       het programma dient te voorzien in circa 100 m2 voor een jongerenhonk

q       het programma dient te voorzien in circa 150 m2 voor een kinderopvang (exclusief buitenruimte)

q       in het programma dient ruimte te worden gereserveerd voor een gezondheidscentrum (huisarts, fysiotherapeut, tandarts etc), hiermee kan een combinatie met het zorgconcept worden gelegd.

q       voldaan moet worden aan de eisen van aanpasbaarheid en levensloopbestendigheid: overleg met het vakteam gehandicapten is wenselijk

q       in de bebouwing dient te worden voorzien in een stalling en oplaadpunt voor scootmobielen

q       nadere uitwerking van de combinatie van voorzieningen in een Programma van eisen

q       in de wijk moet compensatie moet worden gevonden voor het huidige trapveld

 

 

 

Tekstvak:  3.3       Openbare ruimte

 

3.3.1 Bestaande situatie

De Provinciale weg en de Van Foreestweg zijn beide onderdeel van de ‘basiskaart groenstructuur’; de Provinciale weg als een primaire ecologische verbinding op stadsniveau en de Van Foreestweg als cultuurlijk groen op stadsniveau en secundaire ecologische verbinding. Daarnaast is de Provinciale weg ιιn van de grote groene structuurlijnen binnen Delft. Vijf rijen esdoorns in de bermen en langs de singel geven de Van Foreestweg de bijpassende allure.

Verspreid over het bestaande trapveldje staan 13 grote populieren die kapvergunningplichtig zijn en 1sierkers.

Aan de zuid- en westzijde van de kavel, respectievelijk de Sasboutstraat en de Van Kinschotstraat, staan 8 lijsterbessen en 10 essen.

In de woonstraten zijn parkeerplaatsen aanwezig. De afgelopen jaren is de parkeerdruk in deze buurt  toegenomen.

 

3.3.2. regelgeving en beleid

De randvoorwaarden en uitgangspunten op het gebied van de openbare ruimte worden bepaald door verschillende beleidsnota’s. In 1993 is het beleidskader voor de openbare ruimte van Delft vastgesteld. Als uitwerking van dit beleid is het ‘handboek openbare ruimte Delft stad’ vastgesteld op 28 oktober 1999.

Tekstvak: figuur 10: handboek openbare ruimteHierin worden een aantal hoofduitgangspunten voor de inrichting van de openbare ruimte gegeven. Deze uitgangspunten zijn samen met de indeling in bepaalde categorieλn van het infrastructurele netwerk maatgevend voor de uitwerking van de openbare ruimte in profielen en materialen.

In het handboek wordt aangegeven dat er meerdere beleidsstukken zijn die van invloed zijn op de openbare ruimte zoals o.a. afvalinzameling, asfaltbeleid, groen en ecologie, kunst, milieu, reclame, verkeer & openbaar vervoer.

Kort samengevat moet elke aanpassing in de openbare ruimte getoetst, dan wel voorbereid worden door het Ingenieursbureau van de gemeente.

Van belang bij de inrichting van de toekomstige (woon)straten is de minimale afstand van de bomen ten opzichte van de gevel. Voor bomen van de eerste orde zoals bv. Linde wordt een afstand van 8 meter gehanteerd, voor de tweede orde bv. Els 6 meter en voor de derde orde bv. Meidoorn 4 meter.

Tekstvak: figuur 11: basiskaart groenstructuurTekstvak:  Tenslotte is relevant de nota ‘Ruimte voor natuur’, DSO/SG, februari 1994. Hierin is aangegeven dat het gemeentelijk beleid is er op gericht in de stad ook ruimte te bieden voor de natuur. Voor het uitwerken van deze doelstelling worden ecologische principes gebruikt bij de (her)inrichting en beheer van de openbare ruimte.

 

De nota ‘Licht op Delft’ is vastgesteld op 25 september 1997. Hierin staan de algemene uitgangspunten van het verlichtingsbeleid van de gemeente Delft verwoordt. Sociale veiligheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid zijn eisen voor de openbare verlichting. Energieverbruik en levensduur spelen ook een rol. In het handboek staan de standaard lichtmasten van Delft met het toepassingsgebied.

 

Voor het afvalbeleid gelden de nota’s ‘Gescheiden afvalinzameling in relatie tot de openbare ruimte’ goedgekeurd 26 maart 1992 en ‘Richtlijnen voor huishoudelijk afvalcontainer-standplaatsen voor nieuwbouwwoningen’ goedgekeurd 27 juni 1995.

Bij laagbouw moet op bepaalde plekken, voldoende ruimte gecreλerd  worden om minicontainers aan te bieden. Voor de hand liggend is deze te situeren vlak bij de ‘achterom’. Voor hoogbouw wordt een locatie gezocht voor een ondergrondse container. In beide gevallen dient rekening gehouden te worden met maximale loopafstanden.

 

3.3.3. Gewenste ontwikkeling

Delft is ingedeeld in verschillende vlakken op basis van ontstaan in tijd, structuur en functie. Bij de inrichting van de openbare ruimte moet rekening gehouden worden met de essentie van de ruimtelijke structuur.

Voordijkshoorn, waartoe de Kuiperwijk behoort, maakt deel uit van de ‘vlakken’: naoorlogse wijken tot 1980. De bijbehorende hoofduitgangspunten voor de inrichting van de buitenruimte en het materiaalgebruik staan verwoord in het handboek.

Alle wegen/verkeerslijnen zijn ingedeeld in categorieλn. Deze indeling is richtinggevend voor de verdere uitwerking in profielen en toe te passen elementen op straat.

In de stad zijn een aantal punten te onderscheiden die qua functie, maat en karakter afwijken van de lijnenstructuur van de stad. Ze vormen oriλntatiepunten in het wegennetwerk. Punten kunnen op het raakvlak van twee vlakken liggen, op het knooppunt van meerdere vlakken, op de kruising van lijnen, op de kruising van vlakken met lijnen of in een vlak. Bij deze punten wordt bijzondere aandacht gevraagd voor de inrichting, die kan afwijken van de standaard. De punten zijn onderverdeeld in poorten en bijzondere openbare ruimten.

 

De bebouwing in het plangebied zal qua maat en ligging een opvallende plek innemen en bij realisering van hoogbouw als zodanig ook een oriλntatiepunt gaan vormen. Op basis van deze gegevens zou de bebouwing aangemerkt kunnen worden als poort en/of bijzondere plek. Poorten vormen representatieve ruimten, de visitekaarten, die de eerste indruk van de stad bepalen. Bijzondere openbare ruimten zijn niet eenduidig te definiλren vanwege de uiteenlopende karakters maar ook hier is de representatieve functie en de betekenis voor inwoners en gasten van Delft van groot belang.

 

Bovenstaande geeft aan dat de inrichting van de buitenruimte in het plangebied speciale aandacht verdient. Het straatbeeld rond de bebouwing zal qua inrichting en materiaalgebruik moeten aansluiten bij het winkelgebied verderop langs de Van Foreestweg. Er moet voldoende ruimte gereserveerd worden voor diverse straatmeubilair als fietsenklemmen, lichtmasten, afvalbakken, containers enz. Voorts stelt de doelgroep (senioren) bijzondere aanvullende eisen aan de openbare ruimte. Deze dient in ieder geval meer zodanig te zijn ingericht dat er geen belemmeringen voor zijn rolstoel- en rollator-gebruikers.  Met name de oversteek Van Forestweg verdient nadere uitwerking.

