delft[sh1][m2][m3][sh4][mw5][mw6][sh7][lk8][mw9][sh10] [sh11][sh12] [mw13] [lk14][mw15][m16]
bestemmingsplan
procedure
plannummer |
datum |
raad |
gedeputeerde staten |
beroep |
|
|
|
|
|
|
|
|
opdrachtleider |
: |
Inhoud van de toelichting
1. Inleiding
1.1. Aanleiding
1.2. Het
plangebied
1.3. Planningsopgave
1.4. Beoogd
bestemmingsplan
1.5. Leeswijzer
2. Beleidskader
2.1. Landelijk
beleid
2.1.1. Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra, 1999
2.1.2. Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening, regeringsvoornemen,
2001
2.1.3. Structuurschema Groene Ruimte 2, 2002
2.1.4. Reconstructiewet, 1977
2.2. Provinciaal,
regionaal en intergemeentelijk beleid
2.2.1. Reconstructie Midden-Delfland, 1996
2.2.2. Streekplan Zuid-Holland West, 2003
2.2.3. Samenwerkingsovereenkomst Delft-Schipluiden, 2000
2.2.4. Regionaal Structuurplan Haaglanden, 2002
2.3. Sectoraal
beleid
2.3.1. Water
2.3.2. Natuur en landschap
2.3.3. Cultuurhistorie en archeologie
2.3.4. Recreatie
2.3.5. Verkeer en vervoer
2.4. Conclusie
3. Bodem en water
3.1. Ontstaansgeschiedenis
3.2. Huidige
situatie
3.2.1. Bodem
3.2.2. Water
3.3. Toekomstige
ontwikkelingen 23
3.3.1. Duurzaam waterbeheer
3.3.2. Reconstructie Midden-Delfland
3.3.3. Overige ontwikkelingen
3.4. Sectoraal
wensbeeld
4. Landschap en cultuurhistorie
4.1. Historie
4.2. Huidige
situatie
4.2.1. Landschap
4.2.2. Cultuurhistorie
4.2.3. Waardering
4.3. Toekomstige
ontwikkelingen 31
4.3.1. Reconstructie Midden-Delfland
4.3.2. Autonome ontwikkelingen in de landbouw
4.3.3. Ingrepen in bodem en water
4.4. Sectoraal
wensbeeld
5. Natuur
5.1. Huidige
situatie
5.1.1. Regionale structuur
5.1.2. Flora en fauna
5.2. Toekomstige
ontwikkelingen 36
5.2.1. Reconstructie Midden-Delfland
5.2.2. Integrale ontwikkeling tussen Delft en Schiedam
(IODS)
5.2.3. Groenblauwe Slinger
5.2.4. Ecologische hoofdstructuur Delft (concept)
5.3. Sectoraal
wensbeeld
6. Landbouw
6.1. Huidige
situatie
6.1.1. Grondgebruik
6.1.2. Bedrijfssituatie
6.1.3. Bedrijfsgroottestructuur
6.1.4. Bedrijfsoppervlakte en veebezetting
6.1.5. Productieomstandigheden
6.1.6. Opvolgingssituatie
6.1.7. Verbrede landbouw
6.2. Toekomstige
ontwikkelingen 42
6.2.1. Schaalvergroting
6.2.2. Intensivering
6.2.3. Verbreding
6.2.4. Verdieping
6.2.5. Bedrijfsbeëindiging
6.3. Sectoraal
wensbeeld
7. Recreatie en toerisme
7.1. Huidige
situatie
7.2. Toekomstige
ontwikkelingen 48
7.3. Sectoraal
wensbeeld
8. Verkeer en vervoer
8.1. Huidige
situatie
8.1.1. Gemotoriseerd verkeer
8.1.2. Openbaar vervoer
8.1.3. Langzaam verkeer
8.1.4. Verkeersveiligheid
8.2. Toekomstige
ontwikkelingen 53
8.2.1. Gemotoriseerd verkeer
8.2.2. Openbaar vervoer
8.2.3. Langzaam verkeer
8.2.4. Weg- en railverkeerslawaai
8.3. Sectoraal
wensbeeld
9. Milieu
9.1. Huidige
situatie
9.1.1. Kwaliteit van bodem, water en lucht
9.1.2. Milieuhinder door agrarische bedrijven en
paardenhouderijen
9.1.3. Milieuhinder door niet-agrarische bedrijven
9.1.4. Overig
9.2. Toekomstige
ontwikkelingen 64
9.3. Sectoraal
wensbeeld
10. Overige functies
10.1. Huidige
situatie
10.1.1. Niet-agrarische bedrijven en niet-recreatieve
bedrijven
10.1.2. Wonen
10.1.3. Kabels en leidingen
10.2. Toekomstige
ontwikkelingen 68
10.2.1. Niet-agrarische bedrijven
10.2.2. Wonen
10.2.3. Windenergie
10.3. Sectoraal
wensbeeld
11. Afweging sectorale wensbeelden en gebieds- visie
11.1. Inleiding
11.2. Samenvatting
11.2.1. Samenvatting beleidskader
11.2.2. Samenvatting sectorale wensbeelden
11.3. Doelstellingen
voor het bestemmingsplan
11.4. Zonering
en afweging tussen de wensbeelden
11.4.1. Inleiding
11.4.2. Zone 1: Natuur- en recreatiegebied
11.4.3. Zone 2: Agrarisch gebied met natuur-, landschaps- en
cultuurhistorische waarde
12. Nadere uitwerking gebiedsvisie
12.1. Inleiding
12.2. Landbouw
12.2.1. Productietakken
12.2.2. Bouwmogelijkheden
12.2.3. Neven- en vervolgfuncties op agrarische bedrijven
12.3. Natuur
en landschap
12.3.1. Bestemming
12.3.2. Verbetering van de productieomstandigheden
12.4. Cultuurhistorie
12.5. Recreatie
en toerisme
12.6. Niet-agrarische
bedrijven
12.7. Wonen
12.8. Overig
13. Handhaving
14. Juridische planbeschrijving
14.1. Planvorm
en aanlegvoorschriften
14.2. Artikelsgewijze
toelichting
14.2.1. Algemene bepalingen
14.2.2. Beschrijving in hoofdlijnen
14.2.3. Bestemmingen
14.2.4. Overige bepalingen
Bijlagen:
1. Archeologisch
waardevolle terreinen.
2. Monumenten.
3. Geluidsberekeningen.
4. Bedrijveninventarisatie.
Figuur 1 Ligging van het plangebied
1.
Inleiding
|
5 |
Het deel van het buitengebied van Delft, waar dit bestemmingsplan voor
bedoeld is, ligt tussen de stedelijke agglomeraties van Rotterdam en Den Haag,
het kassencomplex van het Westland en de bebouwing van Delft, Schipluiden en
Schiedam. Alhoewel dit gebied ingeklemd ligt tussen stedelijke functies, is
het relatief onaangetast en heeft het, naast een agrarische waarde, een grote
diversiteit aan natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden.
In het plangebied hebben verschillende planmatige ontwikkelingen
plaatsgevonden, die in belangrijke mate het toekomstbeeld van het gebied
hebben bepaald. De belangrijkste ontwikkeling was de reconstructie
Midden-Delfland, waarbinnen met name de ontwikkeling van recreatie en natuur de
aandacht heeft gekregen.
Om enerzijds de kwaliteiten van het plangebied te waarborgen en
anderzijds de ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied een plaats te
geven, is sturing nodig: welke ontwikkelingen zijn gewenst en welke
ontwikkelingen moeten worden tegengegaan. In dit bestemmingsplan Buitengebied
is beleid geformuleerd dat vorm geeft aan deze sturing door de aanwezige kwaliteiten
voldoende te beschermen, maar met de nodige flexibiliteit om toekomstige
gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.
Het vigerende bestemmingsplan Buitengebied is in 1995 vastgesteld. Dit
bestemmingsplan is om de volgende redenen aan herziening toe:
-
het
bestemmingsplan is gedeeltelijk goedgekeurd; voor die delen waaraan goedkeuring
is onthouden, is een nieuwe regeling nodig;
-
nieuwe
ontwikkelingen in het plangebied (toename van recreatieve activiteiten,
autonome ontwikkelingen in de landbouw) vereisen een andere planologische
basis;
-
een aantal
voorschriften voldoet niet aan de huidige eisen.
Het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied 2003 vervangt het
bestemmingsplan Buitengebied uit 1995 en zal inspelen op de actuele en
toekomstige situatie in het buitengebied. Paragraaf 1.3 gaat hier nader op in.
Het plangebied ligt in de gemeente Delft en grenst aan het grondgebied
van de gemeenten Schipluiden, Pijnacker, Schiedam en Rotterdam. Het plangebied
is weergegeven in figuur 1.
De grens van het plangebied wordt gevormd door het volgende:
-
in het noorden
de bebouwing van Delft-zuid (de wijk Tanthof en TU-Zuid);
-
in het oosten
de A13 en de gemeentegrens;
-
in het westen
de Tanthofkade danwel de gemeentegrens;
-
in het zuiden
de gemeentegrens.
Het plangebied is vrij eenduidig van opzet en structuur. Het gebied is
deels in gebruik ten behoeve van de grondgebonden veehouderij. In het noorden
van het plangebied is recent een natuur- en recreatiegebied gerealiseerd. Het
plangebied wordt in noord-zuidelijke richting doorsneden door de Abtswoude, de
spoorlijn Den Haag - Rotterdam, de Delftse Schie en de A13. De bebouwing is
geconcentreerd langs de genoemde wegen. Ten oosten van het plangebied ligt het
natuurgebied de Ackerdijkse Plassen.
De planningsopgave illustreert enerzijds de dynamiek van het landelijk
gebied, anderzijds geeft de planningsopgave aan dat er in het plangebied
waarden voorkomen die bescherming behoeven. Het ruimtelijk beleid voor het
plangebied moet de randvoorwaarden formuleren waarbinnen deze dynamiek kan
plaatsvinden en waar mogelijk, oplossingen aanreiken voor gesignaleerde
problemen. Afstemming met milieu- en waterbeleid speelt daarbij een belangrijke
rol.
Met name de volgende ontwikkelingen zijn bepalend voor de
planningsopgave in het plangebied:
-
de
reconstructie Midden-Delfland;
-
het
kwaliteitsprogramma van de rapportage "Kansen benutten, impasses
doorbreken", Integrale ontwikkeling Delft en Schiedam;
-
diverse
autonome ontwikkelingen.
Reconstructie
Midden-Delfland
Sinds 1977 is de Reconstructiewet Midden-Delfland van kracht. De
Reconstructiewet bevat regelgeving voor de uitvoering van de inrichting van
het reconstructiegebied Midden-Delfland. Op basis van de Reconstructiewet is
het deelplan Abtswoude opgesteld. Het reconstructieplan is bepalend geweest
voor de inrichting van het plangebied. Zo is in het noorden van het plangebied
momenteel een groot recreatiegebied in ontwikkeling. Daarnaast heeft
verbetering van landbouwkundige productieomstandigheden plaatsgevonden, is de
ontsluiting verbeterd en is door middel van beheersgebieden en de aanleg van
beplanting bijgedragen aan de realisatie en verbetering van de ecologische
hoofdstructuur. Het bestemmingsplan dient deze nieuwe inrichting van het
plangebied een passende bestemming te geven.
Integrale
ontwikkeling tussen Delft en Schiedam
In de rapportage "Kansen benutten, impasses doorbreken" is een
kwaliteitsprogramma voor het landelijk gebied opgesteld, indien wordt besloten
tot aanleg van de A4. Uitgangspunten voor het landelijk gebied zijn het
vergroten van de samenhang, het verhogen van de kwaliteit, het versterken van
de positie van de veehouderij en het realiseren van een groenblauwe geledingszone.
Het bestemmingsplan dient rekening te houden met initiatieven die in het kader
van het kwaliteitsprogramma worden ontwikkeld en uitgevoerd.
Toekomstgerichte
agrarische bedrijfsvoering
Een belangrijke ruimtelijke kwaliteit in het plangebied wordt gevormd
door de aanwezige landschappelijk, cultuurhistorische en ecologische waarden
(open weidegebied met kenmerkend verkavelingspatroon, kreekruggen en
ontginningsassen, weidevogels). De natuurwaarden houden verband met de
relatief vochtige abiotische omstandigheden en het grondgebruik door de
grondgebonden veehouderij. Laatstgenoemde factor heeft ook in belangrijke mate
het beeld van het landschap bepaald: open weidegebieden met veel water in de
vorm van sloten.
Delen van de ontstaansgeschiedenis zijn nog steeds af te lezen uit het
landschap en vertegenwoordigen een belangrijke cultuurhistorische waarde
(verkavelingspatroon, bebouwing op kreekruggen).
Het kan echter wenselijk zijn de abiotische omstandigheden en het
grondgebruik aan te passen, bijvoorbeeld in verband met een aangepaste
agrarische bedrijfsvoering (uitbreiding bebouwing, verlagen grondwaterpeil,
slootdemping, maïsteelt).
Het bestemmingsplan dient aan te geven welk evenwicht er moet ontstaan
tussen een toekomstgerichte agrarische bedrijfsvoering en behoud en
ontwikkeling van natuur, landschap en cultuurhistorie, met inachtname van de
reconstructie Midden-Delfland.
Plattelandsontwikkeling
Naast de reconstructie zijn er meerdere ontwikkelingen die hun weerslag
hebben op landbouw, landschap, cultuurhistorie, natuur en recreatie in het
gebied. Een voorbeeld hiervan is de afname van het aantal agrarische bedrijven
(zowel door de reconstructie als door het ontbreken van toekomstperspectieven).
Een logische ontwikkeling is dat er nieuwe functies in de voormalige
agrarische bebouwing komen.
Een andere ontwikkeling binnen de landbouwsector is dat agrariërs hun
inkomen aanvullen met al dan niet landbouwgerelateerde activiteiten
(bijvoorbeeld de verkoop van streekeigen producten, exploitatie van
recreatieve voorzieningen). Het bestemmingsplan dient dan ook ruimte te bieden
voor het inspelen op ontwikkelingen binnen de landbouwsector, waarbij de
belangen van natuur, landschap en cultuurhistorie niet uit het oog mogen worden
verloren.
Duurzaam waterbeheer
Daarnaast spelen ook de nieuwe ideeën over waterbeheer een steeds
belangrijker rol in landelijke gebieden. Waterbeheer dient duurzaam te zijn,
wat betekent dat meer aangesloten moet worden bij het natuurlijke hydrologische
proces. Het bestemmingsplan dient aandacht te besteden aan de wens voor
integraal waterbeheer, vergroting van het waterbergend vermogen en het zonodig
bieden van extra bergingscapaciteit.
Het bestemmingsplan
bestaat uit een toelichting, voorschriften en plankaarten.
In de toelichting is een visie op het plangebied ontwikkeld. Deze
ruimtelijke beleidsvisie is gebaseerd op een heldere analyse van (sectorale)
ontwikkelingen, die rekening houdt met relevante beleidskaders van andere
overheden en wordt gekenmerkt door een evenwichtige belangenafweging. De
beleidsvisie is per deelgebied uitgewerkt, waarbij rekening is gehouden met
specifieke aanwezige kwaliteiten en waarden.
De daadwerkelijke regelgeving bestaat uit voorschriften en plankaarten.
Gestreefd is naar een bestemmingsregeling die de kwaliteiten van het
plangebied beschermt en voldoende rechtszekerheid biedt, maar tegelijkertijd
flexibel is om in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen.
Deze toelichting vormt het beleidskader voor het bestemmingsplan. De
vertaling in regelgeving komt tot uitdrukking in de voorschriften en plankaart.
De toelichting is opgebouwd uit een analysegedeelte, een gebiedsvisie en
de uitwerking daarvan.
De lezer die geïnteresseerd is in de visie op het plangebied, wordt
verwezen naar hoofdstuk 11. Dit hoofdstuk geeft weer welke zonering is
gehanteerd en welke belangenafweging daarbij is gemaakt.
De informatie die gebruikt is om tot deze belangenafweging te komen,
staat in de hoofdstukken 2 tot en met 10. Per sector is een analyse gemaakt van
de huidige situatie, toekomstige ontwikkelingen en de wensen voor het
bestemmingsplan.
Hoofdstuk 12 geeft een voorzet hoe de visie op het plangebied vertaald
gaat worden in bestemmingsplanregels (voorschriften). Handhaving van het
bestemmingsplan komt aan de orde in hoofdstuk 13. Hoofdstuk 14 gaat in op de
planvorm en de bestemmingsregelingen. De voorschriften zijn in dit hoofdstuk
per artikel toegelicht.
Blanco pagina
2.
Beleidskader
|
9 |
In dit hoofdstuk is aangegeven welk ruimtelijk en sectoraal beleid van
invloed is op het plangebied. Daarbij is een selectie gemaakt van de meest
relevante beleidsdocumenten.
In de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra is het ruimtelijk beleid
voor Nederland weergegeven middels zogenaamde "koersen", oftewel de
gewenste ontwikkelingsrichting. Voor het plangebied is dit de "blauwe
koers". De blauwe koers staat voor verbrede plattelandsontwikkeling.
Gestreefd wordt naar een sterke ruimtelijke en in delen ook economische
integratie van verschillende functies, waarbij de specifiek regionale
kwaliteiten richtinggevend zijn.
Om te voorkomen dat stadsgewesten aaneengroeien en om open ruimten tussen
de stadsgewesten te handhaven en/of te ontwikkelen, zijn bufferzones
aangewezen, waaronder Midden-Delfland.
Bufferzones zijn goed ingerichte open ruimten tussen stadsgewesten. In
de bufferzones wordt door de rijksoverheid enerzijds een duurzaam agrarisch
grondgebruik en in delen een inrichting voor dagrecreatie, bos en natuur
nagestreefd. Anderzijds wordt door zorgvuldige bestemming, inrichting en beheer
en door strategische grondaankopen, geen verder ruimtebeslag voor verstedelijking
toegestaan en mag geen nieuwvestiging van glastuinbouw plaatsvinden. Niet-substantiële
bebouwing, die gekoppeld is aan het gebruik van de genoemde landelijke gebiedsfuncties,
is toegestaan.
De Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening geeft onder andere een actualisatie
van het bufferbeleid weer, zoals deze in de Vierde Nota Extra staat
aangegeven.
De Vijfde Nota gaat uit van regionale parken in plaats van bufferzones.
De groene ruimten in het stedelijk netwerk zijn van grote betekenis voor de
dagelijkse sport- en recreatiebehoeften van de stedeling en worden daarom
verder ontwikkeld als regionale parken. De regionale parken vormen de schakels
tussen de stedelijke groengebieden, het Groene Hart en de groene buitenruimten
van de stedelijke ring. Daarmee ontstaat één samenhangende groenblauwe
structuur. De kwaliteit van deze structuur kan worden verhoogd door het
toevoegen van extra groen- en waterelementen. Dit vergt een actief
inrichtingsbeleid voor deze gebieden.
Het concept bufferzone, dat gericht was op een scheiding tussen de
stadsgewesten, komt in een andere licht te staan door het toenemende accent op
de Deltametropool als één stedelijk netwerk. De regio wordt gevraagd nieuwe
inrichtingsplannen op te stellen, zodat de transformatie naar regionale parken
gestalte krijgt. Na integratie van deze plannen in het streekplan, kan de
status als bufferzone komen te vervallen.
Midden-Delfland is in het tweede Structuurschema Groene Ruimte
opgenomen als regionaal park. Een regionaal park ligt in het buitengebied
tussen de verstedelijkste delen in de stedelijke netwerken. Het doel van een
regionaal park is het verbeteren van de recreatieve waarde van het buitengebied
rond de steden in nationale stedelijke netwerken. Daarnaast is het doel het
voorkomen dat sterk verstedelijkte gebieden aan elkaar groeien. In regionale
parken is uitbreiding van het stedelijk ruimtebeslag en uitbreiding van
permanente verblijfsrecreatie niet toegestaan. Ingrepen die de dagrecreatieve
functie en de publieke toegankelijkheid versterken, zijn wel mogelijk. Functies
en recreatieve mogelijkheden sluiten aan op de specifieke wensen van de bewoner
van het stedelijk netwerk en moeten passen binnen het planologische regime, zoals
beschreven in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. Het kabinet wil de
mogelijkheid voor landbouwactiviteiten, gericht op het beheer van de regionale
parken, via verlening van groene diensten vergroten.
Figuur 2 Uitsnede
streekplankaart
Bij wet van 24
maart 1977 is voor Midden-Delfland de Reconstructiewet Midden Delfland van
kracht geworden. Op grond van de artikelen 31 en 39 van de reconstructiewet
vindt voorbereiding van de reconstructie plaats via het opstellen van een
reconstructieprogramma, gevolgd door drie deelplannen (Lickebaert, Gaag en
Abtswoude). In paragraaf 2.2.1 wordt hier nader op ingegaan.
In Midden-Delfland vindt, vanwege het rijksbeleid betreffende het
"bufferzonegebied" en de "randstadgroenstructuur", een
reconstructie van het landelijk gebied plaats. Deze reconstructie is verwoord
in een drietal deelplannen: Lickebaert (1.185 ha), Gaag (3.030 ha) en
Abtswoude (2.485 ha).
Het landelijk gebied van Delft maakt deel uit van het oostelijk deel van
de reconstructie, namelijk deelplan Abtswoude. Het deel van het plangebied ten
oosten van de A13 valt niet binnen de reconstructie. De reconstructie wordt
geacht in 2005 te zijn afgerond.
Door middel van uitvoering van dit deelplan dient het volgende te worden
gerealiseerd.
Openluchtrecreatie
Het doel is bepaalde deelgebieden zodanig blijvend in te richten dat een
recreatieve basisinrichting ontstaat. Deze basisinrichting zal ertoe leiden
dat de recreatieve hoofdstructuur in dit gebied duurzaam zal kunnen
functioneren.
De toekomstige beheerder van deze recreatiegebieden (het recreatieschap
Midden-Delfland) gaat deze basisinrichting verder uitbouwen, bijvoorbeeld een
meer commerciële vorm van openluchtrecreatie.
Vanwege de bufferende werking, de vraag naar recreatiemogelijkheden
dicht bij huis en de wens het middengebied open te houden, is de recreatie als
een schil langs Delft geprojecteerd.
Land- en tuinbouw
De reconstructiewerkzaamheden ten behoeve van de veehouderij zijn met
name gericht op de verbetering van de productieomstandigheden. Ook worden
enkele bedrijven verplaatst en wordt het gehele gebied herverkaveld.
Natuur, landschap en
cultuurhistorie
De reconstructiewerkzaamheden hebben ook de aanleg en de verbetering van
de ecologische hoofdstructuur als doel.
Onder aanleggen wordt gerichte natuurbouw verstaan (moeras, natuurbos,
"ecologische stroken"). In de Ackerdijkse Polder wordt door middel
van natuurbouw inhoud gegeven aan de verwezenlijking van de groenblauwe
slinger.
Onder verbetering wordt het verder ontwikkelen van bestaande
weidevogelgebieden verstaan. Deze weidevogelgebieden kunnen zowel uit beheers-
als reservaatgebied bestaan.
Op het gebied van landschap is uitgegaan van een landschappelijk
basismodel.
Verder worden door middel van inrichting en vormgeving de
cultuurhistorische, aardkundige en archeologisch waardevolle objecten
beschermd.
Ontsluiting
In het plan zijn voorstellen geformuleerd voor het verbeteren van de
wegen (veelal gebaseerd op de huidige wegbreedte), die zijn voorzien van
uitwijkplaatsen en betere op- en afritten. Op verschillende plaatsen wordt het
snelverkeer gescheiden van het langzame verkeer.
Het plangebied
kent belangrijke cultuurhistorische kenmerken. Midden-Delfland is aangewezen
als Belvedèregebied. De Groenblauwe Slinger vormt een buffer tussen de verstedelijkte
gebieden in dit deel van de Deltametropool. Het gebied heeft een belangrijke recreatieve
functie voor inwoners van de omliggende steden. De melkveehouderij is de
belangrijkste drager van het gebied. De bedrijfsstructuur is in het algemeen
goed, zij het dat hoge grondprijzen schaalvergroting bemoeilijken. Anderzijds
biedt de ligging van het gebied tussen de stedelijke agglomeraties kansen voor
secundaire activiteiten in de sfeer van recreatie en zorg.
Op de plankaart bij het streekplan (zie
figuur 2, Uitsnede streekplankaart) heeft het plangebied de volgende aanduiding
gekregen:
-
noordelijk/oostelijk
deel: openluchtrecreatiegebied;
-
zuidelijk/westelijk
deel: agrarisch gebied plus;
-
Ackerdijkse
Plassen: natuurgebied.
Recreatie en landbouw
Het accent in de ruimtelijke ontwikkeling
van Midden-Delfland ligt bij de versterking
van de recreatieve functie gekoppeld aan het handhaven en versterken van de
aanwezige natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied.
Om de kwaliteiten van het landschap ook in de toekomst te behouden, is er een
belangrijke rol weggelegd voor de grondgebonden veehouderij. Daartoe worden
mogelijkheden geboden voor verbreding van de landbouwfunctie in de sfeer van
agrotoerisme en zorglandbouw. Ter vergroting van de recreatieve
belevingsmogelijkheden zal de toegankelijkheid van het gebied worden verbeterd.
Ook de recreatieve infrastructuur en de kwaliteit en het aantal recreatieve
voorzieningen zal moeten worden verbeterd. Een en
ander wordt inmiddels gestimuleerd via het project Integrale Ontwikkeling
tussen Delft en Schiedam en het Groenfonds Midden-Delfland.
Ontwikkeling Groenblauwe Slinger
Het gehele buitengebied maakt onderdeel uit van de
Groenblauwe Slinger en kent een grote mate van openheid. In het gebied komen
natuurwaarden voor zoals omvangrijke weidevogelpopulaties en bijzondere sloot-
en oevervegetaties. Een en ander is veelal gerelateerd aan het agrarisch
gebruik. Het gebied rond de Ackerdijksche Plassen bij Oude Leede heeft de
status van natuurgebied. Het gehele gebied vormt een aaneengesloten slinger met
grote ecologische betekenis. De Groenblauwe Slinger is op de streekplankaart
grotendeels aangeduid als agrarisch gebied agrarisch gebied-plus (A+). De
provincie zet in het gebied een sectoraal stimuleringsbeleid voor agrarisch
natuur- en landschapsbeheer in, met specifieke inzet van het "beheer-plus"-instrumentarium
in "veen-plus"-gebieden en in gebieden met weidevogelpopulaties.
Midden-Delfland wordt zo mogelijk een experimenteergebied voor "boeren
voor natuur".
Cultuurhistorie en archeologie
In het Belvedèregebied Midden-Delfland wordt
de cultuurhistorische waarde onder andere bepaald door de verkavelingspatronen
(neergelegd in de watergangenstructuur), de bebouwingsstroken en de
boerderijen op woonheuvels. Het bebouwingslint van de Delftse Schie en de
Abtswoude zijn aangeduid als bebouwingslint met cultuurhistorische waarde. Het
gebied is voorts zeer rijk aan archeologische sporen.
Windturbines
In het streekplan wordt een gewenste lijnopstelling
voor windturbines langs de A13 bij het bedrijventerrein Ruyven en een locatie
langs de Delftse Schie in combinatie met het bedrijventerrein aangegeven.
Daarnaast bevindt zich een studielocatie langs de zuidelijke stadsrand van
Delft vanaf het spoor tot aan de A13. De studie- en gewenste locaties zullen in
onderlinge samenhang bekeken moeten worden, waarbij de gewenste locaties
leidend zijn. De studielocaties dienen in samenhang met de studielocatie langs
de A4 Harnaschpolder bekeken te worden.
Overig
Een groot deel van de zone tussen spoor en
A13 is aangewezen als studiegebied voor piekberging. Het gebied aan de
westzijde van de Abtswoude is aangewezen als milieubeschermingsgebied voor
stilte.
De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Schipluiden
en Delft hebben besloten op een aantal belangrijke beleidsonderwerpen duurzaam
te gaan samenwerken. Uitgangspunt is dat stad en land complementair zijn aan
elkaar en elkaar niet beconcurreren, maar versterken.
Delft en Schipluiden hechten zeer veel waarde aan het behoud van
Midden-Delfland als natuur- en recreatiegebied in het westelijk deel van de
Randstad. Uitbreiding van de glastuinbouw vanuit het Westland richting
Midden-Delfland dient absoluut te worden tegengegaan. Delft en Schipluiden
willen zich sterk maken voor het volledig behoud van de natuur,
landschappelijke en recreatieve waarden in Midden-Delfland.
Behoud van het waardevolle Midden-Delflandgebied vergt een actief
beleid. Daarbij gaat het om het zoeken naar nieuwe, passende functies ten
behoeve van verbreding van het draagvlak, waarbij bijvoorbeeld de recreatieve
functie van groot belang is. Nieuwe financiële impulsen zijn wenselijk voor het
instandhouden van landschappelijke kwaliteiten.
