Toelichting

 

behorende bij het

bestemmingsplan

Station Zuid

 

 

 

 

 

 

                                                                                                                                      12 mei 2004
Inhoud

 

1.     Algemene informatie. 3

1.1        Inleiding. 3

1.3        Huidige regelingen. 4

1.4        Wijzigingen ten opzichte van het ontwerp. 4

2.         Ruimtelijke beschrijving. 5

2.1        Archeologie. 5

2.2        Morfologie. 5

3.     Toekomstige ontwikkelingen. 6

3.1        Relatie met andere ontwikkelingen en plannen. 6

3.2        Ruimtelijke visie voor het plangebied. 7

4.     Verkeer 10

4.1        Openbaar vervoer 10

4.2        Ontsluiting gemotoriseerd verkeer 10

4.3        Parkeren. 10

4.4        Fietsroutes. 11

4.5        Fietsparkeren. 11

5.     Milieu. 12

5.1        Bodem.. 12

5.2        Water 13

5.3        Bedrijven. 16

5.4        Geluid. 18

5.5        Luchtkwaliteit 19

5.6        Duurzaam bouwen. 19

5.7        Externe veiligheid. 20

5.8        Ecologie. 20

6.     Handhaving. 22

7.     Verklaring van de bestemmingen. 24

7.1        Algemeen. 24

7.2        Bedrijven en kantoren. 24

7.3        Maatschappelijke voorzieningen. 24

7.4        Groen, water en verkeer 24

7.5        Prostitutiebeleid. 25

8.     Overleg en inspraak. 25

8.1        Maatschappelijke uitvoerbaarheid. 25

8.2        Overleg ex artikel 10 Bro. 25

9.     Financiële onderbouwing. 32

 

 

 


1.         Algemene informatie

1.1       Inleiding

 

Station Zuid is ruim 30 jaar geleden aan de spoorbaan Den Haag - Rotterdam gebouwd. In eerste instantie als station voor de wijk Voorhof-zuid. Later na de bouw van Tanthof werd het vooral het station voor die wijk.

 

Het treinverkeer op het baanvak Den Haag - Rotterdam is sterk geïntensiveerd, wat nu heeft geleid tot een afname van het aantal halteringen op StationZuid. Het baanvak heeft vrijwel de maximale capaciteit bereikt. Daarom wordt verdubbeling voorzien, die naar verwachting rond het jaar 2020 in werking moet zijn. Voorlopig richt de aandacht zich in eerste instantie op een viersporige vertunneling van het baanvak nabij het centrum van Delft en verdubbeling van de sporen tot en met Station Zuid. De planstudie voor dit project is nu gaande. Het tracé tussen Station Zuid en Schiedam ten zuiden van bovengenoemde baanvakken volgt een apart projecttraject.

 

Stedebouwkundig gezien is een verandering van de omgeving van Station Zuid nodig. In de Ontwikkelingsvisie uit 1998 is het gebied opgenomen als een “poort” voor de stad. Voor onderzoek naar mogelijke herontwikkeling en vormgeving van de “poort” is in 1998 een krediet gevoteerd. In 1999 is als resultaat van dat onderzoek een nota verschenen die diverse ontwikkelingsmogelijkheden aangeeft om de “stedebouwkundige en programmatische leegte” bij en rond het station aan te pakken.

Dit bestemmingsplan vormt de planologische vertaling van de eerste fase uit de nota, namelijk ontwikkeling van de westzijde van het spoor. De herontwikkeling hier betreft vooral het maken van een verbindingsweg tussen de Tanthofdreef en de Vulcanusweg en het toevoegen van kantoorbebouwing. Tevens worden in het bestemmingsplan enkele elementen in Voorhof meegenomen die de afgelopen jaren met artikel 19-procedures zijn gerealiseerd. Ten slotte is de bedrijvenstrook langs de Vulcanusweg in het bestemmingsplan opgenomen. In het verleden zijn tegenover de omwonenden verwachtingen voor herstructurering en herbestemming van deze strook gewekt, die met dit bestemmingsplan verwezenlijkt kunnen worden.

 

Voor het baanvak dat ligt tussen de gemeentegrens met Rijswijk en de wijk Tanthof wordt op dit moment onderzocht hoe het spoor verdubbeld en vertunneld kan worden. Het bestemmingsplan Station Zuid loopt vooruit op het bestemmingsplan voor het noordelijke deel van dit baanvak, “de Spoorzone”. In hoofdstuk 3 van deze toelichting wordt gemotiveerd, waarom dit bestemmingsplan op de mogelijke ontwikkelingen in het noordelijk deel vooruitloopt.

 

De doelstelling van het plan is meerledig. Het woonklimaat in de zuidoosthoek van Voorhof vraagt dringend verbetering. Met het oog hierop moet worden gestreefd naar aanpassing van het type bedrijven dat aan de Vulcanusweg is toegestaan en naar het weren van (vracht)verkeersstromen door de woonbuurt. Voorts is herontwikkeling nodig om het gebied het poortkarakter te geven De ontwikkeling levert een positieve bijdrage aan de sociale veiligheid in het gebied.Tenslotte is in het Regionaal Structuurplan Haaglanden, vastgesteld in februari 2002, voorzien in de behoefte aan kantoorontwikkeling in de omgeving van Station Zuid.

Dit bestemmingsplan beoogt de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.

 

1.2       Plangebied

 

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Minervaweg.

Aan de oostzijde ligt de grens op de begrenzing van het recent gedeeltelijk goedgekeurde bestemmingsplan “Schie-oevers noord en zuid”.

Aan de zuidzijde ligt de grens op het verlengde van de Energieweg.

Aan de westzijde is de grens wat moeilijker te definiëren. De terreinen van de nieuwbouw van de J.P.Thijsse-school aan de Frederik van Eedenlaan en het kinderdagverblijf aan de Lodewijk van Deysselhof zijn in het bestemmingsplan opgenomen. De grens van het hoofddeel van het bestemmingsplangebied ligt op een denkbeeldige lijn langs de westzijde van de Vulcanusweg tot aan de Motorenweg.

 

1.3       Huidige regelingen

 

In het plangebied zijn een aantal bestemmingsplannen nu van kracht. In de noordwest hoek van spoorbaan en Kruithuisweg is het bestemmingsplan “Voorhof” van kracht, dat is vastgesteld in mei 1986. Het bestemmingsplan is goedgekeurd op 23 juni 1987. Het nu betreffende gedeelte is onherroepelijk.

In de zuidwest hoek is het bestemmingsplan “Tanthof 1993” van kracht dat is vastgesteld in september 1993 en is goedgekeurd in mei 1994. Het nu betreffende gedeelte is vanaf die tijd onherroepelijk.

Aan de oostzijde van de spoorbaan is het bestemmingsplan “Schieoevers noord en zuid” van kracht. Dat plan is in september 1999 door de Raad vastgesteld en gedeeltelijk goedgekeurd door GS in mei 2000.

De spoorbaan zelf is geregeld in het zeer oude bestemmingsplan  Kruithuisweg-Schieweg en het van de 80-er jaren daterende bestemmingsplan “Schieoevers zuid”. Een klein gebiedje ten noorden van het station heeft geen bestemmingsplanregeling.

 

 

1.4       Wijzigingen ten opzichte van het ontwerp

 

Na terinzagelegging van het ontwerp-plan en de indiening van zienswijzen zijn enkele aanpassingen aan (de toelichting en voorschriften van) het plan aangebracht. De belangrijkste betreffen het volgende.

Ten behoeve van meer flexibiliteit in realisering van de bestemming kantoordoeleinden en een duidelijker afstemming van deze bestemming op de (toekomstige) spoorweg, zijn de bebouwingsvlakken binnen de bestemming kantoordoeleinden deels gelijkgetrokken met de bestemmingsvlakken. Door middel van enkele beperkende bepalingen wordt voorkomen dat dit zou kunnen lijden tot een groter areaal aan kantoorruimte dan bedoeld. Voorts is de waarborg dat bebouwing langs de spoorweg niet conflicteert met de voorgenomen uitbreiding van het spoor, geregeld door het opnemen van een – in overleg met ProRail vastgesteld – profiel. Voor de (toekomstige) spoorweg is iets meer ruimte gereserveerd.

Ter verduidelijking van het gemeentelijk beleid inzake bedrijfsbestemmingen in bestemmingsplannen, is in paragraaf 5.3 van de toelichting de afstanden-matrix uit de desbetreffende gemeentelijk nota toegevoegd.

De regeling voor de bestemming “Verkeersdoeleinden I” heeft een gewijzigde opzet gekregen, waardoor stallingsvoorzieningen voor fietsen en (overige) “stationsfuncties”, alsmede een verbinding tussen viaduct en stationsplein duidelijker zijn geregeld, met maximering van bebouwingsmogelijkheden. Met het oog op de mogelijkheid van een fietstunnel is een bestemming “Openbaar groen”  tegen de zuidgrens van het plangebied gewijzigd in “Verkeersdoeleinden I”, waarmee groenvoorzieningen overigens mogelijk blijven. Ter plaatse van het viaduct over de Kruithuisweg is de westelijke grens van het plangebied gelijkgetrokken met de aanduiding “viaduct”.

Tenslotte zijn de paragrafen 2.1 (Archeologie) en 5.2 (Water) aangepast aan de stand van regelgeving en beleid.

 

De aanpassingen houden geen wezenlijke wijziging van het plan in.


2.         Ruimtelijke beschrijving

 

2.1       Archeologie

2.1.1 Archeologische verwachtingen

In de ondergrond van het plangebied liggen geulafzettingen van de Duinkerke I- transgressiefase, waarvan een belangrijke tak door en rondom het plangebied loopt. Op deze afzettingen werd in de Romeinse tijd intensief gewoond. Ook in de 12e en 13e eeuw waren dergelijke geulafzettingen aantrekkelijke vestigingsplaatsen. Komafzettingen hadden daarentegen in de Romeinse tijd en in de Middeleeuwen niet de voorkeur als vestigingslocatie.

Juist de aanwezigheid van geulafzettingen betekent derhalve dat voor die gebieden een hoge verwachting geldt op het aantreffen van nederzettingen en perceleringen uit de Romeinse tijd en bewoning uit de Middeleeuwen. Binnen het plangebied liggen die gebieden met een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische sporen in het uiterste noorden en in het uiterste zuiden van het plangebied. Dat op deze afzettingen in het plangebied niet eerder bewoning uit die periode is aangetroffen, komt doordat het gebied onder de stedelijke bebouwing verdween op een moment dat er nog geen aandacht was voor archeologie. Uit de directe nabijheid van het plangebied zijn wel sporen uit de Romeinse tijd op deze geulafzettingen aangetroffen.

Voor latere perioden (16e-17e eeuw en later) staan in aanvulling op de aan de geologische ondergrond te ontlenen verwachtingen op archeologische vindplaatsen, historische kaarten ter beschikking waaruit de nodige gegevens over voorspelbaar van vindplaatsen uit die perioden zijn te destilleren.

Op basis van de combinatie van gegevens is vastgesteld dat voor een deel van het plangebied sprake is van een hoge archeologische verwachting.

 

2.1.2 Rijksbeleid inzake de archeologie

Bij de Tweede Kamer is een voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Monumentenwet 1988 in behandeling (Wet op de archeologische monumentenzorg). Deze wet strekt onder meer tot implementatie van het verdrag van Valetta (Malta) Dit verdrag beoogt het cultureel erfgoed in de bodem te beschermen. Om dit mogelijk te maken dient voorafgaand aan de ontwikkeling van bouwinitia­tieven een onderzoek te worden ingesteld naar de archeologische waarden om een optimale afstemming te bereiken tussen de behoeften van de archeologie en de ruimtelijke ordening. Het is de bedoeling  het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk onaan­getast ‘in situ’ te bewaren door inpassing in het bouwplan en, als dit niet mogelijk is, dit erfgoed zo goed mogelijk te documenteren en voor het nageslacht toegankelijk te maken.

 

2.1.3 Delfts  beleid inzake archeologie

Om op gemeentelijk niveau vorm te geven aan de implementatie van het Verdrag van Malta en om vertragingen in de procedures van bouwaanvragen te voorkomen, is het gemeentelijke beleid erop gericht om vooruitlopend op de  Wet op de archeologische monumentenzorg aansluiting te zoeken bij de bestaande ruimtelijke ordenings-instrumenten als aanlegvergunning en bouwvergunning. Daarom zijn aan de uitvoering van grondwerkzaamheden op terreinen met een hoge kans op archeologische sporen voorwaarden verbonden die in de voorschriften nader zijn omschreven.

Aangezien voor de gebieden met een hoge archeologische verwachting geldt dat de archeologische sporen nauwelijks zijn afgedekt met een ophogingslaag, geldt het archeologisch beschermingsregime voor werkzaamheden vanaf 50 cm onder het maaiveld.

 

2.2       Morfologie

 

Het oudste herkenbare element in het plangebied is de spoorbaan. Deze is medio 19e eeuw aangelegd. Andere landschappelijke elementen zijn verdwenen met de diverse ophogingen die vooral na de 2e wereldoorlog zijn uitgevoerd.

Het station ligt op de kruising van vier wijken, waardoor de locatie een beetje het stiefkind van de omgeving is geworden.

 

De wijk Voorhof in de noordwest hoek van Kruithuisweg en spoorbaan dateert in ontwerp van eind 50-er en begin 60-er jaren. De bouw van de wijk heeft grotendeels tot eind 60-er jaren geduurd. Voornaamste kenmerk van de wijk zijn de “hoogbouw”-stempels langs de Voorhofdreef.

Tussen het spoor en de Vulcanusweg ligt een bedrijvenstrook. Tussen deze bedrijvenstrook en de stempels zijn vooral laagbouwwoningen ook in een repeterend patroon gelegen.

Het bestemmingsplan betreft de bedrijvenstrook en enkele locaties in de zuidrand van de wijk, zoals bijvoorbeeld het station, een nieuwe school en een nieuw kinderdagverblijf.

Het station en de perrons zijn in mei 1970 in gebruik genomen. Langs het toegangspad naar het station, het Marcellus Emantspad, staan nu aan weerszijden “schoolgebouwen”. De J.P.Thijsse-school aan de zuidkant is gevestigd in de bekende semi-permanente “houten” onderwijsbebouwing van de 70-er jaren. Voor de school wordt nieuwbouw verderop aan de Frederik van Eedenlaan gerealiseerd. Die nieuwbouw-locatie hoort tot het bestemmingsplangebied.

 

De voormalige Maarten Lutherschool aan de noordkant is nu in gebruik als kinderopvang. Een nieuw kinderdagverblijf wordt aan de Lodewijk van Deysselhof gebouwd ter plaatse van een voormalige school. Tot uiterlijk medio 2002 kan het kinderdagverblijf van de locatie aan het Marcellus Emantspad gebruik maken.

Langs de Vulcanusweg zijn diverse bedrijven gesitueerd. De ontsluiting van deze bedrijvenstrook door de aangrenzende woonbuurt is een gegeven dat niet meer past bij de 21e eeuw. Aan- en afrijden geeft veel overlast voor de buurt. Zo ook enkele typen van bedrijfsvoering. Diverse bedrijven zijn recent of zullen in de nabije toekomst verplaatst worden. Het gaat dan vooral om de bedrijven in het zuidelijk deel van de strook. In het noordelijk deel is onlangs al nieuw gebouwd. Daar is een bedrijfsverzamelgebouw verschenen. Bijzonder element in deze strook is het gebouw van de KPN, dat een belangrijke schakel vormt voor het telefoonnetwerk in de stad.

De zuidrand van Voorhof wordt begrensd door water, dat de afvoer vormt van het hemelwater van Voorhof, Buitenhof en Tanthof naar de Schie. Een gemaal staat op de kop van de watergang. Direct ten zuiden van het water liggen enkele belangrijke leidingen, zoals een hogedrukgasleiding en een waterleiding van Europoort, via welke de watertoevoer naar Schipluiden plaatsvindt. Deze leidingen liggen in een groenstrook die deel uitmaakt van de ecologische hoofdstructuur zoals verwoord in de nota “Ruimte voor Natuur” uit 1994.