Plaatsing van deze elementen in de openbare ruimte mag niet ten koste gaat van de functionaliteit van de leefomgeving. Tevens geldt dat de kwaliteit van de openbare ruimte mede bepaald wordt door de mate van visuele ordening, harmonie en netheid, samen te vatten als de ‘beeldkwaliteit’.

Tekstvak:  Het is van groot belang al deze elementen in een vroeg stadium mee te nemen in het ontwerp zodat ze een plek krijgen binnen de structuur.

 

Indien sprake is van herinrichting van de Van Kinschotstraat en/of Van Sasboutstraat voor het toevoegen van parkeerplaatsen, dienen de aanwezige bomen in beginsel gehandhaafd te blijven (zie verder ook onder Hoofdstuk Verkeer). Het Handboek Openbare Ruimte is van toepassing. Toevoegen van parkeerplaatsen in de ecologische stroken is niet mogelijk.

 

Tekstvak: figuur 12: groenstructuurDe bomen/esdoorns in de berm van de singel langs de Van Foreestweg maken deel uit van de groenstuctuur van Delft. Dat betekent dat niet alleen de boom maar ook de plek beschermd is om de structuurlijn te kunnen handhaven.

 

 

Verder gelden voor dit plangebied de volgende algemene richtlijnen:

 

q       Tussen waterpartij en verharding een berm met een minimale breedte van 3 meter;

q       helling van het talud minimaal 1:3;

q       minimale afstanden van bomen ten opzichte van de gevel (grootte 3, bv. Meidoorn: 4 meter, grootte 2, bv. Els: 6 meter, grootte 1,bv. Linde:  8 meter);

q       Hanteren handboek Inrichting Openbare Ruimte Stad; gelet op de locatie extra aandacht voor kwaliteit;

q       Vuilniswagens behoeven niet te draaien, te keren, achteruit te rijden om de vuilnis op te halen;

q       Voldoen aan parkeernorm (zie ook onder hoofdstuk 5). In geval van een gebouwde parkeervoorziening moet worden voldaan aan NEN norm 2443;

q       Voldoen aan politiekeurmerk;

q       Voldoen aan de richtlijnen ten aanzien van sociale veiligheid;

q       Terugdringing van de verharding: het huidig percentage verharding mag bij voorkeur niet toenemen.


4          MILIEU

 

4.1               Water

4.1.1     Bestaande situatie

Het plangebied ligt in de Voordijkhoornse polder. In deze polder is op dit moment 4% oppervlaktewater beschikbaar. Aan de noordzijde van het plangebied ligt een watergang langs de Van Foreestweg. Het aandeel water in het plangebied is beperkt.

 

4.1.2     Regelgeving en beleid

De randvoorwaarden en uitgangspunten op het gebied van water worden bepaald door verschillende beleidsnota’s; het Waterplan en het Duurzaamheidsplan 3D van de gemeente Delft (oktober 1999), Beleidsplan Milieu en Water 2000-2004 en de 4de Nota Waterhuishouding (december 1998). Het waterplan Delft: Een blauw netwerk van april 2000, een gezamenlijk plan van de gemeente Delft en het hoogheemraadschap van Delfland, onderkent het belang van water in de stad als element in een duurzame stedelijke ontwikkeling. In dit plan wordt onder meer aandacht besteed aan het afkoppelen van verhard oppervlak, de realisatie van gebiedseigen watersystemen, het verbeteren van de waterkwaliteit en de inrichting van natuurvriendelijke oevers. De kansen voor realisering van extra waterberging zijn – zonder ingrijpende maatregelen – beperkt. Onderzocht zal moeten worden welke maatregelen genomen moeten worden. In de huidige situatie zijn – ondanks de geringe oppervlakte open water – geen grote problemen geconstateerd met de waterhuishouding. De gemeente zal de komende jaren in overleg met het Hoogheemraadschap van Delfland onderzoeken op welke wijze meer waterberging in de polder kan worden gecreλerd.

Binnen het uitvoeringsverband van het Waterplan Delft “Een blauw netwerk”  wordt in 2003 een analyse uitgevoerd van de oppervlaktewatersystemen in Delft. Een van de doelstellingen van de analyse is het in beeld brengen van de bergingsbehoefte en de mogelijkheid voor het realiseren van extra berging. Daarbij zal zoveel mogelijk gekeken worden naar principevolgorde: berging in het plangebied, polder of compensatie elders.

 

4.1.3     Gewenste ontwikkeling

Watersysteem

Uitgangspunt is een watersysteem met een goed doorstroombare watergang. Een te realiseren watergang dient – zo mogelijk – verbonden te worden met bestaande watersystemen. Doodlopende watergangen moeten voorkomen worden en ondergrondse verbindingen (duikers) moeten zoveel mogelijk worden beperkt.

 

Ook worden eisen gesteld aan de afmetingen van de waterlopen. Dit betreft door het Hoogheemraadschap doorvertaalde eisen. Voor een stedelijk watersysteem wordt een minimale breedte van 8 meter, een minimale waterdiepte van 1 meter en een taludhelling van 1:3 op flauwer aangehouden.

Een natuurvriendelijke inrichting van de oevers draagt bij aan de ontwikkeling van een duurzaam ecologisch watersysteem. Natuurvriendelijke oevers dienen in ieder geval te worden toegepast langs belangrijke doorgaande waterverbindingen en langs waterlopen die grenzen aan of onderdeel uitmaken van de groenstructuur in het plangebied.

 

De waterkwaliteit dient minimaal te voldoen aan de MTR-waarden (Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau) uit de vierde Nota Waterhuishouding.

In het Waterplan Delft is als streefbeeld voor 2015 opgenomen: water als cultuurgoed. Dit houdt in dat de wateren matig eutroof zijn en er aantrekkelijk uitzien. Het water is visrijk, stinkt niet en is op enkele plaatsen opgesierd met water- en oeverplanten. Economische functies worden bevorderd, maar de effecten daarvan op de waterkwaliteit worden zoveel mogelijk beperkt.

 

Waterberging

Voor het plangebied gelden de normen van het Hoogheemraadschap van Delfland ten aanzien van de hoeveelheid oppervlaktewater. Nieuw te ontwikkelen of herstructureren gebieden moeten elke waterhuishoudkundige eenheid voldoen aan de norm van 325m3 bergingscapaciteit per ha. Het percentage oppervlaktewater is afhankelijk van de maximale peilstijging. Bij een maximale peilstijging van 30 cm komt dit neer op 11% oppervlaktewater. In de polder is op dit moment 4% oppervlaktewater beschikbaar. Dit betekent dat 7% van het her te structureren oppervlak ingericht moet worden als oppervlaktewater. Indien dit binnen het plangebeid niet mogelijk is zal compensatie in de polder moeten worden gevonden. In het kader van de watertoets vindt regulier overleg plaats met het Hoogheemraadschap over alle ruimtelijke plannen van de gemeente Delft waaronder dit ontwikkelingsplan.

 

Grondwater

In verband met de (hoge) grondwaterstand in het gebied zal de parkeerkelder moeten beschikken over waterdichte wanden en bodem.

 

4.2. Ecologie

 

4.2.1     Bestaande situatie

Het plangebied ligt tegen twee lijnen uit de ecologische hoofdstructuur. Langs de Provinciale weg bevind zich een primaire ecologische zone en langs de Van Foreestweg een secundaire ecologische zone.