Groenfonds
Inmiddels is het Groenfonds Midden-Delfland ingesteld. Delft en
Schipluiden hebben een startkapitaal ter beschikking gesteld. Het Groenfonds
heeft als doel het open agrarische cultuurlandschap van Midden-Delfland te
behouden en te versterken, met name waarden op het gebied van cultuurhistorie,
natuur en landschap. Daarnaast dient de gebruiks- en belevingswaarde voor de
inwoners van de omliggende gemeenten te worden vergroot zodat ook de relatie
stad-land meer inhoud krijgt. De middelen van het Groenfonds zijn voorlopig in
beheer bij Schipluiden.
Wijziging
gemeentegrens
In de samenwerkingsovereenkomst is tevens vastgelegd dat Delft een
grenswijzigingstraject voor een nieuwe gemeente uit een samenvoeging van
Schipluiden en Maasland (grasgemeenten in het Westlandse glasgebied) zou
ondersteunen. In de overeenkomst zijn afspraken gemaakt over gefaseerde
grenscorrecties tussen beide gemeenten al naar gelang de voortgang van de
ontwikkeling van bouwlocaties voor en onder regie van Delft op grondgebied van
Schipluiden. Dit onderdeel van de overeenkomst is inmiddels
"ingehaald" door het lopende grenswijzigingstraject Herindeling
Westland. De in de overeenkomst gemaakte afspraken over de bij de
grenscorrecties betrokken gebiedsdelen van beide gemeenten, te weten ruilen
agrarisch grondgebied van Delft ter compensatie voor het grondgebied voor
Delftse bouwlocaties in Schipluiden, zijn in dat traject integraal opgenomen,
zij het dat er nu geen sprake meer is van een gefaseerde uitvoering.
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben bij besluit van 16 oktober 2002
over het herindelingstraject advies uitgebracht aan de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden. Indien het advies voor dit
herindelingstraject op rijksniveau, inclusief de beoogde termijnen haalbaar
blijkt, zullen de grenscorrecties voor beide gemeenten per 1 januari 2004 hun
beslag krijgen (zie figuur 3, Wijziging gemeentegrens).
Bij de overdracht door Delft van het overgrote deel van haar agrarisch
gebied aan de nieuw te vormen gemeente (Schipluiden en Maasland), ligt de gedachte
ten grondslag, dat deze nieuwe (gras)gemeente per definitie aangewezen is voor
het beheer van het agrarisch gebied in Midden-Delfland.
In het Structuurplan is het noordelijk deel van het plangebied als
nieuw recreatiegebied/groen aangemerkt. Het zuidelijk deel is agrarisch gebied
en de Ackerdijkse Plassen zijn natuurgebied. Daarnaast is vrijwel het gehele
gebied studiegebied voor calamiteitenberging. Het beleid van het stadsgewest is
gericht op behoud en versterking van Midden-Delfland als bufferzone tussen het
verstedelijkte deel van de Haagse en Rotterdamse regio. Het economisch
draagvlak van de zone dreigt te verzwakken door de ontwikkelingen in de
veehouderij. Ontwikkeling van extensieve recreatie en natuurontwikkeling is
noodzakelijk om het gebied duurzaam in stand te houden.
De recreatieve verbindingen vanuit de
omliggende stedelijke en groengebieden moeten worden uitgebreid. Het benutten
van Midden-Delfland voor waterberging wordt gezien als een mogelijke functie
die tegendruk kan bieden aan oprukkende verstedelijking. Laaggelegen polders
aan de randen van het Westland kunnen worden ingericht voor de berging van
regenwater bij zware stortbuien. Structurele financiële middelen voor beheer en
inrichting blijven ook op lange termijn noodzakelijk.
Figuur 3
Wijziging gemeentegrens
Vierde
Nota Waterhuishouding, 1999
In de Vierde
Nota Waterhuishouding worden de landelijke hoofdlijnen van het beleid op het
gebied van de waterhuishouding aangegeven. Integraal waterbeheer vormt het uitgangspunt.
Door middel van deze integrale benadering wordt nagestreefd dat het land veilig
en bewoonbaar blijft, met gezonde en duurzame watersystemen. Om dit te
bereiken moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van een watersysteembenadering
en dient een zo integraal mogelijk beheer te worden gevoerd. Op regionale
schaal wil men onder andere het volgende bereiken: meer ruimte voor water in
boezemlanden, vergroting van het waterbergend vermogen, vermindering van de
verdroging, afname van de bodemdaling en optimale afstemming van het water-,
ruimtelijke ordening-, natuur-, milieu- en landbouwbeleid.
Anders omgaan met water, Waterbeleid in de
21e eeuw, 2001
In het Kabinetsstandpunt "Anders omgaan
met water, Waterbeleid in de 21e eeuw"[1])
wordt aangegeven op welke wijze invulling moet worden gegeven aan een nieuwe
aanpak van het waterbeheer. Naast thema's als veiligheid en wateroverlast
wordt hierbij tevens ingegaan op thema's als water(bodem)kwaliteit, watertekort
en verdroging.
Belangrijke uitgangspunten zijn:
-
anticiperen op
thema's als klimaatveranderingen, veiligheid, wateroverlast en water(bodem)kwaliteit,
in plaatst van reageren;
-
voorkomen van
het afwentelen van waterhuishoudkundige problemen door toepassing van de
drietrapsstrategie; primair vasthouden, vervolgens bergen en pas in laatste
instantie aan- en/of afvoeren van water;
-
oplossingen
voor (potentiële) waterhuishoudkundige problemen zoeken in een goede mix van
ruimtelijke (zoals waterberging en retentie) en technische maatregelen (zoals
dijkverhoging en extra bemaling), waarbij de voorkeur ligt bij ruimtelijke
maatregelen;
-
creëren van
meer ruimte voor water, waarbij de benodigde ruimte tegelijkertijd wordt gecombineerd
met andere doeleinden en waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij
ruimtelijke ontwikkelingen.
Bruisend water (1999) en Beleidsplan Milieu
en Water, 2000
Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding vertaald in de nota "Bruisend Water" en in het beleidsplan "Milieu en Water 2000-2004". Hierin wordt voor de Zuid-Hollandse situatie aangegeven op welke wijze invulling kan worden gegeven aan duurzame watersystemen. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in Zuid-Holland moet meer rekening worden gehouden met de consequenties van klimaatsveranderingen, zeespiegelrijzing en bodemdaling voor het waterbeheer. Bij keuzen ten aanzien van het waterbeheer en ruimtelijke ontwikkelingen moet worden gezocht naar flexibele en veerkrachtige oplossingen.
Waterbeheersplan 1999-2003, 1999
In het Waterbeheersplan geeft het
Hoogheemraadschap van Delfland aan welk beleid zij de komende jaren voeren. De
drie peilers uit het beheersplan zijn:
-
water
onderhouden, verontreinigingen voorkomen en opruimen;
-
water als
drager van natuurwaarden beschermen en ontwikkelen;
-
samen met
andere de potenties van water benutten.
Uitgangspunten daarbij zijn:
-
meer ruimte
voor water in stedelijk gebied;
-
meer ruimte
voor water in zijn natuurlijke omgeving;
-
anders omgaan
met regenwater;
-
versterken van
natuurontwikkeling daar waar het kan;
-
versterken van
het waterbelang in de ruimtelijke ordening;
-
versterken van
de rol van het waterschap als maatschappelijke partner.
ABC-plan, 2001
Door het
Hoogheemraadschap van Delfland is het ABC-plan opgesteld. Dit plan voorziet in
het vergroten van gemaalcapaciteiten en het verbeteren van de waterstructuren
om zo op korte termijn de problematiek van de wateroverlast aan te kunnen pakken.
Waar zich mogelijkheden voordoen, zullen kansen voor het creëren van meer
ruimte voor water worden benut.
Habitatrichtlijn
Doel van de
Habitatrichtlijn is bepaalde typen natuurlijke habitats en habitats van soorten
in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding
te behouden of te herstellen.
Onder een gunstige staat
van instandhouding van een natuurlijke habitat wordt verstaan dat:
-
het
natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die
habitat binnen het gebied stabiel zijn of toenemen;
-
de voor behoud
op lange termijn nodige specifieke structuur en functies bestaan en in de
afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan;
-
de staat van
instandhouding van de voor die habitat typische soorten gunstig is.
De
Habitatrichtlijn heeft een zogenaamde externe werking, wat inhoudt dat het
ruimtelijk beleid in de omgeving van Habitatrichtlijn-gebieden moet worden
getoetst op het effect op het gebied. In het plangebied of in de omgeving van
het plangebied komen geen Habitatrichtlijn-gebieden voor.
De
Habitatrichtlijn omvat ook het onderdeel soortenbescherming. Dit onderdeel is
geïmplementeerd in de Flora- en faunawet.
Vogelrichtlijn
De Vogelrichtlijn geeft gebieden in Europa
aan waar extra bescherming voor waardevolle vogelsoorten noodzakelijk is. Ook
bij de Vogelrichtlijn is er sprake van een zogenaamde externe werking. Dit
betekent dat ingrepen die nabij de speciale beschermingszones plaatsvinden en
mogelijk verstoring van bepaalde vogelsoorten teweeg brengen, moeten worden
getoetst op het effect van de ingreep op (de leefomgeving van) deze soorten.
In het plangebied of in de omgeving van het
plangebied komen geen Vogelrichtlijngebieden voor.
Flora- en
faunawet, 2002
Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in
werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van de dier- en
plantensoorten op het Nederlandse grondgebied. Tegelijkertijd vormt deze wet de
implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen
(Habitat- en Vogelrichtlijn, Verdrag van Bern). De wet vervangt diverse wetten
die voorheen betrekking hadden op de bescherming van dier- en plantensoorten.
De
wet kent een verbod op het aantasten of verstoren van zowel extra beschermde
als overige soorten, alsmede het aantasten of verstoren van de nesten, holen of
andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen, behoudens verlening
van ontheffing door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
Compensatie
In het eerste en
tweede Structuurschema Groene Ruimte is het compensatiebeginsel opgenomen. De
ecologische hoofdstructuur in Delft is aangemerkt als compensatieplichtig. Dit
houdt in dat in principe voor de natuur schadelijke activiteiten worden
uitgesloten, tenzij er sprake is een aantoonbaar, zwaarwegend maatschappelijk
belang en door de initiatiefnemer is onderbouwd dat er geen alternatief kan
worden gevonden. Als na deze afweging blijkt dat de aantasting onontkoombaar
is, treedt het compensatiebeginsel in werking. De schade moet worden gecompenseerd.
Groenblauwe Slinger, Stad en land in balans,
2001
De rapportage "Groenblauwe Slinger, Stad en land in balans, Naar
een groenblauwe levensader voor het stedelijk gebied van westelijk
Zuid-Holland" van de provincie Zuid-Holland wordt aangegeven dat
Midden-Delfland deel uitmaakt van de groenblauwe slinger. De groenblauwe
slinger verbindt Midden-Delfland met het Groene hart in een S-vorm om Delft
en Zoetermeer. De groenblauwe slinger heeft tot taak het evenwicht tussen stad
en land te bewaren en waar nodig te herstellen. De slinger krijgt als
ruggengraat een stevig ecologisch-recreatief netwerk met uitlopers die de stad
met het landelijk gebied verbinden, variërend in breedte van 15 tot 300 m.
Voor Midden-Delfland geldt dat de reconstructie bijdraagt aan het
verwezenlijken van de groenblauwe slinger. De belangrijkste vooruitgang is dat
het agrarisch groen multifunctioneler is geworden en de recreatieve functie
voor de omliggende steden en hun bewoners is aanzienlijk vergroot.
Grootschalige transformatie is in aanvulling op de reconstructie niet nodig. In
Midden-Delfland worden de volgende doelen nagestreefd:
-
verbeteren en
optimaliseren van het gebruik van bestaande voorzieningen;
-
verbeteren van
de ruimtelijke inrichting ten behoeve van betere gebruiksmogelijkheden;
-
het benutten
van economische impulsen.
Hierbij moet worden gedacht aan uitbouw van het recreatief en
ecologisch netwerk, doorgaande oost-westverbindingen en stad-landverbindingen.
Ook moet het waterrijke karakter van Midden-Delfland worden versterkt, onder
andere als barrière tegen een verdere verstedelijking. Plattelandsvernieuwing
en een betere promotie van de recreatieve en toeristische mogelijkheden kunnen
bijdragen aan economische impulsen voor Midden-Delfland.
Ecologische
Hoofdstructuur Delft (concept), 2002
In de conceptnota Ecologische Hoofdstructuur Delft wordt een aanvang gemaakt met het integraal werken aan de ecologische hoofdstructuur. In de nota wordt ingegaan op de structuur van de stad als drager van de ecologische hoofdstructuur. De centrale vraag hierbij is: wat zijn de mogelijkheden voor natuurontwikkeling in Delft en wat zijn de ruimtelijke consequenties hiervan? Gestreefd wordt naar versterking van de ecologische hoofdstructuur in Delft door het creëren van verbindingszones voor leefgemeenschappen. De noodzaak voor een goede ecologische structuur in Delft komt voort uit het volgende:
-
meer ruimte
geven aan planten en dieren die in de loop der tijd zijn verdwenen uit Delft;
-
het creëren
van verbindingen tussen parken, zodat planten en dieren niet zijn gebonden aan
een specifiek gebied;
-
de toenemende
behoefte van mensen aan natuur om in te recreëren, ook in het stedelijk gebied.
Nota Belvédère, 1999
In de Nota Belvérdère is Midden-Delfland geselecteerd als één van de
meest cultuurhistorisch waardevolle gebieden in Nederland. Het landschap van
Midden-Delfland vertoont alle kenmerken van het karakteristieke
slagenlandschap; smalle polderwegen, omzoomd door knotwilgen, oude
boerderijzwermen op de kreekruggen en geriefbosjes. Het patroon van de
verkavelingen is onregelmatiger dan gebruikelijk door de kronkelende
veenstromen die het gebied vroeger doorsneden en die later als ontginningsbasis
(kreekruggen) dienden.
De kreekruggen bevatten resten van bewoning en exploitatie uit onder
andere de Romeinse tijd. Ook zijn er huisterpen daterend uit de periode van de
Middeleeuwse ontginning.
In de Nota Belvédère wordt aangegeven dat de bescherming van het
cultuurhistorische landschap zich zou moeten richten op het behoud van de openheid
en het behoud van de cultuurhistorische waarden van de agrarische gebieden.
De volgende beleidsstrategie wordt voorgesteld:
-
instandhouding
van de cultuurhistorische identiteit op grond van streek- en bestemmingsplannen;
-
continuering
van de bestaande PKB-bescherming;
-
aansluiten bij
bestaande initiatieven, met name reconstructie, natuurbeheer en recreatie;
-
inspelen op
bestaande ontwikkelingen, met name infrastructuur.
Archeologisch beleid
Begin 2003 wordt de nieuwe wet
op de archeologie van kracht. Deze wet stelt een ingrijpende wijziging voor van
de Monumentenwet 1988 en vloeit voort uit het Verdrag van Valetta (Malta). Dit
verdrag beoogt het cultureel erfgoed in de bodem te beschermen. Om dit mogelijk
te maken dient voorafgaand aan de ontwikkeling van bouwinitiatieven een
onderzoek te worden ingesteld naar de archeologische waarden, zodat een
optimale afstemming kan worden bereikt tussen de behoeften van de archeologie
en de ruimtelijke ordening. Het is de bedoeling het archeologisch erfgoed zoveel
mogelijk onaangetast "in situ" te bewaren door inpassing in het
bouwplan en als dit niet mogelijk is, dit erfgoed zo goed mogelijk te
documenteren en voor het nageslacht toegankelijk te maken. In 1997 gingen de
Eerste en de Tweede Kamer akkoord met de principes van het verdrag en met het
voorstel tot invoering.
Belangrijke voorstellen voor de wet op de archeologie zijn de volgende
punten:
-
zorgplicht
voor alle overheidslagen, zo ook gemeenten;
-
verbodsbepaling
voor het verstoren van de bodem zonder of in afwijking van een aparte
(archeologie)vergunning. Deze verbodsbepaling geldt voor in door provincies en
gemeenten nader aan te wijzen gebieden van archeologische waarde;
-
de
vergunningaanvrager is verplicht de kosten voor onderzoek, inpassing van
archeologie in bouwplannen en verwerking van opgravingen voor zijn/haar
rekening te nemen;
-
expliciete
verplichting voor overheden en uitvoerende instanties tot terugmelden van resultaten
van het archeologisch (voor)onderzoek.
De
archeologievergunning wordt verleend door burgemeester en wethouders. Een
aantal minimumeisen op het gebied van de besluitvormingsprocedure zal in de
wet worden verankerd, zoals de aanwezigheid of inbreng van voldoende
archeologische deskundigheid. Bovendien toetst de provincie projecten waar
grote gemeentelijke belangen spelen.
In grote delen van het plangebied is een hoge kans op archeologische
sporen aanwezig. In de toekomst zullen deze terreinen mogelijk
archeologievergunningplichtig zijn.
Door de provincie Zuid-Holland zijn op de Archeologische Monumentenkaart
(AMK-kaart) gebieden aangewezen waarvan bekend is dat er archeologische
waarden in de grond aanwezig zijn. Verder is een cultuurhistorische
hoofdstructuurkaart (CHS-kaart) uitgebracht waarop de verwachtingen zijn
aangegeven op het aantreffen van archeologische sporen.
De gegevens op de AMK-kaart en de CHS-kaart zullen naar verwachting een
grote rol spelen in het aanwijzen van gebieden die
archeologievergunningplichtig zullen worden.
De provincie toetst of in het bestemmingsplan deze kaarten worden
gebruikt bij het beoordelen van aanvragen voor bouwvergunningen en bij artikel
19 WRO-procedures.
Schapsplan
1999-2003, Recreatieschap Midden-Delfland
Het schapsplan is een strategisch beleidsplan, gericht op de recreatie
voor een periode van 4 à 5 jaar. Hierin geeft het recreatieschap aan wat de
gewenste ontwikkeling voor Midden-Delfland is voor de komende periode. Deze
ontwikkeling is gebaseerd op de wensen en behoeften van bezoekers van het
gebied en de ruimtelijke en financiële mogelijkheden.
In het schapsplan zijn de volgende speerpunten voor de recreatiesector
vastgelegd:
-
versterking
van de regionale functie;
-
het karakter
en de identiteit van Midden-Delfland als groene oase behouden;
-
versterking
van de samenhang tussen de gebiedsaspecten (openheid, cultuurhistorie, recreatie,
natuur, veeteelt);
-
handhaven van
de functieverdeling uit de reconstructie;
-
de
(boven)lokale functie van de recreatiegebieden vasthouden;
-
de regionale
functie van de gebieden plaatselijk versterken;
-
de
differentiatie tussen de recreatiegebieden versterken;
-
blijven
streven naar natuur binnen de recreatiefunctie.
Tweede
Structuurschema Verkeer en Vervoer
In het Tweede
Structuurschema Verkeer en Vervoer is het toekomstige mobiliteitsbeleid vertaald
in een verkeers- en vervoersstrategie. Het streven is erop gericht de groei van
het autoverkeer over de periode 1986-2010 beperkt te houden tot maximaal 35%.
De verkeersveiligheid dient duurzaam te worden verbeterd. Voor de inrichting
van verblijfsgebieden in buitenstedelijke gebieden, zogenaamde 60
km/h-gebieden, worden in het kader van het "Startprogramma Duurzaam
Veilig" extra middelen uitgetrokken.
Nationaal Verkeers-
en Vervoersplan 2001-2020, regeringsvoornemen (2001)
Momenteel is de
opvolger van het tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer in voorbereiding.
Van deze opvolger, het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan 2001-2020, is
inmiddels het beleidsvoornemen gereed. De doelstelling van dit plan is het
bieden van een doelmatig, veilig en duurzaam functionerend verkeers- en
vervoerssysteem, waarbij de kwaliteit voor de individuele gebruiker in een
goede verhouding staat tot de kwaliteit voor de samenleving als geheel.
Meerjarenprogramma
Infrastructuur en Transport - Projectenboek 2001-2005
In het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport is aangegeven dat
een goede bereikbaarheid noodzakelijk is voor het sociaal-economisch
functioneren van Nederland. Hier wil het ministerie van Verkeer en Waterstaat
dan ook een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van een goede
bereikbaarheid door een betrouwbaar en toegankelijk infrastructureel netwerk te
bieden. In het MIT-projectenboek is een overzicht gegeven van elk afzonderlijk
verkeers- en/of vervoersproject dat de komende jaren wordt verkend, uitgewerkt
of gerealiseerd. De voorgenomen projecten die in het MIT-projectenboek worden
weergegeven voorzien in het oplossen van de meest urgente knelpunten in de
bereikbaarheid, de economie en de leefbaarheid in het wegennet, het openbaar
vervoer en de vaarwegen. In hoofdstuk 8, Verkeer en vervoer, wordt hier nader
op ingegaan.
De belangrijkste ontwikkelingen in het plangebied zijn de aanduiding
bufferzone uit de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra en de reconstructie
van Midden-Delfland, de samenwerking tussen Delft en Schipluiden tot behoud van
een open en groen Midden-Delfland, de aanwijzing als Belvedérègebied en de
ligging in de groenblauwe slinger.
Gemeenschappelijke beleidsuitgangspunten voor het plangebied zijn de
volgende:
-
handhaven van
de bufferfunctie (open ruimte tussen Den Haag en Rotterdam); geen verdere
verstedelijking en geen toename van glastuinbouw;
-
inspelen op de
recreatieve uitloopfunctie voor de stedeling door het ontwikkelen van recreatiegebieden;
-
realisatie van
verbindingen met het Groene Hart (de groenblauwe slinger) en aanleg en
verbetering van de ecologische hoofdstructuur; het tegengaan van barrières;
-
behoud en
ontwikkeling van een duurzaam agrarisch grondgebruik met inachtname van landschappelijke,
cultuurhistorische en natuurwaarden;
-
behoud van het
open weidegebied en versterking van de landschappelijke kwaliteit.
Blanco pagina
3.
Bodem en water
|
21 |
Bodem en water - het abiotisch milieu - zijn in belangrijke mate richtinggevend voor
de ontwikkelingsmogelijkheden van de verschillende functies in het gebied
(bijvoorbeeld als externe productiefactor voor de landbouw). Om inzicht te
krijgen in het abiotisch milieu, wordt in dit hoofdstuk eerst de
ontstaansgeschiedenis en de huidige situatie van bodem en waterhuishouding
beschreven. Vervolgens wordt ingegaan op een aantal toekomstige ontwikkelingen,
onder andere in het kader van de reconstructie Midden-Delfland. Tenslotte
wordt aangeven wat voor de sector bodem en water de specifieke wensbeelden zijn
voor het ruimtelijk beleid.
Voor dit hoofdstuk is gebruikgemaakt van divers kaartmateriaal
(waaronder bodemkaarten), het reconstructieplan Midden-Delfland en gegevens van
het Hoogheemraadschap van Delfland.
In het kader van de "watertoets" heeft overleg plaatsgevonden
met de waterbeheerder.
Na de laatste ijstijd is het plangebied gedurende een lange periode
overspoeld door de zee. Door de duinvorming nabij de huidige kustlijn (vanaf
2500 v. Chr.) nam deze directe zee-invloed sterk af en ontstond een
zoutwatermoeras. Door aanvoer van rivier- en regenwater verzoette het moeras,
waardoor op grote schaal veen tot ontwikkeling kwam. Hierbij is een veenpakket
met een dikte van 15 tot 20 m ontstaan.
Het gebied werd
regelmatig door rivieren overstroomd en van tijd tot tijd drong de zee op verschillende
plaatsen via riviermondingen en kustdoorbraken het gebied binnen. Hierbij
ontstond een stelsel van kreken. Ook is klei afgezet op het veenpakket. De
kreken zijn opgevuld met zavel en klei.
Vanaf de 12e eeuw werd het zee- en rivierwater met behulp van
dijken in toom gehouden, waarna werd begonnen met de ontwatering en ontginning
van het gebied (zie ook hoofdstuk 4, Landschap en cultuurhistorie). De
ontwatering had inklinking van de bodem tot gevolg, waardoor het gebied
beneden de zeespiegel kwam te liggen. Het gevolg hiervan was dat men alleen met
behulp van gemalen de voeten droog kon houden. Deze gemalen bestonden
oorspronkelijk uit windmolens, later werden dit stoom-, diesel- en elektrische
gemalen. Ook nu geldt nog steeds dat men afhankelijk is van gemalen voor de
drooglegging van het plangebied.
Het noordelijk deel van het plangebied bestaat voornamelijk uit
klei-op-veengronden en kleiige kreekresten. Meer naar het zuiden toe bestaat de
bodem hoofdzakelijk uit veen.
De gemiddelde autonome bodemdaling bedraagt 4 tot 6 mm per jaar.
Veen klinkt echter sneller in dan klei-op-veen en kleigronden. Hierdoor zijn in
het plangebied hoogteverschillen ontstaan. In het noorden ligt de
maaiveldhoogte rond de 1,8 m -NAP. Naar het zuiden toe daalt het maaiveld
geleidelijk tot circa 2,9 m -NAP.
Het verschil in maaivelddaling heeft er tevens toe geleid dat de
opgevulde kreekresten, welke vroeger lager in het landschap waren gelegen,
thans als ruggen in het landschap herkenbaar zijn. Doordat deze ruggen van
nature draagkrachtiger en droger zijn, zijn veel van de oude boerderijlinten op
deze ruggen terug te vinden. Daarnaast zijn in het verleden ook boerderijen op terpen
gebouwd.
Voor informatie over de bodemkwaliteit wordt verwezen naar hoofdstuk 9,
Milieu.
Waterbeheerder
Het waterbeheer (zowel kwalitatief als kwantitatief) in het plangebied
is in handen van het Hoogheemraadschap van Delfland. Het door hen gevoerde
beheer is afgestemd op de functies in het plangebied. Voorheen was dit primair
een agrarische functie, na uitvoering van de Reconstructie Midden-Delfland is
dit een mix van agrarische, natuur-/recreatieve en landschappelijke functies
(zie figuur 4, Waterhuishouding).
Figuur 4 Waterhuishouding
Grondwater
Het plangebied
stond oorspronkelijk onder invloed van kwel. Als gevolg van de industriële
grondwateronttrekkingen is dit echter omslagen naar een infiltratiesituatie
(een netto stroom van oppervlaktewater naar grondwater). De grondwaterstanden
in het gebied zijn desondanks relatief hoog. In natte perioden staat het
grondwater in grote delen van het gebied minder dan 40 cm onder het
maaiveld.
Waterbeheersing
Om de
vastgestelde polderpeilen te kunnen handhaven wordt overtollig (regen)water met
behulp van een fijn netwerk van ont- en afwateringssloten afgevoerd naar de
hoofdwaterlopen. Van hieruit wordt het water via twee gemalen uitgeslagen op de
Delftse Schie. Deze maakt deel uit van het boezemstelsel van Delftland. De
langs de Delftse Schie gelegen boezemkaden functioneren als waterkering.
Doordat
oppervlaktewater wegzijgt naar het grondwater, wordt voor het handhaven van de
polderpeilen veel boezemwater ingelaten, met name in de zomer. Daarnaast wordt
boezemwater ingelaten ten behoeve van doorspoeling. Dit is noodzakelijk om de
waterkwaliteit te waarborgen. Inlaat vindt plaats vanuit de Delftse Schie en
de Vlaardingervaart.
Door de hoge
grondwaterstanden (in combinatie met de trage toestroom naar gemalen) werd de
landbouwkundig gewenste ontwatering in het verleden veelal niet bereikt,
hetgeen ongunstig is voor de agrarische bedrijfsvoering en de
landbouwopbrengsten. Medeoorzaak hiervan is het feit dat de laatste twintig
jaar de autonome maaivelddaling onvoldoende is gevolgd met peilaanpassingen. Er
zijn diverse (particuliere) onderbemalingen opgericht. Hierdoor kan lokaal een
lager waterpeil worden ingesteld.
Op grond van de reconstructie Midden-Delfland wijzigt de functie van een
aanzienlijk deel van de primair agrarische gronden. De bestaande geringe
ontwatering vormt voor de nieuwe recreatie- en natuurgebieden in veel mindere
mate een knelpunt. Voor de natuurwaarden is het veelal zelfs een pré.
Waterkwaliteit
De
waterkwaliteit in het gebied is matig, net als in grote delen van
West-Nederland. Met name de concentraties aan voedingsstoffen als fosfaten en
nitraten zijn hoog. Dit heeft diverse oorzaken, zoals:
-
een groot deel
van het plangebied is niet aangesloten op de riolering;
-
uit- en
afspoeling van voedingsstoffen vanuit de landbouw;
-
verontreinigingen
vanuit het stedelijk gebied en effluent van waterzuiveringsinstallaties;
-
verontreinigingen
afkomstig uit het ingelaten boezemwater.