 

De wijk Tanthof in de zuidwesthoek van Kruithuisweg en spoorbaan dateert in ontwerp van begin 70-er jaren. Aanleg van dit gedeelte van de wijk is begonnen in 1975. De kantoorbebouwing in de omgeving is vooral van de 80-er en 90-er jaren. Het bestemmingsplangebied is beperkt tot de bedrijven- en voorzieningenstrook nabij het station. Deze strook ligt naast de Tanthofdreef (de ontsluitingsweg van Tanthof-oost) de Kruithuisweg en het spoor.

Het terrein van Sranti, op de hoek van de Motorenweg-Forensenweg, is begin 2003 vrijgekomen voor herontwikkeling. In overeenstemming met de bepalingen uit het vigerende bestemmingsplan (een wijzigingsbevoegdheid) zal dat voor kantoren zijn. De ruimtelijke context voor de te bouwen kantoren zal echter anders worden.

Langs de spoorbaan ligt een strook die vooral in beslag wordt genomen door wegen en aan het station gerelateerde voorzieningen zoals fietsenrekken en een koffietent. Op bescheiden schaal zijn in deze hoek van Tanthof Park+Ride faciliteiten. Enkele belangrijke kabels van het energiebedrijf Eneco doorsnijden het gebied van oost naar west. Van noord naar zuid loopt een belangrijke leiding voor de telecommunicatie.

 

De spoorbaan bestaat nu uit twee sporen. Een spoorverdubbeling is al voorzien. Vooralsnog wordt uitgegaan van een verdubbeling die in het jaar 2020 in werking is. De planvoorbereiding c.q. de planstudie naar de ruimtelijke en financiële gevolgen zal echter op korte termijn binnen de bestemmingsplanperiode plaatsvinden.

 

Aan de oostkant van het spoor maakt een klein deel van de bedrijfsterreinen en de openbare ruimte van het gebied Schieoevers-noord en -zuid deel uit van het bestemmingsplan. De Energieweg ten zuiden van de Kruithuisweg is een vijftal jaren geleden opnieuw ingericht als gevolg van de nieuwbouw van het energiebedrijf Delfland (Eneco) De weg wordt in oost-west richting doorsneden door belangrijke elektrakabels. Onder de verharding ligt ook een belangrijke hogedrukgasleiding die van noord naar zuid loopt. Ten noorden van de Kruithuisweg vertakt de leiding zich naar het oosten, noorden en westen. Hier ligt ook een groenstrook met een voetpad naar de Schieweg. De groenstrook is een schakel in de ecologische zone langs de Kruithuisweg.

 

3.         Toekomstige ontwikkelingen

 

3.1       Relatie met andere ontwikkelingen en plannen

 

Een belangrijk gegeven wordt gevormd door de plannen voor spoorbaanverbreding, van de rijksoverheid (Ministerie van Verkeer & Waterstaat). Voorlopig zijn deze plannen echter nog niet in definitieve vorm uitgewerkt. Bij deze verdubbeling wordt rond station-zuid uitgegaan van een extra spoor aan weerszijden van de bestaande sporen en perrons. Deze situering wordt bepaald door het viaduct van de Kruithuisweg, door de indeling van de bedrijfsterreinen aan weerszijden van het spoor ten noorden en ten zuiden van de Kruithuisweg en door de eigendomssituatie. Ondergrondse sporen zijn in het bestemmingsplan niet uitgesloten. De planstudie over de spoortunnel laat echter geen variant zien waarbij de tunnel zich ook nog tot en met dit bestemmingsplangebied zal uitstrekken.

Mogelijkheden voor verbreding van de Kruithuisweg, in het concept-MER Technopolis genoemd als onderdeel van het meest milieuvriendelijke alternatief, worden door het voorliggende plan niet doorkruist. Overigens wordt realisering van die verbreding niet verwacht binnen de planperiode van 10 jaar.

 

De kantoorontwikkeling is opgenomen in het Regionaal Structuurplan Haaglanden, vastgesteld in februari 2002 en tevens in de vastgestelde meerjarenraming van het stadsgewest Haaglanden.

Kantoorontwikkeling op deze locatie past ook in het provinciale vestigingsbeleid voor kantoren en in het inmiddels enigszins verouderde landelijke A-B-C-locatiebeleid. Het Station Zuid is in het Regionaal Structuurplan opgenomen als randstadknooppunt.

Overeenkomstig het Regionaal Structuurplan wordt tot 37.500 m2 bvo kantoorruimte mogelijk gemaakt.

 

Ook in het plangebied Spoorzone, ten noorden van Station Zuid  worden nieuwe kantoren voorzien. Het betreft hier echter een ander marktsegment. Station Zuid voorziet vooral in degelijke nieuwbouwkwaliteit voor relatief grote kantoorgebruikers. De nieuwe kantoren rond Station Delft Centraal zijn vooral bedoeld voor het meer klassieke, omgevingsgerichte kantoorsegment waarbij andere kwaliteiten van gebouw  alsmede de locatie van groot belang is.

Beide ontwikkelingen zullen als katalysator kunnen fungeren voor verschillende strategische ontwikkelingen in Delft. Een florerend Station Zuid biedt grote kansen voor de succesvolle duurzame herstructurering van het aangrenzende bedrijventerrein Schie-oevers en de ontwikkeling van het nabijgelegen Science park Technopolis. De ontwikkeling van Station Centraal als onderdeel van het gehele project spoorzone zal een einde maken aan overlast en de tweedeling van de stad en in economische zin een drager zijn voor de verdere ontwikkeling van de Binnenstad en het definitief op de kaart zetten van Delft als een kantorenstad. Tot slot biedt deze ontwikkeling ruimte voor de woningbouw in het voor Delft noodzakelijke hoge segment. De ontwikkelingen rond beide stations zullen elkaar versterken door onderlinge afstemming naar kwaliteit en markt, alsmede in de tijd.

 

Het bestemmingsplan Station Zuid wordt in procedure gebracht vooruitlopend op het bestemmingsplan Spoorzone. Dit heeft te maken met een drietal factoren. Het bestemmingsplan voor de spoorzone kan niet in procedure worden gebracht voordat de plannen inhoudelijk meer bekend zijn en over de uitvoering voldoende zekerheid bestaat. De herontwikkeling van de omgeving van Station Zuid binnen Voorhof en Tanthof kan hier niet op wachten. Eén van de hoofddoelen van het bestemmingsplan, namelijk een verbetering van het woonklimaat in de zuidoost hoek van Voorhof, staat los van de spoorzoneplannen en is inmiddels in gang gezet. Nieuwbouw van de J.P.Thijsseschool, zoals hieronder omschreven, maakt de weg vrij om een verbinding tussen Vulcanusweg en Tanthofdreef te maken zodat het vrachtverkeer naar de aan de Vulcanusweg gelegen bedrijven niet meer door de woonbuurt hoeft. Aanpassing van het type bedrijven dat in deze strook is toegestaan, zal het woonklimaat verbeteren en staat ook los van de spoorzone-plannen.

Voorts gaat de regionale planning voor realisatie van kantoren – waarbij zowel de locatie Station Zuid als de spoorzone bij Station Centraal zijn betrokken -  uit van op elkaar aansluitende ontwikkelingen en niet van parallel aan elkaar lopende ontwikkelingen zodat ook regionaal geen belang bestaat bij gelijkschakeling van de planprocedures. Daarbij komt dat op dit moment in Delft niet genoeg kantoorlocaties beschikbaar zijn, zodat een stagnatie in de ontwikkeling van deze werkgelegenheidsbranche dreigt op te treden bij het uitstellen van dit bestemmingsplan. Ook dit is zeer ongewenst. Zoals boven is genoemd, is het marktsegment van beide locaties verschillend. Rond Station  Zuid is de bebouwing groter van schaal en is de bereikbaarheid van openbaar vervoer plus de nabijheid van de rijkswegen een vestigingscriterium. Rond Station Centraal zijn de centrale ligging plus de nabijheid van de binnenstad belangrijke vestigingscriteria. De schaal van de bebouwing is veel kleiner gelet op de door Joan Busquets ontworpen visie Deze visie wordt in Delft breed onderschreven.

Bij de plaatsbepaling van de gewenste kantoorbebouwing is uiteraard met de spoorverdubbeling rekening gehouden zodat ontwikkeling ruimtelijk gezien nu al mogelijk is.

Gezien de doelstellingen van dit plan is het onder deze omstandigheden onwenselijk langer te wachten met die ontwikkeling.

 

3.2       Ruimtelijke visie voor het plangebied

 

De voorziene ruimtelijke wijzigingen als gevolg van de gemeentelijke studie uit 1999 zijn meervoudig. De nota voor de herontwikkeling rond het Station Zuid geeft drie fases aan voor de wijzigingen. Fase 1 behelst de gronden ten westen van het spoor. Fase 2 betreft de eventuele bebouwing zoals geschetst door het architectenbureau Monolab plus de zone tussen het spoor en de Schie. Fase 3 sluit op de oostzijde van fase 2 aan en kan op dit moment nog niet nader gespecificeerd worden. Haalbaarheid van fase 2 vergt ook nog veel studie. Onderstaand plaatje uit de nota uit 1999 schetst de kantoorbebouwing direct rond het Station Zuid. De hieronder met een cirkel omrande kantoorlocaties horen tot het nu voorliggende bestemmingsplan. De beide andere bebouwingsvlekken kunnen wellicht tot een tweede fase horen, maar zijn nu niet in dit bestemmingsplan meegenomen.

Het bestemmingsplangebied omvat onder andere de bovengenoemde fase 1 van de herstructurering rond Station Zuid. Deze fase moet kantoorbebouwing mogelijk maken op een drietal plaatsen. In volgorde van tijd gezien is dit als eerste de locatie langs het spoor ten zuiden van de Kruithuisweg en de locatie van Sranti. Daarna volgt de locatie in Voorhof aan de andere zijde van de Kruithuisweg. Het gebouw boven de sporen (fase 2) is moeilijk in de tijd te plaatsen, omdat fysiek en financieel nog onderzocht moet worden of deze bebouwing überhaupt mogelijk is.

 

De locatie van Sranti op de hoek Motorenweg-Forensenweg is 1200 m² groot. In het vigerende bestemmingsplan Tanthof 1993 is deze locatie bestemd voor maatschappelijke doeleinden met een wijzigingsbevoegdheid voor kantoren tot een maximum goothoogte van 20 m. Voor Sranti is een nieuw onderkomen aan de Tanthofdreef gebouwd. Langs de noordkant ligt aan de voet van het talud van de Kruithuisweg een belangrijk kabelbed dat vrij moet blijven van bebouwing. Bebouwing met een hoogte van circa 6 à 7 lagen wordt nu mogelijk gemaakt. De hoogte van het kantoorgebouw is in belangrijke mate afhankelijk van de parkeernorm en de parkeeroplossing.

 

Tussen Forensenweg en spoor ligt een strook die nu vooral wordt ingenomen door een vrije busbaan en onder het viaduct een keerlus. Uitgangspunt bij de wijziging is een combinatie van bus en autoverkeer op één rijloper, zodat ruimte vrijkomt. De combinatie is mogelijk omdat de gewone verkeersbelasting zeer beperkt is en de bus hier niet meer langdurig halteert. Met het gewijzigde verkeersverloop en een andere situering van het doorgaande fietspad ontstaat een langgerekte bebouwingsstrook van ± 2500 m². Hier is een kantoorpand voorzien dat op een (half-) verdiepte parkeerkelder wordt gesitueerd. Het geplande kantoor is aan de noordzijde begrensd door de eerder genoemde kabelstrook. Aan de zuidzijde ligt de grens nabij de oversteek op de Tanthofdreef voor het langzaam verkeer. Bebouwing tot op de zuidgrens is nodig om de Tanthofdreef visueel te beëindigen. Het gebouw kan 6 à 7 werkvloeren omvatten op een (half-) verdiepte parkeerlaag. Het kantoorgebouw is tenminste 11 m hoog en maximaal circa 25 m hoog. Het vloeroppervlak wordt nu geraamd op circa 8.000m². 

 

Maatgevende doorsnede ten behoeve van de aansluiting van de kantorenlocaties op het (in de toekomst te realiseren) viersporige tracé.

 

Aan de noordkant van de Kruithuisweg zijn de terreinen van de JP.Thijsseschool en het kinderdagverblijf van Octopus aan het Marcellus Emantspad beschikbaar. Voor de JP.Thijsseschool wordt nieuwbouw aan de Frederik van Eedenlaan gerealiseerd en voor Octopus komt een nieuw kinderdagverblijf aan de Lodewijk van Deysselhof. Belangrijk gegeven bij de herinrichting is de verbindingsweg tussen Vulcanusweg en Tanthofdreef. Deze verbindingsweg moet de woonbuurt in Voorhof-zuid vrijwaren van vrachtverkeer naar en van de bedrijven aan de Vulcanusweg. De verbindingsweg is geprojecteerd direct langs het gemaal en schuin door de huidige locatie van de JP.Thijsseschool. Na aanleg van deze weg komt een rechthoekige locatie van ± 5.300 m²  vrij voor kantoorbebouwing. Evenals aan de zuidzijde langs het spoor wordt ook hier een (half-) verdiepte parkeerlaag voorzien. Bij een maximum hoogte van 6 à 7 lagen op de (half-) verdiepte plus een daaronder liggende parkeerlaag is een gebouw van 26 m hoog mogelijk met een vloeroppervlak van ± 20.000 m²  bvo. Belangrijke taak van dit gebouw is ook de geluidsafscherming van het spoorweglawaai voor de woningen aan de F. van Eedenlaan.

In de plinten van de kantoorgebouwen (begane grond) wordt de mogelijkheid geboden tot vestiging van kleinschalige voorzieningen zoals b.v. een dagopvang, een kapper, detailhandel. Hiermee wordt beoogd om de kantoren als werklocatie meerwaarde te geven.

 

Met de verandering van de openbare ruimte rond het station wordt ook een verbetering van de fietsenstalling voorzien. Voorlopig is dit beperkt tot de ruimte langs de verbindingsweg en rond het huidig verkooppunt voor treinkaartjes. Deze fietsenstalling lost niet het probleem op van de fietsen bovenop het viaduct waar nu langs de reling veel fietsen staan. Het stallen van fietsen is hier alleen afdoende op te lossen op het viaductniveau.

 

Andere nieuwbouw betreft de nieuwe JP.Thijsseschool en een kinderdagverblijf.

De nieuwbouw voor de JP.Thijsse wordt gecombineerd met de huidige voorziening  van Octopus aan de F. van Eedenlaan en de gymzaal. Het hele complex wordt een zogenaamde “brede school”. De lokalen worden in twee bouwlagen tussen de gymzaal en het gebouw van de kinderopvang gesitueerd. Er wordt ruimte gereserveerd om de school nog met 2 extra lokalen aan de zuidkant uit te breiden. De buitenspeelruimte wordt gecombineerd met de bestaande en weinig gebruikte groenvoorziening ten zuiden van de flat aan het Dirk Costerplein. Aanvullend aan de bouw worden enkele extra parkeerplaatsen aan de F.van Eedenlaan aangelegd.

Aan de Lodewijk van Deysselhof is als vervanging van het bestaande onderkomen een nieuw gebouw voor kinderopvang gemaakt in opdracht van de woningbouwvereniging Vestia. Dit gebouw past niet geheel binnen de bebouwingscontouren uit het vigerende bestemmingsplan Voorhof. Het gebouw is in een L-vorm ontworpen en bestaat grotendeels uit slechts één laag. De buitenruimte is deels gecombineerd met de speelplek ten zuiden van het gebouw.

 

Ten slotte worden veranderingen voorzien in de bedrijvenstrook langs het spoor. Uit ruimtelijke overwegingen (afscherming woonwijk van spoorbaan) en economische overwegingen (werkgelegenheid) zal de bedrijvenstrook gehandhaafd worden. Veranderingen zijn enerzijds een gevolg van de spoorverdubbeling.