 

4.2.2     Regelgeving en beleid t.a.v. ecologie

De Nota Ruimte voor Natuur (1994) en de nota concept Ecologische Hoofdstructuur (2002) doet uitspraken over de gewenste ecologische structuur in Delft op stads- en wijkniveau. Het plangebied grenst aan de zijde van de Provinciale weg aan een primaire ecologische zone. Om deze functie goed te kunnen vervullen dient langs de weg een berm (vrij van bebouwing) te liggen met een breedte van 20 meter, gerekend vanaf de buitenkant van het buitenste wegdeel. Omdat er een fietspad doorheen loopt, dient de breedte van het fietspad bij de totale breedte van de ecologische zone te worden opgeteld. De inrichting van de zone wordt niet in de nota Ecologische Hoofdstructuur behandeld. Hiervoor dient een uitwerkingsplan te worden opgesteld.  Indien de zone doorkruist wordt (door bijvoorbeeld wegen) moet barriθre vorming worden voorkomen door middel van de aanleg van faunavoorzieningen of het inrichten van alternatieve ecologische verbindingen.

Voor de secundaire ecologische zone langs de Van Foreestweg dient een breedte van 20 meter te worden gereserveerd gerekend vanaf de buitenkant van het buitenste wegdeel.

 

4.2.3     Gewenste ontwikkeling t.a.v. ecologie

Voor het plangebied betekent het bovenstaande dat langs de oostrand, tussen plangebied en Provinciale weg een ruimte gereserveerd moet worden ten behoeve van de primaire ecologische hoofdstructuur. Het gaat hier om een zone van minimaal 20 meter plus de breedte van het fietspad dat er doorheen loopt, vanaf de buitenkant van het buitenste wegdeel. De Van Beresteynstraat loopt in de noordoostelijke hoek deels door de zone die is gereserveerd voor ecologie. Om de functie van de ecologische zones zoveel mogelijk te waarborgen, dient hier bij de inrichting aandacht aan besteed te worden.

Langs de Van Foreestweg dient eveneens een zone van 20 meter te worden gereserveerd (inclusief fietsroute) voor de secundaire ecologische structuur.

 

Behalve op het niveau van de ecologische (hoofd)structuur is het wenselijk bij de ontwikkeling van het plangebied ook op andere schaalniveaus rekening te houden met een natuurvriendelijke inrichting. Indien sprake is van aantasting van de ecologische structuur dienen bij het gebouw natuurvoorzieningen (zoals sedumdaken en/of nestvoorzieningen) te worden aangebracht, om de aantasting te compenseren.

 

Bij waterstructuren moeten de oevers in principe natuurvriendelijk worden ingericht. De waterlopen moeten zoveel mogelijk met elkaar worden verbonden zodat natte doorlopende ecologische structuren kunnen worden gecreλerd. Daar waar wel harde beschoeiingen worden gerealiseerd dienen fauna-uitstapplaatsen gerealiseerd te worden. De grond mag niet worden uitgegeven tot de waterlijn.

 

4.3       Milieuzonering

 

4.3.1     Bestaande situatie

Bij de ontwikkeling van het plangebied met woningbouw moet rekening gehouden worden met eventuele hinder van bedrijven uit de omgeving ervan. In het plangebied bevindt zich momenteel een buurthuis. Ten noordoosten van het plangebied is DSM gevestigd. Dit bedrijf heeft een geluid- en een geurcontour. Het plangebied ligt net buiten de 50 dB(A) geluidcontour van DSM.

Het plangebied ligt binnen de huidige L-contour voor geurhinder en tegen de H-contour aan. Lichte geurhinder is op basis van deze contour in het plangebied te verwachten. De nieuwe milieuvergunning voor DSM voorziet echter in een kleinere geurcontour waarmee het plangebied buiten de genoemde geurcontouren komt te liggen.

 

4.3.2     Regelgeving en beleid t.a.v. milieuzonering

Van belang is het beleid zoals neergelegd in de nota “Bedrijven en bestemmingsplannen”  (2003). Hierin wordt het gemeentelijk beleid uiteengezet over de wijze waarop bedrijven in bestemmingsplannen worden opgenomen en welke soort bedrijven in welk deel van de stad aanvaardbaar zijn (zie ook 3.2.).

 

In de omgeving van het plangebied is 1 bedrijventerrein aanwezig dat voor geluid gezoneerd is, DSM. Om het bedrijventerrein ligt een 50 dB(A) contour die in bestemmingsplannen vastgesteld moeten worden. De 50 dB(A) contour van DSM valt net buiten het plangebied.

 

In de nota planbeoordeling van de provincie Zuid-Holland is opgenomen dat indien in een gebied hinder door stank valt te verwachten, hieraan in het ruimtelijk plan aandacht moet worden besteed en dat de geurbelasting bij stankgevoelige bestemmingen het acceptabel hinderniveau niet te boven mag gaan. In de handreiking luchtkwaliteit en ruimtelijke ordening geeft de Provincie Zuid-Holland aan hoe de afweging kan plaatsvinden. Tussen de L- en H-contour zijn geurgevoelige bestemmingen type 1 niet gewenst. Dit zijn onder anderen woonwijken, ziekenhuizen, bejaardenhuizen, scholen, asielzoekerscentra en gebieden voor verblijfsrecreatie. Zoals hierboven reeds aangegeven ligt het plangebied, als gevolg van bronmaatregelen die DSM de afgelopen jaren heeft uitgevoerd (opgave provincie Zuid-Holland), buiten geurcontour voor geur van DSM zoals recent  in de milieuvergunning van het bedrijf is opgenomen. Dit betekent dat op grond van het provinciale beleid geen belemmeringen zijn voor geurgevoelige bestemmingen.

 

4.3.3          Gewenste ontwikkeling t.a.v. milieuzonering

Op grond van de nota “Bedrijven en bestemmingsplannen 2003” ligt het plangebied in het gebiedstype woonwijken 2 (zie ook 3.2). Vestiging van de toegelaten bedrijven moeten aan de daar genoemde voorwaarden voldoen.

Het bestaande buurthuis wordt gesloopt. Daarvoor in de plaats is een bebouwing met maatschappelijke voorzieningen zoals een kinderdagverblijf, een buurthuis, een jongerencentrum en andere voorzieningen mogelijk. Het is nog niet bekend welke overige concrete voorzieningen in het gebouw komen. Het buurthuis en jongerencentrum vallen onder het Besluit horeca-, sport- en recreatieinrichtingen milieubeheer. Ze moeten voldoen aan de eisen die dit besluit stelt.

Een buurthuis en jongerencentrum is gelijk te stellen met een categorie 3.1 bedrijf. Omdat het een maatschappelijke voorziening betreft, is het buurthuis met vrijstelling toegestaan in dit type woonwijk.

Om een vrijstelling te verkrijgen moet naast de in 4.3.2. genoemde eisen door middel van een akoestisch rapport worden aangetoond dat er wordt voldaan aan de eisen uit het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer. Het kinderdagverblijf valt niet onder de Wet milieubeheer. Het kinderdagverblijf is gelijk te stellen met een categorie 1 bedrijf.