Conform het
landelijke en provinciale beleid streven de gemeente Delft en het Hoogheemraadschap
van Delfland een duurzaam waterbeheer na. Speerpunten hierbij zijn:
-
garanderen van
veiligheid tegen overstromingen en het voorkomen van wateroverlast;
-
vast- en schoonhouden
van water en door middel van inrichting en beheer aansluiten bij natuurlijke
processen;
-
verhogen van
de natuurwaarde van water en oevers en de daarmee samenhangende ruimtelijke
kwaliteit en het bevorderen van recreatief medegebruik van water en oevers;
-
zuinig omgaan
met drink- en grondwater;
-
emissiebeperking
afvalwaterlozingen (reduceren ongezuiverde lozingen).
Voor het stedelijk gebied van Delft hebben de gemeente en de
waterbeheerder gezamenlijk het "Waterplan Delft, Een blauw netwerk"
opgesteld. Hierin is aangegeven op welke wijze concreet invulling kan worden
gegeven aan een duurzaam stedelijk waterbeheer.
In breder
verband (de reconstructie van Midden-Delfland en het plan Integrale
ontwikkeling tussen Delft en Schiedam) is nagedacht over duurzaam waterbeheer
in het landelijk gebied.
In de reconstructie worden diverse maatregelen voorgesteld ter
verbetering van de waterhuishouding. Deze maatregelen zijn inmiddels
grotendeels uitgevoerd. De maatregelen hebben betrekking op de waterbeheersing
en verbetering van de waterkwaliteit.
Waterbeheersing
De in het kader van de reconstructie doorgevoerde functiedifferentiatie
maakt het mogelijk nieuwe bemalingseenheden in te stellen. Hiermee wordt het
peilbeheer beter op de functie afgestemd. Het nieuwe peilbesluit, dat wordt
opgesteld door het Hoogheemraadschap van Delfland, in nog niet vastgesteld. De
waterbeheersing is verder geoptimaliseerd door het verbeteren van waterlopen,
kunstwerken en gemalen (zie figuur 4, Waterhuishouding). Onderstaand wordt per
functie ingegaan op waterhuishoudkundige ontwikkelingen uit de reconstructie.
Agrarische
functie
Ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering is de drooglegging ten
westen van Abtswoude (Lage Abtswoudse Polder) vergroot tot maximaal 60 cm
(zie figuur 4). Hiertoe is het peil met ongeveer 40 cm verlaagd. In
verband met de versnelde bodemdaling (veenoxidatie) bij peilverlaging staat de
provincie geen grotere drooglegging toe. De omstandigheden voor de landbouw
verbeteren hierdoor, terwijl de kans op wateroverlast afneemt. Verlaging van
het polderpeil kan echter schade aan de fundering van bebouwing aan de Harreweg
tot gevolg hebben. Om dit te voorkomen is voorzien in de aanleg van een
hoogwatervoorziening. Voor het deel van het plangebied ten oosten van rijksweg
A13, zijn vooralsnog geen peilwijzigingen voorzien.
Recreatie-,
beheers- en overige agrarische gebieden
In de recreatie-, beheers- en agrarische gebieden ten oosten van de
Harreweg, is volstaan met een zodanige peilaanpassing, dat de bodemdaling van
de afgelopen twintig jaar wordt gecompenseerd. De peilen zijn hier 10 tot
20 cm verlaagd. Tegelijkertijd zijn grotere aaneengesloten peilgebieden
gerealiseerd en worden de onderbemalingen in veel gevallen opgeheven. In deze
gebieden neemt het percentage open water toe en wordt waar mogelijk een
flexibel en meer natuurlijker waterpeilbeheer gevoerd (minder aan- en afvoer).
Met deze maatregelen wordt een meer natuurlijk, minder versnipperd en
robuuster watersysteem gecreëerd. Aandachtspunt is echter dat het doorvoeren
van de peilverlagingen een versnelde bodemdaling tot gevolg zal hebben.
Waterberging
Door de inrichting
van het recreatiegebied ontstaat veel extra open water (waterberging). Dit
water kan worden benut voor seizoens- en piekberging van overtollig regenwater.
In overleg met de waterbeheerder zal moeten worden bekeken of de extra
waterberging tevens een rol kan spelen bij het opheffen van het bergingstekort
voor het stedelijk gebied. Vooralsnog wordt geen rekening gehouden met de
aanleg van noodbergingsgebieden voor de opvang van overtollig boezemwater
langs de Delftse Schie.
Waterkwaliteit
In het kader van de reconstructie is een maatregelenpakket voorgesteld
ter verbetering van de waterkwaliteit. Een aantal maatregelen zijn de volgende:
-
scheiden van
de wateraan- en afvoerstromen voor landbouw, natuur en recreatie, waarmee een
betere waterkwaliteit kan worden gewaarborgd;
-
baggeren van
de waterbodems in de recreatie- en beheersgebieden;
-
riolering van
boerderijstroken en recreatiesteunpunten, waardoor huishoudelijk afvalwater
niet langer op het oppervlaktewater wordt geloosd;
-
op natuurlijke
wijze zuiveren van ingelaten boezemwater;
-
vergroten van
het zelfreinigend vermogen van het watersysteem door het op diepte brengen van
de verschillende waterlopen en het waar mogelijk aanleggen van natuurvriendelijke
oevers;
-
afname van de
bemestingsdruk in de beheersgebieden (met beheersovereenkomsten) en de
recreatiegebieden.
De waterkwaliteit zal door uitvoering van de genoemde maatregelen
verbeteren. Verwacht wordt dat in de toekomst wordt voldaan aan de eisen voor
biologisch gezond water (de maximaal toelaatbaar risiconormen). De aanleg van
een defosfateringsinstallatie voor het in te laten boezemwater (waarmee het in
te laten water voedselarmer wordt gemaakt) wordt vooralsnog achter de hand
gehouden.
De maatregelen uit de reconstructie dragen bij aan een meer duurzaam
waterbeheer in het plangebied. Het reconstructieplan is echter in 1996
vastgesteld, terwijl de laatste jaren de inzichten op het gebied van
waterhuishouding verder zijn ontwikkeld (onder meer door klimaatstudies en het
Advies waterbeheer 21e eeuw). Momenteel worden door het Hoogheemraadschap
(waterkansenkaart) en de provincie (stroomgebiedsvisies) gebiedsgerichte
studies verricht naar de gewenste waterhuishouding. De uitkomsten hiervan
zullen te zijner tijd in onderling overleg tussen waterbeheerder en gemeente,
een ruimtelijke vertaling moeten krijgen. Het gaat hierbij onder meer om:
-
het reserveren
en inrichten van gebieden voor waterberging (piek- en calamiteitenberging);
-
het reserveren
en inrichten van baggerdepots;
-
nieuwe
ruimtelijke ontwikkelingen (waaronder de eventuele aanleg van de A4) moeten voldoen
aan de door het Hoogheemraadschap gestelde eisen ten aanzien van water (bijvoorbeeld
een waterbergingsnorm van 170 m³/ha voor landelijk gebied).
Studies zullen eerst moeten uitwijzen welke locaties het meest geschikt
zijn voor aanvullende maatregelen en welk ruimtebeslag daarmee gepaard gaat,
alvorens hiermee rekening kan worden gehouden in de ruimtelijke planning.
Op basis van de huidige bodemkundige en waterhuishoudkundige situatie en
de ontwikkelingen hierin, wordt het volgende sectorale wensbeeld aangegeven.
Het wensbeeld geeft weer wat vanuit de functie wenselijke uitgangspunten zijn
voor het bestemmingsplanbeleid. Bij het opstellen van dit wensbeeld is nog
geen rekening gehouden met bestaand beleid en heeft nog geen afweging met
andere functies plaatsgevonden.
Een afweging tussen dit wensbeeld, het overige ruimtelijke beleid en de
wensbeelden van andere sectoren vindt plaats in hoofdstuk 11. Deze afweging
leidt uiteindelijk tot de gebiedsvisie en het bijbehorende ruimtelijk beleid
voor dit bestemmingsplan.
Vanuit bodem en water is het volgende wensbeeld van toepassing.
-
Uitvoering van
de reconstructieplannen (gedeeltelijk reeds uitgevoerd), waardoor de waterbeheersing
in het plangebied wordt geoptimaliseerd en de waterkwaliteit sterk verbetert.
-
Vanuit
waterhuishoudkundig oogpunt dienen functies die een grote drooglegging
vereisen, met name in de recreatie- en beheersgebieden, zoveel mogelijk te
worden vermeden.
-
Daarnaast is
het wenselijk dat de open gebieden langs de Delftse Schie zoveel mogelijk open
blijven. Het blijft dan in de toekomst mogelijk om deze gebieden te benutten
voor piekberging van boezemwater.
Doordat de inzichten op het gebied van
duurzaam waterbeheer sterk in ontwikkeling zijn, ook het toekomstige
watersysteem niet optimaal duurzaam is en de ruimtelijke dynamiek veelal kansen
biedt voor verbetering, blijft overleg en samenwerking met de waterbeheerder in
de toekomst noodzakelijk.
blanco pagina
4.
Landschap en cultuurhistorie
|
27 |
In dit hoofdstuk wordt het landschap en de hierin aanwezige
cultuurhistorische waarden geanalyseerd en beschreven. De beschrijving vindt
op verschillende abstractieniveaus plaats. Allereerst wordt ingegaan op de
wijze van ontginnen: de ontstaansgeschiedenis. Het huidige landschap wordt vervolgens
beschreven aan de hand van de landschapsstructuur, landschapstypen en
bijbehorende beelddragers. Ook wordt ingegaan op cultuurhistorie en archeologie.
Ten slotte wordt aandacht besteed aan toekomstige ontwikkelingen en is het
sectorale wensbeeld verwoord.
Voor dit hoofdstuk is gebruikgemaakt van kaartstudies, literatuur en
veldwaarnemingen.
Ontstaansgeschiedenis
Het gebied wordt bodemkundig gekenmerkt door een afwisseling van
zavelige geulafzettingen in een veengebied, dat deels is afgedekt door een dun
kleidek. Als gevolg van de ontwatering van het gebied sedert de Middeleeuwen,
is door oxidatie en klink het maaiveld van het veen sterker gedaald dan het
maaiveld van de geulafzettingen. Hierdoor is een inversie in het landschap
opgetreden, waardoor de geulafzettingen nu als duidelijk waarneembare
kreekruggen in het landschap waarneembaar zijn. Sedert de 15e eeuw
zijn er polders gevormd en wordt het gebied kunstmatig droog gehouden. De
Delftse Schie dient daarbij als boezemwater waarop het plangebied uitwatert.
Het plangebied kent een lange bewoningsgeschiedenis, waarbij een
langdurige directe relatie bestond tussen locatiefactoren, bodemkundig
landschap en middelen van bestaan. Op grond van de aanwezige
cultuurlandschappelijke, bebouwings- en archeologie waarden is Midden-Delfland
aangewezen als zogenaamd Belvedèregebied (zie hoofdstuk 2, Beleidskader).
Gedurende de Nieuwe Steentijd en de Bronstijd was het gebied het achterland van bewoners die meer zuidelijk langs de Maas of op de strandwallen bij Rijswijk woonden. Zij gebruikten het gebied waarschijnlijk op extensieve wijze, bij voorbeeld voor jacht en visserij. Er zijn geen aanwijzingen dat er in die periode permanent in het plangebied werd gewoond.
Vanaf de Midden-IJzertijd (500-250 v. Chr.) werd er in het gebied gewoond op de hoogste delen van het veen in de nabijheid van nieuw gevormde kreken die het gebied ontwaterden. De bewoning bestond uit eenvoudige houten woon-stalboerderijen die in groepjes bijeen stonden
Alleen in het noorden van het plangebied zijn sporen uit de IJzertijd
aangetoond. Deze sporen grensden aan de kreken en zijn inmiddels weggeërodeerd.
Vanaf de 1e eeuw na Chr. neemt de bevolkingsdichtheid toe.
Gedurende de Romeinse tijd was de bewoning vooral gevestigd op de zavelige
geulafzettingen in het noordelijke deel van het plangebied. De afwatering vond
aanvankelijk plaats via de restbeddingen van de geulen, die via de plekken waar
nu Delft, Rijswijk en Naaldwijk liggen, in de Maasmonding uitwaterden. In de
tweede helft van de tweede eeuw raakten de restbeddingen verstopt en werden de
akkers en weilanden ontwaterd door een rechthoekig slotenstelsel, dat schuin
ligt ten opzichte van het huidige verkavelingssysteem. Het zuidelijke deel van
het plangebied vormde in die tijd een waterscheiding met weinig bewoning.
Vanaf het begin van de derde eeuw verdween de bewoning weer als gevolg van
vernatting van het gebied, die een sterke veenvorming tot gevolg had. Vanaf de
late 11e eeuw verovert de mens definitief het plangebied op de
natuur.
Ontginnings- en verkavelingspatroon
Vanwege de hoge ligging en goede
natuurlijke ontwatering zijn de kreekruggen als eerste als woongebied door de
mens uitgekozen. De veengebieden bleven als wildernis lange tijd voortbestaan.
De ontginning van Midden-Delfland vond plaats in hofverband vanuit de hoven
Maasland, Vlaardingen, Delft en Rijswijk.
In het oostelijke deel van het plangebied was
de basis van de ontginning het riviertje de Schie. De Schie werd in de 11e
eeuw voor de ontwatering van het gebied gekanaliseerd en werd vanaf de Oude
Leede in noordelijke richting als de Delf (Delftse Schie) in etappes verlengd.
De ontginningen volgden vanaf het zuiden de
Delf. Deze ontginningen bestaan uit opstrekkende kavels die haaks op de Schie
zijn georiënteerd. De ontginningen lopen door tot aan de Harreweg en de
Tanthofkade in het westen en de Zuideindseweg in het oosten, die eertijds als
achterkaden van deze ontginningen dienst deden. Het gebied achter deze kaden
lag in de beginfase hoger en was nog niet ontgonnen.
Zware
overstromingen in de eerste helft van de 12e eeuw maakten het
noodzakelijk dat de gebieden langs de Gantel, de Lee en de Vlaarding
herontgonnen moesten worden. Dit gebeurde in hoog tempo onder het centrale gezag van de graven van
Holland. Vanaf deze periode werd systematisch aan een kunstmatige bescherming
tegen het water gewerkt en werd een afwateringsysteem aangelegd. De ontginning
van de kleigebieden en daarna de veengebieden, vond blokvormig plaats.
Daarbinnen werden kavels met een breedte van 60 Rijnlandse roeden (226 m)
aangelegd. Later werden deze kavels opgedeeld in smallere eenheden. De
ontginningsblokken werden omkaad om ze te beschermen tegen het water uit de
nog niet ontgonnen gebieden. De Tanthofkade is hier een voorbeeld van.
Aan het eind van de 12e eeuw was
vrijwel geheel Westland en Midden-Delfland ontgonnen. Aanvankelijk waren de
veen- en kleigebieden deels in gebruik ten behoeve van de akkerbouw. Na verloop
van tijd daalde het maaiveld echter aanzienlijk en stagneerde de ontwatering.
Als gevolg hiervan zijn de klei- en veengronden tegenwoordig in gebruik als
grasland.
Bewoningspatroon
Binnen de ontginning van de latere Noord-Kethelpolder en de Lage
Abtswoudse Polder werden de boerderijen aanvankelijk nabij de achterkade
(Harreweg en Tanthofkade) op de bijbehorende kavels gebouwd. De boerderijen
werden op de toenmalige attractieve plekken op de kavels gebouwd, waarbij een
burenbinding werd nagestreefd door de boerderij in de nabijheid van die van de
buurman te bouwen. Hierdoor ontstond een soms slingerend lintvormige bewoningsas
die haaks op de verkavelingsrichting lag. De boerderijen waren door middel van
een lange oprijlaan verbonden met de doorgaande weg.
Na de 14e eeuw werden als gevolg van de inversie die in het
landschap begon op te treden verschillende huisplaatsen verlaten en
concentreerde de bewoning zich meer langs de Delftse Schie.
In de 19e en 20e eeuw werden er ook boerderijen
verplaatst naar de doorgaande weg van Schiedam naar Delft, de Harreweg en
Abtswoude. In de Zuidpolder van Delfgauw lagen de meeste boerderijen ook nabij
de achtergrens van de ontginning (Zuideindseweg), waardoor ze buiten het
plangebied liggen.
Landschappelijke
hoofdstructuur
Het plangebied maakt deel uit van Midden-Delfland en is gelegen tussen
het stedelijk gebied van Delft en Rotterdam. Beide stedelijke gebieden zijn
vrijwel overal in Midden-Delfland zichtbaar. Het plangebied is deels in
gebruik als grasland (open weidelandschap). In het kader van de reconstructie
is met name het noordelijk deel van het plangebied ingericht als natuur- en recreatiegebied.
Het plangebied wordt in noord-zuidrichting sterk geleed door de
infrastructuur. Bebouwing en beplanting is geconcentreerd in of nabij de twee
noord-zuidgerichte bebouwingslinten.
In het kader van de reconstructie zijn (of worden op korte termijn)
kenmerkende landschapselementen aangelegd, waaronder een bos van 11 ha
aan de kruising Abtswoude Tanthofkade, lineaire beplantingen langs
de Abtswoude en de Delftse Schie en nieuwe waterlopen.
Figuur 5 Landschap en cultuurhistorie
Landschapstype en
landschapsbeeld
Het plangebied behoort tot het slagenlandschap en is zeer regelmatig
verkaveld door middel van evenwijdige sloten, loodrecht op de ontginningsassen
(Abtswoude en de Schie). Het landschap is zeer open waardoor de omliggende
stedelijke gebieden (met name Delft) sterk opvallen. Een deel van de
boerderijen is omgeven door omvangrijke erfbeplantingen.
De bebouwing is verspreid in linten langs de wegen gesitueerd.
In figuur 5 zijn de landschappelijke waarden op kaart aangegeven.
Archeologie
Midden-Delfland is in de Romeinse tijd en vanaf de late Middeleeuwen
intensief bewoond geweest. Uit beide perioden zijn in deze regio
archeologische sporen van hoge kwaliteit en zeldzaamheidswaarde aangetroffen.
In bijlage 1 is hier een overzicht van opgenomen (zie ook figuur 5, Landschap
en cultuurhistorie).
Cultuurhistorisch
waardevolle bebouwing
In het plangebied komt cultuurhistorisch waardevolle bebouwing voor. In
bijlage 2 is hier een overzicht van opgenomen. De cultuurhistorisch waardevolle
bebouwing bestaat uit rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en MIP-panden.
De monumentale bebouwing bestaat veelal uit oude boerderijcomplexen met meerdere gebouwen en bijbehorende, vaak door sloten omgeven erven (zoals moestuinen, boomgaarden, bleekveldjes). Enkele boerderijen liggen ver in het land en zijn bereikbaar via oude oprijlanen vanaf een doorgaande weg. De boerderijen zijn bijna allemaal gelegen op boerderijplaatsen waarvan de geschiedenis eeuwen ver teruggaat.
Ook zijn enkele gemalen cultuurhistorisch waardevol. Deze gemalen staan
veelal op de plaats van vroegere poldermolens.
De waardering van de onderscheiden landschapstypen kan worden beschreven
in termen van samenhang, herkenbaarheid en identiteit.
Het gaat daarbij om samenhang tussen:
-
het abiotisch
systeem en het grondgebruik (bebouwing op de kreekruggen, grasland op de veen-
en kleigronden, kades en watergangen in samenhang met de regionale waterhuishouding);
-
het
grondgebruik en het landschapsbeeld (open graslandgebieden, dichte
stadsranden);
-
de
landschappelijke patronen en elementen (kades, waterlopen, bebouwing en beplanting).
De herkenbaarheid en identiteit wordt bepaald door:
-
de
herkenbaarheid van oude landschapspatronen als afspiegeling van de ontstaansgeschiedenis
(herkenbaarheid en gaafheid van met name openheid, verkavelingsrichting en een
samenhangend bebouwings- en beplantingspatroon).
Ten slotte is de mate van zeldzaamheid op provinciaal en landelijk
niveau van belang voor de waardering.
In het plangebied bestaat een herkenbare samenhang tussen het wegen- en
bebouwingspatroon en de soms grillige kreekruggen. Daardoor ligt een aantal
boerderijen op enige afstand van de beide ontginningsassen in het plangebied.
De bebouwing en beplanting op de kreekruggen zijn mede bepalend voor de
herkenbaarheid en identiteit van het slagenlandschap van Midden-Delfland. Met
het oog op de occupatiegeschiedenis en de waardevolle bebouwing worden de
ontginningsbases en kreekruggen in cultuurhistorisch opzicht als zeer waardevol
aangemerkt.
De te verwachten ontwikkelingen in het plangebied hangen hoofdzakelijk
samen met veranderingen in het kader van de herinrichting Midden-Delfland.
Daarnaast zijn er relevante autonome ontwikkelingen in de landbouw aan de orde.
In het kader van de reconstructie zijn delen van het plangebied
heringericht. Met name in het noordelijk deel heeft een omvangrijke
functieverandering plaatsgevonden. De oorspronkelijke weidegronden hebben
plaats gemaakt voor een natuur- en recreatiegebied. De hoofdstructuur van dit
gebied is verwezenlijkt en er vinden nog enkele laatste werkzaamheden plaats.
Omdat de hoofdstructuur al aanwezig is, hebben de genoemde werkzaamheden geen
ingrijpende gevolgen voor de beleving van het landschap.
De mogelijkheid bestaat dat, ondanks de optimalisering van de
productieomstandigheden in het kader van de reconstructie Midden-Delfland, een
aantal bedrijven in het gebied als gevolg van autonome agrarische
ontwikkelingen wordt beëindigd (zie ook hoofdstuk 6, Landbouw). De resterende
bedrijven kunnen daardoor uitbreiden en moderniseren. Dit zal naar verwachting
gepaard gaan met een toename van bedrijfsgebouwen. Een en ander kan belangrijke
gevolgen hebben voor het beeld van de bebouwingslinten en het voortbestaan van
erfbeplantingen.
Als gevolg van de agrarische ontwikkeling treedt ook een proces van
schaalvergroting op, waardoor het aanwezige bebouwings-, verkavelings- en
beplantingspatroon kan worden aangetast (bijvoorbeeld door slootdemping).
Als gevolg van milieuwetgeving kan behoefte aan eigen ruwvoederteelt
(maïs) ontstaan. Maïsteelt kan gedurende de zomerperiode het open
graslandkarakter aantasten.
Indien de agrarische bebouwing zijn functie verliest en op andere wijze
gebruikt gaat worden (voor bijvoorbeeld wonen of niet-agrarische
bedrijvigheid), ontstaat mogelijk "verrommeling" van het
landschapsbeeld.
Als gevolg van nevenactiviteiten of functieverandering bij (vrijkomende)
agrarische bedrijfsbebouwing, kan behoefte bestaan aan nieuwe activiteiten,
zoals paardrijactiviteiten (paardenbakken), volkstuinen, kampeermiddelen of
windturbines. Deze nieuwe elementen kunnen de identiteit van het voorheen
samenhangend agrarisch landschap aanzienlijk aantasten ("verrommeling"),
met name als gevolg van de grote diversiteit aan (deel)functies en de grote
verscheidenheid aan inrichting en vormgeving van onbebouwde ruimten en
gebouwde voorzieningen.
Nieuwe functies voor vrijkomende agrarische bebouwing kunnen echter ook
als positief effect hebben dat de vaak monumentale bebouwing en de bijbehorende
beplanting kan worden behouden en bedrijfsgebouwen zonder cultuurhistorische
waarden kunnen worden gesloopt. Hierbij dient te worden bedacht dat de (grote)
bedrijfsgebouwen een belangrijk onderdeel van het gebied vormen en dat vooral
leegstand tot verval van deze bebouwing kan leiden.
Archeologische waarden zijn zeer kwetsbaar voor grondwerkzaamheden die
dieper gaan dan de bovenste bodemlaag. Ook peilverlaging (zoals beoogd in de
Lage Abtswoudse Polder; ‑40 cm) is schadelijk vanwege de snelle
mineralisatie van organisch materiaal (bijvoorbeeld houtresten), die optreedt
indien het met zuurstof in contact komt. Door de aanleg van een hoogwaterzone
langs de bebouwingslinten (in het kader van de herinrichting Midden-Delfland),
zullen naar verwachting deze waarden deels behouden blijven. Een groot aantal
archeologische vindplaatsen in de Lage Abtswoudse Polder zal echter buiten de
hoogwatervoorziening komen te liggen en in meer of mindere mate verloren gaan.
Op basis van de huidige landschappelijk en cultuurhistorische situatie
en de ontwikkelingen hierin, wordt het volgende sectorale wensbeeld aangegeven.
Het wensbeeld geeft weer wat vanuit landschap en cultuurhistorie wenselijke
uitgangspunten zijn. Bij het opstellen van dit wensbeeld is nog geen rekening
gehouden met het overige ruimtelijke beleid en heeft nog geen afweging met
andere functies plaatsgevonden.
Een afweging tussen dit wensbeeld, het bestaande beleid en de
wensbeelden van andere sectoren vindt plaats in hoofdstuk 11. Deze afweging
leidt uiteindelijk tot de gebiedsvisie en het bijbehorend ruimtelijk beleid.
Vanuit landschap en cultuurhistorie kan het volgende wensbeeld voor
behoud en ontwikkeling worden opgesteld.
Behoud van het
contrast tussen open- en beslotenheid
Kenmerkend voor het plangebied is het contrast tussen de open polder en
de dichte stadsranden. Dit contrast zal deels verloren gaan door de aanleg van
nieuwe bos- en recreatiegebieden. De resterende openheid is een belangrijke
kwaliteit, die zeker gesteld dient te worden.
Behoud van
uitzichten
Vanaf de bebouwingslinten zijn de achterliggende open polders zichtbaar.
Behoud van deze zichtlijnen is van groot belang, aangezien de beleving van het
landschap vanaf de wegen plaatsvindt. Voorkomen dient te worden dat de nog
aanwezige open ruimte tussen de gebouwen wordt volgebouwd of wordt beplant.
Door toekomstige bebouwings- en beplantingselementen in principe te situeren
achter (en niet naast) de bestaande bebouwing, kan hier rekening mee worden
gehouden.
Behoud van het
bebouwings- en verkavelingspatroon
Behoud van het bebouwings- en verkavelingspatroon is van groot belang,
aangezien deze patronen belangrijke dragers van de landschappelijke
hoofdstructuur vormen en tevens van grote cultuurhistorische waarde zijn.
Nieuwe ruimtevormende elementen (bebouwing en beplanting) dienen in deze
landschappelijke hoofdstructuur te worden ingepast.
Behoud van
beplantingen
De erf- en wegbeplantingen dragen in belangrijke mate bij aan het
landschapsbeeld. Sommige beplantingen zijn zeer oud en daarom onvervangbaar;
met name knotwilgen en essen vragen een regelmatig beheer. Bescherming van deze
beplanting is gewenst.
Behoud van
archeologische waarden
Behoud van archeologisch waardevolle terreinen is van belang, aangezien
deze terreinen onvervangbare informatie bevatten over het leven van de mensen
die hier, soms vele duizenden jaren geleden, hebben gewoond. Aantasting is
altijd onomkeerbaar.
Behoud en/of herstel
van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing
Behoud en/of herstel van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing (en
bijbehorende erfbeplantingen) is van groot belang, aangezien deze elementen
karakteristiek en beeldbepalend voor het gebied zijn.
5.
Natuur
|
33 |
In deze paragraaf wordt de betekenis van het plangebied voor de natuur
gegeven. Enerzijds wordt een beeld gegeven van de huidige situatie (de
regionale betekenis van het plangebied voor natuur, de actuele waarden van
flora en fauna), anderzijds wordt in de paragraaf op toekomstige
ontwikkelingen ingegaan en de rol die de reconstructie van Midden-Delfland en
de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur daarin spelen. Afgesloten wordt met
het sectorale wensbeeld.
Bij de analyse is gebruikgemaakt van gegevens uit provinciale stukken,
zoals de reconstructie Midden-Delfland en de rapportage "Kansen benutten,
impasses doorbreken". Daarnaast is gebruikgemaakt van ecologische
inventarisaties met betrekking tot broedvogels en overwinterende ganzen en
zwanen (K. Koffijberg et al., Ganzen en Zwanen in Nederland, 1997), en
veldwaarnemingen (Vogelwacht Delft en omstreken, De vogels van Delft en
omgeving in 2001).
Het plangebied maakt onderdeel uit van Midden-Delfland, een
aaneengesloten polderlandschap met een grote betekenis voor weidevogels en
overwinterende ganzen en zwanen. Noemenswaardig is vooral de populatie kleine
rietganzen die hier elke winterperiode overwintert. Deze soort overwintert in
een relatief klein deel van Nederland, voornamelijk in zuidwest Friesland.
Daarbuiten worden kleine rietganzen zelden in noemenswaardige aantallen
waargenomen. Midden-Delfland vormt hier een uitzondering op.