Anderzijds is het noodzakelijk het gebruik af te stemmen op de stedebouwkundige context zoals die in de loop der jaren is ontstaan. Dat wil zeggen dat het gebruik beter wordt afgestemd op de binnenstedelijke situatie en het bereikbaarheidsprofiel. Transportbedrijven en bedrijven die veel autobewegingen met zich mee brengen zijn hier minder op hun plaats. Dit geldt ook voor grootschalige bedrijven; met het oog hierop is het bebouwingspercentage beperkt. Arbeidsintensieve bedrijvigheid die kleinschaliger van opzet is, dan wel bedrijven die gebaat zijn met de nabijheid van een hoogwaardig openbaar vervoershalte, zullen hier in de toekomst gevestigd moeten worden.

Als gevolg hiervan worden ter plaatse bedrijven toegelaten valland onder categorie 1 en 2 van de Lijst van bedrijfstypen. Vrijstelling is mogelijk voor een categorie 3 bedrijf mits dit bedrijf naar aard en omvang niet meer overlast veroorzaakt dat een bedrijf vallend onder categorie 2. Voorts wordt vestiging van kantoren en maatschappelijke instellingen ten dele mogelijk gemaakt.

Een voorbeeld van de functionele aanpassing is de bedrijfsvoering van het automobielbedrijf Kinesis. De LPG-verkoop is gestaakt zodat een risicovol element uit deze omgeving is verdwenen. Daarnaast wordt een deel van de bedrijfsvoering naar elders verplaatst. Ter plaatse van de Vulcanusweg blijft dan alleen de showroom en verkoop plus een kleine onderhoudsafdeling. Een tweede voorbeeld is de afbouw van activiteiten van een groothandel in groente en fruit.

Behoudens voor een bouwbedrijf en een groothandel in afval en schroot – waarvoor om die reden een aparte bestemming is aangegeven – heeft de bestemmingsregeling geen wezenlijke invloed op de bestaande exploitatiemogelijkheden binnen de overige thans aanwezige bedrijfsactiviteiten.

 

Belangrijke randvoorwaarde bij eventuele herinrichting van delen van het bedrijventerrein is de geplande spoorverdubbeling. Langs het spoor kan minder diep gebouwd worden. Hiervoor is een nieuwe rooilijn in het plan opgenomen. In de ruimte tussen deze nieuwe rooilijn en het spoor is plaats voor een nieuwe spoorsloot met voldoende breedte. De geluidsafscherming van het spoor moet bedrijfsbebouwing in deze strook blijven geven voor de achterliggende woningen. Parkeren voor de bedrijven en de kantoorachtige bebouwing moet grotendeels op eigen terrein worden gerealiseerd. Langs de Vulcanusweg is wat extra parkeren mogelijk op de ruimte, die niet als parkeerplaats voor bewoners gebruikt wordt.

Bij het station is op de hoek van F.van Eedenlaan en Vulcanusweg tenslotte nog ruimte gereserveerd voor een eventuele parkeervoorziening.

 


4.         Verkeer

 

4.1       Openbaar vervoer

 

Het gebied is uitstekend ontsloten per openbaar vervoer. Het gehele plangebied bevindt zich binnen een cirkel van 800 meter van het Station Zuid. Daarbij zijn de nieuwe en intensieve ontwikkelingen in het plangebied direct rond het station gedacht.

In het gebied halteren verder nog de buslijnen 62 & 63.

Vooralsnog wordt ervan uit gegaan dat de bussen zullen halteren  ter plaatse van het viaduct van de Kruithuisweg

 

4.2       Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

4.2.1 Huidige situatie

Voor de ontsluiting van het gemotoriseerd verkeer zijn thans drie hoofdaansluitingen op het hoofdwegennet. Het betreft aan de noordzijde van het plangebied de Minervaweg, centraal in het gebied de Frederik van Eedenlaan en aan de zuidkant, ten behoeve van het Station Zuid, de Tanthofdreef.

In de huidige situatie levert het toestaan van zwaar vrachtverkeer over de Frederik van Eedenlaan nogal wat hinder voor de aanwonenden op.

 

4.2.2 Toekomstige situatie

Vulcanusweg e.o.

Ten einde de Frederik van Eedenlaan te ontlasten van zwaar vrachtverkeer wordt een verbinding mogelijk gemaakt tussen de Vulcanusweg en de Forensenweg, uitsluitend ten behoeve van stadsbussen en zwaar vrachtverkeer. Naar het zich laat aanzien zal het gaan om 20-25 vrachtwagens per etmaal.

De Frederik van Eedenlaan zal hierna niet meer toegankelijk zijn voor zwaar vrachtverkeer met bestemming Vulcanusweg.

De capaciteit van de aansluiting Minervaweg-Vulcanusweg is voldoende. Het verkeer zal hier niet of nauwelijks toenemen, aangezien in het bestemmingsplan voor het gedeelte langs de Vulcanusweg niet in een substantiële uitbreiding van het bedrijfsvloeroppervlak is voorzien.

Voor de Vulcanusweg zelf is een beperkte herprofilering voorzien.

Station Zuid

Rondom het Station Zuid wordt een uitbreiding van het bedrijfsvloeroppervlak voorzien van maximaal 37.500 m2. Om geen overlast te veroorzaken aan de bewoners van de wijk Voorhof is er geen verbinding mogelijk tussen Vulcanusweg en Forensenweg voor gemotoriseerd verkeer, anders dan stadsbussen en (zware) vrachtwagens.

 

Tanthofdreef

Rond de Tanthofdreef spelen de volgende zaken:

  1. De kruising Tanthofdreef Forensenweg is thans geen drukke kruising. Het verkeer komend vanaf Station Zuid beperkt zich tot “Kiss & Ride” en openbaar vervoer. In de toekomstige situatie , uitgaande van het toevoegen van maximaal 37.500 m2 rond het Station Zuid, zal de verkeersintensiteit vanaf het station toenemen. De verwachting is dat dit 3.300 motorvoertuigbewegingen (mvt) per etmaal extra zal betekenen, zodat het totaal op deze kruising oploopt tot 14.500 mvt/etmaal
  2. Dit zal ook gevolgen hebben voor de kruising Kalfjeslaan-Tanthofdreef. Enige jaren geleden is hier, op verzoek van enkele bewoners de verkeerslichtinstallatie weggehaald. In de toekomstige situatie kan het ontbreken van deze installatie er toe leiden dat men vanaf de Kalfjeslaan nauwelijks meer gelegenheid tot invoegen heeft.
  3. De hogere intensiteit op de Tanfhofdreef  heeft gevolgen voor de kruising met de Kruishuisweg. In het kader van het op te stellen Verkeers- en Vervoersplan van de gemeente Delft, zullen voorstellen worden uitgewerkt voor de verbetering van de afwikkeling van het verkeer op deze kruising.
  4. Over de Tanthofdreef wordt in de huidige situatie vaak hard gereden.

Om mogelijke problemen op dit weggedeelte te voorkomen, wordt uitgegaan van de realisatie van een rotonde op de kruising Forensenweg-Tanfhofdreef. Hiermee wordt de snelheid afgeremd. Er ontstaan dan voldoende hiaten in de verkeersstromen op de Tanthofdreef om vanaf de Kalfjeslaan in te voegen. Voor het kruispunt Kalfjeslaan-Tanthofdreef zullen hierdoor waarschijnlijk geen aanvullende maatregelen nodig zijn.

 

4.3       Parkeren

 

Voor het gebied wordt in principe uitgegaan van het oplossen van de parkeerbehoefte van een gebouw op het eigen terrein. Eventueel is uitwisseling van parkeercapaciteit tussen verschillende bedrijven mogelijk. Daarnaast is er in het bestemmingsplan ruimte gereserveerd voor het realiseren van 100 P&R-plaatsen.

Voor het gebied wordt een parkeernorm gehanteerd van 1 parkeerplaats  per  60 tot 65 m2 voor kantoren. Deze norm wijkt nauwelijks af  van de nu vigerende norm van 1,5 / 100m2 . Overigens is dit, omdat nog voordat deze norm van kracht werd,  de contractonderhandelingen met de uitvoerende projectontwikkelingsmaatschappij  reeds in een vergevorderd stadium verkeerden.

Voor bedrijven geldt een parkeernorm van 1 op 250 m2. De definitieve norm zal per bedrijf worden bepaald op basis van de aangetoonde parkeerbehoefte en afhankelijk van het bedrijfsprofiel.

Voor maatschappelijke doeleinden is geen parkeernorm in het plan opgenomen, vanwege de diversiteit aan mogelijke gebruiksvormen en daarmee samenhangende parkeerbehoefte. Normering overeenkomstig het gemeentelijke parkeerbeleid zal in het concrete geval plaatsvinden in het kader van toetsing aan de gemeentelijke Bouwverordening.

Voor het gebied zal worden aangedrongen op het opstellen van een mobiliteitsplan voor de gehele ontwikkeling rond het Station Zuid en voor de individuele bedrijven afzonderlijk. Hiermee kan het gebruik van de aanwezige parkeerplaatsen geoptimaliseerd worden en wordt voorkomen dat de verkeersdruk op de Tanthofdreef te veel toeneemt.

 

4.4       Fietsroutes

 

Rond het station vindt een verknoping van diverse fietsroutes plaats. Via een hellingbaan kan men vanaf de fietsroute over de Kruithuisweg (TU-wijk) naar het niveau van de Forensenweg afdalen. Daar sluit het pad aan op het tweerichtingfietspad aan de westzijde van de Vulcanusweg. Het pad loopt daarna door het nieuwe te ontwikkelen stationsgebied en dient uiteindelijk aan te sluiten op het Hoogspanningspad en het Kreekrugpad. Deze route Vulcanusweg-Hoogspanningspad is een belangrijke schakel in de verbinding tussen het centrum van Delft, de Tanthof en het landelijk gebied.

In het plan is een reservering opgenomen om onder het spoor aan de noord- en/of de zuideinden van de perrons een onderdoorgang voor fietsers en/of voetgangers aan te leggen. Hiermee kunnen de oost- en westzijde van het spoor beter met elkaar worden verbonden.

 

4.5       Fietsparkeren

 

Het fietsparkeren in het gebied valt in twee onderdelen uiteen. Het eerste betreft het parkeren voor het station. Dit is in zoverre een probleem, dat in de huidige situatie, vooral op het viaduct veel ‘wild’gestald wordt. Op maaiveld niveau is dit probleem minder groot, omdat hier in een groot aantal stallingsplaatsen is voorzien. Gestreefd wordt dan ook naar het (op termijn) realiseren van een substantieel aantal stallingsplaatsen op het viaduct.

Het fietsparkeren voor individuele bedrijven dient op eigen terrein te worden opgelost. Hiervoor geldt bij kantoren een norm van 0,8% van het gebruiksoppervlak van een gebouw (Artikel 218 van het Bouwbesluit).

 


5.         Milieu

5.1       Bodem

Voor Delft is op basis van historische informatie en in het verleden uitgevoerde onderzoeken een zogenaamde bodemkwaliteitskaart opgesteld waarin is aangegeven wat de gemiddelde bodemkwaliteit in de bovengrond (met betrekking tot verontreinigingen met zware metalen en PAK) in een globaal gebied van Delft is. 

 

Uit deze kaart blijkt dat het gebied ten oosten van de Vulcanusweg in zone G2 ligt, zodat in de bodem lichte verontreinigingen met zware metalen en matige verontreinigingen met PAK worden verwacht. De gebieden ten westen van de Vulcanusweg liggen in zone G1, zodat geen verontreinigingen met zware metalen en matige verontreinigingen met PAK worden verwacht. Opgemerkt wordt dat de bodemkwaliteit is bepaald voor de bovenste halve  meter van de bodem.

Naast de algemene bodemkwaliteit zoals hierboven is omschreven, kunnen puntverontreinigingen voorkomen als gevolg van voormalige en huidige bedrijfsactiviteiten en bijvoorbeeld ondergrondse brandstoftanks.

 

Over diverse activiteiten die in het gebied plaatsvinden is het volgende te melden.

De spoorwegactiviteiten kunnen leiden of hebben geleid tot verontreiniging van de onderliggende bodem en de aangrenzende spoorsloten (waterbodem).

Het gebied van Station Zuid betreft een zogenaamde Wbb-locatie (registratie in het kader van de Wet bodembescherming door het bevoegd gezag – Provincie Zuid-Holland) Het terrein is bij de aanleg van het station opgehoogd met bagger uit de spoorsloten. Uit recente beoordeling van onderzoeken blijkt de verontreinigings-situatie beperkt te zijn.

In het bestemmingplangebied liggen diverse bedrijven langs de Vulcanusweg.  Bij een aantal bedrijven aan de Vulcanusweg (maar ook aan de Schieweg) vinden bodembedreigende activiteiten plaats. Van enkele locaties is de lokale bodemkwaliteit bekend. Plaatselijk zijn deze verontreinigingen matig tot sterk. Van belang zijn de locaties Vulcanusweg 257, 259 en 281 (en Schieweg 14,15, 16, 60 en 62) Bij herontwikkeling van deze kavels zijn extra kosten te verwachten.

 

In oktober 2003 is ter plaatse van de te bebouwen locaties bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend bodem- en waterbodemonderzoek ter plaatse van drie deellocaties in de nabije omgeving van station Delft-Zuid te Delft, De Straat Milieu-adviseurs, projectnummer B03A0538, 23 oktober 2003). Uit het bodemonderzoek blijkt dat ter plaatse van de noordelijk te bebouwen locatie de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de herinrichting. Wel is gebleken dat de baggerspecie in de watergang geclassificeerd moet worden als klasse 4 slib (ernstig verontreinigd). Voorafgaand aan de herinrichting moet de baggerspecie waarschijnlijk worden verwijderd. De baggerspecie moet conform de geldende regelgeving worden afgevoerd naar een erkende verwerker. 

Ook ter plaatse van de zuidelijk te bebouwen locatie vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor de herinrichting.

 

De bodemkwaliteit dient te worden gehandhaafd en waar mogelijk op lokaal niveau verbeterd te worden. De bodemkwaliteit mag niet verslechteren.

Er dient rekening te worden gehouden met de vigerende wetgeving (Wet bodembescherming en het Bouwstoffenbesluit), het rijks- en provinciaal beleid. Aansluitend hierop dient er rekening te worden gehouden met de tijd die (en geld dat) nodig is om ernstig verontreinigde terreinen te saneren.

Ook eventueel bij de herinrichting vrijkomende grond dient binnen de bestaande beleidskaders (Wet bodemsanering/Bouwstoffenbesluit) verwerkt dan wel afgevoerd te worden.

 

Naast bovenstaand beleid dient rekening gehouden te worden met het Delftse bodembeleid zoals vastgelegd in het Handboek Bodem.

Gezien de schaal van de locatie, dient in het kader van de bouwaanvraag bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Dit bodemonderzoek mag op het moment van indiening niet ouder zijn dan vijf jaar. Het onderzoek dient conform NVN 5725 en NEN 5740 uitgevoerd te worden. Aanvullend op het historisch onderzoek, zoals beschreven in NVN 5725, dient er aanvullend een onderzoek te worden gedaan naar asbest (vooronderzoek van ontwerp NEN-5707).

 

Er dient zo mogelijk te worden gewerkt met een gesloten grondbalans (uitgezonderd mogelijk ernstig verontreinigde saneringslocaties). Alle vrijkomende grond dient binnen het gebied te worden hergebruikt. Hierdoor wordt het gebruik van grondstoffen en vervoersbewegingen tot een minimum beperkt. Indien grond nodig is dan dient dit zoveel mogelijk vanuit de regio te worden aangevoerd.

 

5.2       Water

5.2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is grotendeels gelegen in de Lage Abtswoudsepolder en voor een klein deel (alleen de meest noordelijke watergang) in de Hoge Abtswoudsepolder. Het plangebied bestrijkt slechts een klein deel van deze polders. Het belangrijkste oppervlaktewater in het gebied is gelegen ten westen van de spoorbaan. Langs het gebied met de bestemming spoorwegdoeleinden is, plaatselijk verbonden met duikers, een watergang aanwezig. De watergang heeft een waterafvoerende en een watertoevoerende functie. In het meest noordelijke deel van het plangebied is een hoogwatersloot gelegen in de Hoge Abtswoudsepolder. Deze watergang is d.m.v. een duikerverbinding verbonden met watergang met tussenpeil, die vervolgens door middel van een stuwconstructie gescheiden is van de watergang met laag peil. Op het spoorwegterrein is langs de spoorbaan een spoorsloot gelegen.