 

4.4       Bodem

 

4.4.1     Bestaande situatie

De bodemkwaliteit van het plangebied is recentelijk onderzocht. In de bovengrond zijn licht verhoogde concentraties zink, minerale olie en plaatselijk EOX aangetroffen. In de ondergrond, 0,5-5,0 m-mv, zijn geen verhoogde concentraties ten opzichte van streefwaarde aangetoond. Tenslotte zijn in het grondwater licht verhoogde concentraties zware metalen en xylenen aangetroffen.

 

4.4.2     Regelgeving en beleid

Het Delftse bodembeleid is vastgelegd in het Handboek Bodem (augustus 2002). In het kader van een bouwaanvraag dient bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Dit bodemonderzoek mag op het moment van indiening niet ouder zijn dan vijf jaar. Het onderzoek dient conform NVN 5725 en NEN 5740 uitgevoerd te worden. Aanvullend op het historisch onderzoek, zoals beschreven in NVN 5725, dient er aanvullend onderzoek te worden gedaan naar asbest (vooronderzoek conform ontwerp NEN 5707).

 

4.4.3     Gewenste ontwikkeling t.a.v. bodem

De bodemkwaliteit dient te worden gehandhaafd en waar mogelijk op lokaal niveau verbeterd te worden. De bodemkwaliteit mag niet verslechteren. Uit hierboven aangehaald onderzoek kan worden geconcludeerd dat de grond geschikt is voor de bestemming.

 

4.5       Geluid

 

4.5.1     Bestaande situatie

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30km/uur gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart vaststaat dat de geluidbelasting op de gevels van aanliggende woningen op 10 meter uit de as van de meeste nabijgelegen rijstrook 50dB(A) of minder bedraagt. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk). In binnenstedelijk gebied gelden onderstaande zonebreedtes.

 

aantal rijstroken

zonebreedte (m)

1 of 2

200

3 of 4

350

 

Binnen deze geluidzones moet aandacht worden besteed aan de geluidbelasting op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen (woningen, scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs, instellingen voor hoger beroepsonderwijs, ziekenhuizen en andere gezondheidszorggebouwen). De geluidbelasting moet worden bepaald voor de nieuwe situatie op basis van prognoses van de verkeersintensiteit voor het jaar 2015. Het plangebied ligt in de geluidszones van de Provinciale weg en de Van Foreestweg. Er dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd conform SRM II.

 

4.5.2     Regelgeving en beleid t.a.v. geluid

De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai in deze binnenstedelijke situatie bedraagt 50 dB(A). De maximaal toelaatbare waarde bedraagt 65 dB(A).

Naar verwachting wordt de voorkeurgrenswaarde als gevolg van het wegverkeerslawaai  van de Van Foreestweg en de Provinciale weg overschreden. Dit heeft tot gevolg dat, als bron- of overdrachtsmaatregelen niet mogelijk zijn, er een verzoek hogere grenswaarden bij Gedeputeerde Staten moet worden ingediend. Dit verzoek dient afgestemd te worden met het verzoek om een verklaring van geen bezwaar artikel 19 WRO dan wel met de vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan.

 

4.5.3     Gewenste ontwikkeling t.a.v. geluid

Indien de geluidbelasting hoger is dan 55 dB(A) is het wenselijk dat  de geluidsgevoelige vertrekken (woonkamer en slaapkamers) zoveel mogelijk aan de geluidsluwe zijde van de  woning worden gesitueerd. Voor de bepaling van de geluidbelasting op de gevels dient een akoestisch onderzoek te worden overlegd.

 

4.6       Luchtkwaliteit

 

4.6.1 Bestaande situatie

De geplande nieuwbouw ligt nabij drukke verkeerswegen als de Provinciale weg en de Van Foreestweg. De afstand tussen de nieuwbouw en de as van de betreffende wegen is van enige omvang, gelet op de ruimtelijke uitgangspunten (hoofdstuk 2).

 

 

4.6.2 Regelgeving en beleid

Voor diverse luchtvervuilende stoffen (o.a. stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en benzeen (C6H6) zijn grenswaarden vastgesteld die een wettelijke basis hebben gekregen in het Besluit Luchtkwaliteit. Het nieuwe besluit is sinds 19 juli 2001 van kracht. De gemeente Delft heeft de taak om na te gaan of de normen voor deze stoffen niet wordt overschreden. Bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige bestemmingen dient toetsing plaats te vinden aan het Besluit luchtkwaliteit.

 

4.6.3 Gewenste ontwikkeling t.a.v. de luchtkwaliteit

Uit onderzoek (Rapport luchtkwaliteit 2001) is gebleken dat er geen sprake is van overschrijding van de grenswaarden. Vanuit luchtkwaliteit zijn er dus geen verdere belemmeringen voor ontwikkeling van het plangebied. Wel dient bij de uitwerking van het bouwplan de aanzuiging van ventilatielucht bijvoorkeur via de achterzijde of het dak plaats te vinden.

 

4.7       Energie

 

De gemeente Delft wil het gebruik van fossiele brandstoffen, en daarmee de CO2-uitstoot, verminderen. Ze hanteert rondom energie de ‘trias energetica’. Dit houdt in dat eerst onnodig verbruik van energie wordt voorkomen, vervolgens duurzame energiebronnen worden ingezet en als laatste stap efficiλnt verbruik van energiebronnen. Het energiebeleid van de gemeente Delft is vastgelegd in 3E Klimaatplan Delft.

 

Woningbouw

Op basis van dit Klimaatbeleidsplan worden voor dit plangebied aan de nieuwbouw van woningen een EPC norm gesteld die 15 tot 20% scherper is dan de wettelijke eis.

 

Utiliteitsbouw

Op de planlocatie worden voorzieningen gerealiseerd voor maatschappelijke ruimtes, waarvan de gemeente huurder of eigenaar is. Op basis van het Klimaatbeleidsplan worden voor gemeentelijke gebouwen en voorzieningen de volgende eisen gesteld:

·         Bereik bij nieuwbouw een verscherping van de wettelijk EPC-eis met meer dan 12%.

·         Minimaal 40% van het energieverbruik moet afkomstig zijn van duurzame bronnen.

 

De gemeente Delft stelt op basis van het Klimaatplan geld beschikbaar voor een bijdrage in de meerkosten om de verscherpte wensen en eisen op het gebied van energie te halen. Via de ‘reserve energiebesparende middelen’ kan een aanvraag worden ingediend voor een gemeentelijke bijdrage van maximaal 25% van de meerkosten bij de nieuwbouw van woningen en maximaal 50% van de meerkosten bij gemeentelijke gebouwen en voorzieningen.

Bij voorkeur wordt de bebouwing in het plangebied geschikt gemaakt voor warmtelevering vanuit DSM Gist of andere duurzame energiebronnen. Dit houdt in een vraagbeperking en het indien mogelijk toepassen van lage temperatuurverwarming.

 

4.8.      Externe veiligheid

 

Ten aanzien van externe veiligheid kan worden opgemerkt dat er geen route gevaarlijke stoffen door of langs het plangebied loopt en dat de risicocontouren van DSM binnen de grenzen van het bedrijventerrein van DSM vallen.