Het zuidelijk (buiten het plangebied gesitueerde) deel van de
Noord-Kethelpolder is aangewezen als reservaatgebied met belangrijke
weidevogelpopulaties en grasland-, oever- en slootvegetaties. Een gedeelte van
de polder ten noorden van dit gebied (binnen het plangebied) is aangewezen als
beheersgebied. Ook het westelijk, buiten het plangebied gelegen deel van de
Lage Abtswoudse Polder, is aangewezen als beheersgebied (zie figuur 6, Natuur).
Ten oosten van het plangebied zijn de Ackerdijkse plassen aanwezig.
Vanwege de variatie in bodemopbouw en grondwaterstanden zijn hier, in
combinatie met gericht natuurbeheer, soortenrijke vegetaties bewaard gebleven.
Het plangebied wordt doorsneden door de Delftse Schie, welke geen bijzondere
ecologische betekenis heeft.
In het plangebied en de directe omgeving hiervan ontbreken provinciale
ecologische verbindingszones. De reconstructie Midden-Delfland stelt wel een
aantal natte en droge ecologische verbindingszones voor.
Het plangebied bestaat uit de Lage Abtswoudse Polder en het noordelijk
deel van de Noord-Kethelpolder. Aan de oostzijde van het plangebied zijn de
Ackerdijkse plassen gesitueerd, waarvan de graslanden ten oosten van de A13 tot
het plangebied behoren. Door de reconstructie is het Abtswoudse Bos
gerealiseerd.
Lage Abtswoudse
Polder en Noord-Kethelpolder
De Lage Abtswoudse Polder en de Noord-Kethelpolder zijn hoofdzakelijk in
agrarisch gebruik als weidegebied. De natuurwaarden die hier voorkomen zijn aan
dit gebruik gerelateerd.
De graslanden hebben vooral betekenis als weidevogelgebied en als
overwinteringgebied voor smienten, ganzen en zwanen. De kolgans is verreweg de
meest algemene ganzensoort. Andere ganzensoorten die in minder grote aantallen
worden waargenomen betreffen grauwe gans, brandgans, toendrarietgans en kleine
rietgans. Ook knobbelzwaan en kleine zwaan worden regelmatig waargenomen.
Figuur 6 Natuur
De
weidevogelgebieden hebben betekenis als broed- en foerageergebied voor een
aantal vogelsoorten, waaronder kievit, scholekster, kuifeend, slobeend en zij
het in minder grote aantallen, grutto en tureluur. Beide soorten staan als
bedreigde soort vermeld op de Rode Lijst der Vogels. Mogelijk komt ook de
zomertaling hier nog tot broeden, maar waarschijnlijk is deze Rode Lijstsoort
reeds als broedvogel uit het plangebied verdwenen (bron: Vogelwerkgroep avifauna
West-Nederland, 1981).
Het plangebied wordt regelmatig bezocht door steenuilen, die in de
nabije omgeving tot broeden komen. De steenuil staat eveneens vermeld op de
Rode Lijst, als bedreigde soort.
In beide polders komt een aantal algemene zoogdiersoorten voor, zoals
mol, haas, woelrat, bruine rat, bunzing, bosspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis
en bosmuis. De meeste soorten worden aangetroffen in (de directe omgeving van)
bosjes, watergangen en tuinen, uitgezonderd veldmuis, mol en haas. Daarnaast
worden in de polders verschillende soorten vleermuizen waargenomen, waaronder
gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger.
In 2001 is langs
de A13 de waterspitsmuis waargenomen. Deze soort is kenmerkend voor goed
ontwikkelde, natte tot vochtige oevers en staat vermeld op de Rode Lijst der
Zoogdieren.
De volgende amfibieën komen in het plangebied voor; bruine kikker,
meerkikker, kleine watersalamander en gewone pad. Deze soorten kunnen in/nabij
sloten en in bosjes en tuinen worden aangetroffen.
De sloot- en oevervegetaties van beide polders hebben, voorzover bekend,
geen bijzondere betekenis.
Langs het spoor is aan de westzijde een klein moerasgebied gesitueerd
met een grootte van ongeveer 1.6 ha. Dit moerasgebiedje is in eigendom bij
Staatsbosbeheer. De ecologische betekenis hiervan is niet bekend.
Tussen de Delftse Schie en de A13 (direct ten zuiden van het
Waterloopkundig Laboratorium) is het Abtswoudse Bos recentelijk (deels)
aangeplant. Dit vooruitlopend op de realisatie van een groot multifunctioneel
bos en natuurbos in het kader van de reconstructie Midden-Delfland. Als gevolg
van de jonge leeftijd van dit bos, zijn de natuurwaarden nog zeer beperkt.
Aan de oostzijde van de Abtswoude is een klein bosperceel gesitueerd
zonder noemenswaardige natuurwaarden. Daarnaast zijn verspreid in beide
polders enkele kleine bosjes gesitueerd, meestal op het erf of aan het einde
van de kavels.
Abtswoudse Bos
Ten zuiden van
Delft is recent het natuur- en recreatiegebied Abtswoudse Bos gerealiseerd
(ongeveer 150 ha). In de toekomst zal de beplanting (met name wilg) uit
moeten groeien tot een multifunctioneel- en natuurbos.
In het natuurbos
wordt het beheer gericht op het ontwikkelen van bepaalde bosgemeenschappen.
Het eindbeeld bestaat uit open en gesloten bos met allerlei gradaties
daartussen, waterlopen met brede roetoevers, ruigten en (extensief beheerde)
graslanden. Door dit mozaïek aan biotopen kunnen naar verwachting soorten als
ree en steenmarter in het Abtswoudse Bos verschijnen.
In de broedvogelinventarisatie "De vogels van Delft en omgeving in
2001" is aangegeven dat in het Abtswoudse Bos een aantal opmerkelijke
broedvogels zijn waargenomen (pioniersoorten). Het betreft onder andere
bergeend (3 paar) kleine plevier (4 paar), kluut (4 paar) en visdief
(1 paar). Daarnaast zijn ook meer algemene broedvogels aangetroffen, zoals
meerkoet, houtduif en fitis.
Het multifunctionele bos heeft met name een recreatieve functie (zie
hoofdstuk 7, recreatie).
Ackerdijkse Plassen
Het deel van het plangebied ten oosten van de A13 maakt onderdeel uit
van de Ackerdijkse Plassen, een reservaatgebied met een belangrijke functie
voor broed- en weidevogels.
In totaal werden in 2001 104 broedvogelsoorten aangetroffen, waaronder
soorten als dodaars, kemphaan, watersnip, zomertaling en matkop (bron: De
vogels van Delft en omgeving, 2001).
De Ackerdijkse Plassen zijn opgebouwd uit open water, riet en ruigten,
moerasbos en grasland. Alleen de graslanden liggen binnen het plangebied.
Het deel van de Ackerdijkse Plassen dat net buiten het plangebied is
gelegen (in de gemeente Pijnacker), is ecologisch waardevol door de rietlanden,
(bloemrijke) graslanden en natte elzenbossen.
De graslanden ten oosten van de plassen zijn rijk aan weidevogels
waaronder grutto, tureluur en zomertaling. Deze soorten maken deel uit van de
Rode Lijst der bedreigde vogelsoorten.
Het in het plangebied gesitueerde deel van de Ackerdijkse Plassen
bestaat eveneens uit grasland, maar heeft een beperkte functie voor
weidevogels als gevolg van verstoring door het gebruik van de A13. Naar
verwachting komen op deze graslanden vooral minder verstoringgevoelige
weidevogelsoorten tot broeden, zoals kievit en scholekster.
Voor deze graslanden wordt het natuurdoeltype "bloemrijk
grasland" nagestreefd, met soorten als reukgras, fioringras, scherpe
boterbloem en mogelijk brede orchis en echte koekoeksbloem.
(Natuurdoeltypekaart van Zuid-Holland, 2000). Een dergelijk natuurdoeltype kan
worden bereikt door een zeer extensief agrarisch beheer.
De soorten zoogdieren en amfibieën die hier voorkomen zullen naar
verwachting overeenkomen met de soorten genoemd bij de Lage Abtswoudse Polder
en de Noord-Kethelpolder. Mogelijk komt hier ook de eerder genoemde
waterspitsmuis voor.
Samenvatting
Samengevat kan worden gesteld dat de ecologische betekenis in het
overgrote deel van plangebied bestaat uit de functie van weidevogelgebied en
overwinteringgebied voor smienten, ganzen en zwanen. Daarnaast komen er vele
zoogdieren voor, waaronder de waterspitsmuis en is het gebied rijk aan
amfibieën. Het deel van de Ackerdijkse Plassen in het plangebied zal mogelijk
een floristische betekenis gaan krijgen. Eveneens vermeldenswaardig zijn het
Abtswoudse Bos en de verspreid gesitueerde kleine landschapselementen.
Het
plangebied maakt nagenoeg geheel onderdeel uit van het reconstructiedeelgebied
Abtswoude. Het Abtswoudse Bos is inmiddels door de reconstructie gerealiseerd.
Daarnaast wordt gestreefd naar de realisatie van een open corridor en een natte
en droge ecologische verbindingszone.
Ten zuiden van het Abtswoudse Bos wordt een open middengebied
nagestreefd, waar weidevogels als tureluur, grutto en watersnip en
wintergasten een plaats kunnen krijgen. In dit middengebied wordt geen
opgaande beplanting gerealiseerd. Een deel van het middengebied is aangeduid
als beheersgebied (weidevogelbeheer).
Ecologische
verbindingszones
In het plangebied is een aantal droge en natte ecologische
verbindingszones gepland, die grotendeels integraal onderdeel uitmaken van de
te ontwikkelen bos- en recreatiegebieden. De verbindingszones staan aangegeven
op figuur 6, Natuur.
De droge ecologische verbindingszones verbinden de bosgebieden in het
plangebied met de bossen ten zuiden van het plangebied. De verbindingszones
zullen bestaan uit verschillende (droge) natuurelementen (bijvoorbeeld bosjes,
ruigten, grasland).
De natte ecologische verbindingszones worden aangelegd langs bestaande
lijnvormige elementen. Deze natte verbinding kan ontstaan door verbreding van
de watergangen, aanleg van plas-/drasbermen en flauw oplopende taluds.
Indicatorsoorten die van deze verbindingszone gebruik moeten gaan maken zijn
onder andere noordse woelmuis, waterspitsmuis, kokerjuffer, bittervoorn en
spinnende watertor.
Naast de genoemde ontwikkelingen zal ook de waterkwaliteit in de
toekomst aanzienlijk verbeteren (zie paragraaf 3.3). Een verbetering van de
waterkwaliteit biedt mogelijkheden voor de ontwikkeling van een meer diverse
natuur. Alle hoofdwatergangen zullen worden voorzien van natuurvriendelijke
oevers.
Bestaande ecologische barrières zijn vooral de Delftse Schie en de A13.
In het kader van het IODS-kwaliteitsprogramma wordt bij eventuele realisering
van de A4 voorgesteld om de barrièrewerking van de Delftse Schie en de A13
door middel van ecopassages op te heffen.
In het kader van de Groenblauwe Slinger is een aantal initiatieven
genomen. Deze initiatieven verkeren in de ideevormingsfase, planvormingsfase of
uitvoeringsfase.
De genoemde initiatieven zijn onder ander het verbeteren van het
recreatief medegebruik van natuurgebieden, de aanleg van faunapassages en
ontwikkeling van natuurvriendelijke oevers.
Voor het plangebied geldt dat de reconstructie bijdraagt aan het
verwezenlijken van de groenblauwe slinger. Verwezen wordt naar paragraaf 2.3.
Om meer samenhang te brengen tussen natuur-, recreatie- en
landbouwgebieden, wordt door de provincie Zuid-Holland realisatie van de
Groenblauwe Slinger beoogt (zie paragraaf 5.2.3). Het landelijk gebied van
Delft levert een belangrijke bijdrage aan de Groenblauwe Slinger. Ten oosten
van Delft sluit de Groenblauwe Slinger aan op het weidegebied en de Delftse
Hout. Aan de zuidzijde wordt de Slinger ingericht als natuur- en
recreatiegebied. De dooradering van houtwallen, bermen, perceelranden,
greppels, bosjes, watergangen, sloten en poelen vormt hier de belangrijkste
drager voor ontwikkeling van een gevarieerd aanbod aan natuurwaarden.
Ook voor de Ecologische hoofdstructuur Delft wordt verwezen naar
paragraaf 2.3.
Op basis van de huidige ecologische kwaliteiten van het plangebied en de
ontwikkelingen hierin, wordt het volgende sectorale wensbeeld aangegeven. Het
wensbeeld geeft weer wat vanuit de functie wenselijke uitgangspunten zijn voor
het bestemmingsplanbeleid. Bij het opstellen van dit wensbeeld heeft nog geen
afweging met andere functies plaatsgevonden.
Een afweging tussen dit wensbeeld, het bestaande beleid en de
wensbeelden van andere sectoren vindt plaats in hoofdstuk 11. Deze afweging
leidt uiteindelijk tot de gebiedsvisie en het bijbehorend ruimtelijk beleid.
Het wensbeeld bestaat uit het volgende:
-
realisatie van
het Abtswoudse Bos;
-
behoud van de
openheid en de rust in de het zuidelijk deel (beheersgebied) van de
Noord-Kethelpolder;
-
realisatie en
ontwikkeling van de natte en droge ecologische verbindingszone uit de Reconstructie
Midden-Delfland;
-
behoud en
ontwikkeling van de kleine landschapselementen (moerasje, bosjes, houtwallen);
-
het afstemmen
van het waterbeheer op de (te ontwikkelen) natuurwaarden;
-
behoud van het
natuurgebied Ackerdijkse Plassen.
blanco
pagina
6.
Landbouw
|
39 |
In dit hoofdstuk wordt de huidige agrarische situatie in Delft en het
toekomstperspectief van de agrarische sector in dit gebied beschreven. Daarbij
wordt eerst een beeld gegeven van de huidige situatie, daarna worden de
toekomstige ontwikkelingen in kaart gebracht en tot slot worden de ruimtelijke
wensen van de sector geformuleerd.
De huidige situatie wordt beschreven aan de hand van CBS-cijfers uit
2001 (meitelling 2000), telefonische interviews met vertegenwoordigers van de
plaatselijke landbouw en enkele relevante rapporten zoals het
reconstructieplan Midden-Delfland en het rapport "Kansen benutten,
impasses doorbreken".
De CBS-cijfers worden voor de hele gemeente gegeven, terwijl het
plangebied niet het gehele agrarische gebied van de gemeente dekt. Een deel van
de agrarische gronden ten oosten van de A13 valt erbuiten. Omdat het plangebied
het grootste deel van het buitengebied betreft, vormen de CBS-cijfers in het
algemeen toch een goede illustratie.
Het totale areaal cultuurgrond (in gebruik bij hoofd- en
nevenberoepsbedrijven) in de gemeente Delft bedraagt 496 ha. Daarvan is
het grootste deel grasland, namelijk 485 ha.
De graasdierhouderij is voor wat betreft het grondgebruik duidelijk de belangrijkste
sector in het plangebied. Deze bedrijfstak speelt dan ook van oudsher een grote
rol bij de instandhouding van de bijzondere natuur- en landschapswaarde van dit
gebied.
Naast de graasdierhouderij kwam in 2000 in Delft op beperkte schaal ook
tuinbouw voor (ruim 1 ha onder glas buiten het plangebied).
In 2000 bevonden zich in Delft volgens het CBS nog 28 agrarische
bedrijven, waarvan er 26 bij wijze van hoofdberoep werden gevoerd. In de
afgelopen jaren is in het kader van de reconstructie al veel grond aan de
agrarische sector onttrokken ten behoeve van natuur en recreatie. Daarnaast is
er uiteraard net als elders sprake van een voortdurend proces van schaalvergroting.
Zo zijn er de laatste jaren ook veel nevenberoepsbedrijven beëindigd.
In onderstaande tabel 6.1 is de verdeling van de hoofdberoepsbedrijven
over de hoofdbedrijftypen weergegeven (volgens CBS-indeling).
Tabel 6.1 Hoofdberoepbedrijven
naar bedrijfstype in de gemeente Delft
hoofdbedrijfstype |
aantal bedrijven |
percentage |
tuinbouw |
3 |
12 |
graasdier |
22 |
84 |
hokdier |
1 |
4 |
totaal |
26 |
100 |
Bron: CBS, 2001.
De dominante rol van de graasdierhouderij blijkt ook duidelijk uit deze
cijfers.
Uit de gesprekken met de plaatselijke landbouw blijkt dat het aantal
bedrijven inmiddels al weer verder is gedaald. Ook zijn de tuinbouwbedrijven
ter plaatse beëindigd. Zij worden nu elders voortgezet. In het kader van de
reconstructie is een rundveehouderijbedrijf verplaatst van Delft naar Maasland.
De verdeling over de bedrijfstypen is in de omringende regio (volgens de
indeling van het CBS) totaal anders: daar domineert de tuinbouw en komt ook
meer akkerbouw voor. Ook in de provincie is de verdeling anders, daar beoefent
slechts 29% van de bedrijven graasdierhouderij als hoofdberoep en maar liefst
58% tuinbouw. In de navolgende paragraaf worden daarom de cijfers inzake de
bedrijfsoppervlakte niet met die van de regio en de provincie vergeleken. Wel
worden de gegevens inzake de economische bedrijfsomvang afgezet tegen de regio
en de provincie.
De verdeling van agrarische bedrijven naar productieomvang in
respectievelijk zeer klein, kleine, middelgrote en grote bedrijven is
weergegeven in tabel 6.2.
Tabel 6.2 Bedrijfsomvang van hoofd- en nevenberoepbedrijven in nge, percentage bedrijven per groottecategorie
|
tot 32 nge |
32-50 nge |
50-70 nge |
meer dan 70 nge |
gemeente Delft |
35 |
18 |
11 |
36 |
Regio |
34 |
11 |
15 |
40 |
Provincie |
26 |
10 |
12 |
52 |
Bron: CBS 2001.
De productieomvang wordt uitgedrukt in nge, Nederlandse Grootte
Eenheid. Tegenwoordig wordt hiermee de bruto toegevoegde waarde van het
agrarisch bedrijf weergegeven in plaats van met sbe, standaardbedrijfseenheden
(1nge = 2,8 sbe).
> 70 nge
De bedrijven die groter zijn dan 70 nge hebben zonder meer een
serieus toekomstperspectief. In Delft is dat ruim eenderde van het totale
aantal.
In Delft zijn drie bedrijven zelfs groter dan 150 nge. Bij de
provinciale cijfers is in de laatste categorie duidelijk de invloed van de
glastuinbouw te zien. In deze bedrijfstak zijn relatief veel moderne,
kapitaalintensieve bedrijven te vinden.
50 - 70 nge
In Delft is bijna de helft van alle bedrijven groter dan 50 nge.
Over het algemeen worden bedrijven met een omvang van rond de 50 nge als
levensvatbaar gezien. Uiteraard is deze norm niet absoluut doorslaggevend voor
het toekomstperspectief van een bedrijf. Andere factoren zoals
vermogenssituatie, aard en opzet van het bedrijf, deskundigheid, leeftijd en
ondernemerscapaciteiten van de ondernemer en de marktsituatie, bepalen mede de
kans op een duurzaam voortbestaan.
Een aantal bedrijven met een omvang tussen de 50 en 70 nge zullen
in de komende jaren alle zeilen moeten bijzetten om volwaardig te blijven.
<50 nge
De bedrijven met een geringe omvang hebben weinig toekomstperspectief in
de huidige opzet. Zij zullen of op korte termijn worden beëindigd of als
nevenberoepsbedrijf (hoofdberoep elders) worden voortgezet.
De categorie kleine bedrijven is in Delft relatief groot. Een van de
oorzaken hiervan is de jarenlange planologische onzekerheid die in dit gebied
heeft geheerst. De huidige duidelijkheid over de toekomstige inrichting heeft
een positieve invloed op de bedrijfsontwikkeling. Ook wordt ingeschat dat de
bedrijven die overblijven na de reconstructie, een duidelijke keuze hebben gemaakt
om inderdaad door te gaan.
In tabel 6.3 wordt de verdeling van alle bedrijven gegeven voor wat
betreft hun bedrijfsoppervlakte.
Tabel 6.3 Bedrijfsoppervlakte van hoofd- en
nevenberoepbedrijven in hectare, percentage per groottecategorie
|
tot 20 ha |
20-30 ha |
30-50 ha |
50-100 ha |
gemeente
Delft |
54 |
28 |
14 |
4 |
Bron: CBS 2001.
Uit deze tabel blijkt dat in Delft meer dan de helft van de bedrijven in
de categorie tot 20 ha vallen. In totaal is 82% van de bedrijven kleiner
dan 30 ha. Voor een volwaardig rundveehouderijbedrijf wordt uitgegaan van
een minimale oppervlakte van 20 à 30 ha. Op zichzelf is deze oppervlakte
in dit gebied dus nog voldoende te achten. Met het oog op de toekomst zijn
schaalvergrotingsmogelijkheden echter wenselijk om extensivering en duurzaam
agrarisch natuurbeheer mogelijk te maken. Ook is een goede verkaveling en
daarmee de bereikbaarheid van de gronden voor het melkvee van belang voor een
doelmatige agrarische bedrijfsvoering.
In Delft heeft het merendeel van de bedrijven met melkvee een
veebezettingsgraad tussen de 1 en 2,5 GVE. Dit is ongeveer gelijk aan de
veebezettingsgraad op de melkveebedrijven in de regio en in de provincie.
Ontwatering
De ontwatering is in dit gebied in de verschillende polders altijd
redelijk geweest. In het kader van de reconstructie zijn er enkele wijzigingen
in de afwatering aangebracht. Dit heeft op verschillende plaatsen tijdelijk
tot wateroverlast geleid. Peilverlaging tot een voor de landbouw optimaal peil
zal in het reconstructiegebied ook in de toekomst niet mogelijk zijn,
peilaanpassing is het maximaal haalbare.
Voor de biologische veehouderij is de drooglegging nog belangrijker dan
voor de reguliere veehouderij, aangezien deze geheel afhankelijk is van het
opbrengend vermogen van het land.
Verkaveling
Ook al is de procedure rond het Plan van Toedeling in het kader van de
reconstructie nog niet afgerond (naar verwachting in 2005) en heeft er
officieel nog geen verandering in eigendom plaatsgevonden, toch zijn de meeste
gronden volgens het tijdelijk gebruiksplan al in gebruik bij de
(waarschijnlijk) toekomstige eigenaren. Het ontwerp van het Plan van Toedeling
heeft ter inzage gelegen. De zienswijzen worden momenteel behandeld.
De verkaveling is momenteel goed te noemen: de 80%-norm (de huiskavel
bedraagt minimaal 80% van de totale bedrijfsoppervlakte) is gehaald.
Ontsluiting
De ontsluiting voor agrarische bedrijven wordt in het gehele plangebied
als goed beoordeeld. De meeste agrarische bedrijven bevinden zich aan de
Abtswoude, de Schieweg en de Rotterdamseweg.
De duurzaamheid van de agrarische bedrijven is afhankelijk van de
belangstelling van de jongeren om de bedrijven over te nemen. Vergeleken met
de regio en de provincie is het aantal bedrijfshoofden in Delft met een
leeftijd hoger dan 55 jaar relatief groot: 61% (regio: 51%, provincie: 43%).
De leeftijdsgroep tussen de 40 en de 55 jaar is in Delft vergelijkbaar met de
regio en de provincie. Slechts 3 van de 25 bedrijven hebben aangegeven dat er
een opvolger aanwezig is. Dit komt overeen met het landelijk beeld.
Naast het feit dat er inderdaad minder belangstelling is voor opvolging
gezien de problemen in de landbouw en gezien de vele alternatieven op de
arbeidsmarkt, kan een verklaring voor deze lage aantallen ook zijn dat de
beslissing om wel of niet op te volgen later wordt genomen dan vroeger. Eerst
wordt er een gedegen opleiding gevolgd die ook andere beroepsmogelijkheden
biedt en pas daarna wordt de keuze gemaakt. Wanneer de beslissing eenmaal is
genomen, wordt over het algemeen meteen een maatschap gevormd. Er is dan geen
sprake meer van een opvolgingssituatie, maar van gelijkwaardig ondernemerschap.
Bij de meitelling wordt alleen naar de leeftijd van de oudste ondernemer
gevraagd. Dit verklaart wellicht het grote aantal oudere bedrijfshoofden waar,
volgens de gegevens van het CBS, ook in andere agrarische gebieden sprake van
is.
Overigens zijn er zeker ook in dit gebied bedrijven die qua opzet en
omvang een duidelijk toekomstperspectief hebben, maar waar geen
"eigen" opvolger aanwezig is. Of deze bedrijven voortgezet zullen
worden hangt af van de belangstelling en mogelijkheden van derden.
Tot nu toe zijn de meeste agrarische bedrijven in het plangebied in
hoofdzaak bezig met puur agrarische activiteiten. Wel vindt al jarenlang
agrarisch natuurbeheer plaats, aanvankelijk in het kader van de Relatienota, nu
volgens het Programma Beheer. Deze verandering is tot nu toe niet eenvoudig
gebleken. De Relatienotapakketten bleken niet overeen te komen met de mogelijke
pakketten uit het Programma Beheer en de afhandeling die eerst door de Dienst
Landelijk Gebied geschiedde, wordt nu door Laser[2])
gedaan. Dit wordt als meer ingewikkeld en bureaucratisch ervaren dan voorheen.
Het risico bestaat dat agrariërs, die jarenlang aan agrarisch natuurbeheer
hebben gedaan, nu gedemotiveerd raken.
Belangrijk om in dit verband te vermelden is de oprichting van de
agrarische natuurvereniging "Vockestaert" in 2000. Deze vereniging,
die zowel agrariërs als niet-agrariërs tot zijn leden rekent, ontwikkelt
ideeën en initiatieven inzake agrarisch natuurbeheer en -productie, agrotoerisme,
educatie en communicatie met burgers en andere ondernemers in de gemeente. De
vereniging wil zowel spreekbuis voor het platteland zijn als aanspreekpunt
voor de overheid en anderen. Met financiële steun van de gemeente is de
vereniging opgericht en is de website "vockestaert.nl" geopend. De innovatieve en uitvoerende taken van
"Vockestaert" zullen naar verwachting verder toenemen, waardoor de
behoefte aan professionalisering van de organisatie zich nadrukkelijk
manifesteert. Door bij de inrichting en de inzet van het Groenfonds (zie paragraaf
2.2.3) aan te sluiten bij de activiteiten van de vereniging, zal een verdere
versterking van deze organisatie ontstaan.
Uit het voorgaande blijkt dat de bedrijfsstructuur in het plangebied nu
relatief sterk is. Ook al zijn de bedrijven niet bijzonder groot, de
productieomstandigheden zijn over het algemeen goed, zodat een duurzame
landbouw mogelijk is. Het maatschappelijk erkende belang van het behoud van de
groene buffer tussen Delft en Rotterdam en de reconstructie die met dat doel is
uitgevoerd, bieden een garantie dat het resterende agrarisch gebied gevrijwaard
blijft van andere ruimteclaims. Wel zullen de agrarische bedrijven hier, meer
dan in andere agrarische gebieden, rekening moeten houden met de wensen en
verwachtingen van de stedelijke omgeving op het gebied van recreatie, natuur en
landschap.
De nabijheid van de stad vormt aan de ene kant een bedreiging, aan de
andere kant biedt het ook mogelijkheden. Daar hebben enkele agrariërs al op
ingespeeld.
In deze paragraaf worden meerdere ontwikkelingsrichtingen onderscheiden.
Om aan de gevolgen van het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie
het hoofd te kunnen bieden en aan de steeds strengere milieu- en
dierenwelzijneisen te kunnen voldoen, is schaal- vergroting noodzakelijk. Dit
betreft zowel de bedrijfsoppervlakte als de bedrijfsbebouwing.
Gezien de hoge grondprijzen is schaalvergroting in deze regio geen
makkelijk proces. Het in het rapport "Kansen benutten, impasses
doorbreken" voorgestelde grondinstrument, waarbij een regionaal
grondbedrijf gronden aan zou kunnen kopen voor landbouw en onder voorwaarden
tegen een reële pachtsom zou verpachten en natuur, water en recreatie en
kavelruil kan bevorderen, kan hierbij een stimulerende rol vervullen.
Intensivering van de veehouderij ligt in dit gebied niet voor de hand.
Voor een enkeling zou een neventak intensieve veehouderij een aantrekkelijke
optie kunnen zijn, maar de kans dat iemand die richting in wil slaan wordt niet
groot geacht gezien de bedrijfscultuur, de geschiedenis en de verwachte
toekomst van dit gebied en de beperkende wetgeving.
Gezien de beperkte mogelijkheden voor schaalvergroting en intensivering
kan het verbreden van de agrarische bedrijfsvoering met neventakken als natuur-
en landschapsbeheer, toerisme, educatie en zorg zeker in dit plangebied kansen
bieden om de hoofdtak (de veehouderij) te ondersteunen. De hoofdtak dient
echter op alle bedrijven ook zelfstandig perspectiefrijk te zijn. Uitgangspunt
is dat alleen op economisch gezonde bedrijven ruimte (in tijd en geld) aanwezig
is voor verbrede activiteiten.