 

Waterpeilen.

Volgens de vigerende peilbesluiten zijn de volgende peilen voor de diverse watergangen vastgesteld:

Watergang

Peil

Meest noordelijk gelegen watergang, langs spoorwegtracé

1,50 m – NAP

Watergang met tussenpeil

2,10 m – NAP

Overige watergangen

2,70 m – NAP

 

Waterstaatkundige werken.

De hoogwatersloot is door een duikerverbinding verbonden met de watergang met tussenpeil. De watergang met tussenpeil is d.m.v. een stuwconstructie gescheiden van het overige oppervlaktewater. De huidige spoorsloot langs de spoorbaan loopt parallel aan de westelijk gelegen watergang. Beide watergangen voeren af naar het poldergemaal Voorhof. Vanuit de hoogwatersloot kan water worden ingelaten.

 

Waterkeringen

De duikerverbindingen tussen de hoogwatersloot en de sloot met tussenpeil vormt in dit plangebied de scheiding tussen de hoge en lage Abtswoudsepolder. De waterkering in de duikerverbinding is uitgevoerd als een drempelconstructie. De waterkering is op de plankaart weergegeven.

 

 

 

Gemalen en Persleidingen.

In dit gebied ligt één poldergemaal nabij het M.Emantspad, waar vandaan het water naar de Schie wordt gepompt via een persleiding. Het vuilwater wordt via de gewone riolering afgevoerd naar het rioolgemaal bij de Slauerhofflaan.

5.2.2 Regelgeving en beleid

Beleid op Europees niveau

De Europese Kaderrichtlijn Water stelt dat de Europese stroomgebieden voor 2015 allen een goede waterkwaliteit moeten hebben, zowel in ecologische als chemische kwaliteit. Dit geldt voor het oppervlaktewater en het grondwater.

 

Beleid op Nationaal niveau

De Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, december 1998) pleit voor meer samenhang tussen water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen. In de Vierde Nota staan twee denklijnen centraal. In de eerste plaats het zoveel mogelijk op een natuurlijke wijze omgaan met water en watersystemen. En ten tweede gaat het er om vanuit het waterbeleid de watersysteem- en stroomgebiedbenadering te benadrukken.

Water in de stad moet, samen met een groen netwerk van natuurterreinen, de ecologische verbinding tussen stad en ommeland vormen. Bronnen van verontreiniging moeten worden geminimaliseerd. Een groot deel van de neerslag moet worden opgeslagen in het wateroppervlak. Een goede samenwerking tussen de waterbeheerder en de gemeente is daarbij noodzakelijk.

 

Het Advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (31 augustus 2000) onderschrijft de beleidslijn die is ingezet met de Vierde Nota Waterhuishouding, en pleit voor een versterking hiervan. De Commissie wil een betrouwbaar, duurzaam en bestuurbaar watersysteem zonder afwenteling van problemen (waterkwantiteit), verantwoordelijkheden en financiële consequenties. Dit advies is ook overgenomen in de Regeringsbeslissing “Anders omgaan met water” (december 2000).

Om de knelpunten in het kwantitatieve waterbeleid op te lossen, moeten de volgende maatregelen in deze volgorde worden gekozen:

-          Primair problemen oplossen door ruimtelijke (her)inrichtingen ander grondgebruik;

-          Waar mogelijk anticiperen via flexibel peilbeheer;

-          Voor zover nodig ruimte bestemmen en inrichten voor waterberging;

-          Waar het niet anders kan technische maatregelen nemen voor waterafvoer.

 

In de voorgenomen Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening (Ministerie van VROM, januari 2001) werd, evenals het Advies van de Commissie waterbeheer 21e eeuw, aangegeven dat er een betere afstemming tussen waterbeheer en ruimtelijke ordening moet komen.

Gesignaleerd is, dat water in de toekomst meer ruimte zal gaan vragen dan voorheen het geval was. Water is daarmee een van de ordenende principes geworden in de ruimtelijke ordening. Daarbij worden de volgende uitgangspunten gesteld:

-          Ruimte voor water in verband met veiligheid, zoetwaterbeheer en het voorkomen van wateroverlast;

-          Water als ordenend principe bij de functietoekenning;

-          Water ter vergroting van de belevingswaarde en het creëren van functiecombinaties;

-          Water als randvoorwaarde bij inrichting en beheer.

Naar verwachting zal de thans – in de plaats van de Vijfde Nota - voorgenomen Nota Ruimte geen wezenlijk andere uitgangspunten kennen.

 

Uit het Advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw is het instrument van de watertoets voortgekomen. Met ingang van 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verankerd in het Besluit op de Ruimtelijke Ordening. Het doel van de Watertoets is het waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

De Watertoets wordt in beginsel in drie stadia van de ruimtelijke ordening toegepast: lokatiekeuzen, inrichting en herinrichting, en beheer.

De Watertoets vraagt van de waterbeheerder en ruimtelijke ordenaar dat zij gezamenlijk werken aan een meer sturende rol van water in de ruimtelijke ordening.

 

Beleid op Provinciaal niveau

Het Streekplan beschrijft in hoofdlijnen de meest gewenste (ruimtelijke) ontwikkeling van een plangebied plus eventueel de fasen waarin die ontwikkeling zich zou moeten voltrekken. In een streekplan benoemt de provincie haar beleidsdoelstellingen en is het concrete toetsingskader voor het ruimtelijk beleid van gemeenten.

 

De Provincie Zuid-Holland heeft in samenwerking met de Zuid-Hollandse waterbeheerders de Nota Bruisend Water (Provincie Zuid-Holland, 1999) opgesteld, waarin aangegeven wordt hoe zij in de toekomst met het waterbeheer om willen gaan.

Een van de speerpunten van deze nota is 'duurzaam stedelijk waterbeheer'. De provincie en waterschappen willen duurzaam stedelijk waterbeheer stimuleren, onder andere door het opstellen van stedelijke waterplannen. Een goede samenwerking en afstemming tussen de waterbeheerder en de gemeente zijn hierbij cruciaal.

 

Het Beleidsplan Milieu en Water (Provincie Zuid-Holland, 2000) integreert het provinciale beleid voor water en milieu. Het beleidsplan stelt dat waterbeheer eisen stelt aan de inrichting. De opgave is om voldoende schoon water voor de droogte in de zomer op te slaan en voldoende afvoercapaciteit bij hevige regenval creëren.

Een vitaal stedelijk gebied is van groot belang. Een goede leefomgeving vraagt om een gevarieerde inrichting met veel water en groen, en voor recreatie toegankelijke stadsranden.

 

Beleid op regionaal en lokaal niveau

Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft het beleid voor waterkeringbeheer, waterbeheer en afvalwaterbehandeling verwoord in haar waterbeheersplan (Waterbeheersplan 1999-2003, augustus 1999).

De visie voor het stedelijk gebied van het Hoogheemraadschap van Delfland voor de toekomst is dat water als leidend beginsel in de ruimtelijke ordening vanzelfsprekend is geworden. Het duurzame watersysteem heeft een goede waterkwaliteit.

Het verbeteren van de waterkwaliteit en het vergroten van de bergingscapaciteit zijn belangrijke pijlers binnen het beleid van het hoogheemraadschap.

 

Het project Afvoer- en BergingsCapaciteit Delfland (ABC Delfland: Water binnen veilige kaders, Hoogheemraadschap van Delfland, augustus 2000) heeft onderzocht hoe een evenwichtige keuze van maatregelen kan worden gemaakt om wateroverlast te bestrijden. Er is geconcludeerd dat het waterhuishoudkundig systeem van Delfland niet is toegerust voor het afvoeren van extreme neerslag.

Naar aanleiding van dit onderzoek zal er een keuze van maatregelen worden gemaakt om de bergingscapaciteit te vergroten en het waterkwantiteitsprobleem binnen het beheersgebied van Delfland op te lossen. In nieuw te bebouwen gebieden en in gebieden die geherstructureerd worden, zal er moeten worden voldaan aan de waterbergingseis van het hoogheemraadschap. Deze norm is voor woningbouw 325 m3/ha. Bij het berekenen van deze norm is er uitgegaan van 50% verhard oppervlak in een gebied.

De randvoorwaarden en uitgangspunten op het gebied van water zijn afkomstig uit verschillende beleidsnota’s; het Waterplan en het Duurzaamheidsplan 3D van de gemeente Delft, en uit de Vierde Nota Waterhuishouding. Het verdient aanbeveling in een vroegtijdig stadium overleg met gemeente en Hoogheemraadschap te voeren over de gekozen waterstructuur en het gerealiseerde wateroppervlak.

 

Samen hebben de gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland een waterplan voor de gemeente opgesteld: Waterplan Delft, een blauw netwerk (Gemeente Delft, augustus 2000). Het waterplan onderkent het belang van water in de stad als element in een duurzame stedelijke ontwikkeling.

Duurzaam waterbeheer richt zich op het realiseren van gezonde en veerkrachtige watersystemen. Gezond wil zeggen: een watersysteem met een waterkwaliteit en een ecologische kwaliteit die past bij de (natuurlijke) situatie ter plaatse. Veerkrachtig betekent, dat verstoringen door bijvoorbeeld extreme regenval of incidentele verontreiniging relatief gemakkelijk kunnen worden opgevangen. Binnen de mogelijkheden die gezonde en veerkrachtige watersystemen bieden wordt een duurzaam gebruik van watersystemen (onder meer recreatie en scheepvaart) zoveel mogelijk bevorderd.

 

In het Ontwerp Deelstroomgebiedvisie Midden-Holland waar ook Delft onder valt staat beschreven dat de wateropgave in bestaand stedelijk gebied groot is. Als richtlijn in nieuw stedelijk gebied is in de Nota Planbeoordeling 10% open water aangehouden. In sommige gebieden kan dit percentage nog hoger uitvallen, daarom is maatwerk en overleg met de waterbeheerder altijd noodzakelijk. De richtlijn geldt ook als aanbeveling voor bestaand stedelijk gebied.

De Deelstroomgebiedvisie gaat er ook vanuit dat de extra waterberging die binnen bestaande en nieuwe stedelijke gebieden nodig is, zoveel mogelijk binnen die gebieden zelf wordt gezocht. Verbeteren van het stedelijk watersysteem is bij uitstek mogelijk bij herstructurering of nieuwbouw, dan kan er ruimte gevonden worden voor water, terwijl dit in laagdynamische gebieden vaak zeer lastig is. Het Ontwerp Deelstroomgebiedsvisie geeft aan dat de 15% diepste delen van de polder niet geschikt zijn voor bebouwing of andere functies die grote schade leiden bij wateroverlast. Voorkomen moet worden dat deze gebieden worden bebouwd. Dit zijn tevens de meest geschikte locaties om tijdelijk water vast te houden.

Niet alleen de waterberging is belangrijk, het gaat om de gehele waterhuishouding. De gevolgen van het te realiseren watersysteem op de bodemdaling, grondwaterhuishouding (grondwaterstanden versus verzilting) en de waterkwaliteit zal in beeld gebracht moeten worden.

5.2.3 Gewenste ontwikkeling

In het waterplan Delft: “Een blauw netwerk” van april 2000, is als ambitieniveau voor de watergangen in dit plangebied aangegeven: water als belevingsgoed. Dit houdt in dat het accent ligt op de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid. Het water mag licht tot matig eutroof (rijk aan voedsel voor planten of dieren) zijn en de watergangen moeten deels ingericht zijn met natuurvriendelijke oevers. Daarnaast moet de water- en ecologische kwaliteit redelijk zijn. Het risico op verontreiniging moet beperkt zijn, lozingen vanuit nooduitlaten worden wel toegestaan. Recreatie wordt toegestaan en bevorderd waar de waterkwaliteit dat toelaat.

In onder meer de Lage Abtswoudsepolder (wijken Tanthof, Voorhof en Buitenhof) worden (gefaseerd) gebiedseigen watersystemen gerealiseerd. Een uitzondering wordt gemaakt voor de huidige spoorsloot achter het bedrijventerrein van de Vulcanusweg. De huidige watergang is te ver verontreinigd zodat het niet haalbaar wordt geacht om deze watergang te betrekken in een gebiedseigen watersysteem.

 

Waterberging

Voor het plangebied gelden de normen van het Hoogheemraadschap Delft t.a.v. de hoeveelheid oppervlaktewater. In nieuw te ontwikkelen of te herstructureren gebieden moet elke waterhuishoudkundige eenheid voldoen aan de norm van 325 m3 bergingscapaciteit per ha. In het kader van de watersysteemanalyse Delft - een gezamenlijk onderzoek van het hoogheemraadschap van Delfland en de gemeente Delft door de projectgroep waterhuishouding en herpolderen van het Waterplan Delft: Een Blauw Netwerk - is onderzocht welke peilstijging toelaatbaar is, mede gezien de bestaande bebouwing en het laagste maaiveld. Voor de Hoge Abtswoudsepolder kan worden uitgegaan van een acceptabele peilstijging van 40 cm, voor de Lage Abtswoudsepolder is dat 50 cm (zie kader).

 

Voor de Hoge Abtswoudsepolder is een peilstijging van van maximaal 43 cm acceptabel. Dit maximum is gerelateerd aan het laagste maaiveld. Pas bij een peilstijging van 43 cm komt er water op straat te staan. Op dat moment is er sprake van wateroverlast en kans op schade aan mens en goed. Bij een peilstijging van ca. 30 cm ontstaat de situatie dat er polderwater via de nooduitlaat van het poldergemaal Voorhof afgevoerd kan worden naar de rioolwaterzuiveringsinrichting. Ondanks dat deze situatie niet wenselijk is, is deze niet als maatgevend beschouwd omdat theoretisch bij de bepaling van de bergingsbehoefte uitgegaan is van een periode van 100 jaar. Voor de Lage Abtswoudsepolder ligt het maaiveld 55 cm boven het huidige oppervlaktewaterpeil. Een peilstijging van 50 cm is derhalve acceptabel.

 

Als nadere uitwerking van de watersysteemanalyse Delft wordt binnen de gemeente - en in overleg met het Hoogheemraadschap - gewerkt aan een structuurvisie voor het watersysteem in de Hoge- en Lage Abtswoudsepolder. De structuurvisie moet leiden tot een beter watersysteem waarbij de inlaat vanuit de boezem zoveel mogelijk beperkt wordt (principe gebiedseigen watersysteem). In deze visie wordt ervan uitgegaan dat meer open water in deze polders wordt gerealiseerd en dat ook voor de droge perioden een watervoorraad wordt gecreëerd. Onderdelen van de structuurvisie zullen uitgewerkt kunnen worden tijdens werkzaamheden of in het kader van het waterplan gerealiseerd worden. Na bestuurlijke vaststelling (door gemeente en Hoogheemraadschap) zullen de relevante onderdelen van de structuurvisie verankerd worden in de verschillende bestemmingsplannen die deze twee polders afdekken. De structuurvisie zal als basis worden gebruikt bij verdere ontwikkelingen in dit deel van de stad en zal ertoe leiden dat het stedelijk gebied van Delft op termijn aan de waterbergingsnorm voldoet. Het is de bedoeling om ook voor de andere polders van Delft een dergelijke visie op te stellen.

 

Het watersysteem wordt op termijn omgevormd naar een gebiedseigen watersysteem. Daarbij ontstaan seizoensgebonden peilfluctuaties omdat in een natte periode het water wordt vast gehouden voor een droge periode.

 

5.2.4 Water in relatie tot de beoogde ruimtelijke ontwikkeling

In het plangebied zelf is weinig oppervlaktewater aanwezig (5,1 %) Het dempen van watergangen zonder compensatie is niet toegestaan. Waar mogelijk moet meer open water worden gerealiseerd.