 

4.9       Duurzaam bouwen, Politiekeurmerk en intensief ruimtegebruik

 

Duurzaam Bouwen

In het Klimaatbeleidsplan is eveneens het duurzaam bouwen beleid van de gemeente Delft opgenomen. Op basis van het Klimaatbeleidsplan worden voor dit plangebied de volgende eisen gesteld aan de nieuwbouw van woningen:

 

Voor utiliteitsbouw gelden de volgende eisen:

 

 

Politiekeurmerk:

Hierbij aansluitend is in een raadsbesluit van 21 februari 2002 vastgesteld dat zowel het stedenbouwkundig plan als de woningen moeten voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen. Dit houdt voor de gemeente een inspanningsverplichting in t.a.v. de inrichting van het openbaar gebied, maar ook voor de ontwikkelaar t.a.v. het stedenbouwkundig plan en de woningen.

 

Intensief  ruimtegebruik:

Een algemeen in Delft gehanteerde doelstelling is dat de beschikbare ruimte optimaal wordt benut. Een locatie als deze, binnenstedelijk, vraagt om een intensieve invulling. Een hoge woningdichtheid mag echter niet ten koste gaan van de kwaliteit van het gebied, maar moet deze kwaliteit juist mogelijk maken.

 

Resumerend eisen:

q       aan de zijde van de Provinciale weg dient minimaal 20 m ruimte (exclusief de breedte van de fietsroute) te worden gereserveerd voor een primaire ecologische strook

q       aan de zijde van de Van Foreestweg dient minimaal 20 m ruimte  te worden gereserveerd voor een secundaire ecologische strook

q       bij het gebouw dienen natuurvoorzieningen (zoals sedumdaken en/of nestvoorzieningen) te worden aangebracht indien sprake is van aantasting van de ecologische zones

q       nieuwe waterlopen dienen een minimale breedte te hebben van 8 meter, een minimale diepte van 1 meter. De taludhelling bedraagt 1: 3 of flauwer

q       geen uitgifte van grond tot aan de  waterlijn

q       bij nieuwe waterstructuren dienen de oevers natuurvriendelijk te worden ingericht

q       waterkwaliteit dient te voldoen aan de MTR waarden

q       7% van het her te structureren gebied wordt ingericht als  oppervlaktewater; de intentie is dit te realiseren in het plantsoen tussen de Van Groenewegenstraat en de Van der Lelijstraat

q       het verharde oppervlak dient afgekoppeld te worden; afhankelijk van de mate van verontreiniging direct of via een zuiveringstechnische voorziening

q       ondergrondse bebouwing dient te worden voorzien van waterdichte wanden en bodem waarbij extra aandacht wordt besteed aan de peilstijging van het oppervlaktewater

q       uitvoeren bodemonderzoek conform NVN 5725 en NEN 5740

q       uitvoeren akoestisch onderzoek wegverkeer conform SRM II en evt aanvragen hogere grenswaarde

q       bij belasting hoger dan 55dB(A) vanwege wegverkeerslawaai is het wenselijk de geluidgevoelige vertrekken zo veel mogelijk aan de geluidluwe zijde van de woning te situeren

q       aanzuiging ventilatielucht bij voorkeur via achterzijde of het dak

q       rekening houden met EPC normen uit Klimaatbeleidsplan

q       rekening houden met Dubo normen uit Klimaatbeleidsplan

q       voldoen aan politiekeurmerk Veilig Wonen


5          INFRASTRUCTUUR

 

Tekstvak: figuur 14: busroutesTekstvak:  5.1       Openbaar vervoer

 

5.1.1     Bestaande situatie en relevante ontwikkelingen

Het plangebied is door middel van een tweetal nabij gelegen buslijnen ontsloten voor het openbaar vervoer. Hierbij is de ontwikkeling van de nieuwe woongebie­den in de Harnaschpolder relevant. Dit gebied krijgt een zeer directe aansluiting op het Delftse OV-net. Ook bestaat de wens om de kern van Den Hoorn aan dit net te knopen. Zo zouden huidi­ge lijnen kun­nen wor­den doorgetrokken tot in de nieuwe gebie­den (b.v. lijn 61 vanuit de Kuyperwijk) of nieuwe lijnen kunnen worden geοntroduceerd. Naast de as Cort vd Lindenstraat - Van Almondestraat (met bussluis over PW15), wordt de as Ruys de Beerenbrouckstraat - Van Foreestweg - Kristalweg in dit kader gezien als OV-as (met bussluis tussen Voordijkshoornsepolder en Lookwatering-West). Op deze as zijn voor­zieningen noodzakelijk om de gewenste stiptheid en toegankelijkheid van het OV te realiseren.

 

5.1.2     Regelgeving en beleid ten aanzien van openbaar vervoer

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van het openbaar vervoer is neergelegd in het VVP (Verkeers- en Vervoersplan). Dit plan dateert uit 1997 en is op onderdelen verouderd. Momenteel wordt het LVVP (Lokaal Verkeers- en Vervoersplan) voorbereid.

 

5.1.3     Gewenste ontwikkeling

De huidige situatie op het gebied van openbaar vervoer wijzigt bij herontwikkeling niet en behoeft dan ook geen nadere beschouwing. De ontsluiting van het plangebied met het openbaar vervoer blijft redelijk.

Tekstvak:  Tekstvak: figuur 15: autoverkeer en fiets5.2       Autoverkeer

 

5.2.1     Bestaande situatie en relevante ontwikkelingen

De locatie is goed ontsloten voor het autoverkeer. De Provinciale weg is een belangrijke invalsweg voor Delft. De Van Foreestweg is de oostwestelijke ontsluitingsweg voor de Kuyperwijk. Aan de overzijde van de Provinciale weg gaat de Van Foreestweg over in de Ruys de Beerenbrouckstraat en verbindt de wijk met de noordelijke Delftse binnenstad.

 

5.2.2     Regelgeving en beleid met betrekking tot autoverkeer

Zoals in paragraaf 5.1.2. al naar voren kwam, wordt momenteel een nieuwe beleidsnota op het gebied van Mobiliteit voorbereid, het LVVP. Het LVVP voorziet voor het plangebied niet in een veranderende bereikbaarheid. Daarnaast brengt de toekomstige ontwikkeling van het plangebied Harnaschpolder een toenemend aantal verkeersbewegingen met zich mee. De bestaande infrastructuur moet hier op toegerust zijn. Het autoverkeer vanuit de Voordijkshoornsepolder/Lookwatering-west met een bestemming buiten Delft zal een directe ontsluiting krijgen op het hoofdwegennet (A4/A13) via bestaande hoofdinfrastructuur (Provinciale weg PW15) en nieuw aan te leggen (of uit te breiden) hoofdinfrastructuur (Zuid­weg-Noordelijke rondweg Delft, Harnaschdreef, doorgetrokken Reinier de Graafweg). Dit geeft zo min mogelijk overlast op het overige wegennet.

 

De auto-ontsluiting richting het centrum van Delft zal goed gewaarborgd worden, maar mag minder direct zijn enerzijds om de auto’s zoveel mogelijk op de hoofdwegen te houden, anderzijds om fiets en OV een beter concurrentiepositie te geven. In de auto-onsluiting naar Delft speelt de aansluiting op de Van Foreestweg/Kristal­weg een belangrijke rol. In het kader van de ontwikkeling van het gebied Harnaschpolder is het niet uitgesloten dat het kruispunt Van Foreestweg – Provinciale weg aanpassing behoeft om de capaciteit te vergroten.