Elke ondernemer kan voor zichzelf het beste bepalen welke
nevenactiviteiten bij hem of haar passen. Elke mogelijkheid vraagt om
specifieke eigenschappen en vaardigheden. Bovendien kan er teveel van dezelfde
activiteit in een bepaald gebied ontstaan. Een marktoriëntatie is derhalve
noodzakelijk.
Neventak natuur en landschap
De afgelopen jaren is gebleken dat ondernemers enthousiast zijn om
natuur en landschap in hun bedrijfsvoering in te passen, mits daar een reële
vergoeding tegenover staat. Daarnaast is vrijwilligheid in het verweven van
natuur- en landschapsbeheer met een agrarische bedrijfsvoering op
bedrijfsniveau een belangrijke voorwaarde voor een duurzaam evenwicht tussen
deze verschillende functies.
Het bestaan van de agrarische natuurvereniging Vockestaert biedt goede
mogelijkheden voor het ontwikkelen van ideeën, het coördineren van
verschillende activiteiten en het promoten ervan. Zo wordt er nu samen met
Natuurmonumenten onderzocht of in natuurgebieden ook combinaties van agrarisch
met puur natuurbeheer denkbaar zijn. Dit zou de weidevogelstand (grutto) ten
goede kunnen komen. Deze vogels gedijen het best bij een combinatie van agrarisch
gebied en natuurgebied in de directe omgeving.
In het kader van het IODS is het pilotproject "Groen
ondernemen" vermeldenswaardig. De rol van de boer als groene ondernemer
wordt in dat project van wezenlijk belang geacht. Gezien het belang van een
extra impuls voor de landbouw, is afgesproken dat dit pilotproject bij voorrang
wordt opgepakt. Er zal een veranderingsprogramma worden gepresenteerd wat
vooral praktisch, uitvoerbaar en vernieuwend moet zijn en door betrokken
partijen (overheden, boeren en natuurbeschermers) moet worden gedragen. De
gemeente Schipluiden heeft hierin het voortouw.
Neventak recreatie
Recreatie op de boerderij is tot nu toe nauwelijks aangeboden en de
agrariërs achten de kans niet groot dat dit sterk zal toenemen. De recreatie
als aparte functie is immers juist enorm in omvang toegenomen. Wel zou hierop
ingespeeld kunnen worden door het bieden van aanvullende mogelijkheden,
bijvoorbeeld educatieve agrarische fietsroutes of bed & breakfast op de
boerderij. Belangrijk is dat ervoor wordt gewaakt dat kansen voor de één
omslaan in bedreigingen voor anderen, bijvoorbeeld in de vorm van
verkeersoverlast of hinder van recreanten.
Deeltijdlandbouw
Ondernemers kunnen, behalve het uitoefenen van nevenactiviteiten op het
eigen erf, ook besluiten om elders arbeid tegen betaling te verrichten. Het
inkomen hoeft dan niet alleen meer uit het agrarisch bedrijf gehaald te worden.
Deze vorm van inkomensverbreding biedt overigens ook weer meer mogelijkheden
voor een extensievere bedrijfsvoering en voor het verweven van landbouw en
natuur. De ligging van het plangebied dichtbij verschillende grote steden met
veel werkgelegenheid maakt deze optie zeer reëel. Vaak blijkt dit zelfs
financieel aantrekkelijker dan verbreding van de bedrijfsvoering.
Specialisatie (verdieping) in de vorm van het produceren van
streekeigen, kwaliteits- en/of biologische producten kan eveneens voor enkele
bedrijven een mogelijkheid zijn het inkomen aan te vullen. Ook hier kunnen
zowel de agrarische natuurvereniging als het pilotproject "Groen ondernemen"
een belangrijke rol vervullen in het inventariseren van mogelijkheden, het
verrichten van marktonderzoek, het bij elkaar brengen van de juiste partijen
en het stimuleren en ondersteunen van initiatieven.
In het plangebied is momenteel één biologisch rundveehouderijbedrijf
aanwezig. De omschakeling naar biologische landbouw verloopt ook landelijk nog
niet op grote schaal. Een hogere prijs voor de producten is namelijk niet op
voorhand gegarandeerd, terwijl de productiewijze wel duurder is (onder andere
arbeidsintensiever). Ook is de omschakelingstijd onlangs verlengd. In Nederland
verloopt de afzet en verwerking van biologische producten bovendien niet altijd
makkelijk en de overheid heeft tot nu toe in vergelijking met andere Europese
landen weinig gestimuleerd in de vorm van het verlenen van subsidies.
Zoals overal zal ook hier het aantal agrarische bedrijven afnemen. Nu de
toekomst in de agrarische sector onzeker is, zijn de mogelijkheden en de
ambitie van agrarische jongeren om het ouderlijk bedrijf over te nemen gering.
Dit biedt voor de resterende bedrijven perspectief op schaalvergroting.
Anderzijds dient goed te worden nagedacht over het hergebruik van de
vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Daarin dienen alleen functies te
worden toegelaten die geen nadelige gevolgen hebben voor de omringende
agrariërs die hun bedrijf blijven uitoefenen. Tot nu toe zijn in Delft voor de
vrijkomende gebouwen meestal goede alternatieve gebruiksmogelijkheden gevonden.
Het recreatieschap heeft meerdere vrijgekomen bedrijfscomplexen in eigendom en
verpacht deze aan voor het gebied geschikt geachte nieuwe functies, zoals een
natuurcamping, een naturistencamping en een herberg. Dit heeft, voorzover
bekend, nog niet geleid tot overlast voor de omringende landbouw.
Bij overlast kan enerzijds gedacht worden aan extra verkeer en lawaai.
Anderzijds kan de overlast ook bestaan uit strengere milieueisen waar de
agrarische bedrijven aan moeten voldoen, als voormalige agrarische
bedrijfswoningen voor milieugevoelige functies (zoals wonen) worden gebruikt.
Dit kan leiden tot een belemmering van de bedrijfsontwikkeling. Dit dient zoveel
mogelijk voorkomen te worden.
Op basis van de huidige landbouwkundige situatie en de ontwikkelingen
hierin, wordt het volgende sectorale wensbeeld aangegeven. Het wensbeeld geeft
weer wat vanuit de functie wenselijke uitgangspunten zijn voor het
bestemmingsplanbeleid. Bij het opstellen van dit wensbeeld is nog geen rekening
gehouden met bestaand beleid en heeft nog geen afweging met andere functies
plaatsgevonden.
Een afweging tussen dit wensbeeld, het bestaande beleid en de
wensbeelden van andere sectoren vindt plaats in hoofdstuk 11. Deze afweging
leidt uiteindelijk tot de gebiedsvisie en het bijbehorende ruimtelijke beleid.
In het voorgaande is beschreven dat schaalvergroting en flexibiliteit in
de bedrijfsvoering voorwaarden zijn voor de continuïteit van de agrarische
bedrijven. Dit houdt in dat agrariërs voldoende ruimte moeten krijgen om in te
kunnen spelen op allerlei ontwikkelingen (reconstructie, markt) en op de eisen
die de milieu-, dierenwelzijn- en gezondheidswetgeving stelt. Dit betekent dat
er voldoende bouwmogelijkheden geboden moeten worden en dat (ook aan het
ontwikkelen van strikt genomen niet-agrarische neventakken) geen onnodige
beperkingen worden gesteld. Wel staat voorop dat deze ontwikkelingen nooit ten
koste mogen gaan van de omringende agrarische bedrijvigheid.
Dit geldt ook voor het bieden van hergebruikmogelijkheden voor
voormalige agrarische bebouwing. Met inachtneming van deze voorwaarden is het
belangrijk dat er constructief wordt meegedacht. Wanneer namelijk alleen
agrarisch hergebruik of een gebruik als burgerwoning toelaatbaar wordt geacht,
wordt het proces van schaalvergroting onnodig belemmerd.
Samenvattend is het volgende van belang voor een ruimtelijke regeling.
-
een regeling
afgestemd op de grondgebonden veehouderij;
-
voldoende
ruimte binnen de agrarische bouwpercelen voor:
Ğ
schaalvergroting;
Ğ
het voldoen
aan milieu-, dierenwelzijn- en gezondheidseisen;
Ğ
erfverharding
(vaste mestopslag, kuilplaten);
Ğ
een doelmatige
inrichting (parkeer- en manoeuvreerruimte);
Ğ
het
ontwikkelen van neventakken;
-
een
zorgvuldige regeling voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen;
-
geen strengere
regels als antwoord op vrijwillig totstandgekomen extra natuur- en landschapswaarden;
-
geen
beperkingen in het grondgebruik die ondernemers hinderen bij het inspelen op
marktontwikkelingen;
-
ruimte om de
productieomstandigheden te optimaliseren;
-
zekerheid op
langere termijn omtrent bovenstaande zaken.
Figuur 7 Recreatie
7.
Recreatie en toerisme
|
47 |
Recreatie vormt, als gevolg van voortschrijdende verstedelijking, een in
belang toenemende functie in het buitengebied. Dit aspect is in dit hoofdstuk
aan de hand van de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen beschreven.
Afgesloten wordt met het sectorale wensbeeld.
Ten behoeve van deze analyse is onder andere gebruikgemaakt van het
reconstructieplan Midden-Delfland, gesprekken met de Dienst Landelijk Gebied
en de Groenservice Zuid-Holland en divers kaartmateriaal.
In het kader van de reconstructie Midden-Delfland heeft het plangebied
een meer recreatieve inrichting gekregen. Het Abtswoudse Bos heeft zowel een
recreatieve als natuurfunctie.
Het Abtswoudse Bos heeft een zodanige indeling, dat de gronden nabij de
stad Delft intensiever gaan worden gebruikt, terwijl voor de gronden die verder
weg zijn gelegen, juist een extensief recreatief medegebruik wordt voorgestaan.
De waterpartij in het Abtswoudse Bos vormt hier de scheiding tussen. In het
nieuwe Abtswoudse Bos zijn diverse wandel- en fietspaden aangelegd.
Zuidoostelijk in het plangebied is een kleinschalig recreatieterreintje
(Ackerdijk-Zuid) aangelegd, bestaande uit multifunctionele en
natuurboselementen. De nieuwe recreatie- en natuurgebieden maken deel uit van
de Groenblauwe Slinger, die Midden Delfland verbindt met het Groene Hart.
De reconstructie heeft ook door het overige agrarische gebied fiets- en
wandelpaden aangelegd.
De beschrijving van de huidige situatie is opgebouwd op basis van de
volgende indeling:
-
water- en
oeverrecreatie;
-
wandelen en
fietsen;
-
verblijfsrecreatie;
-
overige
voorzieningen.
Deze
vormen van recreatie zijn onlosmakelijk verbonden met het waardevolle landschap
en de natuur in het buitengebied.
In figuur 7 zijn de verschillende voorzieningen en recreatieve routes
aangegeven.
Water- en
oeverrecreatie
In het plangebied zijn uiteenlopende mogelijkheden voor water- en
oeverrecreatie aanwezig. De Delftse Schie maakt deel uit van het landelijk
basistoervaartnet en is toegankelijk voor motorboten met een opbouwhoogte tot
2,75 m. In het plangebied zijn geen aanlegplaatsen aanwezig. Wel zijn kano-overstapplaatsen
aangelegd.
Het stelsel van waterlopen in het plangebied is tevens uitermate
geschikt voor kano- en schaatstochten, roeien en vissen. Voor trektochten per
kano blijkt een groeiende belangstelling te bestaan. Kanoroutes en verhuurpunten
zijn voorzover bekend niet aanwezig, maar worden in de toekomst aangelegd. In
het kader van de reconstructie zijn/worden verschillende visplaatsen aangelegd.
Wandelen en fietsen
Het plangebied is, na afronding van de reconstructie, voor wandelaars en
fietsers goed ontsloten. Het Abtswoudse Bos is alleen toegankelijk voor
langzaam (recreatief) verkeer (wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën). De
wegen rondom het plangebied hebben een belangrijke fietsfunctie, onder andere
als onderdeel van een aantal regionale fietsroutes. Het buitengebied van Delft
is vanwege de natuur- en landschapswaarden aantrekkelijk om in te wandelen en
fietsen.
Verblijfsrecreatie
In het plangebied bevinden zich de volgende drie kampeerterreinen:
-
naturistencamping
Abtswoudsche Hoeve (NAVAH) aan de Rotterdamseweg 213-215;
-
een
natuurcamping aan de Schieweg 166;
-
camping
"De Grutto" aan Abtswoude 27 (NIVON-kampeerterrein).
Bij herberg "De Vijverschie" aan de Schieweg is beperkte
logiesaccommodatie aanwezig.
Overige
voorzieningen
Aan de
Rotterdamseweg 205 is een expositieruimte voor derdewereldkunst aanwezig (World
Artcentrum Delft). Aan de oostzijde van de A13 is een manege aanwezig. Aan de
Abtswoude komt een paardenstalling en aan de Schieweg is een hondenschool
gevestigd.
In het plangebied, nabij de spoorlijn, is een aantal voorzieningen ten
behoeve van dagrecreatie aanwezig. Het gaat hier om sportvelden, volkstuinen en
een hondendressuurterrein met een gezamenlijke oppervlakte van circa 7 ha.
Deze voorzieningen zijn ingepast in het natuur- en recreatiegebied Abtswoudse
Bos. Ook ten oosten van de Delftse Schie zijn nieuwe natuur- en recreatiegebieden
ontwikkeld.
Toerisme en recreatie zijn in het plangebied, zowel economisch als
ruimtelijk, vooralsnog van geringe betekenis. Het gebied zal na de
herinrichting echter in recreatief opzicht zeer aantrekkelijk zijn, vooral
waar het gaat om vormen van water-, oever- en routegebonden recreatie (vissen,
kanoën, wandelen, fietsen en schaatsen). Door de nabijheid van grote bevolkingsconcentraties
(Delft en Rotterdam) vervult het plangebied niet alleen voor de bevolking in
het plangebied, maar vooral ook voor inwoners van deze steden, een belangrijke
functie als recreatief uitloopgebied.
De aantrekkelijkheid van het plangebied is het gevolg van de volgende
factoren:
-
de
mogelijkheid voor diverse routegebonden vormen van water- en oeverrecreatie
(toervaart, schaatsen, vissen);
-
diversiteit
aan natuur- en landschapsschoon;
-
rust;
-
cultuurhistorisch
waardevolle elementen (boerderijen, erfbeplantingen, kades, watergangen).
Reconstructie
Midden-Delfland
Het Abtswoudse Bos is zo goed als aangelegd. De komende jaren zal de
recreatieve functie worden opgestart en uitgebouwd. Er worden nog enkele
recreatieve voorzieningen aangelegd, waaronder picknickbankjes,
informatiepanelen, speeltoestellen en dergelijke. In het noordoosten van het
Abtswoudse Bos is met paintballactiviteiten gestart.
Nieuwe bebouwing wordt niet voorzien. Wel kan in de toekomst behoefte
ontstaan aan het plaatsen van kleine toiletgebouwtjes. Verkoop van
versnaperingen en snacks zal door middel van mobiele verkooppunten gaan
plaatsvinden.
De naturistencamping wil in de toekomst ongeveer 250 kampeerplaatsen
realiseren (deels vaste kampeermiddelen, deels toeristische plaatsen). De
natuurcamping overweegt haar activiteiten uit te breiden door
nevenactiviteiten op te starten.
Groenblauwe slinger
In het kader van de groenblauwe slinger is een aantal initiatieven
genomen. Deze initiatieven verkeren in de ideevormingsfase, planvormingsfase of
uitvoeringsfase.
Genoemde initiatieven zijn onder andere het verbeteren van
recreatief-ecologische verbindingen, het aangeven van recreatieve routes,
ontwikkelen van kleinschalige horecagelegenheden als onderdeel van het
recreatief netwerk en het verbeteren van het recreatief medegebruik van
natuurgebieden. Voor het plangebied geldt dat de reconstructie bijdraagt aan
het verwezenlijken van de groenblauwe slinger.
Toename recreatieve
en toeristische vraag
De verwachting is dat recreatie en toerisme de komende jaren een
(bescheiden) groeimarkt vormen met een toenemende behoefte aan kwaliteit. Met
name het cultuurhistorisch erfgoed is in trek. Tevens vertoont de
waterrecreatie een bovengemiddelde groei en is er een toename van het aantal
korte vakanties, veelal in eigen land. Ook sportieve recreatie en extensieve,
natuurgerichte recreatie (zoals kanoën, fietsen, wandelen, kleinschalig
kamperen) kennen een meer dan gemiddelde groei.
Deze ontwikkelingen leiden ertoe dat in het plangebied, met zijn grote
natuur- en landschapswaarden en zijn situering nabij omvangrijke stedelijke
gebieden, de recreatieve druk zal toenemen. Deze toenemende druk kan in het
kwetsbare landschap conflicteren met de bijzondere waarden (landschap,
ecologie, cultuurhistorie).
Verruiming
recreatief aanbod
Als gevolg van de ontwikkelingen in de agrarische sector (zie hoofdstuk
6, Landbouw) is te verwachten dat agrariërs in toenemende mate naar
neveninkomsten gaan zoeken. Dit kan bijvoorbeeld leiden tot het ontwikkelen
van paardrijactiviteiten en/of uitbreiding van het kleinschalig kamperen. De
toename van het aantal recreanten na voltooiing van de herinrichting, zal dit
proces versterken. Ook bij vrijkomende agrarische bebouwing kan de vraag naar
recreatieve voorzieningen toenemen.
Op basis van de huidige recreatieve situatie en de grootschalige
ontwikkelingen hierin, wordt het volgende sectorale wensbeeld aangegeven. Het
wensbeeld geeft weer wat vanuit de functie wenselijke uitgangspunten zijn voor
het bestemmingsplanbeleid. Bij het opstellen van dit wensbeeld is nog geen
rekening gehouden met het overige ruimtelijke beleid en heeft nog geen afweging
met andere functies plaatsgevonden.
Een afweging tussen dit wensbeeld, het bestaande beleid en de
wensbeelden van andere sectoren vindt plaats in hoofdstuk 11. Deze afweging
leidt uiteindelijk tot de gebiedsvisie en het bijbehorend ruimtelijk beleid.
Het plangebied zal in de toekomst een belangrijke recreatieve betekenis
gaan krijgen. Dit hangt samen met zowel de expliciete keuze binnen de
reconstructie voor realisering van een recreatiegebied, als met de
(potentiële) landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten,
de nabijheid van stedelijke gebieden en de goede ontsluiting voor langzaam
verkeer.
Het is wenselijk deze kwaliteiten te behouden en in het kader van de
reconstructie te versterken, zonder de overige functies van het gebied aan te
tasten. De toeristisch-recreatieve structuur van het plangebied kan onder meer
worden versterkt door het volgende:
Abtswoudse Bos
-
Realisatie van
het recreatieterrein middels de reconstructie.
-
Ontwikkeling
van dag- en verblijfsrecreatie.
-
Ontwikkeling
van de water- en oeverrecreatie (toervaart, kanoën, roeien, vissen, schaatsen),
inclusief een toename van het aantal aanlegplaatsen.
-
Vergroting van
het aanbod van kleinschalige recreatieve voorzieningen, gekoppeld aan
routenetwerken (waaronder verhuur, horeca, verblijfsrecreatieve voorzieningen).
-
Realisatie van
kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen (informatieborden, picknickbankjes
en toiletvoorzieningen) moet rechtstreeks mogelijk zijn.
Overig deel van het
plangebied
-
Beperkte
ontwikkeling van kleinschalig kamperen en paalkamperen.
-
Ontwikkeling
van bewegwijzerde (wandel)routes, met inachtneming van de kwetsbare, verstoringsgevoelige
delen van het plangebied.
-
Recreatie als
nevenactiviteit op agrarische bedrijven mogelijk maken.
-
Recreatie op
vrijkomende agrarische bedrijven mogelijk maken.
blanco pagina
8.
Verkeer en vervoer
|
51 |
Dit hoofdstuk gaat in op de infrastructurele voorzieningen in het
plangebied. Wat betreft de verkeersinfrastructuur gaat het om de huidige
situatie met betrekking tot de ontsluiting voor het gemotoriseerd verkeer, het
openbaar vervoer en het langzaam verkeer. Ook wordt aandacht besteed aan de
verkeersveiligheid. Vervolgens worden de toekomstige ontwikkelingen en het
sectorale wensbeeld beschreven.
Het plangebied wordt ontsloten door de Rotterdamseweg, de Schieweg en de
Abtswoude. Deze wegen zijn in het Verkeers- en Vervoerplan van de gemeente
Delft (BeleidsVisie en Maatregelenplan, Hoofdrapport d.d. april 1998)
aangemerkt als wegen met een verblijfsfunctie.
Aan de oostzijde wordt het plangebied doorsneden door de rijksweg A13
(twee keer drie rijstroken) die op basis van bovengenoemd plan als stroomweg
is aangemerkt. Deze rijksweg vormt de verbinding tussen Rotterdam en Den Haag
en kent in spitsperiodes veel filevorming. De intensiteit van het verkeer op
deze rijksweg wordt ter hoogte van het plangebied geschat op circa 195.000
motorvoertuigen per etmaal (werkdaggemiddelde) in het jaar 2010 (Bron:
"Kansen benutten, impasses doorbreken", rapportage stuurgroep
Integrale ontwikkeling tussen Delft en Schiedam, oktober 2001). In figuur 8 is
de huidige en toekomstige wegenstructuur weergegeven.
De Rotterdamseweg en de Schieweg bevinden zich aan weerszijden van de
Delftse Schie. Beide wegen vormen een verbinding tussen Rotterdam (Overschie),
Schiedam en Delft. Vooral de Rotterdamseweg speelt een belangrijke rol in het
verkeer tussen beide steden als verbindingsroute tussen Rotterdam-Overschie en
Delft (T.U.-wijk en industriegebieden langs de Schieoevers). De Rotterdamseweg
wordt veel gebruikt voor het woon-werkverkeer. De Schieweg heeft met name een
functie voor het bestemmingsverkeer van en naar aanliggende percelen en als
route voor recreatief verkeer.
Beide wegen zijn ter hoogte van het restaurant Zwethheul door een brug
(Kandelaarsbrug) voor voetgangers en fietsers met elkaar verbonden.
De smalle weg Abtswoude heeft de functie van ontsluitingsweg voor de
aangrenzende agrarische bedrijven. Verder heeft deze weg een belangrijke
functie voor het recreatieve verkeer. Gedurende de spits is er sprake van
omvangrijk sluipverkeer over de polderwegen, waaronder Abtswoude en Schieweg,
in Midden-Delfland.
Langs de oostzijde van rijksweg A13 ligt een parallelweg
(Rijksstraatweg) ter ontsluiting van agrarische bedrijven. De
verkeersintensiteit op deze weg is gering. Bij filevorming op rijksweg A13
wordt de parallelweg wel als sluiproute gebruikt. Dit geldt overigens ook voor
de Rotterdamseweg, maar dan in beperkte mate.
De spoorlijn Rotterdam-Den Haag doorsnijdt het plangebied en behoort tot
de drukste spoorlijnen van Nederland. Ten noorden van het plangebied ligt
station Delft-Zuid. Voor busverkeer wordt het plangebied ontsloten door de
buslijnen 129 (Den Haag Kijkduin-Rotterdam CS) en lijn 201 (Rotterdam
Marconiplein-Delft CS), waarvan de route de Rotterdamseweg volgt. Beide
buslijnen hebben geen halteplaats in het plangebied.
Langs de Rotterdamseweg is een vrijliggend fietspad aanwezig (zie figuur
9, Fiets- en wandelroutes). Door het provinciale fietspad (nummer 12) en een
tunnel onder de A13 is dit fietspad enerzijds verbonden met de Rijksstraatweg,
parallel aan de A13 in de richting van de Ackerdijkse plassen. Anderzijds is
dit fietspad via de fiets-voetgangersbrug over de Delftse Schie (Kan-
Figuur 8 Verkeer
delaarsbrug) verbonden met de Schieweg. De Schieweg en de Abtswoude
maken onderdeel uit van recreatieve fietsroutes.
Ook langs de Harreweg is een vrijliggend fietspad aanwezig. Vanwege de
reconstructie zijn recentelijk een aantal fietspaden aangelegd.
Voor voetgangers is langs de Schieweg een jaagpad aanwezig, dat werd
gebruikt toen schepen nog vanaf de wal werden voortbewogen.
In het hoofdrapport van het Verkeers- en Vervoerplan "BeleidsVisie
en Maatregelenplan" (april 1998) van de gemeente Delft is als één van de
grootste knelpunten het ontbreken van een fietsverbinding tussen Tanthof-West,
Tanthof-Oost, Schieoevers en TU-Zuid aangegeven. Het belangrijkste regionale
knelpunt is de relatie Ruiven en Schieoevers met Schipluiden.
In de rapportage "Verkeersdruk polderwegen Midden-Delfland"
van AGV[3])
wordt beschreven dat er veel sluipverkeer rijdt over de polderwegen in
Midden-Delfland tussen Den Haag/Delft en Rotterdam/Vlaardingen. De
verkeersveiligheid op de Abtswoude en Schieweg binnen het plangebied laat
hierdoor te wensen over.
De volgende voor het plangebied relevante routes (alternatieven voor de
A13) zijn in het onderzoek betrokken:
-
Schieweg-Kandelaarweg;
-
Abtswoude-Harreweg;
-
Rotterdamseweg-Delfweg;
-
de route via
de Rijksstraatweg.
Uit het onderzoek is gebleken dat de hoeveelheid (sluip)verkeer op de
polderwegen tijdens de spitsperioden tot aanzienlijke
verkeersveiligheidsproblemen leidt. De menging van de verschillende
verkeerssoorten (personenauto's, vrachtverkeer, agrarisch verkeer en langzaam
verkeer) en de hoge snelheden van het verkeer op deze relatief smalle wegen,
draagt ook bij aan de verkeersonveiligheid.
Reconstructie
Midden-Delfland
In het kader van de reconstructie Midden-Delfland (deelplan Abtswoude)
is een recreatiegebied ten zuiden van de wijk Tanthof aangelegd. Dit betekent
in de toekomst een toename van het recreatieverkeer op de polderwegen. Aan de
randen van het recreatiegebied is voorzien in parkeergelegenheid voor
recreanten. Verder kan er onder meer geparkeerd worden bij de Tanthofdreef en
de Makro. Verder wordt in het deelplan Abtswoude ervan uitgegaan dat de
Schieweg en de Abtswoude een rustig karakter behouden. In het kader van het
reconstructieplan zijn de Schieweg en de Abtswoude verbeterd. Verder zijn
recreatieve fiets- en wandelpaden gerealiseerd.
Oplossen
sluipverkeer en vergroten verkeersveiligheid
In de rapportage "Verkeersdruk polderwegen Midden-Delfland"
van AGV[4])
is het sluipverkeer door Midden-Delfland in beeld gebracht. In deze rapportage
worden diverse oplossingen voor het weren van het sluipverkeer aangedragen. Het
streven is om in 2003 tot besluitvorming over deze rapportage te komen
De voorkeursoplossing is het doseren van het verkeer op de polderwegen
tijdens de ochtend- en avondspits. Dit gebeurt door middel van het plaatsen van
doseerinstallaties op vier routes in Midden-Delfland. In het plangebied zullen
doseerinstallaties geplaatst worden ter hoogte van de fietsbrug over de Delftse
Schie (Kandelaarsbrug) aan beide zijden van de Schie en op de Har
Figuur Fietspaden (A3)
reweg direct ten noorden van de komgrens. Naar verwachting is het
doseersysteem in 2003 operationeel.
Momenteel worden maatregelen bezien om sluipverkeer op de Rijksstraatweg
te beperken. Dit houdt verband met het beperken van het verkeersaanbod bij de
kruising Delfgauwseweg/Nassaulaan en de veiligheid/hinder voor fietsverkeer op
de Rijksstraatweg.
Naar verwachting is tussen 2010 en 2020 een (partiële) uitbreiding van
de spoorcapaciteit op het traject Rijswijk-Schiedam nodig om aan de groeiende
vervoervraag te kunnen voldoen. Er ontstaat dan mogelijk een behoefte aan een
spoorverdubbeling op een deel van het traject tussen Rijswijk en Rotterdam
(Station Zuid-Schiedam). In het projectenboek van het Meerjarenprogramma
Infrastructuur en Transport staat deze spoorverdubbeling op het planstudieprogramma
Railwegen Personenvervoer.
Provinciaal
fietspadenplan
In het kader van de uitvoering van het "Fietsplan 2001 Provincie
Zuid-Holland" (april 2001), is de provincie voornemens een aantal
fietsverbindingen te realiseren of te verbeteren. Het exacte tracé en de
haalbaarheid van deze fietsverbindingen wordt nog nader bepaald. In het plangebied
gaat het om de volgende paden (zie ook figuur 9, Fiets- en wandelroutes).
a. Fietspad
Delft-Schiedam parallel aan de spoorbaan (F225)
Dit fietspad betekent een tweede verbinding van Schiedam-Noord en Kethel
met Delft-Zuid. Het pad volgt deels de Groeneweg en buigt dan af tot ongeveer
evenwijdig aan de spoorbaan en sluit aan op de Willem Dreeslaan.
b. Fietspad
Schipluiden- Delft-Zuid, tweede deel (F226)
Deze geprojecteerde fietsverbinding tussen Schipluiden via de zuidzijde
van de wijk Tanthof en Schieoevers biedt een oplossing voor het regionale
fietsknelpunt uit het Verkeers- en Vervoersplan van de gemeente Delft.