In het plangebied vindt deels herstructurering plaats, daarnaast is voorzienbaar dat op termijn de spoorbanen worden verdubbeld. Bij deze twee ontwikkelingen zijn er mogelijkheden en moeten de kansen benut worden om meer waterberging te realiseren welke het gehele plangebied te goede komen. In dit stadium is het niet mogelijk en niet te verantwoorden om het gehele bestemmingsplangebied te laten voldoen aan de bergingsnorm van het hoogheemraadschap, laat staan de gehele Hoge- en Lage Abtswoudsepolder. In het kader van de genoemde studie naar het gehele watersysteem in de beide Abtswoudse polders wordt hier nader onderzoek naar gedaan. De feitelijke herstructurering volgens dit bestemmingsplan vindt plaats in de Lage Abtswoudsepolder. In totaal gaat het om een oppervlak van 9000 m2. Bij een peilstijging van 50 cm moet 6,5% aan oppervlaktewater binnen het gebied worden gerealiseerd. In de huidige situatie is 5,1% aanwezig. Dit betekent een uitbreiding van 1,4%, zijnde ca. 130 m2. De ruimte hiervoor wordt gevonden door de bestaande watergangen uit te breiden en de groengebieden rond de waterpartijen - al dan niet na herinrichting - ook te benutten voor piekberging. Concreet gaat het dan om de watergang noordelijk van het kantoorgebouw aan de Vulcanusweg en om de watergang parallel aan de Kruithuisweg. Bij laatstgenoemde watergang worden mogelijkheden gezien voor het creëren van een brede plasberm langs de gehele watergang. In het algemeen wordt gesteld dat indien zich mogelijkheden voordoen binnen het plangebied zelf, bijvoorbeeld bij grootschalige renovatie of herstructurering, er ruimte gegeven zal worden aan water en er binnen het plangebied gestreefd wordt naar een optimalisatie van de hoeveelheid water.

 

Indien de spoorwegverbreding plaats vindt zal ook aan de waterbergingsopgave voldaan moeten worden. In dat geval zal de ruimte om te voldoen aan de waterbergingsnorm worden gezocht - na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid - in de op de plankaart aangegeven bestemming spoordoeleinden (de strook aan de achterzijde van het bedrijventerrein aan de Vulcanusweg, tussen de aangebrachte rooilijn en het huidige watersysteem), en binnen de bestaande waterstructuren in het plangebied.

 

Vermeld moet worden dat aanleg van de in het bestemmingsplan opgenomen kantoorbebouwing en aanleg van de spoorverdubbeling gepaard gaat met een wijziging van de waterlopen. Bij de bouw van de (half)ondergrondse parkeervoorziening moet met genoemde peilfluctuaties rekening worden gehouden. Voor het creëren van het gebiedseigen watersysteem is het belangrijk dat de spoorsloot geïsoleerd blijft.

 

In de huidige situatie zijn, ondanks dat niet geheel voldaan wordt aan de door het Hoogheemraadschap gehanteerde normen voor waterberging, geen grote problemen geconstateerd met de waterhuishouding.

De gemeente streeft er overigens, vanuit een gedeelde zorg voor waterbergingscapaciteit, naar om planning van waterberging op grotere schaal te beschouwen.

 

Grondwater

Uitgegaan wordt van een vergroting van de ontwateringsdiepte in bestaand stedelijk gebied. Dit is te bereiken door verbetering van de natuurlijke afwatering en ontwatering (onder vrij verval) bij de huidige polderpeilen. Het aanleggen van bemalen drainagesystemen dient voorkomen te worden. De huidige inzichten in de grondwaterstand in dit plangebied geven nog geen aanleiding om binnen dit plangebied al te denken aan drainagevoorzieningen in het openbaar gebied om de ontwateringsdiepte te waarborgen. Wel bestaat de kans dat “kruipruimteloos” gebouwd moet worden binnen de herstructureringsgebieden.

 

5.3       Bedrijven

5.3.1 Gemeentelijk beleid

De gemeente heeft in de nota “Bedrijven en bestemmingsplannen” het nieuwe gemeentelijk beleid uiteengezet over de wijze waarop bedrijven in bestemmingsplannen worden opgenomen. Deze nota is onderwerp geweest van inspraak en van overleg met de PPC, de Kamer van Koophandel, de Inspectie VROM, de VNG en het Stadsgewest Haaglanden. De nota is op 12 augustus 2003 door B&W geaccordeerd en in oktober 2003 door de gemeenteraad vastgesteld.

Uitgangspunten van het nieuwe beleid zijn:

 

Het nieuwe beleid wijkt onder meer op de volgende punten af van de VNG-methode:

 

Het plangebied valt binnen het gebiedstype hoofdinfrastructuur, zoals de zone van 100 meter aan weerszijden van het hart van de spoorweg is aangeduid in de nota. Langs de infrastructuur worden volgens het gemeentelijke beleid bedrijven uit de categorieën 1 en 2 toegestaan, mits deze bedrijven niet worden ontsloten via een woonwijk. Aan deze laatste voorwaarde wordt in dit plan voldaan.

Categorie 3.1 en 3.2 bedrijven worden toegestaan middels een vrijstellingsregeling. Voor verlening van vrijstelling gelden ingevolge het beleid onder meer de volgende voorwaarden:

 

De aan het nieuwe gemeentelijke beleid aangepaste Lijst van Bedrijfstypen is als bijlage opgenomen bij de voorschriften.

5.3.2 Uitwerking

Momenteel is aan de Vulcanusweg sprake van gemengde bedrijfsactiviteit. Gevestigd zijn een aannemingsbedrijf, installatiebedrijven, beheer- en administratiekantoren, een automobielbedrijf en een groothandel in afval en schroot.

 

Bestaande bedrijven die niet in  het beleid passen zijn middels een maatbestemming in het bestemmingsplan opgenomen. Zij kunnen blijven, maar een ander type categorie 3-bedrijfsvoering is ter plaatse direct langs de Vulcanusweg in de toekomst niet meer mogelijk.

De betreffende bedrijven zijn:

- groothandel in afval en schroot: Vulcanusweg 273;

- bouwbedrijf en aannemer met werkplaats: Vulcanusweg 307.

Het automobielbedrijf aan de Vulcanusweg is niet specifiek bestemd omdat met het bedrijf bindende afspraken zijn gemaakt dat de bedrijfsvoering ter plaatse zodanig zal worden veranderd dat het effect van het bedrijf op de omgeving vergelijkbaar is met dat van een categorie 2 bedrijf. Van de groothandel in groente en fruit is het pand door de gemeente aangekocht; de activiteiten van het bedrijf zijn afgebouwd.

 

De bedrijvenstrook is  gepland om afscherming te bieden ten opzichte van het spoor. Er is sprake van een historisch gegroeide situatie. Omdat het spoor een belangrijke invloed heeft op de leefomgeving wordt ook in de toekomst de buffer tussen het spoor en de woonwijk ten westen van de Vulcanusweg in stand gehouden. In die buffer is naast bedrijven ook beperkte vestiging van kantoren en instellingen met maatschappelijke doeleinden toegestaan vanuit de gedachte dat dergelijke bestemmingen elkaar niet in de weg staan en een zekere verlevendiging van de strook tot gevolg zullen hebben.

De afstand tussen  bedrijven die – met vrijstelling - maximaal vallen onder categorie 3.1 of 3.2 en de woonwijk zal  minstens 30 respectievelijk 50 meter bedragen. Dit is minder dan volgens de VNG-methode is toegestaan maar gelet op de lokale situatie en de hierboven genoemde argumenten wordt dit een acceptabele afstand geacht.

 

Seksinrichtingen (zijnde bedrijven) zijn verboden met een vrijstelling voor de vestiging van maximaal 1 inrichting onder voorwaarden. Dit verbod met vrijstelling is een voortvloeisel uit het reeds vigerende paraplubestemmingsplan “Regeling vestiging en uitoefening seksinrichtingen Delft”.

 

Dan zijn er inrichtingen/instellingen die voorkomen op de Lijst van Bedrijfstypen maar waarbij het primaat niet ligt bij het vervaardigen van producten. Deze inrichtingen/instellingen vallen in dit bestemmingsplan onder de bestemmingen maatschappelijke doeleinden en horeca. Ter voorkoming van ongewenste planologische ontwikkelingen is in de voorschriften voor die bestemmingen een beperking opgenomen tot de categorie 1 en 2 van de VNG-Lijst van Bedrijfstypen.

5.4       Geluid

 

De Wet geluidhinder kent 3 geluidsbronnen: wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Het plangebied ligt in de geluidszones van deze geluidsbronnen.

5.4.1 Wegverkeerslawaai

In het kader van de Wet geluidhinder liggen geluidszones langs alle wegen met uitzondering van woonerven en 30 km-wegen. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van aantal rijstroken en ligging/soort van de weg (binnen- of buitenstedelijk)

Zones langs wegen in stedelijk en buitenstedelijk gebied

Aantal rijstroken

Zone-breedte (m)

 

 

stedelijk gebied

 

 

1 of 2

200

 

3 of meer

350

 

buitenstedelijk gebied

 

 

1 of 2

250

 

3 of 4

400

 

5 of meer

600

 

In het bestemmingsplan worden op twee locaties nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt binnen de zones van Kruithuisweg, Voorhofdreef en Vulcanusweg. De nieuwe J.P.Thijsseschool wordt aan de F.van Eedenlaan gebouwd. Het in aanbouw zijnde kinderdagverblijf aan de L.van Deijsselhof is geen geluidgevoelige bestemming. In de zin van de Wet geluidhinder is de nieuwe schoollocatie een nieuwe situatie, hoewel het handelt om verplaatsing van een bestaande school. De nieuwe school ligt op circa 80 m uit de as van de Kruithuisweg en op 125 meter uit de as van de Voorhofdreef. De Kruithuisweg is een autoweg zodat hier sprake is van een zogenaamde buitenstedelijke situatie. De Wet geluidhinder hanteert voor wegverkeerslawaai 50 dB(A) als voorkeursgrenswaarde voor nieuwe situaties. Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek, onder bepaalde voorwaarden, een hogere grenswaarde vaststellen met dien verstande dat deze waarde 55 dB(A) (Kruithuisweg) resp. 65 B(A) (Voorhofdreef) niet te boven mag gaan.

Tussen Tanthofdreef en Vulcanusweg komt een nieuwe verbindingsweg. De geluidbelasting van deze nieuwe weg op de bestaande woningen langs de F. van Eedenlaan, nrs. 56 en 70, is onderzocht. De maximaal toelaatbare waarde is in dit geval 65 dB(A), waarbij een binnenniveau in de woningen de 35 dB(A) niet mag overschrijden.

5.4.2 Railverkeerslawaai

Langs de spoorweg ligt een zone, waarvan de breedte, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf, is vastgesteld volgens het Besluit Geluidhinder Spoorwegen. In deze geluidszone gelden de bepalingen van de Wet geluidhinder. Voor de spoorweg naast het plangebied, traject 550, geldt een geluidszone met een breedte van 300 m.

In het bestemmingsplan worden op twee locaties nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt binnen de zone railverkeerslawaai. Enerzijds is dat de J.P.Thijsseschool. De nieuwe school ligt op circa 280 m van de spoorlijn. De Wet geluidhinder hanteert voor railverkeerslawaai 57 dB(A) als voorkeursgrenswaarde voor nieuwe situaties. Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek, onder bepaalde voorwaarden, een hogere grenswaarde vaststellen met dien verstande dat deze waarde 70 dB(A) niet te boven mag gaan.

5.4.3 Industrielawaai

Het plangebied grenst aan de oostzijde aan het industrieterrein Schieoevers Noord en Zuid. Op 30 september 1997 is door burgemeester en wethouders een principebesluit genomen om de in het kader van de Geluidhinder vastgestelde geluidzone industrielawaai rond het industrieterrein Schieoevers Noord en Zuid te wijzigen en de aangepaste zone geleidelijk op te nemen in alle betrokken bestemmingsplannen. Deze wijziging van de geluidzone is al in het kader van het bestemmingsplan Schieoevers Noord en Zuid ter advies voorgelegd aan de Inspectie Milieuhygiëne als bedoeld in artikel 63 van de Wet geluidhinder. Deze wijziging is in het bestemmingsplan Schieoevers Noord en Zuid vastgelegd maar moet ook worden vastgelegd in elk bestemmingsplan dat binnen de zone van de 50 dB(A) zonecontour ligt.
Deze geluidzone industrielawaai levert beperkingen op voor het plangebied.
Binnen de contour van 50 dB(A) is de Wet geluidhinder van toepassing en moet aandacht worden besteed aan de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen. Nieuwbouw is in beginsel mogelijk tot een geluidbelasting van 55 dB(A) etmaalwaarde.

 

5.4.4 Geluidsonderzoek t.b.v. bestemmingsplan

Wegverkeerslawaai

In verband met de nieuwbouw van de J.P. Thijsseschool is akoestisch onderzoek verricht naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer (Kruithuisweg en Voorhofdreef) en vanwege railverkeer. De geluidbelasting vanwege de Voorhofdreef overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) niet. Verder blijkt de geluidbelasting vanwege de Kruithuisweg maximaal 57 dB(A) te zijn op de zuidgevel van de toekomstige school. Omdat de maximaal toelaatbare waarde van de geluidbelasting hier 55 dB(A) bedraagt, is de zuidgevel van de school als een zogenaamde ‘dove’ gevel (zonder te openen geveldelen) uitgevoerd. In dat geval wordt de zuidgevel niet beschouwd in de toetsing aan de Wet geluidhinder. De geluidbelasting van de overige gevels bedraagt maximaal 55 dB(A) Omdat het een toelaatbare overschrijding van de grenswaarde betreft en de nieuwe locatie minder geluidoverlast met zich meebrengt dan de oude, is bij GS een verzoek tot vaststelling hogere grenswaarde ingediend. GS heeft op 19 december 2001 voor de nieuwbouw van de J.P. Thijsseschool een hogere waarde van 55 dB(A) vastgesteld.

Uit akoestisch onderzoek van de gemeente Delft d.d. 31 oktober 2001  blijkt dat de aanleg van de nieuwe verbindingsweg tussen de Tanthofdreef en de Vulcanusweg niet leidt tot een overschrijding van de voorkeurgrenswaarde op de gevel van de woningen aan de Frederik van Eedenlaan 56-70.

 
Railverkeerslawaai

Uit akoestisch onderzoek van DorsserBlesgraaf d.d. 17 juli 2001 blijkt dat de geluidbelasting vanwege railverkeer op de gevel van de nieuwbouw van de J.P. Thijsseschool maximaal 55 dB(A) bedraagt. Derhalve is geen sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.

 

Voor de bepaling van de geluidbelasting in de toekomstige situatie wordt momenteel uitgegaan van het nieuwe Akoestisch Spoorboekje van de Nederlandse Spoorwegen (ASWIN2000, versie 1.2, afkomstig van NS Technisch Onderzoek) Deze gegevens hebben betrekking op het jaar 2010-1015.

 

5.5       Luchtkwaliteit

 

Op 19 juli is het Besluit Luchtkwaliteit van kracht geworden. Hierin zijn de grenswaarden voor een aantal stoffen, op basis van Europees beleid, aangescherpt. De nieuwe grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) bedraagt 40 μg/m3 als jaargemiddelde.  Deze grenswaarde dient in acht te woren genomen.

 

In en bij het plangebied liggen twee drukke wegen, namelijk de Kruithuisweg en de Voorhofdreef. Nabij de Kruithuisweg zijn voor luchtkwaliteit gevoelige nieuwe bestemmingen (basisschool, kinderdagverblijf) geprojecteerd. Deze gevoelige bestemmingen liggen buiten de met behulp van de methodiek “Zoneren op basis van luchtkwaliteit” berekende maximale zones van beiden wegen.