5.2.3     Gewenste ontwikkeling m.b.t. autoverkeer

Een aandachtspunt bij de ontwikkeling van het plangebied is de auto ontsluiting van het terrein. Een ontsluiting vanaf de Provinciale weg is uitgesloten. Een directe ontsluiting vanaf de Van Kinschotstraat ligt het meest voor de hand, omdat hier sprake is van een bestaande aantakking op de Van Foreestweg. Om de Van Kinschotstraat zo min mogelijk te belasten wordt voorgesteld de ontsluiting van het plangebied via een parallelweg aan de Van Foreestweg plaats te laten vinden. De fietsroute dient behouden te blijven.

De geringe toename van de verkeersintensiteiten bij ontwikkeling van de locatie levert voor de Van Foreestweg en Provinciale weg geen problemen op. De consequenties voor de buurtstraten leveren bij de voorgestelde ontsluiting van het plangebied naar verwachting evenmin problemen op. Het kruispunt Van Foreestweg – Provinciale weg is vanuit de ontwikkeling van de Harnaschpolder een belangrijk aandachtspunt (met name voor de geluidbelasting van de woningen).

 

5.3       Parkeren

 

5.3.1.     Huidige situatie

Er zijn in het gebied parkeertellingen verricht op 5 en 6 maart 2003. Uit de resultaten van deze nachttelling kan worden geconcludeerd dat er geen parkeertekorten zijn in de huidige situatie.

 

5.3.2     Regelgeving en beleid t.a.v. parkeren

Het CROW heeft zeer recent (juni 2003) een publicatie uitgegeven voor nieuwe richtlijnen voor parkeernormering. Aanleiding voor deze nieuwe richtlijnen was de verouderde normen uit het ASVV van 1992. De normen die tot nu toe in Delft werden gehanteerd vielen binnen deze richtlijnen. ASVV staat voor: ‘aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom’. Het ASVV is een landelijk gebruikt boekwerk dat regels en richtlijnen bevat voor alle verkeersvoorzieningen uiteenlopend van bebording tot aantal parkeerplaatsen.

 

Voor het vaststellen van de benodigde parkeernorm voor het plangebied wordt gebruik gemaakt van cijfers van het CBS en de richtlijnen van het CROW. Op basis hiervan valt Delft onder de noemer ‘zeer sterk stedellijk’. Hoe minder stedelijk hoe hoger de parkeernorm moet zijn volgens het CROW.

Voor bedrijven en voorzieningen wordt de parkeernorm volgens het CROW gehanteerd. Voor woningen worden licht afwijkende parkeernormen gehanteerd, die afhankelijk zijn van het type woningen dat wordt gerealiseerd. Dit leidt tot de volgende normen:

 

 

woningtype

norm binnenstad

norm schil

norm overig

vrije sector

1,4

1,6

1,85

sociale woningbouw: 3 of meer kamers

1,3

1,5

1,7

sociale woningbouw: 1 of 2 kamers

1,15

1,3

1,4

studenten/jongerenhuisvesting

0,4

0,4

0,4

serviceflats/aanleunwoning

0,45

0,45

0,45

 

Parkeren op privι terrein

Privι parkeerplaatsen bij de woning worden in vergelijking met openbare parkeerplaatsen slechter benut. Privι parkeerplaatsen zijn over het algemeen niet uitwisselbaar met andere gebruikers. Garages krijgen soms een andere functie dan het stallen van de auto. Daarom worden privι parkeervoorzieningen op eigen terrein niet als volle parkeerplaats meegerekend bij de parkeernormering. Geclusterde (collectieve gebouwde) parkeervoorzieningen onder bijvoorbeeld een appartementengebouw worden wel meegeteld in de parkeernorm. In principe maakt het niet uit of de parkeerplaatsen voor nieuwbouw gerealiseerd worden op straat of in een gebouwde voorziening, met dien verstande dat ze alleen als parkeergelegenheid kunnen worden gebruikt en niet een ander doel kunnen dienen (bergruimte bijvoorbeeld). Aandeel privι parkeerplaats in de parkeernorm:

 

type parkeerplaats

rekenfactor in parkeernorm

geclusterd (gebouwde) parkeervoorziening

1,0

tuinparkeerplaats

0,5

oprit min. 5,0 m zonder garage

0,8

garage met oprit van min. 5,0 m

1,0

garage zonder oprit

0,5

garage met dubbele oprit (min. 4,5 en 5,0 m lang)

1,8

 

5.3.3     Gewenste ontwikkeling t.a.v. parkeren

Voor de bepaling van het aantal benodigde parkeerplaatsen is onder andere van de gegevens uit de gehouden parkeertellingen gebruik gemaakt. Hierbij is rekening gehouden met de uitwisselbaarheid respectievelijk dubbelgebruik van parkeerplaatsen tussen de aanwezige functies, zodat vastgesteld kan worden hoeveel plaatsen in het plan moeten worden opgenomen.

Voorwaarde voor herontwikkeling is dat het parkeren wordt opgelost binnen het plangebied waarbij de voorkeur uitgaat naar een ondergrondse oplossing. Bij het integreren van parkeerplaatsen in een onderbouw (boven of deels onder maaiveld) moet aandacht worden besteed aan de uitstraling van de onderbouw naar de omgeving

 

Nu in het plangebied realisering van koopappartementen (vrije sector) en gedeeltelijk sociale huurappartementen allen in combinatie met een beperkt zorgpakket, worden de navolgende parkeernormen gehanteerd.

Voor woningen in de sociale huursector met meer dan 3 kamers is 1,4 parkeerplaats per woning gebruikelijk, voor woningen in de vrije sector dient een norm van 1,7 parkeerplaats per woning te worden aangehouden. Nu het hier ouderenwoningen betreft in de sociale huursector met meer dan 3 kamers (inclusief beperkt zorgpakket) en geen serviceflats of aanleunwoningen is een lagere norm van 1,0 parkeerplaats per woning aanvaardbaar.

Ook voor de te realiseren extra functies moeten voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Hiervoor gelden de volgende normen (ASVV)

 

functie

aantal p.p.

buurthuis

3,0 per 100 m2 b.v.o.

(buurthuis = jongerenhonk en balie

650 + 100= 750 m2)

kinderdagverblijf

0,8 per arbeidsplaats of 0,25 p.p. per 100 m2 b.v.o. (circa 680 m2)

overige voorzieningen: jeugdvoorzieningen, activiteitencentrum en gezondheidscentrum

2,0 per 100m2 b.v.o.

(circa 1200 m2)

 

Resumerend kan worden gesteld dat bij invulling van het  wenselijke programma voor de woningen circa 77 parkeerplaatsen nodig zullen zijn (circa 16 koopappartementen (1,7 pp) en circa 50 huurappartementen (1,0 p.p.), en voor de overige functies circa 49 parkeerplaatsen (buurthuis c.a. 23 p.p, kinderopvang ca. 2 p.p, en medische functies ca. 24 p.p).

Met dubbelgebruik als oogmerk betekent dit dat de parkeerplaatsen voor de woningen en voor het buurthuis bepalend zullen zijn voor het totaal benodigde aantal parkeerplaatsen voor de nieuwe ontwikkeling, waarbij compensatie moet plaatsvinden van de parkeerplaatsen in de huidige situatie in de Van Kinschotstraat (8 parkeerplaatsen) en de Sasboutstraat (9 parkeerplaatsen). De overige functies kunnen overdag gebruik maken van de lege plekken in de openbare ruimte.

 

Tekstvak:  Het voorgaande houdt in dat in totaal circa 77 + 23 = 100 parkeerplaatsen nodig zullen zijn. Op basis van eerste verkenningen zal een parkeergarage een capaciteit van circa 86 parkeerplaatsen kunnen hebben.