Dit fietspad sluit aan op de Midden-Delfland-route vanaf de
Zouteveenseweg in Schipluiden en volgt de Zuidkade, om vervolgens de beoogde rijksweg
A4 en de spoorbaan ongelijkvloers te kruisen (tunnel) en op de Schieweg, ten
zuiden van het bestaande bedrijventerrein, aan te sluiten. Ten slotte wordt
via de geplande brug over de Schie aan de zuidzijde van Schieoevers aangesloten
op de Rotterdamseweg (RF 1) en het te ontwikkelen bedrijventerrein in TU-Zuid.
c. Fietspad
Abtswoude-F225 (F12)
Om een aantrekkelijke fietsnetwerk te realiseren met meer
oost-westverbindingen, zal op de Mandjeskade tussen de Abtswoude en het
eveneens geprojecteerde fietspad F225, een fietspad worden aangelegd.
Dit fietspad zal te zijner tijd aan de westzijde van de Abtswoude worden
doorgetrokken (RF20 Delft-Maassluis) naar de Zouteveenseweg, de beoogde
rijksweg A4 ongelijkvloers kruisen en aansluiting vinden op de bestaande
fietsroute richting Maassluis.
d. Recreatief
fietspad Delft-Oude Leede (RF1)
In de Zuidpolder van Delfgauw is tussen de Rotterdamseweg en ongeveer
evenwijdig aan de rijksweg A13 een recreatief fietspad. Dit fietspad zal worden
doorgetrokken tot het provinciale fietspad nummer 12 langs de Berkelsche Zweth.
Via bestaande tunneltjes onder de rijksweg A13 wordt aangesloten op de
recreatieve fietspaden aan de oostzijde van de A13 richting Oude Leede en de
Ackerdijkse Plassen.
Reconstructie
Midden-Delfland
Aanvullend op bovengenoemde provinciale fietspaden voorziet het
reconstructiedeelplan Abtswoude ook in een aantal fiets- en wandelpaden. Het
merendeel hiervan is reeds gerealiseerd. Voor een deel bevinden deze paden zich
in de voor recreatie in te richten terreinen en worden hier niet nader
beschreven, omdat het interne routes betreft. De onderstaande paden zijn echter
van grotere betekenis.
a. Fietspad
Delft-Schiedam
Ten noorden van de Mandjeskade volgt deze fietsroute nog de Abtswoude.
Het deel van het tracé tussen de Mandjeskade en Schiedam is reeds aangelegd.
Door de aanleg van dit fietspad worden gevaarlijke situaties met betrekking tot
het autoverkeer op de Abtswoude voorkomen. Vooralsnog wordt dit fietspad
aangehouden in afwachting van het effect van de besluitvorming met betrekking
tot sluipwerende maatregelen.
b. Voetpad over
Tanthofkade
De Abtswoude zal langs de westgrens van het plangebied door middel van
een wandelpad met de Tanthofkade worden verbonden, zodat het mogelijk wordt om
een rondwandeling te maken.
c. Voetpad over
Mandjeskade
Dit is een nieuw wandelpad tussen de spoorlijn en de Abtswoude en deze
sluit aan op het wandelpad over de Tanthofkade.
d. Fietspad
langs Berkelsche Zweth
Langs de Berkelsche Zweth, tussen de Rotterdamseweg en rijksweg A13, is
een fietspad voorzien.
In figuur 9 zijn de te realiseren fietspaden weergegeven.
Integrale
ontwikkeling tussen Delft en Schiedam
In de rapportage "Kansen benutten, impasses doorbreken" is
aangeven dat de inpassing van de A4 in het landelijk gebied gericht is op het
voorkomen van de barrièrewerking. Na de Zuidkade daalt de weg tot volledig
verdiept onder de Slinksloot door. Ter hoogte van de Zuidkade wordt een
fietsbrug gerealiseerd. Afgesproken is dat de maximale geluidsbelasting 40 dB(A)
op 250 m van de weg mag zijn en geluids- en zichtwerende voorzieningen
maximaal 4,3 m hoog mogen zijn ten opzichte van het wegdek. Voor het deel
van de A4 dat door open veenweidegebied gaat (tussen Zuidkade en Woudweg)
gelden strengere afspraken (geen overlast van bewegwijzering of verlichting,
maximaal 2,5 m hoge dijkjes voor geluids- en zichtwering).
Groenblauwe Slinger
In het kader van de Groenblauwe Slinger is een aantal initiatieven
genomen. Deze initiatieven verkeren in de ideevormingsfase, planvormingsfase of
uitvoeringsfase.
Genoemde initiatieven zijn onder andere het verbeteren van kruisingen
van recreatieve verbindingen met infrastructuur, ontsnippering van de
spoorlijn Delft-Rotterdam en het aangeven van recreatieve routes.
Voor het plangebied geldt dat de reconstructie bijdraagt aan het
verwezenlijken van de Groenblauwe Slinger.
Gemeentelijk beleid
In het hoofdrapport van het Verkeers- en Vervoerplan "BeleidsVisie
en Maatregelenplan" (april 1998) van de gemeente Delft is aangegeven dat
het gewenst is om een nieuwe brug over de Delftse Schie te realiseren, direct
ten noorden van het nieuwe recreatiegebied, om de ontsluiting van het
zuidelijke TU-gebied voor onder andere het fietsverkeer te verbeteren.
Rijksweg A4
Indien het parlement besluit de aanleg van de A4 goed te keuren, zal
dat in een afzonderlijk bestemmingsplan geregeld moeten worden. De akoestische
gevolgen van deze rijksweg voor het plangebied zijn in dit bestemmingsplan
buiten beschouwing gelaten.
X. Geluid
Nieuwe situaties
In dit bestemmingsplan wordt de mogelijkheid geboden om in het
hoofdgebouw van agrarische bedrijven ingeval van bedrijfsbeëindiging een of
meerdere extra woningen te realiseren (via planwijziging). Onder hoofdgebouw
wordt hier verstaan de voormalige agrarische bedrijfswoning met de aangebouwde
schuur. Op de plankaart betreft dit alle
bebouwingsstroken met de bestemming Agrarisch gebied met natuur-, landschaps-
en cultuurhistorische waarde. Woningsplitsing leidt tot een toename
van het aantal geluidsgehinderden en op basis van de Wet geluidhinder is dan
sprake van een zogenaamde "nieuwe situatie".
Daarnaast wordt door middel van de wijzigingsbevoegdheid langs de
Rotterdamseweg de mogelijkheid geboden om agrarische bedrijven op te richten
ingeval van bedrijfsverplaatsing in het kader van de reconstructie
Midden-Delfland.
Op basis van de Wet
geluidhinder is Aakoestisch onderzoek voor
wegverkeers- en/of spoorweglawaai is nodig, indien deze nieuwe
woningen zich bevinden binnen de geluidszone van een gezoneerde weg of de
spoorweg.
Geluidszones
Spoorweglawaai
Het Besluit Geluidhinder Spoorwegen (BGS) geeft aan dat de breedte van
de geluidszone van de spoorweg Delft-Rotterdam 300 m bedraagt vanuit de
buitenste spoorstaaf. De nieuwe woningen liggen niet binnen de geluidszone
van deze spoorweg. Akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai is dan ook niet
nodig.
Wegverkeerslawaai
Op basis van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen
geluidszones, met uitzondering van woonerven, 30 km/h-wegen en wegen
waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart
vast staat dat de geluidsbelasting op
10 m uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 50 dB(A) of
minder bedraagt. Volgens artikel 4 van de Wet geluidhinder is de breedte van
een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg
(binnenstedelijk of buitenstedelijk).
De Rotterdamseweg, de Schieweg, dehet
Abtswoude, de
Ackerdijkseweg en de autosnelweg A13 zijn de voor het plangebied
relevante gezoneerde wegen. Voor de Rotterdamseweg, de Schieweg
Schieweg,en
hetde Abtswoude en de Ackerdijkseweg geldt een zonebreedte
van 250 m aan weerszijden van de weg. De geluidszone van de autosnelweg
A13 bedraagt 600 m vanuit de rand van de weg. Voor het deel van de
Rotterdamseweg binnen de bebouwde kom geldt een zonebreedte van 200 m.
Een aantal locaties
voor nieuwe woningen ligtgen
binnen de geluidszone van één of meerdere van deze gezoneerde wegen. Binnen
deze zones zijn nieuwe woningen in principe aanvaardbaar, mits de
geluidsbelasting aan de gevel van deze nieuwe woningen voldoet aan de normen
van de Wet geluidhinder. Dit dient door middel van akoestisch onderzoek
aangetoond te worden. Het hieronder beschreven akoestisch onderzoek richt zich
dan ook op het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai.
Normen
De geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen
binnen zones van wegen mag bepaalde waarden niet overschrijden. De
voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting aan de gevel bedraagt voor
nieuwe situaties altijd 50 dB(A). In het geval van een hogere
geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde moet een zogenaamde "hogere
grenswaarde" door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland worden
vastgesteld. De maximaal toe te kennen hogere grenswaarde mag in
buitenstedelijke situaties niet hoger zijn dan 55 dB(A) voor de nieuwe
burgerwoningen die na de splitsing ontstaan en 60 dB(A) voor de nieuwe agrarische
bedrijfswoningen.
Akoestisch onderzoek
wegverkeerslawaai
Om te kunnen bepalen welke nieuwe woningen in de toekomst een hogere
geluidsbelasting zullen hebben dan de voorkeursgrenswaarde zijn de relevante
geluidscontouren van de gezoneerde wegen bepaald. De berekeningsuitgangspunten
voor de gezoneerde wegen
exclusief de Ackerdijkseweg zijn door de gemeente en door Rijkswaterstaat
aangeleverd. De intensiteit op de Ackerdijkseweg zal gezien de aanliggende
functies lager zijn dan 500 mvt/etmaal. De 50 dB(A)-contour zal daaromn
op korte afstand van de weg liggen. Deze weg is niet opgenomen in de contourberekening,
omdat op korte afstand van de weg geen nieuwe woningen mogelijk
worden gemaakt en is daarom
niet opgenomen in de contourberekening. In bijlage 3x
zijn de berekeningsuitgangspunten en -resultaten opgenomen. De berekeningen
zijn uitgevoerd met Standaard Rekenmethode I volgens het Reken- en
Meetvoorschrift Wegverkeerslawaai 2002. De geluidscontouren zijn opgenomen in
tabel 8.1.
Tabel 8.1 Geluidscontouren gezoneerde wegen in het
jaar 2013
Gezoneerde
weg |
Geluidscontouren (in m uit wegas) |
||
50 dB(A)-contour |
55 dB(A)-contour |
60 dB(A)-contour |
|
Autosnelweg A13 |
630 |
315 |
n.v.t. |
Rotterdamseweg
(buiten komgrens) |
80 |
38 |
18 |
Schieweg |
24 |
11 |
n.v.t. |
Abtswoude |
24 |
11 |
n.v.t. |
Petra
Ackerdijkseweg wegschrijven
Agrarische
bedrijfswoningen
Voor maximaal 2de nieuwe agrarische
bedrijfswoningen die via een wijzigingsbevoegdheid langs de Rotterdamseweg
mogelijk zijn, is de 50-, 55 en de 60 dB(A)-contour berekend. De grens
van de wijzigingsbevoegdheid ligt op 16 m uit de as van de
Rotterdamseweg. Uit tabel 8.1
blijkt dat de 60 dB(A)-contour op 18 m uit de as van deze weg ligt. Dit betekent dat de geluidsbelasting op deze grens hoger is
dan de uiterste grenswaarde van 60 dB(A). Daarom is in de voorschriften van het
bestemmingsplan geregeld dat de 2 nNieuwe agrarische bedrijfswoningen dienen daarom op ten minste 18 m uit
de as van de Rotterdamseweg gerealiseerd temoeten
worden. Daarnaast dient een hogere grenswaarde te worden aangevraagd bij
Gedeputeerde Staten voor maximaal 2 nieuwe
agrarische bedrijfswoningen met
een geluidsbelasting van 60 dB(A). De hogere waarde dient verleend te zijn, voordat
het bestemmingsplan wordt vastgesteld.
Te splitsen
woningen
Aan de hand van de ligging van de geluidscontouren in tabel 8.1 is onderzocht of een
woning waarvoor splitsing mogelijkgewenst is, gelegen is tussen de contour van de
voorkeursgrenswaarde (50 dB(A)-contour) en de uiterste grenswaarde
(55 dB(A)-contour). Voor deze te splitsen woningen is het nodig het aanvragen van een hogere grenswaarde van
55 dB(A) aan te
vragen nodig. Dit is een worse-case
benadering. In tabel 8.2
staan de te splitsen woningen waarvoor een verzoek hogere grenswaarde dient te
worden aangevraagd bij het college van Gedeputeerde
Staten. Dit Verzoek dient te zijn vastgesteldDe hogere waarden dienen
verleend te zijn,
voordat het onderhavige bestemmingsplan wordtkan
worden vastgesteld.
Uit deze contourberekening is bovendien gebleken
dat het hoofdgebouw van de woningen Ackerdijkseweg 105, Ackerdijkseweg 107, Rijksstraatweg
115 en Rijksstraatweg 117 een hogere geluidsbelasting zullen ondervinden dan 55
dB(A) ten gevolge van de A13. Bovengenoemde hoofdgebouwen liggen dus op een
kortere afstand uit de wegas van de betreffende weg dan de ligging van de 55
dB(A)-contour, waardoor de geluidsbelasting hoger is dan de uiterste
grenswaarde van 55 dB(A). Het splitsen van deze woningen is op grond van de Wet
geluidhinder dan ook niet mogelijk. De voorschriften van het bestemmingsplan
zijn hierop aangepast.
Tabel 8.2 Te verzoeken hogere grenswaarden in verband met woningsplitsing
Te splitsen woning |
Geluidsbron |
Te verzoeken hogere grenswaarde |
Aantal woningen |
Rotterdamseweg 223 |
A13 |
55 dB(A) |
2 |
Rotterdamseweg 227 |
Rotterdamseweg |
55 dB(A) |
|
Abtswoude 50 |
Abtswoude |
55 dB(A) |
|
Schieweg 186 |
Schieweg |
55 dB(A) |
2 |
Schieweg 186 |
Rotterdamseweg |
55 dB(A) |
2 |
Uit de contourberekening is bovendien gebleken dat
het hoofdgebouw van de woningen Ackerdijkseweg 105, Ackerdijkseweg 107, Rijksstraatweg
115 en Rijksstraatweg 117 een hogere geluidsbelasting zullen ondervinden dan 55 dB(A) ten gevolge van de A13. De
bovengenoemde hoofdgebouwen liggen dus op een kortere afstand uit de wegas van
de betreffende weg dan de 55 dB(A)-contour. Het splitsen van deze woningen is op
grond van de Wet geluidhinder dan ook niet mogelijk.
Op basis van de huidige verkeerskundige situatie en de ontwikkelingen
hierin, wordt het volgende sectorale wensbeeld gegeven. Het wensbeeld geeft
weer wat vanuit de functie wenselijke uitgangspunten zijn voor het
bestemmingsplanbeleid. Bij het opstellen van dit wensbeeld is nog geen rekening
gehouden met bestaand beleid en heeft nog geen afweging met andere functies
plaatsgevonden.
Een afweging tussen dit wensbeeld, het bestaande beleid en de wensbeelden
van andere sectoren vindt plaats in hoofdstuk 11. Deze afweging leidt
uiteindelijk tot de gebiedsvisie en het bijbehorende ruimtelijke beleid.
-
Het
sluipverkeer over de polderwegen in het plangebied dient te worden verminderd
en de verkeersveiligheid op deze wegen te worden vergroot.
-
In het kader
van het opheffen van het knelpunt voor het verkeer tussen Schieoevers en
TU-Zuid, is het volgens het Verkeers- en Vervoerplan van de gemeente Delft
gewenst te voorzien in een brug over de Delftse Schie ten zuiden van het
bedrijventerrein. Ook vanuit het oogpunt om het recreatiegebied ten westen en
ten oosten van de Delftse Schie en de hierin gelegen fietsroutes met elkaar te
verbinden, is een brug gewenst.
-
Het
bestemmingsplan dient zich niet te verzetten tegen het realiseren van een
Duurzaam Veilige verkeersstructuur, bevordering van het openbaar vervoer en de
fiets.
-
De gewenste
fiets- en voetverbindingen ten behoeve van een goed recreatief fiets- en
voetpadennetwerk zullen, afhankelijk van de concretisering van de plannen, waar
mogelijk in dit bestemmingsplan worden meegenomen. Gelet op de gewenste
flexibiliteit bij de exacte situering en uitvoering, verdient een
gedetailleerde regeling geen aanbeveling.
-
Indien in het
plangebied nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd, moet
rekening worden gehouden met de normen die de Wet geluidhinder stelt.
Blanco pagina
9.
Milieu
|
61 |
In dit hoofdstuk wordt de huidige milieusituatie beschreven, waaronder
de kwaliteit van bodem, water en lucht en de milieuhinder door agrarische en
niet-agrarische bedrijven.
Vervolgens wordt kort ingegaan op mogelijke toekomstige ontwikkelingen
en wordt het sectorale wensbeeld beschreven.
Voor dit hoofdstuk is gebruik gemaakt van diverse gemeentelijke gegevens
(waaronder de bodemkwaliteitskaart).
Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden
gerealiseerd.
De provincie Zuid-Holland hanteert bij de beoordeling van bestemmingsplannen de richtlijn dat voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan, ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, wordt verricht op alle bestemmingen waar een herinrichting wordt voorzien. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging, dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht. `
Als er bodemverontreiniging aanwezig is moet er, afhankelijk van de mate
van verontreiniging en de risico's voor de gebruikers en/of het milieu,
mogelijk worden gesaneerd.
Voor Delft is op basis van historische informatie en in het verleden
uitgevoerde bodemonderzoeken een zogenaamde bodemkwaliteitskaart opgesteld. De
bodemkwaliteitskaart geeft aan wat de gemiddelde bodemkwaliteit in de
bovengrond is (voor verontreinigingen met zware metalen en PAK). De
bodemkwaliteitskaart is in 1999 door de raad vastgesteld.
Op de kaart worden verschillende zones onderscheiden. De
bebouwingsstrook langs de Rotterdamseweg ligt in zone G3. Dit betekent dat in
de bodem matige verontreinigingen met zware metalen en PAK's kunnen worden
verwacht. Voor het overige gebied geldt dat te weinig bodemkwaliteitsgegevens
bekend zijn om uitspraken te kunnen doen over de bodemkwaliteit. In het
algemeen kan worden gesteld dat rondom boerderijen en woningen locale
verontreinigingen kunnen voorkomen als gevolg van (voormalige)
bedrijfsactiviteiten en aangebrachte erfverhardingen en dempingen.
Ter plaatse van de Lau Mazirelweg 8-14 (woonwagencentrum met
autosloperij) is er sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Er
zijn verontreinigingen aangetroffen in de grond en het grondwater. De
ophooglaag is tot 1,5 m -mv verontreinigd met zware metalen en PAK's
(2.260 m³). De bovenste 0,5 m van deze ophooglaag is diffuus licht
tot sterk verontreinigd met minerale olie (300 m³).
Waterkwaliteit
De waterkwaliteit is beschreven in hoofdstuk 3, Bodem en water.
Luchtkwaliteit
In de nabijheid van wegen kan er sprake zijn van lokale
luchtverontreiniging. Dit kan negatieve effecten op de volksgezondheid
veroorzaken. Als gevolg van strengere Europese regelgeving is op 19 juli 2001
een nieuw Besluit luchtkwaliteit in werking getreden. Bij nieuwe gevoelige functies
langs wegen mag er geen sprake zijn van een overschrijding van de grenswaarden,
zoals opgenomen in het Besluit luchtkwaliteit.
De provincie Zuid-Holland heeft een handreiking Luchtkwaliteit en
Ruimtelijk Ordening (1999) opgesteld, waarin wordt aangegeven op welke wijze
met luchtkwaliteit in ruimtelijke ordening moet worden omgegaan. Berekeningen
hoeven alleen te worden uitgevoerd wanneer het gaat om gevoelige bestemmingen
nabij drukke verkeerswegen met een intensiteit groter dan
6.000 mvt/etmaal. In het plangebied heeft alleen de A13 een intensiteit
groter dan 6.000 mvt/etmaal.
Uit gegevens van Rijkswaterstaat is gebleken dat in het jaar 2001 de
grenswaarde voor stikstofdioxide (40 μg NO2/m³) is
overschreden in een zone van circa 500 à 600 m langs de A13. In deze zone
ligt een aantal woningen.
Paardenhouderijen/Paardrijactiviteiten
In het plangebied is een manege (aan de Zwethkade) en een
paardenstalling (aan de Abtswoude) aanwezig. De aanwezigheid van een manege
of paardenstalling kan leiden tot stofhinder (bij droog weer door een
buitenrijbak met zand), geurhinder (voornamelijk bij het uitmesten van stallen
en het afvoeren van de mest) en lichthinder (door de aanwezigheid van
verlichting bij buitenrijbakken).
Om stofhinder te voorkomen wordt een afstand van 50 m tussen rijbak
en woningen en andere gevoelige objecten voldoende geacht om deze hinder te
voorkomen. Ook het aanhouden van deze afstand tot stapmolens wordt wenselijk
geacht.
In de vigerende Richtlijn Veehouderij en Stankhinder (1996) wordt in het
kader van milieuvergunningverlening bepaald welke afstand dient te worden
aangehouden tot geurgevoelige objecten in de omgeving. Met betrekking tot het
houden van paarden zijn echter geen afstanden genoemd. Op basis van de oude
richtlijn Veehouderij en hinderwet en recente jurisprudentie moet mestopslag
en/of paardenstalling in geval van bedrijfsmatige activiteiten op tenminste
50 m afstand van woningen van derden zijn gelegen om stankhinder te
voorkomen. Voor gebieden waar slechts beperkt niet-agrarische bebouwing
aanwezig is of alleen andere agrarische bedrijven in de omgeving zijn gelegen,
kan met betrekking tot stank worden volstaan met een afstand van 25 m. De
vigerende Richtlijn Veehouderij en Stankhinder (1996) spreekt dit niet tegen.
Melkveehouderijen
In het gebied zijn enkele melkveehouderijen
gevestigd. Bij uitbreiding en nieuwvestiging van veehouderijbedrijven, dient
vanwege geurhinder een toetsing plaats te vinden aan de Richtlijn Veehouderij
en Stankhinder. De omgeving wordt hierbij onderverdeeld naar stankgevoeligheid
in vier categorieën. Categorie 1 is de meest gevoelige bebouwing en betreft de
bebouwde kom en stankgevoelige objecten, categorie 4 is het minst gevoelig en
betreft verspreide burgerwoningen en agrarische bedrijven in een agrarische
omgeving. Deze richtlijn geldt niet voor melkveehouderijen met minder dan 50
stuks melkrundvee.
Voor melkveehouderijen in de directe nabijheid van de bebouwde kom (dit
zijn omgevingscategorieën I en II) geldt een stankcirkel van 100 meter.
Voor de overige melkveehouderijen in het buitengebied (categorie III en IV) is
de stankcirkel 50 m. Binnen deze cirkels mogen geen nieuwe stankgevoelige
objecten, waaronder woningen, voorkomen.
Algemeen
Door de gemeente Delft is in 2002 nieuw
beleid ontwikkeld voor het bestemmen van bedrijven. Dit beleid is opgenomen in
de nota "Bedrijven en bestemmingsplannen" die binnenkort zal worden
vastgesteld. Aanleiding voor het opstellen van het nieuwe beleid was het feit
dat de bestaande methode niet langer voldeed aan de juridische vereisten zoals
deze in de jurisprudentie in de afgelopen jaren heeft vorm gekregen. Dit beleid
is totstandgekomen in nauw overleg met provincie en Inspectie. In het nieuwe
beleid is aansluiting gezocht met de VNG-publicatie "Bedrijven
milieuzonering" uit 1999. De VNG-methode gaat bij het bestemmen van
bedrijven uit van rustige woonwijken.
In de gemeente Delft zijn acht verschillende gebiedstypes te
onderscheiden, die elk eigen specifieke kenmerken hebben: de binnenstad,
gemengde woonwijken, rustige woonwijken, traditionele bedrijventerreinen,
moderne bedrijventerreinen, buitengebieden, voorzieningenwijken en de
hoofdwegenstructuur. Voor elk gebiedstype is een aparte manier van bestemmen
van bedrijven ontwikkeld.
In de nota "Bedrijven en bestemmingsplannen" zijn bedrijven
ingedeeld in 6 categorieën die zijn gebaseerd op de lijst van bedrijfstypen van
de VNG. Categorie 1 is het lichtste bedrijf (bijvoorbeeld een kapper) en
categorie 6 de zwaarste (bijvoorbeeld een luchthaven). In afwijking van het
VNG-beleid is in Delft categorie 3 gesplitst in 2 subcategorieën: 3.1 en 3.2.
Categorie 3.1 bedrijven zijn de lichtere categorie 3 bedrijven zoals
cafés en aannemersbedrijven, die binnen bepaalde woongebieden onder
voorwaarden met een vrijstelling kunnen worden toegestaan. Categorie 3.2
bedrijven zijn slechts toegestaan op bedrijventerreinen. In tegenstelling tot
de VNG-methode wordt in Delft, in verband met het bevorderen van de leefbaarheid,
functiemenging gestimuleerd.
Het plangebied valt onder het gebiedstype buitengebied. Dit gebiedstype
wordt gekenmerkt door agrarisch en voornamelijk extensief recreatief gebruik.
Op enkele locaties kunnen er ook andere activiteiten plaatsvinden, zoals
sportvoorzieningen. De meeste bedrijven in dit gebied hebben een agrarische of
recreatieve bestemming. Bij agrarische bedrijven zijn onder voorwaarden enkele
niet-agrarische nevenfuncties in de categorie 1 en 2 toegestaan. Voor vrijkomende
agrarische bebouwing kunnen door middel van een wijzigingsbevoegdheid bedrijven
in de categorieën 1 en 2 mogelijk worden gemaakt. De bestaande niet-agrarische
bedrijven krijgen een maatbestemming. De in het plangebied aanwezige bedrijven
zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de categorieën van de Lijst van
Bedrijfstypen (zie bijlage 4).
Algemeen
Ten noorden van het plangebied ligt het industrieterrein Schieoevers
Noord en Zuid. Op dit industrieterrein zijn bedrijven gevestigd die "in
belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken" zoals bedoeld in
artikel 41 van de Wet geluidhinder. Volgens artikel 53 van deze wet dienen
dergelijke bedrijven te worden gezoneerd. Rondom dit industrieterrein is in
1992 op grond van artikel 53 van de Wet geluidhinder een geluidszone
industrielawaai vastgesteld. Deze zone is gebaseerd op de destijds bestaande en
vergunde geluidsuitstraling van de op het terrein gevestigde bedrijven. De
zonegrens van dit industrieterrein loopt gedeeltelijk door het plangebied.
Buiten de industrielawaaizone mag de geluidsbelasting veroorzaakt door
de bedrijven op het industrieterrein niet meer bedragen dan 50 dB(A).
Binnen de industrielawaaizone gelden beperkingen voor nieuwbouw van woningen
en andere gevoelige bestemmingen, vanwege de voorkeursgrenswaarde van
50 dB(A) die voor de gevel geldt. Nieuwe woningen en andere gevoelige
bestemmingen binnen de zone zijn slechts toelaatbaar in bijzondere situaties,
zoals het opvullen van een open plek in de bestaande bebouwing of vanwege
stads- en dorpsvernieuwing. Dit is alleen mogelijk buiten de
55 dB(A)-contour: daarbinnen is geen nieuwbouw toegestaan.
Aanpassing
zonegrens
Uit onderzoek uit 1995 is gebleken dat de wettelijk vastgestelde zone in
de praktijk werd overschreden en dat deze overschrijding niet eenvoudig was
ongedaan te maken. Tevens was enige uitbreiding van de zone gewenst om nadere
invulling van het industrieterrein mogelijk te maken. Derhalve is op
30 september 1997 door burgemeester en wethouders een principebesluit
genomen om de in het kader van de Wet geluidhinder vastgestelde geluidzone
industrielawaai rond het industrieterrein Schieoevers Noord en Zuid te
verruimen en de aangepaste zone ter zijner tijd op te nemen in alle betrokken
bestemmingsplannen.