Naam weg

Type weg

Maximale zone

Gevoelige bestemming op [m] uit de as van de weg

Intensiteit 2010

Kruithuisweg

provinciale weg

30 meter

basisschool op 90 meter

68.500

Voorhofdreef

50-km weg

30 meter

kinderdagverblijf  op 85 m

24.000

 

Om te bepalen of de grenswaarde voor stikstofdioxide wordt overschreden, zijn berekeningen uitgevoerd met het CAR II-model (versie 2.0) voor het jaar 2010. Hierbij is het toekomstscenario Referentie Raming en een meerjarige meteorologie gehanteerd. Het CAR II-model kan berekeningen maken tot op een afstand van maximaal 30 meter van de weg-as. Op 30 meter uit de weg-as van beide wegen liggen de berekende waarden NO2 jaargemiddelde ruim onder de grenswaarde van 40 μg/m3. De betreffende school en kinderdagverblijf liggen bovendien op veel grotere afstand van de weg-as.

 

Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit t.g.v. het verkeer geen beperkingen oplegt aan de nieuwe ontwikkelingen in het plangebied.

 

5.6               Duurzaam bouwen

 

Met het vaststellen van de nota  “duurzaam bouwen uit de steigers” blijft Delft actief duurzaam bouwen nastreven. Duurzaam bouwen is daarmee randvoorwaarde voor bouwen in Delft; vanaf het begin van het planproces tot en met de beheerfase. Voor de utiliteitsbouw moet worden uitgegaan van het Nationaal Pakket Utiliteitsbouw, waarin naast het basisniveau, tenminste 25% van de variabele maatregelen moeten worden toegepast. De invulling van de maatregelen is aan de initiatiefnemer van de (ver)bouw.

 

Zowel bij sloop, nieuwbouw als renovatie moet rekening worden gehouden met Duurzaam bouwen. Bij renovatie is het aan te bevelen het “Nationaal pakket beheer” als richtlijn voor het duurzaam renoveren te laten dienen.

Bij bebouwing en inrichting van de (openbare) ruimte moet zoveel mogelijk van duurzaam materiaalgebruik worden uitgegaan. Ook deze maatregelen staan beschreven in de Delftse duurzaam bouwenlijst.

 

5.7       Externe veiligheid

 

Bij het onderwerp externe veiligheid gaat het om de kans dat er calamiteiten optreden ten gevolge van ongevallen bij opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen.

 

In dan wel in de directe omgeving van het plangebied:

- ligt het LPG tankstation Kinesis aan de Vulcanusweg;

- ligt op- en overslagbedrijf van der Helm b.v. aan de Schieweg;

- is de Kruithuisweg aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen;

- vindt transport van gevaarlijke stoffen over het spoor plaats.

Voor deze activiteiten moet een risico-inschatting worden gemaakt voor zowel het individuele risico als het groepsrisico. Voor beide risico’s zijn aparte normen.

 

LPG tankstation Kinesis (Vulcanusweg 281) De bedrijfsvoering van dit tankstation is beëindigd. Met de herstructurering van het gebied hoeft dan ook geen rekening met een LPG-station te worden gehouden.

Op- en overslagbedrijf van der Helm aan de Schieweg 15 beschikt niet meer over een vergunning voor opslag van gevaarlijke stoffen. Het plangebied ligt dan ook niet binnen een voorheen bestaande risicocontour die met dit bedrijf verband hield.

 

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg.

Blijkens het rapport 'Risico's wegtransport gevaarlijke stoffen provincie Zuid-Holland peiljaar 2002'  (d.d. 5 december 2002), brengt transport van gevaarlijke stoffen over de Kruithuisweg geen beperkingen mee ten aanzien van de in het plan opgenomen bebouwing en gebruik.

 

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor.

Over de spoortrajecten Schiedam - Delft en Delft - Haarlem vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.


Ten behoeve van de risico-inschatting is gebruik gemaakt van de inventarisatie over de risico’s van het spoortransport van gevaarlijke stoffen over de vrije baan, die door DHV in opdracht van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Adviesdienst Verkeer en Vervoer en Directie Transportveiligheid - DGG is uitgevoerd. De resultaten van deze inventarisatie zijn weergegeven in de “Risicoatlas Spoor” uit juni 2001. De berekeningen zijn gebaseerd op realisatiecijfers uit 1998.

Uit de Risicoatlas Spoor blijkt dat de grens van de individuele risicocontour 10-6 samenvalt met het spoor. Tevens worden de bovenstaande trajecten in het kader van het groepsrisico niet als “aandachtspunt” aangemerkt.

Bij een gelijkblijvend transport van gevaarlijke stoffen over het spoor, leveren het individueel en groepsrisico zodoende geen beperkingen op voor het plangebied.

Overigens wordt voor het betrokken baanvak in het kader van de RVGS-spoor (brief Minister van Verkeer en Waterstaat van 7 juni 2002 aan de Tweede Kamer; TK 2001-2002, 24611, nr. 4) gedacht aan indeling in categorie 3a, waarbij de hoeveelheden per jaar van alle soorten gevaarlijke stoffen zijn begrensd en geen ruimtelijke beperkingen aan weerszijden van de spoorbaan nodig zijn. De gemeenteraad heeft in verband daarmee – met het oog op de Spoorzone – het principebesluit genomen dat onder meer  wordt ingestemd met de door Verkeer en Waterstaat gewenste maximale hoeveelheid transport gevaarlijke stoffen voor de toekomstige spoortunnel Delft (scenario 3a van RVGS-spoor).

 

5.8       Ecologie

 

In de Nota Ruimte voor Natuur (1994) zijn de zones langs de Kruithuisweg en het spoor aangewezen als ecologische zones. De bermen langs de Kruithuisweg hebben een gesloten structuur in de vorm van struwelen en/of bomenrijen met stuiken. Ter plaatse van het spoor wordt de groenzone vooral aan de zuidkant van de weg onderbroken. In de zone langs het spoor is de spoorsloot inbegrepen die echter een zeer slechte waterkwaliteit heeft. De doorgang onder de Kruithuisweg heeft een belangrijke verbindingsfunctie voor o.a. padden en kleine zoogdieren. De groenstrook langs de noordkant van de Kruithuisweg vormt een belangrijke schakel in de ecologische zone. Het plangebied bestrijkt echter maar een klein gedeelte van deze lange ecologische zones. De bouw van de kantoren langs het spoor en de Kruithuisweg betekenen een geringe onderbreking van de ecologische structuur. Continuering van de groenstructuur langs het spoor zal zoveel mogelijk langs de verbindingsweg moeten worden gewaarborgd. Door de wijziging in de verkeersruimten wordt een zeer geringe inbreuk gedaan worden op de ecologische verbindingszones voor dieren.

Van belang is te zorgen dat voor de fauna een veilige oversteek wordt gecreëerd bij de nieuwe verbindingsweg. Deze verbinding kan het best met het water worden gecombineerd, waarbij het talud onder de weg wordt doorgezet of wordt vervangen door een ecobuis.

 

Bij de inrichting van de zones wordt gestreefd naar een natuurvriendelijke inrichting, gebruik makend van inheemse bomen, stuiken en kruiden om de natuurlijke ontwikkeling en habitatkwaliteit voor diersoorten te bevorderen in aansluiting op de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Bij de J.P.Thijsseschool wordt bekeken in hoeverre het mogelijk is om een helofytenfilter aan te leggen vanuit educatief oogpunt maar tevens voor  het verbeteren van de waterkwaliteit en habitatvergroting voor fauna.


6.         Handhaving

 

Het handhaven van regelgeving is de afgelopen jaren een steeds belangrijker kwestie geworden. Dit heeft geleid tot verankering van handhaving in recente maar ook toekomstige regelgeving. Waar handhaving voorheen een bevoegdheid was is handhaving nu een beginselplicht van de overheid. Handhaving strekt zich uit tot veel beleidsterreinen van het overheidshandelen. Daarom wordt binnen de gemeente Delft vanuit diverse disciplines handhavingsbeleid opgesteld.

Dit geldt ook voor de handhaving van bestemmingsplannen. Deze is opgenomen in de nota “Handhaving bestemmingsplannen, beleid en uitvoering”. In de nota wordt een algemene prioriteitstelling aangegeven met de cijfers 1 (intensieve handhaving: jaarlijks luchtfoto en interpretatie daarvan), 2 (reguliere handhaving: tweejaarlijks luchtfoto en interpretatie daarvan) en 3 (incidentele handhaving: reactief op klachten van derden en steekproefsgewijs).

Prioriteit in handhaving krijgen die voorschriften die bij overtreding tot onwenselijke schade leiden op het gebied van milieu, ruimtelijke ordening en economie en waarbij tevens geldt dat de kans dat die overtredingen zich voordoen, groot wordt geacht. Om de schade en de kans op overtreding te kunnen beoordelen wordt in de nota gewerkt met type plangebieden.

Station Zuid valt onder het type “Bedrijventerrein” en ligt aan de zuidzijde aan het type plangebied “Hoofdwegenstructuur”. In de beleidsnota is voor het type plangebied “Bedrijventerrein 1” de volgende algemene prioriteitstelling opgenomen.

 

Bedrijventerreinen 1 zijn de traditionele bedrijfsgebieden in Delft waar een veelheid aan typen bedrijven aanwezig is. De  gebieden hebben een monofunctioneel karakter. In deze plangebieden komt nauwelijks woningen voor anders dan een enkele bedrijfswoning. De bebouwingsdichtheid is groot.

Milieu:

Water : De kans op verslechtering van het waterbergend vermogen en de waterkwaliteit in deze plangebieden is gering. Deze plangebieden zijn vrijwel geheel bebouwd of verhard. Volstaan kan worden met reguliere handhaving.

Ecologie: de ecologische verbindingen liggen voor een belangrijk deel aan de randen van deze plangebieden. Op een enkele plaats wordt het plangebied door een verbindingszone doorkruist. Deze loopt dan parallel aan de waterlijn van de Schie. Algemeen geldt hier dat volstaan kan worden met incidentele controle.

Ruimtelijke Ordening:

Zichtkant: Deze plangebieden kennen weinig beeldbepalende openbare ruimten. Aantasting van de zichtkant kan zich alleen voordoen langs de ontsluitingswegen. De kans dat zich daar overtredingen voordoen wordt gering geacht. Volstaan kan worden met reguliere handhaving van de voorschriften die de bebouwing langs ontsluitingswegen reguleren.

Aantasting van bezonning, zicht en privacy: Omdat in dit type plangebied weinig woningen zijn gevestigd is kans op aantasting van bezonning, zicht en privacy gering. Volstaan kan worden met incidentele handhaving van de bebouwingsvoorschriften.

Stank, geluid- en stofoverlast: Omdat er weinig woningen in het plangebied zelf aanwezig zijn is de kans op bedoelde overlast in het plangebied zelf gering. De kans dat woningen gesitueerd aan de randen van het plangebied overlast ondervinden van bedrijfsvoering is mede gelet op het type hier gevestigde bedrijven wel aanwezig.

Daarom is reguliere handhaving van de gebruiksvoorschriften van de bedrijven aan de randen van dit plangebied noodzakelijk.

Economie:

De kans op economische schade door vestiging van ongewenste bedrijvigheid is gelet op het karakter van dit type plangebied gering. Volstaan kan worden met incidentele handhaving van de gebruiksvoorschriften.

 

Milieu:                                      water g/b                                                                                 2

                                               Ecologie g/b                                                                            3

Ruimtelijke ordening:                 zichtkant b                                                                              2

                                               Bezonning, zicht en privacy g                                                    3

                                               Stank, geluid en stofoverlast g                                                   2

Economie                                 algemeen g                                                                             3

 

Het plangebied Station Zuid past goed in deze algemene prioriteitstelling, waarbij wel geldt dat dit plangebied aan de zuidzijde ligt aan de hoofdwegenstructuur wat met zich meebrengt dat aan die zijde aandacht moet zijn voor de zogenoemde “zichtkant”  van de stad. Het bestemmingsplan biedt daartoe de ruimte met het mogelijk maken van de kantoren. Kans op overtreding wordt gering geacht en daarmee kan volstaan worden met reguliere handhaving.

Er zijn geen woningen in het plangebied zelf aanwezig, wel zijn er woningen direct grenzend aan de westzijde van de bedrijvenstrook. Reguliere handhaving van de gebruiksvoorschriften is nodig om deze mogelijke overlast aan te kunnen pakken.

Het plangebied en het type bestemmingsplan vragen verder niet om nadere specificering  van de algemene prioriteitstelling.

Gelet op die algemene prioriteitsstelling als opgenomen in de tabel zal voor het handhaven van deze bestemmingsplanvoorschriften geen extra capaciteit behoeven te worden ingezet.

 


7.         Verklaring van de bestemmingen

 

7.1       Algemeen

 

Het bestemmingsplan betreft een gebied langs de rand van woonwijken waar veranderingen voorzien zijn. De veranderingen zijn zodanig uitgekristalliseerd dat sprake is van gedetailleerde bestemmingen. Waar verandering nog te onderzoeken is, zoals de spoorverdubbeling of het kantoorgebouw boven het spoor wordt vooralsnog in de huidige situatie bestemd.

 

Gekozen is voor een regeling die qua methodiek aansluit bij bestemmingsplannen voor vergelijkbare gebieden in de stad. Gestreefd is naar zoveel mogelijk duidelijkheid, teneinde rechtszekerheid voor de betrokken gebruikers en toekomstige ontwikkelaars zoveel mogelijk te bevorderen.

 

7.2       Bedrijven en kantoren

 

Het bestemmingsplan heeft grotendeels betrekking op gronden die zijn bestemd voor werkgelegenheid. De hele strook met dit gebruik ligt binnen een straal van 800 m van Station Zuid. Op grond van deze afstand is volgens het locatiebeleid het maken van kantoren mogelijk. Gelet op het (mogelijk) aanbod van kantoorlocaties in de stad is echter slechts een beperkt deel ook daadwerkelijk mede bestemd voor vestiging van kantoren. Naast Kantoordoeleinden is Bedrijfsdoeleinden (met uitzondering van het gebied binnen een straal van 250 m van het station) als bestemming opgenomen, waarbij als beperking geldt dat de bedrijfsvoering past binnen een “stedelijk” gebied en gerealiseerd kan worden dichtbij woningen.

Aldus is de strook bestemd voor bedrijfsdoeleinden, waarbij categorie 2 uit de Lijst van Bedrijfstypen van de gemeente Delft als limiet geldt voor de bedrijfstypologie. Langs het spoor mogen onder bepaalde voorwaarden ook kleinschalige bedrijven uit categorie 3 worden gerealiseerd. Parkeren moet grotendeels op eigen terrein worden gerealiseerd. Langs de Vulcanusweg zijn enkele parkeerplaatsen ook voor bedrijfsvoering te benutten. Omdat de bebouwing in de strook tussen spoor en woonwijk ook een geluidwerende functie heeft, zijn de daarbij horende specifieke eisen opgenomen.

Voor het gebied direct rond het station is alleen een kantoorbestemming opgenomen, waarbij de maximum hoogte geregeld is en de vereiste minimum en maximum parkeervoorziening. De parkeerplaatsen moeten op “eigen” terrein gerealiseerd worden. Daarvoor is  een kelder te maken. Het handelt om drie “nieuwbouwlocaties”.

De specifiek bij een station horende bebouwing is mogelijk binnen de bestemming spoorwegdoeleinden en dan alleen in de zeer directe omgeving van de kruising met de Kruithuisweg. Eventuele horeca-achtige voorzieningen zoals een koffietent of een kleine lunchroom is ook mogelijk in een nieuw kantoorgebouw aan de Forensenweg.

 

7.3       Maatschappelijke voorzieningen

 

Aan de Frederik van Eedenlaan maakt het nieuwe bestemmingsplan een “brede” school mogelijk. De toe te voegen bebouwing ligt tussen de bestaande gymzaal en het kinderdagverblijf in. De bouwhoogte is beperkt tot de bestaande hoogte voor de huidige bebouwing en tot 2 lagen voor de nieuwbouw. Noodzakelijk veranderingen in de woonomgeving zijn eveneens mogelijk met de nieuwe regeling voor de gronden direct aan de F.van Eedenlaan.

Het kinderdagverblijf aan de Lodewijk van Deysselhof is ook in het bestemmingsplan geregeld. Daarbij is de vorm van de bebouwingsgrens aangepast aan de ontworpen situatie. De bouwhoogte is gelijk aan de hoogte uit het vigerende bestemmingsplan, namelijk 5 m.