 

Dit houdt in dat in de openbare ruimte circa 14 extra parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden (naast de reeds bestaande). Mogelijkheden kunnen hiervoor worden gevonden in de Van Kinschotstraat, de Sasboutstraat en aan de parallelweg die de nieuwe bebouwing zal ontsluiten. Bij het toevoegen van parkeerplaatsen in de Van Kinschotstraat en Sasboustraat zal de straat moeten worden verbreed. De straat zal verbreed moeten worden naar minimaal 5 meter om in- en uitrijden van het parkeervak mogelijk te maken. Haaksparkeren heeft de voorkeur bij herinrichting. De aanwezige straatbomen kunnen daarbij mogelijk niet worden gehandhaafd. In dat geval worden deze bomen vervangen en krijgen ze een nieuwe plek binnen het toekomstig ontwerp.

 

5.4       Langzaam verkeer

 

Tekstvak: figuur 16: indicatie herinrichting Van Kinschotstraat5.4.1     Bestaande situatie

Langs de Provinciale weg en parallel aan de Van Foreestweg zijn vrijliggende fietspaden gesitueerd (zie ook figuur 15).

 

5.4.2     Regelgeving en beleid t.a.v. langzaam verkeer

Momenteel wordt een nieuwe beleidsnota op het gebied van mobiliteit voorbereid, het LVVP. In het LVVP zal ook aandacht worden besteed aan het fietsnetwerk in Delft. Op het schaalniveau van het plangebied echter, worden geen grote structuuringrepen verwacht. Het beleid van de gemeente Delft is er in ieder geval op gericht het fietsverkeer zoveel mogelijk te stimuleren. Een algemene beleidslijn is dan ook, dat het van belang is vanuit de woonwijken goede verbindingen voor langzaam verkeer te realiseren met het hoofdfietsnetwerk en de omliggende woonwijken.

 

Volgens het Bouwbesluit dat per 1 januari 2003 van kracht is, is het niet meer verplicht om in een woning een bepaald percentage bergruimte op te nemen dat van buitenaf bereikbaar is. Om de mogelijkheid om (brom)fietsen en scootmobiels te stallen bij woningen te waarborgen is er een stallingsnorm opgenomen in het gemeentelijk beleid:

q       per woning ten minste een vanaf de straat toegankelijke afsluitbare bergruimte aanwezig, waarvan de vloeroppervlakte tenminste 3,5 m2 is en waarvan de breedte tenminste 1,5 m is. De hoogte boven vloeroppervlak moet tenminste 2,1 m zijn. De drempelhoogte bedraagt maximaal 20 mm

 

Voor woningen anders dan seniorenwoningen en aanleunwoningen is de eis van drempelhoogte niet verplicht en mag van een individuele berging ook een gemeenschappelijke berging worden gerealiseerd. Het alternatief is dan:

q       per woning ten minste een stallingsmogelijkheid voor 2 fietsen aanwezig in een gemeenschappelijk overdekte stallingvoorziening maximaal 50 meter van de woning, die in ieder geval vanaf de straat bereikbaar is.

 

5.4.3     Gewenste ontwikkeling t.a.v. langzaam verkeer

De herontwikkeling van het plangebied heeft geen gevolgen voor de thans aanwezige fiets- en wandelroutes in het gebied. De bestaande fiets- en wandelroutes dienen behouden te blijven.

De gemeenteraad heeft op 25 september 2003 ingestemd met de gewijzigde voorstellen van de hierboven opgenomen parkeernormen voor het verplicht realiseren van het aantal parkeerplaatsen, fiets en scootmobiel alsmede de nieuwe normen voor bedrijven en instellingen.

 

Resumerend eisen

q       ontsluiting van het plangebied via een weg parallel aan de Van Foreestweg, direct vanaf de Van Kinschotstraat

q       parkeren vindt bij voorkeur ondergronds plaats

q       parkeerbehoefte dient op eigen terrein te worden gerealiseerd: uitwisselbaarheid in directe omgeving zo beperkt mogelijk

q       parkeernorm voor woningen: 1,7 p.p. per woning (vrije sector) en 1,0 (sociale woningbouw 3 of meer kamers)

q       parkeernorm buurthuis: 3,0 p.p. per 100m2 b.v.o.

q       parkeernorm kinderopvang: 0,8 p.p. per arbeidsplaats of 0,25 p.p. per 100 m2 b.v.o.

q       parkeernorm overige voorzieningen: 2,0 per 100m2 b.v.o.

q       bij realisering parkeerplaatsen op maaiveld geldt een minimale wegbreedte van 5 meter: haaksparkeren heeft de voorkeur

q       bestaande langzaamverkeerroutes dienen behouden te blijven

q       opnemen stallingmogelijkheid voor fietsen en scootmobielen in of nabij het gebouw


6          Cultuurhistorie

 

6.1.1. Bestaand situatie

Volgens de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van Zuid-Holland is het ontwikkelingsgebied aangewezen als gebied met een zeer grote kans op het aantreffen van archeologische sporen.

Uit een Standaard Archeologische Inventarisatie is gebleken dat het ontwikkelingsgebied op een onder­grond ligt die volgens boringen en sonderingen bestaat uit geulafzettingen van de Duinkerke I- transgressiefase. Dit impliceert dat deze grond in het verleden een stevige en hoger gelegen plek in het landschap vormde die bij uitstek geschikt was voor de aanleg van akkers en nederzettingen gedurende de Romeinse Tijd en de Middeleeuwen.

 

Indien de bekende vindplaatsen in de regio worden weer­gegeven op een bodemkundige ondergrond, dan blijkt dat er een sterke relatie bestaat tussen het voorkomen van vindplaatsen uit de Romeinse Tijd en Middeleeuwen en dit type bodem.

Uit historisch kaartmateriaal dat vanaf ongeveer 1540 voor handen is, blijkt dat er geen middeleeuwse bewoning of bewoning uit later tijd in het plangebied voorkomt. De grond is tot in de twintigste eeuw vrijwel steeds als weiland in gebruik geweest. Op grond van deze gegevens bestaat er een zeer hoge  verwachting op het aantreffen van ar­cheologische sporen.

 

Om de verwachte archeologische sporen te kunnen vaststellen, heeft een karterend booronderzoek plaatsgevonden. Daarbij is vastgesteld dat de bovenste 90 cm van de grond is verstoord. Daaronder komt donkergrijze klei voor zonder indicatoren die op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen wijzen.

Samenvattend kan worden gesteld dat ondanks de hoge verwachtingen er geen archeologische sporen in het ontwikkelingsgebied zijn aangetroffen.

 

6.1.2. regelgeving en beleid

Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedge­keurd, stellen rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruim­te­lijk beleid zorgvuldig met het arche­o­lo­gi­sche erfgoed in de bodem moet worden omgegaan. Dit betekent dat in gebieden waar arche­o­lo­­gi­sche waarden voorkomen of waar ter zake reλle verwach­tin­gen bestaan, met (eventueel) aanwezige ar­che­o­­lo­­gi­sche waarden rekening moet worden gehouden. De bescherming van het archeologisch erfgoed dient in ruimtelijke plannen een regeling te krijgen, net als andere in ontwikkelingsplannen op te nemen en te be­schermen belangen. Voor dit ontwikkelingsplan geldt als norm de eis van een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat het belang van het archeologisch erfgoed mee dient te tellen bij de boordeling en afwe­ging van alle bij die goede ruimtelijke ordening spelende belangen.