Met betrekking tot de wijziging van de gehele zone is reeds, in het
kader van het principebesluit, advies gevraagd aan de Inspectie Milieuhygiëne,
als bedoeld in artikel 63 van de Wet geluidhinder. De aangepaste zonegrens
valt deels binnen het plangebied en is op de plankaart opgenomen.
Indien nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt binnen
de zonegrens van het industrieterrein, dient een Verzoek hogere waarden te
worden aangevraagd bij de provincie.
Bij externe veiligheid gaat het om de kans dat er calamiteiten optreden
ten gevolge van ongevallen bij de opslag en het vervoer van gevaarlijke
stoffen.
Bij het motorbrandstoffenverkooppunt wordt LPG verkocht. In verband met
brand- en explosiegevaar gelden afstandsnormen tussen kwetsbare objecten in de
omgeving van een tankstation (zoals woningen) en LPG-vulpunt, -reservoir, en
-afleverzuil. De thans geldende minimumafstanden zijn vastgelegd in de
Integrale Nota LPG-tankstations milieubeheer en het Besluit LPG-tankstations
milieubeheer. In februari 2002 is het ontwerpbesluit Externe veiligheid van
inrichtingen milieubeheer in de Staatscourant gepubliceerd. Dit heeft ook
betrekking op LPG-tankstations.
Indien nieuwe kwetsbare objecten mogelijk worden gemaakt in de omgeving
van het motorbrandstoffenverkooppunt, dient rekening te worden gehouden met de
geldende en toekomstige afstandsnormen.
Er lopen geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen over de weg door
het plangebied. Wel vindt transport van gevaarlijke stoffen via het spoor
plaats (de trajecten Schiedam-Delft en Delft-Haarlem). Dit kan in het
plangebied beperkingen opleveren.
De grenswaarde voor het individuele risico
van het vervoer van gevaarlijke stoffen is voor woningen en kwetsbare objecten
gesteld op een niveau van 10-6 per jaar. Dat wil zeggen dat de kans op een dodelijke situatie door een ongeval met
gevaarlijke stoffen op een te bouwen plek maximaal één op de miljoen per jaar
mag zijn. Bovendien geldt een inspanningsverplichting voor het groepsrisico (de
kans dat een grotere groep mensen bij een dergelijk ongeval is betrokken).
Ten behoeve van de risico-inschatting voor de betreffende spoortrajecten
is gebruikgemaakt van de inventarisatie van de risico's van het spoortransport
van gevaarlijke stoffen over de vrije baan, die door DHV in opdracht van het
Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Adviesdienst Verkeer en Vervoer en
Directie Transportveiligheid - DGG is uitgevoerd. De resultaten van
deze inventarisatie zijn weergegeven in de "Risicoatlas Spoor" uit
juni 2001. De berekeningen zijn gebaseerd op realisatiecijfers uit 1998.
Uit de Risicoatlas Spoor blijkt dat de grens van de individuele
risicocontour 10-6 samenvalt met het spoor. Tevens worden de
bovenstaande trajecten in het kader van het groepsrisico niet als
"aandachtspunt" aangemerkt.
Bij een gelijkblijvend transport van gevaarlijke stoffen over het spoor,
leveren het individueel en groepsrisico zodoende geen beperkingen op voor het
plangebied.
Wegverkeerslawaai
Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 8.2.4.
Duurzaamheid
In 1999 is door de gemeente het Duurzaamheidsplan Delft 2000-2003
vastgesteld. Het algemene doel van dit plan is om tot een gefundeerde,
samenhangende aanpak van duurzame ontwikkeling in al zijn facetten te komen. In
het plan worden verschillende projecten genoemd, waarvan de volgende voor het
plangebied van belang zijn.
-
Klein Kyoto in
Delft: in 2020 dient 10% van de vraag naar energie in Delft middels duurzame
energie(bronnen) te worden opgewekt. Dit dient zo veel mogelijk door lokale
opwekking plaats te vinden.
-
EHS Delft: dit
behelst het vergroten van de natuurwaarde in het stedelijk gebied en het verbeteren
van de ecologische relatie tussen "stad" en "land".
Nagestreefd wordt om zo veel mogelijk een zelfregulerend systeem te creëren.
-
Recreatiewater
in en om Delft: hierbij is het doel om het areaal aan goed bereikbare recreatiewateren
te vergroten en voor dit oppervlaktewater tenminste zwemwaterkwaliteit te
handhaven.
Luchtkwaliteit
In
het plangebied wordt (op verschillende locaties) woningsplitsing mogelijk
gemaakt door middel van een wijzigingsbevoegdheid, ook binnen de invloedsfeer
van de A13. Uit zonekaarten van de A13 (provincie Zuid-Holland) blijkt dat ter
hoogte van het plangebied de grenswaarde voor stikstofdioxide van
40 μg/m³ in 2010 naar verwachting wordt overschreden binnen een
afstand van ongeveer 140 m aan de westzijde en 240 m aan de oostzijde
van de A13. Indien van de wijzigingsbevoegdheid voor woningsplitsing gebruik
wordt gemaakt, dient op de desbetreffende locatie voldaan te worden aan de
grenswaarde voor stikstofdioxide.
Binnen de zonegrens worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies
mogelijk gemaakt.
Externe veiligheid
In de omgeving van het motorbrandstoffenverkooppunt worden geen nieuwe
kwetsbare objecten gerealiseerd.
Op basis van de huidige situatie voor verschillende milieuaspecten wordt
het volgende sectorale wensbeeld aangegeven. Het wensbeeld geeft weer wat
vanuit de functies wenselijke uitgangspunten zijn voor het beleid van het
bestemmingsplan. Bij het opstellen van dit wensbeeld is nog geen rekening
gehouden met overig ruimtelijk beleid en heeft nog geen afweging met andere
functies plaatsgevonden.
Een afweging tussen dit wensbeeld, het bestaande beleid en de
wensbeelden van andere sectoren vindt plaats in hoofdstuk 11. Deze afweging
leidt uiteindelijk tot de gebiedsvisie en het bijbehorende ruimtelijk beleid.
Het sectorale wensbeeld bestaat uit het volgende.
-
Nieuwe
functies dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
-
Het
bestemmingsplan dient bij het toelaten van nieuwe gevoelige functies en
nieuwbouw of uitbreiding bij agrarische bedrijven rekening te houden met
afstandsnormen ten aanzien van stankhinder.
-
Wanneer aan
bestaande niet-agrarische bedrijven uitbreidingsmogelijkheden worden geboden
wordt, dient rekening te worden gehouden met de mogelijke extra hinder die dit
oplevert voor de directe omgeving.
-
Het
bestemmingsplan dient rekening te houden met de contouren van industrielawaai,
luchtkwaliteit en externe veiligheid.
Blanco pagina
10. Overige functies
|
67 |
In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op overige functies die in het
landelijk gebied voorkomen, namelijk niet-agrarische en niet-recreatieve
bedrijvigheid, wonen, kabels en leidingen en windenergie. Eerst wordt de
huidige situatie beschreven, daarna wordt ingegaan op de toekomstige
ontwikkelingen. Afgesloten wordt met het sectorale wensbeeld.
Voor dit hoofdstuk is gebruikgemaakt van verschillende bronnen,
waaronder de uitgevoerde veldinventarisatie in het najaar van 2001 en in het
najaar van 2002, KLIC-meldingen en het gemeentelijke milieu-informatiesysteem.
Verspreid over het plangebied bevinden zich verschillende
niet-agrarische en niet-recreatieve bedrijven, waarbij langs de Rotterdamseweg
sprake is van een kleine concentratie aan bedrijven. De in het plangebied
aanwezige bedrijven zijn geïnventariseerd en staan weergegeven in bijlage 4.
In het plangebied komen diverse bedrijven voor, waaronder een transportbedrijf,
een aannemer, een scheepswerf, groothandel in koel- en industriële gassen,
autoslopers, een agrarisch loonbedrijf en diverse
autohandelsbedrijven/garagebedrijven.
In het plangebied bevinden zich drie horecagelegenheden, namelijk
restaurant Zwethheul aan de Rotterdamseweg 480, herberg/restaurant De
Vijverschie aan de Schieweg 192 en een restaurant nabij de A13. Aan de
Rotterdamseweg is een centrum voor de bestrijding van muskusratten gevestigd.
Aan de A13 bevindt zich een benzinestation met LPG-verkoop (inclusief detailhandel).
In het plangebied komen zowel burgerwoningen als (agrarische)
bedrijfswoningen voor. De burgerwoningen liggen aan de Rotterdamseweg, Schieweg
en Abtswoude. Een aantal burgerwoningen was oorspronkelijk een voormalige
agrarische bedrijfswoning.
Aan de Rotterdamseweg (Lau Mazirelweg) bevindt zich sinds de 50-er jaren
een woonwagenterrein. Er zijn acht standplaatsen aanwezig.
In het plangebied zijn verschillende leidingen aanwezig waarvan sommige
planologisch relevant zijn. De planologisch relevante leidingen zijn
weergegeven in tabel 10.1.
In deze tabel zijn verschillende afstanden genoemd. De toetsingsafstand
is de afstand die zoveel mogelijk dient te worden aangehouden tot gevoelige
objecten. Alleen indien er zwaarwegende argumenten zijn, mag binnen de
toetsingsafstand worden gebouwd. Voor woonbebouwing en bijzondere objecten
categorie I en II dient in dat geval de minimale bebouwingsafstand in
acht te worden genomen. Objecten uit categorie I zijn onder andere:
bejaardentehuizen, ziekenhuizen, scholen en winkelcentra, hotels,
kantoorgebouwen bestemd voor meer dan 50 personen en objecten die door
secundaire effecten een verhoogd risico met zich meebrengen (bijvoorbeeld
opslagtanks voor brandbare, explosieve en/of giftige stoffen). Objecten uit
categorie II zijn onder andere sporthallen en zwembaden en hotels, kantoren en
industriegebouwen die niet onder categorie I vallen. De zakelijk rechtstrook
is de afstand die minstens aangehouden dient te worden ten opzichte van overige
objecten. Hierbinnen is in beginsel geen bebouwing toegestaan. De zakelijk
rechtstrook vormt het uitgangspunt voor de bestemmingslegging.
Tabel 10.1 Overzicht
planologisch relevante leidingen in het plangebied
soort
leiding |
diameter/ |
toetsings-afstand1) |
minimale bebouwingsafstand1) |
zakelijke rechtstrook1) |
|
|
|
|
tot woonwijk,
flatgebouw en bijzondere objecten categorie I (in m) |
tot incidentele
woonbebouwing en bijzondere objecten categorie II (in m) |
|
aardgastransportlei- |
12" (30 cm), 40 bar |
30 |
14 |
4 |
4 |
olieleiding |
8" (20 cm) |
27 |
5 |
5 |
5 |
brandstofleiding
(kerosine) |
4" (10 cm) |
17 |
5 |
5 |
5 |
hoogspanningsleiding
(bovengronds) |
150 kV |
|
|
|
25 |
1) Aan weerszijden
van de leiding.
De aardgastransportleidingen en de hoogspanningsleiding lopen langs de
spoorlijn Den Haag-Rotterdam. De brandstofleiding ligt langs de A13.
Voor niet-agrarische bedrijven geldt dat deze in moeten kunnen spelen op
ontwikkelingen in de markt. Dit betekent dat modernisering van de
bedrijfsvoering of groei van de activiteiten in de toekomst kan plaatsvinden.
Dit resulteert vaak in een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing en/of
intensivering van productieprocessen.
In het landelijk gebied is de trend waar te nemen dat steeds meer
niet-agrarische bedrijven zich vestigen in voormalige agrarische
bedrijfsgebouwen. Redenen hiervoor zijn bijvoorbeeld de bereikbaarheid (vanuit
de Randstad), de (relatief) lage kosten van het vrijkomende pand of een
representatieve situering in het landschap.
Aan deze vestiging van niet-agrarische bedrijven zijn voor- en nadelen
verbonden. Zo kan de nieuwe functie extra hinder opleveren voor de directe
omgeving (verkeersdruk, milieubelasting) en voor natuur en landschap
(milieubelasting, verschijningsvorm). Er kunnen naast deze hinder ook voordelen
aan de aanwezigheid of vestiging van niet-agrarische bedrijven verbonden zijn.
Zo blijft de bebouwing onderhouden en in stand, wat met name in het geval van
cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wenselijk is. Ook kan niet-agrarische
bedrijvigheid het economisch draagvlak versterken (meer investeringen in het
plangebied, toename van het voorzieningenniveau, toename van werkgelegenheid).
De woonfunctie in het gebied zal ook in de toekomst blijven
voortbestaan. Er is veel belangstelling voor wonen in het landelijk gebied
(rust, ruimte, groen). Voormalige (agrarische) bedrijfswoningen worden veelal
verkocht als burgerwoning.
Voor wonen geldt dat in het kader van het bestemmingsplan het wenselijk
is voldoende mogelijkheden te bieden om de woning en het erf te kunnen
moderniseren en aan te passen aan de huidige eisen voor wooncomfort.
Naar aanleiding van de windscan zijn in het plangebied enkele zones
geselecteerd die op basis van het windaanbod in aanmerking komen voor het
plaatsen van een aantal windturbines. Voor de exacte locatiebepaling wordt een
nader haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd, waarbij mede gebruik wordt gemaakt van
de resultaten uit het provinciale onderzoek naar windturbines in relatie tot
vogelbewegingen.
De gemeente Delft heeft als doelstelling een capaciteit van 10 MW te
realiseren. In het plangebied zullen maximaal 6 windturbines worden gerealiseerd.
Het opstellen van een milieueffectrapport is niet nodig.
De zones zijn gelegen aan de noordelijke rand van het plangebied. Door
de situering van windturbines langs deze lijn, ontstaat een duidelijke
afbakening tussen het groene Midden-Delfland en het stedelijk gebied
(Schieoevers en het te ontwikkelen Research- en Development gebied in TU-Zuid).
De windturbines dragen bij aan het karakter van TU-Zuid als duurzaam bedrijventerrein
met een hoge technologische uitstraling. Ze symboliseren bovendien de koppeling
tussen groen en duurzaamheid enerzijds en bedrijvigheid en techniek anderzijds.
Gezien het recreatieve karakter van het gebied is het wenselijk in een
recreatieve en tegelijkertijd educatieve functie van de windturbines te
faciliteren.
De in het plangebied gemarkeerde zones voor windturbines bevinden zich
in de zones waar mogelijk droge ecologische verbindingszones worden
gerealiseerd. Gezien het verschil in karakter van beide functies wordt geen
tegenstrijdigheid verwacht en kunnen beide vormen van gebruik naast elkaar
plaatsvinden.
De realisatie van de windturbines leidt mogelijk tot aantasting van
dier- en plantensoorten die op basis van de Flora- en faunawet zijn beschermd
en van hun voortplantings-, vaste rust- of verblijfplaats. Door middel van een
quick-scan zal een eerste indicatie worden gegeven of er beschermde soorten in
het gebied aanwezig zijn en of deze hinder zullen ondervinden van de realisatie
van windturbines. Aan de hand van de resultaten van de quick-scan zal worden beoordeeld
of nader onderzoek noodzakelijk is.
Op basis van de huidige situatie voor niet-agrarische bedrijvigheid en
wonen en de ontwikkelingen hierin, wordt het volgende sectorale wensbeeld
aangegeven. Het wensbeeld geeft weer wat vanuit de functie wenselijke
uitgangspunten zijn voor het bestemmingsplanbeleid. Bij het opstellen van dit
wensbeeld is nog geen rekening gehouden met het overig ruimtelijk beleid en
heeft nog geen afweging met andere functies plaatsgevonden.
Een afweging tussen dit wensbeeld, het bestaande beleid en de
wensbeelden van andere sectoren vindt plaats in hoofdstuk 11. Deze afweging
leidt uiteindelijk tot de gebiedsvisie en het bijbehorende ruimtelijk beleid
voor dit bestemmingsplan.
-
Bestaande,
niet-agrarische bedrijven moeten kunnen blijven voortbestaan en uitbreidingsruimte
krijgen om het voortbestaan van deze bedrijven in de toekomst te garanderen.
-
Een
functiewijziging van voormalige agrarische bedrijfscomplexen in niet-agrarische
bedrijvigheid moet mogelijk zijn.
-
Het bieden van
voldoende uitbreidingsmogelijkheden voor de woning en het erf ten behoeve van
een groter woongenot.
-
Behoud en
versterking van de kwaliteit van de woonomgeving en de bestaande groen- en waterstructuren.
-
Een
functiewijziging van voormalige agrarische bedrijfscomplexen in wonen moet
mogelijk zijn.
-
Het
bestemmingsplan dient rekening te houden met de wens van de gemeente om windenergie
binnen het plangebied mogelijk te maken.
-
Het
bestemmingsplan dient rekening te houden met de zakelijk rechtstroken van
leidingen en/of verbindingen.
Blanco pagina
11. Afweging sectorale
wensbeelden en gebieds-
|
71 |
In de voorgaande hoofdstukken zijn voor de belangrijkste functies in het
landelijk gebied, de huidige situatie, verwachte ontwikkelingen en het
sectorale wensbeeld beschreven. Deze sectorale wensbeelden kunnen elkaar
versterken, maar ook strijdig zijn met elkaar. Ze dienen daarom met elkaar
geconfronteerd te worden en ingeval van strijdigheid, zullen beleidskeuzen
moeten worden gemaakt. Bij dergelijke keuzen moet het beleid van rijk en
provincie in acht worden genomen (met name de reconstructie Midden-Delfland) en
worden geïntegreerd tot een samenhangende beleidsvisie voor het plangebied. Dit
beleid moet sturing geven aan de ontwikkelingen in het plangebied, zowel in de
zin van het tegengaan van ongewenste ontwikkelingen (verbieden of stellen van
randvoorwaarden) als in de zin van het stimuleren van gewenste ontwikkelingen
(het scheppen van randvoorwaarden). In dit hoofdstuk wordt de integrale
ruimtelijke beleidsvisie met bijbehorende zonering voor het plangebied
beschreven.
Voorafgaand aan en als aanzet tot de beschrijving van de gebiedsvisie,
zijn het beleidskader van hogere overheden (paragraaf 11.2.1) en de sectorale
wensbeelden (paragraaf 11.2.2) samengevat. Op basis van deze elementen
zijn in paragraaf 11.3 de doelstellingen voor het bestemmingsplan beschreven.
In de paragraaf "Zonering en afweging tussen de wensbeelden"
(paragraaf 11.4) is ingegaan op deze onderlinge afstemming van de sectorale
wensbeelden. Op basis van de confrontatie en integratiestap is een gebiedsvisie
opgesteld. In hoofdstuk 12 wordt een aanzet gegeven voor het vertalen van de gebiedsvisie
naar de voorschriften.
-
Handhaven van
de bufferfunctie (open ruimte tussen Den Haag en Rotterdam). Geen verdere
verstedelijking en geen toename van glastuinbouw.
-
Inspelen op de
recreatieve uitloopfunctie voor de stedeling door het ontwikkelen van recreatiegebieden.
-
Realisatie van
verbindingen met het Groene Hart (de groenblauwe slinger) en aanleg en
verbetering van de ecologische hoofdstructuur. Het tegengaan van barrières,
bijvoorbeeld veroorzaakt door de mogelijke aanleg van de A4.
-
Behoud en
ontwikkeling van een duurzaam agrarisch grondgebruik met inachtname van
landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden.
-
Behoud van het
open weidegebied en versterking van de landschappelijke kwaliteit.
Bodem en water
-
Uitvoering van
de reconstructieplannen, waardoor de waterbeheersing in het plangebied wordt
geoptimaliseerd en de waterkwaliteit sterk verbetert.
-
Vanuit
waterhuishoudkundig oogpunt dienen functies die een grote drooglegging
vereisen, met name in de recreatie- en beheersgebieden, zoveel mogelijk te
worden vermeden.
-
Het openhouden
van de gebieden langs de Delftse Schie, zodat deze in de toekomst kunnen
worden gebruikt voor piekberging van boezemwater.
Landschap en cultuurhistorie
-
Behoud van het
contrast tussen open- en beslotenheid.
-
Behoud van
uitzichten.
-
Behoud van het
bebouwings- en verkavelingspatroon.
-
Behoud van
beplantingen.
-
Behoud en/of
herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.
-
Behoud van
archeologische waarden.
Natuur
-
Verdere
ontwikkeling van het Abtwoudse bos.
-
Behoud van de
openheid en de rust in de het zuidelijk deel (beheersgebied) van de
Noord-Kethelpolder.
-
Realisatie en
ontwikkeling van de natte en droge ecologische verbindingszone uit de reconstructie
Midden-Delfland.
-
Behoud en
ontwikkeling van de kleine landschapselementen.
-
Afstemmen van
het waterbeheer op de (te ontwikkelen) natuurwaarden.
-
Behoud van het
natuurgebied Ackerdijkse Plassen.
Landbouw
-
Voldoende
ruimte binnen de agrarische bouwpercelen voor:
×
schaalvergroting;
×
het voldoen
aan milieu-, dierenwelzijn- en gezondheidseisen;
×
erfverharding
(vaste mestopslag, kuilplaten);
×
een doelmatige
inrichting (parkeer- en manoeuvreerruimte);
×
het
ontwikkelen van neventakken.
-
Een
zorgvuldige regeling voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen.
-
Geen strengere
regels als antwoord op vrijwillig totstandgekomen extra natuur- en landschapswaarden.
-
Geen
beperkingen in het grondgebruik die ondernemers hinderen bij het inspelen op
marktontwikkelingen.
-
Ruimte om de
productieomstandigheden te optimaliseren.
-
Zekerheid op
langere termijn omtrent bovenstaande zaken.
Recreatie en
toerisme
Abtswoudse Bos
-
Realisatie van
het recreatieterrein middels de reconstructie.
-
Ontwikkeling
van dag- en verblijfsrecreatie.
-
Ontwikkeling
van de water- en oeverrecreatie (toervaart, kanoën, roeien, vissen, schaatsen),
inclusief een toename van het aantal aanlegplaatsen.
-
Vergroting van
het aanbod van kleinschalige recreatieve voorzieningen, gekoppeld aan
routenetwerken (waaronder verhuur, horeca, verblijfsrecreatieve voorzieningen).
-
Recreatie als
nevenactiviteit op agrarische bedrijven mogelijk maken.
-
Realisatie van
kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen (informatieborden, picknickbankjes)
en toiletvoorzieningen moeten rechtstreeks mogelijk zijn.
Overig deel van
het plangebied
-
Beperkte
ontwikkeling van kleinschalig kamperen en paalkamperen.
-
Ontwikkeling
van bewegwijzerde (wandel)routes, met inachtneming van de kwetsbare, verstoringsgevoelige
delen van het plangebied.
Verkeer en vervoer
-
Het
sluipverkeer over de polderwegen in het plangebied dient te worden verminderd
en de verkeersveiligheid op deze wegen te worden vergroot.
-
Voorzien in
een (fiets)brug over de Delftse Schie, ten zuiden van het bedrijventerrein.
-
Het
bestemmingsplan dient zich niet te verzetten tegen het realiseren van een
Duurzaam Veilige verkeersstructuur, bevordering van het openbaar vervoer en de
fiets.
-
De gewenste
fiets- en voetverbindingen ten behoeve van een goed recreatief fiets- en
voetpadennetwerk zullen, waar mogelijk in dit bestemmingsplan worden
meegenomen. Gelet op de gewenste flexibiliteit bij de exacte situering en
uitvoering, verdient een gedetailleerde regeling geen aanbeveling.
-
Indien in het
plangebied nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd, moet
rekening worden gehouden met de normen die de Wet geluidhinder stelt.
Milieu
-
Nieuwe
functies dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
-
Het
bestemmingsplan dient rekening te houden met afstandsnormen ten aanzien van stankhinder.
-
Wanneer aan
bestaande niet-agrarische bedrijven uitbreidingsmogelijkheden worden geboden
wordt, dient rekening te worden gehouden met de mogelijk extra hinder die dit
oplevert voor de directe omgeving.
-
Het
bestemmingsplan dient rekening te houden met de contouren van industrielawaai,
luchtkwaliteit en externe veiligheid.
Niet-agrarische
bedrijven
-
Bestaande,
niet-agrarische bedrijven moeten kunnen blijven voortbestaan en uitbreidingsruimte
krijgen om het voortbestaan van deze bedrijven in de toekomst te garanderen.
-
Een
functiewijziging van voormalige agrarische bedrijfscomplexen in niet-agrarische
bedrijvigheid of wonen moet mogelijk zijn.
-
Het bieden van
voldoende uitbreidingsmogelijkheden voor de woning en het erf ten behoeve van
een groter woongenot.
-
Behoud en
versterking van de kwaliteit van de woonomgeving en de bestaande groen- en
waterstructuren.
-
Het
bestemmingsplan dient rekening te houden met de wens om windenergie mogelijk te
maken.
-
Het
bestemmingsplan dient rekening te houden met de zakelijk rechtstroken van
leidingen en/of verbindingen.
Op basis van het beleidskader van rijk en provincie en de instrumentele
mogelijkheden van het bestemmingsplan, kan de volgende hoofddoelstelling worden
geformuleerd voor het bestemmingsplan Buitengebied Delft 2003.
Instandhouding en ontwikkeling van met natuur verweven recreatie in het
noordelijk deel en instandhouding en ontwikkeling van de grondgebonden
veehouderij in het zuidelijk deel, waarbij de productieomstandigheden worden
afgestemd op de te handhaven kwaliteiten van natuur en landschap.
Gelet op het karakter van het plangebied, is het beleid primair gericht
op de aan het buitengebied gebonden functies: water, landbouw, natuur en
landschap, recreatie en cultuurhistorie (de primaire functies). Daarnaast wordt
in de beleidsvisie ook ingegaan op de overige functies in het plangebied.
Veelal is het beleid voor deze functies echter ondergeschikt aan het beleid
voor de primaire functies. Dat neemt echter niet weg dat ook de belangen van
deze afgeleide functies in veel gevallen dienen te worden veiliggesteld. Dat
kan zelfs betekenen dat randvoorwaarden aan de primaire functies worden
gesteld.
Op basis van de hoofddoelstelling kunnen de volgende
beleidsuitgangspunten worden geformuleerd:
-
realisatie van
de reconstructie Midden-Delfland;
-
ontwikkeling
van het recreatiegebied Abtswoudse Bos;
-
behoud en
duurzame ontwikkeling van de grondgebonden veehouderij;
-
behoud en
versterking van natuur en landschap, in samenhang met een duurzame landbouw;
-
behoud van
cultuurhistorische waarden;
Figuur 10 Zonering
-
het benutten
van kansen om sectorale ontwikkelingen, waar mogelijk, in onderlinge samenhang
tot ontwikkeling te brengen (verbrede plattelandsontwikkeling);
-
versterking
van het recreatieve medegebruik.
Een
samenhangend, richtinggevend ruimtelijk beleid is nodig om te kunnen
bewerkstelligen dat ontwikkelingen in het plangebied bijdragen aan deze doelstellingen.
Daarnaast zijn belangrijke hulpmiddelen voor het bereiken van de doelstellingen
het afstemmen van ruimtelijk, milieu- en waterbeleid, het bevorderen van
draagvlak bij bewoners en gebruikers van het gebied en een duidelijke en
heldere bestemmingsregeling, die voldoende flexibel is om recht te doen aan toekomstige
ontwikkelingen in het plangebied, maar tegelijkertijd rechtszekerheid biedt.
De afweging tussen de sectorale wensbeelden, zoals in de vorige
hoofdstukken voor de verschillende functies is geformuleerd, is niet voor het
hele plangebied hetzelfde. Afhankelijk van bodemtype, waterhuishouding, de
aanwezigheid van landschappelijke en ecologische waarden en agrarisch
grondgebruik, is nuancering van het beleid op zijn plaats. Deze verschillen
leiden tot een gebiedsdifferentiatie, ofwel zonering van het plangebied. Deze
zonering is weergegeven in figuur 10.
Op basis van de door de reconstructie te verwezenlijken functies in het
plangebied kunnen twee deelgebieden (zones) worden onderscheiden (zie figuur
10):
-
zone 1:
recreatie en natuur als primaire functies;
-
zone 2: behoud
en ontwikkeling van de landbouw (grondgebonden veehouderij), in samenhang met
natuur, landschap en cultuurhistorie.
Per deelgebied is een belangenafweging gemaakt, waarbij de
belangrijkste functies met elkaar geconfronteerd zijn. Er is bekeken of deze in
strijd met elkaar zijn of elkaar juist versterken. Met name voor strijdige
belangen zullen beleidskeuzes moeten worden gemaakt. De reconstructie vormt het
uitgangspunt voor de gemaakte beleidskeuzes.
Ligging en
omschrijving
Deze zone omvat het noordelijk deel (Abtswoudse Bos) en de
zuidoostelijke punt van het plangebied (Ackerdijk-Zuid). Deze gronden
krijgen/hebben ingevolge de reconstructie Midden-Delfland een recreatieve en
natuurfunctie. Dit gaat ten koste van de oorspronkelijke agrarische functie van
het gebied.