Langs de Vulcanusweg worden binnen de bedrijfsbestemming in beperkte mate ook maatschappelijke voorzieningen zoals groepspraktijken mogelijk gemaakt.

7.4       Groen, water en verkeer

 

De groenelementen die tot de hoofdstructuur van de buurt horen én het groen dat hoort tot de ecologische hoofdstructuur langs de noordkant van de Kruithuisweg zijn bestemd als openbaar groen. Binnen deze bestemming zijn voorzieningen mogelijk als paden, terrassen en dergelijke. Gelet op de locatie zal geen sprake zijn van speelelementen.

 

Naast het oppervlaktewater dat is bestemd tot “Water”, is voorzien in water binnen de bestemmingen Kantoordoeleinden (voorgeschreven minimum oppervlak aan water binnen een bouwvlak), Spoorwegdoeleinden (met een mogelijkheid om de watercapaciteit uit te breiden middels een wijzigingsbevoegdheid) en Openbaar Groen.

De persleiding naar de Schie is geregeld via de bestemming “Kabels en leidingen”.

 

De verkeersstructuur wijzigt als de nieuwbouw van de J.P.Thijsseschool is afgerond. Op dat moment wordt voor het “zware” verkeer een verbinding gemaakt tussen Vulcanusweg en Tanthofdreef. De woonbuurt wordt daarmee ontlast van dit zware verkeer. Hoewel het niet in de bestemmingsregeling kan worden opgenomen, zal sluipverkeer van personenauto’s over deze verbindingsweg geweerd worden. De bestaande bedrijfsterreinen langs de Vulcanusweg blijven via Voorhof voor personenauto’s bereikbaar. De kantoren rond Station Zuid worden ontsloten via de Tanthofdreef.

Voor parkeren is in de openbare ruimte aan de F.v.Eedenlaan een kleine voorziening gereserveerd. Een andere mogelijkheid is onder de kantoren een extra parkeerlaag te maken die dan niet alleen voor de kantoren dienst kan doen maar tevens als P&R-voorziening. Parkeerplaatsen zijn beperkt in aantal tot de zogenaamde B-locatie norm. Een vrijstelling voor het college is opgenomen om een gering aantal extra plaatsen toe te laten.

In verband met de nodige aanpassing bij de “brede” school is een deel rond de F.v.Eedenlaan ter plaatse meegenomen. Hier is vooral de verblijfsfunctie van belang zodat de bestemming “verkeersdoeleinden 1” van toepassing is. Elders is de vervoersfunctie belangrijker zodat daar de bestemming “verkeersdoeleinden 2” is opgenomen.

De grond die in eigendom is van Railinfrabeheer is bestemd tot spoorwegdoeleinden. De breedte van deze gronden is zodanig dat twee extra sporen binnen het bestemmingsvlak gerealiseerd kunnen worden. Zo ook een eventuele ondergrondse spoorbaan. Voor extra ruimte ten behoeve van te vervangen spoorsloten is langs de bedrijvenstrook aan de Vulcanusweg een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

 

7.5       Prostitutiebeleid

 

In de loop van het jaar 2000 is het prostitutieverbod uit het Wetboek van Strafrecht vervallen. Daarmee werd het reguleren van de prostitutie een gemeentelijke aangelegenheid met aspecten van openbare orde en ruimtelijke ordening.

In de gemeente Delft is inmiddels een paraplubestemmingsplan betreffende het vestigen van seksinrichtingen van kracht. Daarbij is in sommige gevallen bij de bestemming bedrijfsdoeleinden het vestigen van seksinrichtingen mogelijk. Binnen het bestemmingsplangebied is de vestiging van een seksinrichting mogelijk op grond van de opgenomen bepalingen in het paraplubestemmingsplan.

 

8.         Overleg en inspraak

8.1       Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

In het kader van de gemeentelijke inspraakverordening heeft het voorontwerp bestemmingsplan vanaf 2 september 2002 gedurende 4 weken ter inzage gelegen. Een ieder is in de gelegenheid gesteld, schriftelijk reacties kenbaar te maken. Tevens is op 11 september 2002 een inspraakbijeenkomst gehouden. Van deze bijeenkomst is verslag gemaakt. De ter inzage legging  heeft gere­sulteerd in reacties, welke in een separate bijlage “Notitie Maatschappelijk Overleg” zijn samengevat en van commentaar voorzien. Het bestemmingsplan is - waar nodig - naar aanleiding van deze reacties aangepast.

 

8.2       Overleg ex artikel 10 Bro

 

Ingevolge artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het voorontwerp bestemmingplan voor overleg toegezonden aan de volgende instanties:

 

  1. Provinciaal Planologische Commissie (PPC)
  2. Hoogheemraadschap van Delfland
  3. NS Railinfrabeheer
  4. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Haaglanden
  5. Stadsgewest Haaglanden
  6. Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek
  7. Ministerie van Economische Zaken
  8. NS Vastgoed
  9. Rijkswaterstaat directie Zuid-Holland
  10. PTT Telecom Netwerkdiensten
  11. Inspecteur voor de Volksgezondheid en Milieuhygiëne
  12. Brandweer
  13. Eneco
  14. Vrouwen Advies Commissie
  15. Inspecteur voor de Ruimtelijke Ordening in de provincie Zuid-Holland
  16. ConneXXion

 

Van de in het overleg ex artikel 10 Bro betrokken instanties hebben de instanties als genoemd onder 10 t/m 16 geen reactie gegeven op het voorontwerp-bestemmingsplan. De instanties genoemd onder 7 t/m 9 hebben niet inhoudelijk op het plan gereageerd.

 

1.         PPC

1.1       Opmerking

(A) Aanbevolen wordt om de paragraaf “Toekomstige ontwikkelingen” anders op te bouwen, opdat de visie achter de voorgestane ontwikkeling duidelijker naar voren komt.

            Antwoord

De opbouw van de toelichting is enigszins aangepast. Onder 1.1 is de algemene achtergrond van het plan opgenomen. Paragraaf 3.1 is anders opgebouwd, en aangevuld.

 

1.2       Opmerking

(G2) Op basis van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden is de kans op archeologische sporen in het gehele plangebied redelijk tot hoog. Derhalve dient nader beargumenteerd te worden waarom slechts in een klein gedeelte van het gebied een (summier) aanlegvergunningstelsel van kracht is en waarom in het deel met archeologische waarden bodemingrepen tot 1 meter diepte vrij gelaten kunnen worden. Indien hiervoor geen argumenten zijn te geven is het noodzakelijk dat, voordat er ruimtelijke ingrepen worden gepleegd in het plangebied, archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd.

            Antwoord

Op grootschalige kaarten is inderdaad het gehele gebied aangeduid als gebied waar de kans op archeologische sporen redelijk tot hoog is. Op meer gedetailleerde schaal is door de gemeentelijk archeoloog gemotiveerd aangegeven dat een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische sporen bestaat voor het uiterste noorden en het uiterste zuiden van het plangebied. Voor die gebieden is daarom een beschermingsregeling opgenomen, welke regeling overigens is aangescherpt.

 

1.3               Opmerking

(G2) Onduidelijk is welke vormen van bedrijvigheid langs de Vulcanusweg zijn gesitueerd. Ook wordt niet aangegeven welke bedrijven zijn verplaatst of op korte termijn gaan verplaatsen. Meer inzicht in de huidige bedrijfsstructuur is gewenst, te meer omdat in de voorschriften beperkingen voor de huidige bedrijven zijn opgenomen.

            Antwoord

De aard van de aanwezige bedrijvigheid en (voorziene) ontwikkelingen daarin, zijn in de toelichting nader aangegeven.

 

1.4               Opmerking

(G2) In het in procedure zijnde streekplan Zuid-Holland is aangegeven dat grootschalige kantoorontwikkeling slechts plaats kan vinden nabij zogeheten OV-knooppunten. In het geval van Delft Zuid is het discutabel in hoeverre er sprake is van een knooppunt. Wel kan Station Zuid worden beschouwd als uitloper van de in het streekplan aangegeven knoop TU-Delft/TNO/Kruithuisweg. Het is echter wenselijk dat met name de openbaar vervoersstromen nader in beeld worden gebracht, zowel voor de huidige als de toekomstige situatie.

            Antwoord

In het Regionaal Structuurplan Haaglanden, vastgesteld op 20 februari 2002, is de locatie Station Zuid vermeld met de knooppuntstatus: randstadknooppunt. Deze status wordt mede bepaald door een goede bereikbaarheid per openbaar vervoer. In de toegevoegde mobiliteitsparagraaf zijn de openbaar vervoersstromen aangegeven.

 

1.5               Opmerking

(G1) Op grond van de Nota planbeoordeling dient bij grootschalige ontwikkelingen in het stedelijk gebied duidelijk gemaakt te worden welke mobiliteitseffecten de voorgestane ontwikkeling met zich meebrengt en in hoeverre maatregelen noodzakelijk zijn. In het voorliggende bestemmingsplan wordt niet tot nauwelijks ingegaan op de mobiliteitseffecten die de ontwikkeling heeft. In het plan dat ter goedkeuring wordt aangeboden zal dit inzichtelijk moeten worden gemaakt.

            Antwoord

Aan het plan is een mobiliteitsparagraaf toegevoegd.

 

1.6               Opmerking

(G2) Er dient duidelijker te worden aangegeven hoe de voorgestane kantoorontwikkeling zich verhoudt tot de ontwikkelingen rondom Station Centraal, te weten de aanleg van de spoortunnel en de stedelijke herstructurering.

            Antwoord

Zie onder 1.1

 

1.7               Opmerking

(G2) Naar aanleiding van het herstructureren van het bedrijventerrrein van de Vulcanusweg wordt opgemerkt dat het provinciaal ruimtelijk beleid het wenselijk acht om, waarmogelijk, milieuhygiënische probleemsituaties op een dergelijke manier op te lossen. Wij kunnen derhalve instemmen met de voorgestane ontwikkeling, met inachtneming van de eerder gemaakte opmerking dat meer inzicht dient te worden verschaft in bedrijfsstructuur en ontwikkelingen binnen deze bedrijfsstructuur.

            Antwoord

Van de instemming is kennis genomen. Zie overigens onder 1.3 en 1.10.

 

1.8               Opmerking

(G2) Indien er sprake is van herontwikkeling van een aantal kavels zal aanwezige bodemverontreiniging leiden tot extra kosten. Daarnaast is het van belang dat in het plan wordt aangegeven dat op grond van de Wet Bodembescherming ten aanzien van de bodemverontreiniging een afzonderlijke procedure noodzakelijk is.

            Antwoord

De tekst over bodem is in zijn geheel aangepast. Er wordt meer aandacht besteed aan wetgeving en beleid. Hierbij komen de extra kosten ook aan de orde.

 

1.9               Opmerking

(G2) In het voorliggende plan wordt voor wat betreft waterbergend vermogen niet voldaan aan de norm van 325 m3/ha. Er wordt geen motivering gegeven waarom wordt afgeweken van deze norm. Derhalve is het wenselijk dat gemotiveerd wordt aangegeven waarom in dit geval onvoldoende waterberging wordt gecreëerd.

            Antwoord

Het plangebied omvat 11ha. Hiervan is slechts een klein deel aan herstructurering onderhevig. Dat deel voldoet aan de norm van 325 m3/ha waterberging. Daarmee voldoet het hele gebied nog niet, maar dat is op dit moment niet (financieel) haalbaar.

 

1.10           Opmerking

(A)Geadviseerd wordt voldoende inzicht te geven in de consequenties die voortvloeien uit de beperkingen die worden opgelegd aan de huidige bedrijvigheid.

            Antwoord

Hoofdstuk 3 is aangepast.

 

1.11           Opmerking

(G2) Het plangebied ligt in de zones van zowel industrie-, als wegverkeers-, als railverkeerslawaai. Er dient derhalve akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden naar de geluidsbelasting van deze bronnen. Indien uit deze onderzoeken blijkt dat er overschrijding plaatsvindt van de diverse voorkeursgrenswaarden, dan zal een verzoek tot het verlenen van hogere grenswaarden moeten worden ingediend. Over dit verzoek dient besloten te zijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan door uw raad. Het is verder wenselijk om de akoestische onderzoeken als bijlagen bij het bestemmingsplan te voegen.

            Antwoord

Er zijn akoestische onderzoeken uitgevoerd voor de J.P. Thijsseschool en de flats langs de F. van Eedenlaan. Gezien de geluidsbelasting wordt de zuidgevel van de J.P. Thijsseschool uitgevoerd als een dove gevel. Voor de rest is een hogere grenswaarde verleend van 55 dB(A). De resultaten zijn verwerkt in de toelichting. De onderzoeken en het Besluit hogere grenswaarden worden in de bijlage van het bestemmingsplan opgenomen.

Uit het akoestisch onderzoek voor de flats langs de F. van Eedenlaan blijkt dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden.

 

1.12           Opmerking

(G2) Op 19 juli 2001 is het nieuwe Besluit Luchtkwaliteit van kracht geworden. Hierin zijn de grenswaarden voor een aantal componenten aangescherpt. De nieuwe grenswaarde voor NO2 is 40 mg/m3 als jaargemiddelde. Deze grenswaarde dient in acht genomen te worden. In het voorontwerpbestemmingsplan is getoetst aan de oude AmvB’s Luchtkwaliteit. Het plan dient te worden geactualiseerd met toetsing aan de huidige grenswaarden. Berekeningen kunnen worden uitgevoerd met het CAR2-model versie 1.0.

 

            Antwoord

De tekst is aangepast aan het nieuwe Besluit luchtkwaliteit. Er is getoetst aan de huidige grenswaarden, waarbij voor de berekeningen gebruik is gemaakt van het CAR2-model (versie 2.0).

 

1.13           Opmerking

(A)Hoewel nu nog niet aan de orde, wordt er alvast op gewezen dat het individueel risico en het groepsrisico in kaart moeten worden gebracht indien in de toekomst een kantoorgebouw boven de spoorlijn zal worden gerealiseerd.

            Antwoord

Voor overbouwing van de spoorlijn zal vrijstelling of wijziging van het plan nodig zijn. In dat kader zal een risicoanalyse kunnen worden meegenomen.

 

2.         Hoogheemraadschap van Delfland

2.1               Opmerking

Voor de bepaling van de waterberging moet worden uitgegaan van het totale oppervlak van het plangebied en niet alleen de toename van het verharde oppervlak is hierbij bepalend. Het beleid van Delfland is dat voor nieuwe ontwikkelingen, hieronder wordt ook verstaan het vernieuwen van bestaande bouwwerken, moet worden voldaan aan de waterbergingsnorm van 325 m3/ha. De ontbrekende hoeveelheid waterberging moet via de planexploitatie worden gerealiseerd.

Met het aangeven dat in de komende jaren wordt bepaald waar de waterberging moet komen kan niet worden ingestemd. Het realiseren van de benodigde waterberging moet gelijk opgaan met de nieuwe ontwikkeling en ruimtelijk worden aangegeven en gereserveerd.

Gezien de aanwezigheid van onvoldoende waterberging kan niet met het plan worden ingestemd.

Antwoord

Voor het te herstructureren deel is 325 m3/ha gereserveerd. Het zoeken naar extra waterberging voor het gehele gebied- thans niet aan herstructurering onderhevig – blijft wel doorgaan.

 

2.2               Opmerking

Een waterkering moet primair bestemd worden als “primair waterkering (dubbelbestemming)”. De bijbehorende beschermingszones dienen de bestemming “waterstaatsdoeleinden (dubbelbestemming)” te krijgen. Of een peilgebiedscheiding een waterkering of een waterscheiding is wordt bepaald door Delfland. In de kernzone en de beschermingszone gelden de in de bij deze reactie behorende bijlagen opgenomen voorschriften. Verzocht wordt de plantekening en de voorschriften onder artikel 13 Waterkering dienovereenkomstig aan te passen.

            Antwoord

De plankaart en voorschriften zijn waar nodig aangepast.

 

2.3               Opmerking

Overeenkomstig de nota planbeoordeling van de provincie krijgen de watergangen die deel uitmaken van de hoofdstructuur van het boezem- en/of polderwatersysteem de bestemming water. Al het water binnen het plangebied behoort tot de hoofdstructuur. Verzocht wordt dan ook al het water deze bestemming te geven.