 

 

 

De beleidsuitgangspunten zijn op rijksniveau neer­gelegd in onder meer de Cul­tuurnota 2001 - 2004, en de Nota Belvedθre. Wat de pro­vin­cie Zuid-Holland be­treft wordt verwezen naar de archeologische waarden­kaart van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland regio Delfland en Schieland, waarop het plangebied de kwalificatie redelijke tot grote kans op archeologische sporen heeft gekregen, en de Nota Planbeoordeling 2003. Voor het gemeentelijk beleid geldt de nota toekomst voor de Delftse archeo­logie 2002.

 

6.1.3. Gewenste  ontwikkeling

Omdat er geen archeologische waarden in het plangebied zijn aangetoond, behoeft er bij de verdere ruimtelijke ontwikkelingen geen rekening te worden gehouden met archeologische waar­den. Wel is het gebruikelijk dat tijdens het uitgraven van de bouwput wordt gecontroleerd of de bij het vooronderzoek getrokken conclusies juist zijn en te toetsen of de methodologie van de opstelling van ar­cheologische verwachtingsmodellen klopt om deze zo nodig te verbeteren. Daartoe zal in de bouwver­gunning een aanvullende voorwaarde worden opgenomen.

 

Om de zorgvuldigheid van de omgang met archeologische waarden overeenkomstig  het doel van het Verdrag van Valleta te waarborgen, heeft archeologisch vooronderzoek plaatsgevonden. Deze heeft geen archeologische waarden kunnen aantonen. De conclusie is dat bij realisatie van het ontwikkelingsplan geen rekening behoeft te houden met archeologische waarden.

 


7          Ondergrondse infrastructuur

 

De ondergrondse infrastructuur van het plangebied is onderzocht. Gebleken is dat aan de rand van het plangebied een persleiding aanwezig is. Het betreft de hoofdafvoer van het riool van Delft, Schipluiden en Pijnacker. De buis met een diameter van 1.40 meter is van beton en circa 30 jaar oud, deze buis is niet uitgevoerd met trekvaste koppelingen.

 

Naar opgave van de eigenaar van de leiding, Hoogheemraadschap van Delfland,  mag de maximale belasting op de buis geen grotere hoekdraaiingen veroorzaken dan 0,1 graad. Daarnaast dient er een profiel van vrije ruimte aanwezig te zijn van 5 meter aan weerszijden. Dit geldt ook voor de periode tijdens de bouw. In totaal dient er een vrije ruimte van ruim 11 meter te zijn. 5.70  meter aan beide zijden gerekend vanuit de as van de persleiding.

 

Het verdient aanbeveling voor de verdere planvorming ook de aanwezigheid van andere kabels en leidingen in beeld te brengen.

De ontwikkelaar dient voor de aanvang van de bouwwerkzaamheden een CLICK melding te doen.

Tekstvak:  figuur 18: ligging persleiding

Resumerend eisen

q       vrijhouden ruimte van 5.70 meter aan beide zijden van de persleiding, gerekend vanuit de as van de leiding

q       overleg voeren met Hoogheemraadschap

q       CLICK melding bij de diverse nutsvoorzieningen

 

8          Overig

 

Continuering van het gebruik van de bestaande buurthuisvoorziening geldt als randvoorwaarde bij de uitvoering van nieuwe bouwplannen in het plangebied. Dit betekent dat een tijdelijke voorziening moet worden gerealiseerd, waarna de ‘oude’ pas kan worden gesloopt. Eerst na de sloop van de huidige bebouwing ontstaat op de vrijkomende plek ruimte voor de gewenste woonzorgontwikkeling. Daarnaast moet tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden bij de fasering van de bouwplannen voldoende aandacht worden besteed aan het parkeren en de toegang tot de bouwplaats.

 


9          Maatschappelijke en financiλle uitvoerbaarheid

 

9.1       Inspraak & overleg

 

Het Ontwikkelingsplan zal, na accordering door B&W Delft, voor een periode van 4 weken ter inzage worden gelegd voor omwonenden en andere belanghebbenden. Tevens wordt advies aan de provincie gevraagd en wordt een informatiemogelijkheid georganiseerd. Na deze inspraakperiode wordt het Ontwikkelingsplan eventueel aangepast naar aanleiding van de inspraakreacties. Vervolgens wordt het plan vastgesteld door de gemeenteraad nadat de raadscommissie haar advies heeft gegeven.

 

procedure

indicatieve planning

1. B&W stellen concept ontwikkelingsplan vast

december 2003

2. het ontwikkelingsplan gaat gedurende vier weken ter inzage, gedurende deze termijn wordt een informatie bijeenkomst georganiseerd. Gedurende deze termijn kunnen inspraakreacties worden ingediend. Het plan wordt ook aan de provincie om advies voorgelegd.

december 2003

3. B&W nemen een besluit over de inspraakreacties, stellen het  ontwikkelingsplan in definitieve vorm vast en bieden het ontwikkelingsplan aan de gemeenteraad aan.

april 2004

4. de gemeenteraad neemt een besluit over de vaststelling

mei 2004

 

 

9.2       Financiλle uitvoerbaarheid

 

De ontwikkeling zoals beschreven in dit ontwikkelingsplan bevat de wens tot realisatie van een aantal functies op genoemde locatie. Deze functies omvatten een kinderdagverblijf, een buurthuis, medische voorzieningen en een aantal zorgwoningen. Het aantal zorgwoningen moet zodanig in omvang zijn dat de gewenste zorg ook bedrijfseconomische geleverd kan worden. Een aantal van rond de 50 wordt in deze wel genoemd. De woningen kunnen zowel in de vrije sector koop, vrije sector huur als in de sociale huur gerealiseerd worden. Vrije sector koop biedt in deze de hoogste opbrengstwaarde.

De ruimtelijke invulling zal in hoog-laagbouw plaatsvinden. Middelhoogbouw zal bouwkostentechnisch gunstiger uitpakken dan hoog-laagbouw. Met name de verhouding geveloppervlak– bruto vloer oppervlak is in deze belangrijk. De wens is hier evenwel hoogbouw met een landmarkwerking te realiseren.

 

Financieel-economisch kan vermeld worden dat de opbrengsten door de wens veel maatschappelijk gerelateerde functies onder te brengen ongunstig worden beοnvloed. Immers de grondwaarde onder deze functies is beduidend lager dan onder commerciλle functies. Ook kan vermeld worden dat bij keuze van zorgwoningen in de vrije sector huur en in zelfs nog in belangrijkere mate bij de keuze voor sociale huur de opbrengsten zullen achterblijven bij de keuze van zorgwoningen in de koopsector.

De ruimtelijke invulling is eveneens een financieel-economisch gegeven. De keuze voor hoog-laagbouw zal substantieel tot hogere bouwkosten leiden. Met de keuze voor een slanke toren, een voorwaarde vanuit ruimtelijke ordening nemen de bouwkosten nog verder toe.

 

Met het bovenstaande in gedachten kan worden gemeld dat indien keuzes worden gemaakt die in financiλle zin niet de optimale zijn de financiλle haalbaarheid alleen kan worden geborgd als partijen substantiλle bedragen inbrengen om een onrendabele top te kunnen dekken. Partijen hebben inmiddels stappen gezet om onrendabele delen te dekken.