            Antwoord

Het water is zoveel mogelijk als zodanig bestemd. Uit oogpunt van flexibiliteit en om regeltechnische redenen is op enkele locaties gekozen voor waarborging van wateroppervlak via regeling binnen de bestemmingen Kantoordoeleinden en Openbaar Groen.

 

2.4               Opmerking

In artikel 1 Begripsbepaling is onder punt 11 het peil opgenomen. Over het algemeen wordt dit aangeduid ten opzichte van het straatniveau. Het kan voorkomen dat wanneer alleen van dit peil wordt uitgegaan er gebouwen worden gerealiseerd waarbij mogelijk delen ervan lager liggen dan dit peil. Wanneer deze gebouwen nu in de directe nabijheid van het oppervlaktewater liggen en dit oppervlaktewater stijgt als gevolg van de neerslag dan kan het voorkomen dat hierdoor wateroverlast optreedt. Om dit te voorkomen verzoek ik u dit onderdeel aan te vullen zodat ook bij het maximaal voorkomend waterpeil deze constructies waterdicht zijn en geen schade aan gebouwen en constructies kan ontstaan.

            Antwoord

De definitie van het peil is aangepast. Overigens kan waterdichtheid van constructies niet in het bestemmingsplan worden geregeld.

 

2.5               Opmerking

Verzocht wordt om de huidige waterstaatkundige beschrijving om te zetten in een waterparagraaf – met inachtneming van de “Handreiking voor een waterparagraaf” van de provincie Zuid-Holland – en deze in het plan op te nemen. Het is van belang dat Delfland het plan door toetsing van die waterparagraaf (de watertoets) kan goedkeuren alvorens het door de gemeenteraad wordt vastgesteld. Verzocht wordt daarom het plan nogmaals aan Delfland aan te bieden voor het uitvoeren van de watertoets alvorens het aan de raad ter vaststelling wordt voorgelegd.

            Antwoord

Bij het opstellen van het voorontwerp-bestemmingsplan is de handreiking van de provincie aangehouden. In paragraaf 7.4 is nader aangeduid hoe de waterparagraaf in de voorschriften is verwerkt.

 

3.         NS Railinfrabeheer B.V.

3.1               Opmerking

De onzekerheden in de exacte ligging van de sporen van het toekomstige viersporige traject Schiedam tot en met Rijswijk zijn zodanig dat in deze fase nog geen harde buitengrenzen van het ruimtebeslag kunnen worden afgegeven voor gebruik in een bestemmingsplan. Ook is op dit moment niet duidelijk hoe de OV-knoop Delft-Zuid zal worden ingericht. Het is noodzakelijk dat het voorliggende bestemmingsplan pas verder in procedure wordt gebracht nadat voldoende duidelijkheid bestaat. Op deze wijze wordt een goede afstemming gewaarborgd tussen het ontwerp van de spoorverdubbeling en de stedenbouwkundige opgave rondom Delft Zuid.

            Antwoord

In een breed overleg tussen de projectleiders van beide Delftse spoorprojecten met Prorail is geconstateerd dat de afstemming tussen beide projecten afdoende is geregeld cq. te waarborgen. Binnen het bestemmingsplan is rekening gehouden met de denkbare varianten voor de spoorwegverdubbeling. In private overeenkomsten worden de overige relaties tussen de projecten in samenhang met de spoorwegontwikkeling vastgelegd.

 

3.2               Opmerking

Uitgangspunt voor de spoorverdubbeling Rijswijk-Schiedam en de spoortunnel Delft is ondermeer dat het aantal goederentreinen en de stoffen die vervoerd kunnen worden niet is begrensd. Vooruitlopend op definitief extern veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor dient rekening te worden gehouden met de categorie-indeling en de afstandsnormen zoals de Minister van Verkeer en Waterstaat op 7 juni 2002 in een brief aan de Tweede Kamer heeft toegezonden (TK 2001-2002, 24611, nr. 4). Uit deze brief blijkt dat voor spoortrajecten waar geen beperkingen gelden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, een plaatsgebonden risico-contour van 30 meter uit hart spoor van toepassing is en een groepsrisicotoets voor gebouwen binnen 200 meter van hart spoor verricht dient te worden. Een deel van de kantoorontwikkeling die voorzien is, is mede gelet op de maximale bouwhoogte aan te merken als kwetsbare bestemming (nl. een kantoorgebouw bestemd voor meer dan 50 personen) en is deels binnen 30 meter van het hart spoor gelegen, hetgeen in strijd is met het aangekondigde externe veiligheidsbeleid. Tevens is er geen groepsrisicotoets verricht voor de op te richten bebouwing die binnen 200 meter uit het hart spoor is gelegen. Op grond van het externe veiligheidsbeleid behoeft dit bestemmingsplan waarschijnlijk aanpassing. In ieder geval dient er nader naar het externe veiligheidsaspect gekeken te worden.

            Antwoord

Dit aspect is besproken met Pro Rail mede in relatie tot de eisen te stellen aan de geplande spoortunnel in Delft en de gerealiseerde spoortunnel in Rijswijk.  Daarbij is geconcludeerd dat het hier niet gaat om reeds vigerend beleid (het is nog ter discussie) en tevens dat ook niet verwacht mag worden dat gegeven de afspraken rond de spoortunnel in Rijswijk een verdere intensivering van gevaarlijke stoffen te verwachten is. Daarmee blijft de aanvoer naar DSM – Delft over en in dat kader wordt gewerkt aan afspraken die zowel alternatieve transportvormen (over water) alsmede bevordering van transport buiten werktijden zal inhouden.

Overigens wordt voor het betrokken baanvak in het kader van de RVGS-spoor  gedacht aan indeling in categorie 3a, waarbij de hoeveelheden per jaar van alle soorten gevaarlijke stoffen zijn begrensd en geen ruimtelijke beperkingen aan weerszijden van de spoorbaan nodig zijn. De gemeenteraad heeft in verband daarmee – met het oog op de Spoorzone – het principebesluit genomen dat onder meer  wordt ingestemd met de door V&W gewenste maximale hoeveelheid transport gevaarlijke stoffen voor de toekomstige spoortunnel Delft (scenario 3a van RVGS-spoor).

 

3.3               Opmerking

Uit de toelichting (p. 25) blijkt dat binnen de bestemming “Spoorwegdoeleinden” geen rekening is gehouden met het ruimtebeslag van de spoorsloten. Blijkens de toelichting dienen deze middels een wijzigingsbevoegdheid gerealiseerd te worden. De spoorsloten vormen echter onderdeel van het normale dwarsprofiel van de spoorbaan en dienen binnen de bestemming spoordoeleinden te worden opgenomen.

            Antwoord

De bestemming spoordoeleinden omvat volgens artikel 6 van de voorschriften tevens de bij het spoor behorende spoorsloten. De wijzigingsbevoegdheid is opgenomen voor het geval spoorsloten moeten worden verplaatst naar buiten de grens van de bestemming spoordoeleinden.

 

3.4               Opmerking

In artikel 6 lid 3 sub b is een maximale bouwhoogte voor bouwwerken opgenomen van 7,5 meter. Voor het realiseren van de bouwwerken voor de bovenleidingen is een bouwhoogte van meer dan 7,5 meter noodzakelijk. Verzocht wordt bouwwerken van maximaal 10 meter toe te staan.

            Antwoord

Artikel 6, lid 3, onder b, is zodanig gewijzigd dat voor bouwwerken geen gebouwen zijnde een bouwhoogte van maximaal 10 meter is toegestaan.

 

3.5               Opmerking

In artikel 14 lid 1 sub d is bepaald dat de plan- en aanlegkosten niet voor rekening van de gemeente komen. Een dergelijke bepaling is niet noodzakelijk ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening en is om deze reden in strijd met artikel 10 WRO.

            Antwoord

De bepaling is geschrapt.

 

3.6               Opmerking

In artikel 16 lid 1 sub c is een algemene vrijstellingsbevoegdheid opgenomen voor het bouwen van nutsvoorzieningen die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn. Verzocht wordt om deze bepaling ook expliciet te laten gelden voor het realiseren van nutsvoorzieningen ten behoeve van spoorwegdoeleinden. Dit kan onder meer door “verkeerstechnische” te wijzigen in “(rail)verkeerskundige”.

            Antwoord

Artikel 16, lid 1, onder c, is zodanig gewijzigd dat vrijstelling mogelijk is voor onder meer de bouw van andere bouwwerken die om waterstaatkundige, verkeerstechnische of spoorwegtechnische redenen noodzakelijk zijn.

 

3.7               Opmerking

De arcering van de bestemming Water zoals opgenomen in de legenda van de plankaart wijkt af van de arcering van de bestemming Water zoals opgenomen op de kaart. Ook de arcering van de bestemming Verkeersdoeleinden I wijkt af van de arcering die in de legenda is opgenomen.

            Antwoord

Legenda en kaart zijn met elkaar in overeenstemming gebracht.

 

4.         Kamer van Koophandel Haaglanden

4.1               Opmerking

De deelbenadering, zoals in het onderhavige ontwerp-bestemmingsplan opgenomen, doorkruist een meer integrale aanpak waarbij (de bereikbaarheid van) het bedrijventerrein Schie-oevers, TU-gebied en Technopolis wordt betrokken. Daarbij komt de vraag welke relatie er in de toekomst zal zijn tussen Station Zuid en Station Centraal. De Kamer dringt er sterk op aan dat een meer integrale verkenning naar de mogelijkheden van beide stations en hun rol voor Delft in één visie wordt uitgevoerd. Geadviseerd wordt om dit bestemmingsplan meer in de tijd te schuiven om beter in te kunnen spelen op een meer samenhangende (groot-)stedelijke ontwikkeling op de spoorlocatie. De opmerkingen in het plan over de technische (on-)mogelijkheden van de locatie boven het spoor duiden toch ook op noodzakelijke nadere verkenningen.Door deze mogelijke ontwikkelingen niet in het bestemmingsplan op te nemen, zelfs niet als wijzigingsbevoegdheid voor B&W, mist Delft kansen voor grootstedelijke ontwikkeling.

Antwoord

De economische positie van de stationslocatie Delft Zuid is afgestemd met de overige ontwikkelingen binnen de gemeente. Bovendien voorziet deze locatie de komende jaren in het enige aanbod dat de gemeente Delft heeft voor nieuwe kantoorvestigingen en de gemeente wil met name de eigen doorstromers daarmee van dienst kunnen zijn.  Daarnaast past de ontwikkeling wel degelijk in een lange termijn visie waarbij de relatie richting TU-gebied en de Schieoevers is verkend. Deze is vastgelegd in de nota ‘herontwikkeling station zuid en omgeving’ die door de raadscommissie reeds in 1999 is  vastgesteld.

 

4.2               Opmerking

De Kamer ziet zeker kansen voor commerciële ruimten in de plint van de kantoorgebouwen. Zij is wel van mening dat deze ruimten niet mogen uitgroeien tot winkelstrips. Delft kent daarvan een aantal minder goed functionerende. Dit soort winkelareaal zal in de toekomst eerder worden verminderd dan vergroot.

Antwoord

Voor gebruik van plinten wordt gedacht aan functies die een toegevoegde waarde hebben op de omgeving en die de sociale veiligheid bevorderen zoals: uitzendbureau, kinderdagverblijf, drugstore, horecapunt voor reizigers en als eindpuntvoorziening voor vervoersmaatschappijen, e.d..

 

4.3               Opmerking

De Kamer is sterk voorstander van park and ride voorzieningen ten behoeve van het openbaar vervoer onder de kantoorgebouwen. Ook extra parkeerdruk op de omgelegen woonwijken zou daarmee kunnen worden voorkomen. Graag zou zij zien dat de gemeente zich sterk maakt voor realisatie van dit soort parkeerplaatsen.

De verbetering van de fietsenstalling rond het station wordt toegejuicht. Het valt te betreuren dat er geen verbetering wordt voorgesteld voor het stallingsprobleem op het viaduct.

Antwoord

Een meervoudig gebruik van de parkeervoorzieningen ten behoeve van Park & Ride wordt onderzocht bij de uitwerking van het plan met de projectontwikkelaar.

 

4.4               Opmerking

De Kamer vraagt aandacht voor de vormgeving van de nieuwe ontsluiting voor alle soorten verkeer onder het viaduct van de Kruithuisweg door. Met name de aansluitingen op de Tanthofdreef en de Vulcanusweg vergen de nodige inspanning in verband met een goede doorstroming van het verkeer. Ook de mogelijke toename van de verkeersdruk op de kruising Kruithuisweg, Voorhofdreef en Tanthofdreef moet volgens de Kamer worden meegenomen. Als de hoeveelheid verkeer op dit kruispunt toeneemt zal dit tot aanpassingen moeten leiden.

Antwoord

Verwezen wordt naar de nieuw toegevoegde mobiliteitsparagraaf in het bestemmingsplan.

 

5.         Stadsgewest Haaglanden

5.1               Opmerking

Opgemerkt wordt dat het in de toelichting van het plan genoemde geplande areaal van circa 30.000 m2 BVO kantorenvloeroppervlak past binnen de stadsgewestelijke afspraken hieromtrent. Dit blijft binnen het maximale areaal van 37.300 m2 BVO kantorenvloeroppervlak dat voor dit gebied regionaal is afgesproken. In de voorschriften komt deze beperking echter niet tot uitdrukking, waardoor theoretisch meer areaal mogelijk zou kunnen zijn. Verzocht wordt het maximaal gewenste areaal in de voorschriften te verwerken.

Antwoord

De gewenste verwerking in de planvoorschriften heeft plaatsgevonden.

 

5.2               Opmerking

Het feit dat de Kruithuisweg is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen kan wellicht van belang zijn voor de verdere planvorming.

Antwoord

In paragraaf 5.7 is nader aangegeven dat er geen gevolgen zijn voor het plan.

 

6.         Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek

6.1               Opmerking

Met grote waardering is kennis genomen van de aandacht die in het plan besteed wordt aan de archeologische potentie van delen van het plangebied en de bescherming hiervan. De manier waarop archeologische overwegingen zijn meegenomen in dit plan is vanuit het oogpunt van de door deze dienst te behartigen belangen voorbeeldig te noemen.

Antwoord

De waardering is positief ontvangen.


9.         Financiële onderbouwing

 

Het bestemmingsplan omvat de realisering van een kantoorlocatie, inclusief verplaatsingen van scholen en een culturele voorziening, het aanpassen van de infrastructuur en het opknappen van de directe stationsomgeving. Het totaal toe te voegen kantooroppervlak bedraagt minimaal 30.000 m2 .

 

Ten behoeve van deze realisatie is een publiek private samenwerking aangegaan – in de vorm van een Grondexploitatie Maatschappij (GEM) – met een private projectontwikkelingsmaatschappij. Daaraan ten grondslag ligt een overeengekomen grondexploitatie die voorziet in een – op voorhand – positief saldo voor de gemeente zijnde de inbrengwaarde van de grond en een verdeling van winst en risico op deze exploitatie op 50/50-basis. Daarmee wordt het ‘gebruikelijke’ financiële risico voor de gemeente gehalveerd. Overigens wordt opgemerkt dat met sanering van de bodem van de spoorsloot geen hoge kosten zullen zijn gemoeid. Met het oog op de slechte marktsituatie van dit moment is in de grondexploitatie uitgegaan van een periode van 10 jaar die de realisering mag duren zonder dat het geprognosticeerde financiële resultaat in gevaar komt.

Met de afdeling financieel toezicht van de Provincie Zuid Holland is afgesproken, dat een finale toets op gemeentelijke deelname aan deze GEM zal plaatsvinden, bij het overleggen van de acte van oprichting (gepland 3de kwartaal 2004). Inmiddels is een principe overeenkomst voor deze GEM tussen partijen getekend met instemming van de gemeenteraad.

 

Voor gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid (artikel 14) geldt als uitgangspunt dat plan- en aanlegkosten in beginsel niet ten laste van de gemeente komen.