Het Abtswoudse Bos wordt deels aangelegd als multifunctioneel bos en
deels als natuurbos. Er zijn terreinen voor intensief en extensief recreatief
gebruik, plas/dras-gebieden, boomweides, rietoevers en ecozones. Door het
gebied worden waterlopen aangelegd. Ook worden diverse recreatieve paden
aangelegd, zoals fiets-, voet-, knuppel- en ruiterpaden. Te realiseren recreatieve
voorzieningen zijn onder meer picknickplaatsen, kano-overstapplaatsen,
parkeerplaatsen, vissteigers en een verlaadplaats (boothelling).
In zone 1 zijn eveneens een sportveldencomplex, twee campings en een expositieruimte
aanwezig.
Het gebied aan de Ackerdijk-Zuid wordt een extensief in te richten
gebied met daarin verspreid multifunctionele en natuurboselementen. Tevens is
ruimte gereserveerd voor een fiets- en voetpad en wordt een picknickplaats
aangelegd.
Claims vanuit de
recreatie
De reconstructie is in deze zone gericht op de realisatie van een
recreatiegebied. Het bestemmingsplan moet het reeds gerealiseerde deel
bestemmen en het nog te ontwikkelen deel mogelijk maken. Concreet houdt dit in
dat het bestemmingsplan voldoende ruimte moet bieden om de recreatiegebieden
Abtswoudse Bos en Ackerdijk-Zuid te realiseren door het mogelijk maken van:
-
de aanleg van
bos- en waterpartijen;
-
de aanleg van
recreatieve paden (wandel-, fiets- en ruiterpaden);
-
het oprichten
van kleinschalige recreatieve voorzieningen (informatieborden, picknickbankjes,
kano-aanlegplaatsen);
-
het realiseren
van kleinschalige gebouwtjes ten behoeve van de recreatie (toiletgebouwtjes).
Claims vanuit
natuur, landschap en cultuurhistorie
Oorspronkelijk hadden de kwaliteiten van deze zone betrekking op het
agrarische karakter en de landschappelijke en cultuurhistorische waarden (zoals
de openheid en de cultuurhistorisch waardevolle panden). In het kader van de
reconstructie is echter de afweging gemaakt zone 1 een recreatieve (en
natuur)functie te geven. Voorzover de reconstructie al is uitgevoerd, is het
oorspronkelijke karakter grotendeels verdwenen of zal dat in de toekomst
gebeuren.
Claims vanuit
waterbeheer
Zoals in hoofdstuk 3 is weergegeven speelt duurzaam waterbeheer binnen
de ruimtelijke ordening een steeds grotere rol. Het rijk, de provincie, het
hoogheemraadschap en de gemeente streven naar een duurzaam waterbeheer. Daarin
is de samenhang tussen het watersysteem en de functies in het plangebied
belangrijk, maar ook het voorkomen dat problemen met betrekking tot de
waterhuishouding (zowel kwalitatief als kwantitatief) worden afgewenteld op
andere gebieden of naar de toekomst. Voor het plangebied betekent dit dat het
watersysteem en het bijbehorende waterbeheer zoveel mogelijk dienen aan te
sluiten op de natuurlijke omstandigheden. Het consequent doorvoeren van dit
principe betekent echter dat de helft van Nederland onder water zou komen te
staan. Zoveel mogelijk aansluitend bij de natuurlijke omstandigheden betekent
in dit kader, dat de mate van regulering zoveel als mogelijk beperkt wordt,
waardoor een veerkrachtiger watersysteem ontstaat, dat tevens rekening houdt
met de bestaande functies in het plangebied. Daarnaast wordt gestreefd naar
een betere waterkwaliteit.
Een ander belangrijk uitgangspunt van een meer natuurlijk watersysteem,
is het zoveel mogelijk aansluiten bij de peilfluctuaties van de seizoenen.
Hierdoor is men in droge perioden minder afhankelijk van wateraanvoer en hoeft
er in natte perioden minder water uit het gebied te worden gemalen. Daarbij is
voldoende waterbergend vermogen van belang.
Voor zone 1 is van belang dat in het kader van de reconstructie extra
waterberging wordt gerealiseerd (aanleg van open water). Het peil wordt
zodanig aangepast dat de (natuurlijke) bodemdaling wordt gecompenseerd, Ook
worden grotere aaneengesloten peilgebieden gerealiseerd. Al deze plannen dragen
bij aan een natuurlijker en draagkrachtiger waterbeheer. Er zijn ook plannen om
de open gebieden langs de Delftse Schie te benutten voor piekberging van boezemwater.
De gemeente is echter geen voorstander van een dergelijke piekberging en
hanteert het uitgangspunt dat dergelijke calamiteiten moeten worden voorkomen.
Binnen de gemeente wordt momenteel naar alternatieven gezocht.
Claims vanuit de
landbouw
Gezien de toekomstige functie van zone 1 zal de landbouw uit dit gebied
verdwijnen. De (voormalige agrarische) bedrijven zijn in het kader van de
reconstructie uitgekocht. Hierdoor zijn er binnen deze zone geen claims meer
vanuit de landbouw.
Strijdigheid van
functies
De inrichting van zone 1 als recreatiegebied (in samenhang met natuur en
landschap), gaat ten koste van de oorspronkelijke agrarische functie van het
gebied en de daarmee samenhangende landschappelijke en cultuurhistorische
waarden.
De te realiseren nieuwe natuur kan door een te intensief recreatief
gebruik onder druk komen te staan. Recreatie kan voor de natuur ongewenste
gevolgen hebben door bijvoorbeeld geluidsoverlast, verstoring, zwerfvuil of
vertrapping van vegetaties.
Versterking van
functies
Door de reconstructie wordt een combinatie van recreatie met natuur
gerealiseerd. Door het mozaïek aan biotopen kan hier na verloop van tijd een
leefgebied voor verschillende soorten ontstaan. Het natuurbos heeft de meeste
potentie voor het ontwikkelen van bijzondere natuurwaarden.
Ook versterken recreatie en duurzaam waterbeheer elkaar, aangezien in
het kader van de realisatie van het recreatiegebied het waterbergend vermogen
wordt verhoogd.
Afweging en
conclusie
Voor wat betreft de afweging tussen recreatie enerzijds en natuur,
landschap, cultuurhistorie, water en landbouw anderzijds is deze reeds gemaakt
in het kader van de reconstructie. Het bestemmingsplan dient aan te sluiten op
de gemaakte keuzen in het reconstructieplan Midden-Delfland en dient het daarin
verwoorde ruimtelijk beleid te volgen.
Voor wat betreft het voornemen voor waterberging is van het volgende
uitgegaan. Omdat er nog geen concrete plannen bestaan voor piekberging van het
boezemwater van de Delftse Schie en het niet erg waarschijnlijk is dat dit
binnen de planperiode wordt gerealiseerd, is dit niet in dit bestemmingsplan
verankerd.
Gezien de recreatieve functie van het gebied bestaat er geen bezwaar
tegen de aanleg van recreatieve paden en het oprichten van kleinschalige
recreatieve voorzieningen.
Voorgesteld wordt het beleid in zone 1 op de volgende manier vorm te
geven:
-
zone 1 is
primair bestemd voor extensieve vormen van recreatie; een aantrekkelijke groene
inrichting (bos, waterpartijen, weides) maakt hier deel van uit;
-
de aanleg van
recreatieve paden (voor langzaam verkeer) en kleinschalige recreatieve voorzieningen
worden in het bestemmingsplan rechtstreeks mogelijk gemaakt, mits het qua aard
en omvang passend is binnen het extensieve karakter van zone 1;
-
de oprichting
van nieuwe recreatieve bedrijven buiten bestaande bouwvlakken worden niet
voorzien en daarom niet toegelaten;
-
de bestaande
verblijfsrecreatie (campings) toestaan.
Ligging en
omschrijving
Zone 2 omvat alle gronden die in het kader van de reconstructie
Midden-Delfland niet zijn aangewezen ten behoeve van recreatie.
Het gaat in deze zone om delen van de Lage Abtswoudse Polder en
Ackerdijkse Polder en het noordelijk deel van de Noord-Kethelpolder (zie ook
figuur 10). Het grondgebruik in zone 2 bestaat met name uit de grondgebonden
veehouderij. Akkerbouw of fruitteelt komt niet voor, wel zijn enkele
glastuinbouwbedrijven aanwezig. Deze glastuinbouwbedrijven vallen echter buiten
de gemeentegrens en dus buiten het plangebied.
Deze zone blijft binnen de reconstructie zijn agrarische functie
behouden. Een deel van Noord-Kethelpolder is aangewezen als beheersgebied (zie
ook hoofdstuk 5, Natuur). Ook deze gronden blijven in agrarisch gebruik, maar
door het afsluiten van beheerovereenkomsten kan op vrijwillige basis worden
bijgedragen aan het realiseren van specifieke natuurwaarden.
Naast het agrarische grondgebruik zijn in deze zone ook natuur-,
landschappelijke en cultuurhistorische waarden aanwezig. Te denken valt aan
kreekruggen, kades, het verkavelingspatroon, open weidegebieden, weidevogels,
zwanen en ganzen.
Claims vanuit de
landbouw
Voor de landbouw in zone 2 zijn met name de bodemkundige en
hydrologische factoren van belang. Eveneens vormen de ontsluiting en de
verkaveling belangrijke externe productiefactoren. Verbetering van deze
productiefactoren betekent een verbetering van de agrarische bedrijfsvoering.
De reconstructie Midden-Delfland draagt bij aan het verbeteren van deze externe
productieomstandigheden.
Bij agrarische bedrijven kan om diverse redenen behoefte bestaan aan
slootdemping of het verharden van kavelpaden, waardoor landbouwgronden beter
kunnen worden benut.
Daarnaast kan door onder andere ontwikkelingen in de milieuwetgeving de
behoefte aan de teelt van voedergewassen voor eigen gebruik (ruwvoederteelt)
toenemen. Als bestanddeel van veevoeder kan maïs het mineralenoverschot op
bedrijfsniveau terugdringen. Ook kan maïs voor graslandverbetering zorgen.
Om diverse redenen kan nieuwe bebouwing bij agrarische bedrijven
wenselijk zijn, bijvoorbeeld vanwege verbrede activiteiten, specialisatie,
modernisering of schaalvergroting. Ook als de functie van een agrarisch bedrijf
verandert, kan dit aanleiding geven tot het oprichten van extra bijgebouwen of
het aanpassen van de uiterlijke verschijningsvorm.
Een functieverandering vindt plaats als het agrarisch bedrijf niet meer
kan voortbestaan. In Nederland beëindigt jaarlijks 2 à 3% van de agrarische
ondernemers het bedrijf. De bebouwing wordt veelal overgenomen door
niet-agrarische, kleinschalige bedrijven of wordt gebruikt als (burger)woning.
Het is aannemelijk dat in het plangebied veel belangstelling bestaat
voor het vestigen van niet-agrarische en woonactiviteiten in een voormalig
agrarisch bedrijf. Dit vanwege de ligging nabij grote stedelijke gebieden
(Rotterdam, Den Haag, Delft) en de aantrekkelijke landschappelijke situering. Bovendien
is vrijkomende agrarische bebouwing voor startende niet-agrarische bedrijfjes
een goedkoper alternatief dan vestiging op een bedrijventerrein.
Voor de landbouw is het van belang dat bij hergebruik van vrijkomende
agrarische bebouwing er geen activiteiten plaatsvinden die de ontwikkeling van
omringende agrarische bedrijven kunnen schaden (in verband met afstandsnormen
tot milieugevoelige activiteiten).
Voor de landbouw is het ook van belang dat wordt voorkomen dat de
landbouweconomische belangen worden verstoord door de recreatie. Te denken valt
aan de ligging van recreatieve routes langs erven of het doorsnijden van
landbouwgronden met recreatieve paden. Ook verblijfsrecreatie in de nabijheid
van agrarische bedrijven kan vanwege de milieuwetgeving voor belemmeringen
zorgen.
Claims vanuit
natuur, landschap en cultuurhistorie
Natuur, landschap en cultuurhistorie zijn laagdynamische functies met
een grote gevoeligheid voor veranderingen in het grondgebruik. Voor natuur,
landschap en cultuurhistorie is het van belang dat aan de volgende voorwaarden
wordt voldaan:
-
behoud van de
openheid van het landschap en het tegengaan van verstoring (weidevogels,
ganzen, zwanen) door bijvoorbeeld het beperken van uitbreiding van bebouwing,
recreatie of ruwvoederteelt;
-
behoud van het
landschappelijke patroon (kreekruggen, verkavelingspatroon); dit betekent dat
bijvoorbeeld slootdemping alleen onder voorwaarden mogelijk is;
-
behoud van de
cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en archeologisch waardevolle terreinen.
Voorkomen moet worden dat het landschap wordt aangetast of de
natuurwaarden worden verstoord door recreatie.
Claims vanuit de
recreatie
In de reconstructie is aangegeven dat de recreatieve functie zich
concentreert in die gebieden die binnen zone 1 vallen. In het overig deel van
het plangebied is voor recreatie een bescheiden rol weggelegd. Op enkele
plaatsen wordt een fietspad aangelegd. Het bestemmingsplan dient dit mogelijk
te maken.
Om het karakter van de toekomstige recreatiegebieden in zone 1 te
versterken, kan aan agrarische bedrijven de mogelijkheid worden geboden hierop
in te spelen door een agrarische neventak te ontwikkelen of na een eventuele
bedrijfsbeëindiging zelfs recreatie als vervolgfunctie toe te staan.
Voorbeelden van een dergelijke neven- of vervolgfunctie zijn kamperen bij de
boer, verhuur van kano's/fietsen, theeschenkerij.
Claims vanuit water
Voor wat betreft water kan worden aangesloten bij hetgeen in paragraaf
11.4.2 is vermeld.
Strijdigheid van
functies
Ruwvoederteelt
Voor de agrarische bedrijfsvoering heeft ruwvoederteelt (maïs) een
aantal belangrijke voordelen. Maïsteelt kan als aanvulling dienen op de
ruwvoederwinning op het eigen agrarisch bedrijf. Als bestanddeel van veevoeder
kan maïs het mineralenoverschot op bedrijfsniveau terugdringen. Ook kan maïs
voor graslandverbetering zorgen[5]).
Voor de functies natuur en landschap zijn aan de teelt van maïs een aantal
bezwaren verbonden. Ten opzichte van het grondgebruik als grasland heeft de
teelt van maïs een groter bestrijdingsmiddelenverbruik. Dit beïnvloedt de
kwaliteit van bodem en water, wat indirect zijn doorwerking heeft op de
ecologische waarden. Maïs heeft (gedurende vier maanden) consequenties voor de
openheid van het landschap. Ook broeden kritische weidevogelsoorten (zoals
grutto, tureluur) niet op maïsland.
Externe
productieomstandigheden
Verbetering van de externe productiefactoren betekent een verbetering
voor de landbouw, maar ook vaak een verslechtering voor natuur- en
landschapswaarden. Door bijvoorbeeld het afgraven, ophogen of egaliseren van
de bodem, het dempen van sloten of het aanleggen van dammen, vindt er een
verstoring plaats van de plaatselijke situatie, waardoor natuurwaarden kunnen
afnemen of de landschapsstructuur kan verdwijnen. Slootdemping kan ten koste
gaan van het landschappelijke ontginningspatroon (verkaveling). Bovendien vormt
slootdemping een bedreiging voor het waterbergend vermogen in het plangebied.
Uitbreiding
bebouwing
Door een toename van bebouwing in het landschap (door bijvoorbeeld
nieuwbouw of uitbreiding van bebouwing) kan de landschappelijke openheid worden
aangetast. Ook kan door een onzorgvuldige situering van de bebouwing de
landschappelijke structuur niet meer herkenbaar zijn (verkavelingspatroon,
lintbebouwing langs de wegen).
Bij het onzorgvuldig verbouwen van cultuurhistorisch waardevolle panden
kan de cultuurhistorische waarde van gebouwen afnemen.
Bij het realiseren van nieuwe bebouwing in zone 2 vormt het behoud van
doorzichten vanaf de wegen naar het open veenweidegebied en het behoud van de
erfbeplanting een aandachtspunt.
Recreatie
Recreatie (ook in
zone 1) kan hinderlijk zijn voor nabijgelegen bedrijven en woningen in zone 2,
bijvoorbeeld op de volgende manier:
-
recreatie is
belastend voor de omgeving (bijvoorbeeld in de vorm van geluidshinder, maar ook
bijvoorbeeld aantasting van de privacy door nabijgelegen paden);
-
recreatie is
een zogenaamde milieugevoelige functie, die beperkingen kan opleveren voor de
uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden van (agrarische) bedrijven;
-
recreatie kan
verkeersstromen aantrekken.
Natuur en landschap kunnen door een te intensief recreatief gebruik
onder druk komen te staan. Voor wat betreft natuur en landschap kan recreatie
ongewenste gevolgen hebben door bijvoorbeeld geluidsoverlast, verstoring,
zwerfvuil of vertrapping van vegetaties.
Versterking van
functies
Voor wat betreft het grondgebruik geldt dat de grondgebonden veehouderij
en de aanwezigheid van met name landschappelijke waarden elkaar versterken. De
grondgebonden veehouderij draagt zorg voor de instandhouding van de open
weidegronden.
Nieuwe functies kunnen enerzijds een belangrijke bijdrage leveren aan de
plattelandseconomie en daarmee aan de leefbaarheid ervan. Ook kan een nieuwe
economische functie het behoud van monumentale panden veilig stellen.
Recreatief medegebruik laat zich goed combineren met verbrede landbouw.
Recreatie kan een aanvulling van het inkomen van de agrariër betekenen
(bijvoorbeeld verhuur kano's, theeschenkerij, bed & breakfast). Vrijkomende
voormalige agrarische bebouwing biedt mogelijkheden voor kleinschalige dag- en
verblijfsrecreatie.
Afweging en
conclusie
Gezien het feit dat grondgebonden veehouderij en natuur- en
landschapswaarden elkaar kunnen versterken en gezien het beleid in het
reconstructieplan en van hogere overheden, is het behoud en ontwikkeling van
de grondgebonden veehouderij met inachtneming van natuur en landschapswaarden
in zone 2 uitgangspunt. Tevens past behoud van cultuurhistorische waarden en
recreatief medegebruik bij dit uitgangspunt.
Dat betekent dat de ontwikkeling van andere agrarische productietakken
dan grondgebonden veehouderij (intensieve veehouderij, glastuinbouw,
akkerbouw, sierteelt en dergelijke) niet wordt nagestreefd.
Om het open landschap te behouden, wordt zeer terughoudend omgegaan met
nieuwe bebouwing. Alleen voor bestaande (agrarische) bedrijven is nog enige
ontwikkelingsruimte op de bestaande bebouwingsstroken. Alleen ten behoeve van
ontwikkeling van grondgebonden veehouderijen kan de bebouwingsstrook, indien
dit voor een doelmatige en duurzame agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk
is, worden uitgebreid.
In het bestemmingsplan worden, om bovengenoemde reden, ook geen
mogelijkheden opgenomen om nieuwe bebouwingsstroken te realiseren. Voor een
mogelijke boerderijverplaatsing naar de Rotterdamseweg, die in het kader van de
reconstructie plaatsvindt, wordt hierop een uitzondering gemaakt.
Wel zijn er mogelijkheden voor het toestaan van nieuwe functies in
vrijkomende agrarische bebouwing. De afweging welke vervolgfuncties kunnen
worden toegelaten, vindt in hoofdstuk 12 plaats.
Ontwikkeling van de grondgebonden veehouderij en behoud van natuur- en
landschapswaarden en duurzaam waterbeheer kunnen met elkaar in conflict komen
als het gaat om verbetering van de externe productiefactoren voor de landbouw
(bijvoorbeeld slootdemping) of ruwvoederteelt. Omdat op voorhand niet is aan
te geven welke belangen in dergelijke gevallen moeten prevaleren, wordt dit
afweegbaar gesteld. In hoofdstuk 12 wordt daar verder op ingegaan.
Ook zijn recreatief medegebruik enerzijds en landbouw, natuur, landschap
en cultuurhistorie anderzijds elkaar versterkende functies. Vandaar dat in zone
2 mogelijkheden worden geboden voor recreatief medegebruik in de vorm van
verbrede landbouw (kamperen bij de boer, verkoop eigen producten, "bed
& breakfast") of voorzieningen als bewegwijzering, informatieborden,
(fiets)paden en andere routes in deze zone, al of niet rechtstreeks, mogelijk
gemaakt worden. Van een verdere intensivering van recreatie kan geen sprake
zijn, omdat de andere functies in het plangebied dan teveel onder druk komen te
staan.
12. Nadere uitwerking
gebiedsvisie
|
81 |
In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke ontwikkelingsmogelijkheden in
dit bestemmingsplan zijn opgenomen voor de in het gebied aanwezige functies.
Daarbij wordt tevens aangegeven hoe de gebiedsvisie en de daarbijbehorende
zonering is vertaald naar het bestemmingsplan.
De uitwerking heeft betrekking op de aspecten landbouw, natuur en
landschap, cultuurhistorie, recreatie, niet-agrarische bedrijven, detailhandel
en wonen. De beleidsuitwerking per zone komt met name tot uiting in de
gebruiksmogelijkheden, voortvloeiend uit de reconstructie Midden-Delfland. De
ontwikkelingsmogelijkheden voor neven- en vervolgfuncties zijn gekoppeld aan
ontsluiting van de wegen en de relevantie voor de zone.
Per agrarische productietak is een beeld van de
ontwikkelingsmogelijkheden geschetst, waarbij wordt ingegaan op de zonering
zoals die is vastgesteld in hoofdstuk 11.
Grondgebonden
veehouderij
Grondgebonden veehouderij is het houden van melk- en ander vee op open
grond. Dit beperkt zich dus niet alleen tot melkrundveehouderij. In de vorige
hoofdstukken is reeds aangegeven dat het plangebied, gezien het karakter van
bodem en waterhuishouding, bij uitstek geschikt is voor grondgebonden
veehouderij. Bovendien hangen de natuurlijke en landschappelijke waarden samen
met de grondgebonden veehouderij. Daarom wordt in het plangebied grondgebonden
veehouderij overal toelaatbaar gesteld. Een onderdeel van grondgebonden
veehouderij is de teelt van ruwvoedergewassen (anders dan gras). In zone 2 is
dit aanlegvergunningplichtig. Per situatie kan zo een afweging plaatsvinden
tussen de belangen van landbouw enerzijds en die van natuur en landschap
anderzijds.
Akker- en
vollegrondstuinbouw, fruitteelt en sierteelt, glastuinbouw
In het voorgaande is aangegeven dat het beleid gericht is op behoud en
versterking van de grondgebonden veehouderij. Ook is vanwege de
landschappelijke waarde (openheid, graslandkarakter) en het provinciale beleid
terzake een ander grondgebruik niet wenselijk. Gelet hierop worden in het plan
géén mogelijkheden opgenomen voor nieuwe akker-, vollegrondstuinbouw-, glastuinbouw;
fruitteelt- of sierteeltbedrijven. Ook intensieve veehouderijen en intensieve
kwekerijen[6])
worden niet toegestaan. Evenmin worden mogelijkheden geboden voor genoemde agrarische
productierichtingen bij wijze van neventak.
Paardenfokkerij
Een paardenfokkerij kan ingrijpende gevolgen voor de omgeving hebben. Te
denken valt aan aantasting van het landschapsbeeld door hoge omheiningen. Ook
bestaat er een reële kans op doorgroei naar op de paardenafrichting gerichte
activiteiten, waarvoor voorzieningen als paardenbakken nodig zijn, die ook
weer de nodige consequenties kunnen hebben (lichthinder, stofhinder). Daarom
zijn nieuwe paardenfokkerijen uitgesloten.
Bosbouw
Bosbouw als agrarische productietak heeft vergaande consequenties voor
natuur- en landschapswaarden en wordt daarom in het gehele plangebied
uitgesloten.
De aanleg van beplanting ten behoeve van een natuur- of
recreatiedoelstelling wordt niet als bosbouw beschouwd. Hiervoor wordt verwezen
naar paragraaf 12.3.1.
Bebouwingsstrook
Binnen
de bebouwingsstrook van agrarische bedrijven dienen gebouwen, sleufsilo's,
mestsilo's, kuilvoerplaten alsmede verhardingen behorende bij het
bedrijfscentrum gerealiseerd te worden. Voor de aanleg van verhardingen buiten
de bebouwingsstrook wordt verwezen naar paragraaf 12.3.2.
De
oppervlakte en de vorm van de agrarische bebouwingsstroken is individueel
bepaald. Daarbij is met het volgende rekening gehouden:
-
de bebouwingsstrook in het vigerende bestemmingsplan;
-
de actuele situatie in het veld;
-
de mate van volwaardigheid van het agrarisch bedrijf;
-
bestaande (eigendoms)rechten;
-
doorzichten.
Voorts
zal in het plan een wijzigingsbevoegdheid worden opgenomen ten behoeve van de
vergroting van agrarische bebouwingsstroken met maximaal 50%. Een voorwaarde
bij de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid zal in de eerste plaats het
aantonen van de agrarische noodzaak zijn (bijvoorbeeld vanwege milieueisen,
dierenwelzijn of arbeidshygiëne). Dit zal worden beoordeeld door de door de
gemeente aangewezen agrarisch deskundige.
Nieuwvestiging
en bedrijfsverplaatsing
Onder nieuwvestiging wordt de vestiging van een geheel nieuw agrarisch
bedrijf verstaan. Hiervoor biedt het bestemmingsplan geen mogelijkheden. Onder
bedrijfsverplaatsing wordt het uitplaatsen van een bestaand bedrijf in het
kader van de reconstructie verstaan. In de reconstructie Midden-Delfland
wordt aan de Rotterdamseweg voorzien in de mogelijkheid van boerderijverplaatsing/boerderijbouw.
Omdat te verwachten is dat de verplaatsing binnen de planperiode plaatsvindt,
is hiervoor een wijzigingsbevoegdheid in het plan opgenomen.
Eerste agrarische
bedrijfswoning
De agrarische bedrijven beschikken alle over een bedrijfswoning.
Ook bij bedrijfsverplaatsing in het kader van de reconstructie
Midden-Delfland kan behoefte aan een bedrijfswoning ontstaan. Om in deze
behoefte te kunnen voorzien, wordt in het bestemmingsplan de mogelijkheid
opgenomen om een eerste bedrijfswoning toe te staan. Voorwaarden hiervoor
zijn:
-
het bedrijf
dient duurzaam werkgelegenheid te bieden aan ten minste één volwaardige arbeidskracht;
-
het bedrijf
dient een zodanig toezicht te vereisen dat het wonen van een volwaardige arbeidskracht
op het bedrijf nodig is.
Dit wordt beoordeeld door de door de gemeente aan te wijzen agrarisch
deskundige.
Tweede agrarische
bedrijfswoning
Op agrarische bedrijven kan de wens ontstaan voor het oprichten van een
tweede agrarische bedrijfswoning. Tweede bedrijfswoningen worden vaak gedurende
een overgangsperiode gebruikt, waarin bijvoorbeeld het bedrijfshoofd en de
toekomstige opvolger gezamenlijk het bedrijf uitoefenen, tot de opvolger het
bedrijf alleen voortzet. In veel gevallen wordt de voormalige tweede
bedrijfswoning daarna aan derden verkocht als burgerwoning. Een dergelijke ontwikkeling
levert beperkingen op (milieuwetgeving) voor omliggende agrarische bedrijven
en is daarom ongewenst.
Een tweede agrarische bedrijfswoning is alleen noodzakelijk bij zeer
grote bedrijven waar minimaal twee volwassen arbeidskrachten als bedrijfshoofd
werkzaam zijn en waar permanent toezicht door twee werknemers vereist is. Een
dergelijke situatie zal in het plangebied alleen in uitzonderingsgevallen aan
de orde zijn. In het bestemmingsplan zijn daarom geen mogelijkheden geboden
voor het oprichten van een tweede bedrijfswoning. Indien een tweede agrarische
bedrijfswoning werkelijk duurzaam noodzakelijk is, zal dat via een
planherziening of vrijstelling ex artikel 19 WRO moeten worden gerealiseerd.
Niet-agrarische
nevenfuncties op agrarische bedrijven
In zone 2 zijn de agrarische bedrijven van groot belang voor het behoud
van de kwaliteiten van het buitengebied. Het beleid is er daarom uitdrukkelijk
op gericht om de agrarische bedrijven zoveel mogelijk te behouden. In de eerste
plaats worden hiertoe passende agrarische ontwikkelingsmogelijkheden geboden.
Daarnaast biedt het bestemmingsplan mogelijkheden om op agrarische bedrijven
niet-agrarische nevenfuncties te ontwikkelen.
Het bieden van dergelijke mogelijkheden kan door extra
inkomensverwerving leiden tot een afname van het aantal bedrijfsbeëindigingen
en instandhouding van het agrarische karakter van de (cultuurhistorisch
waardevolle) bedrijfsgebouwen. Gelet hierop geeft tabel 12.1 weer welke
nevenfuncties toelaatbaar zijn.
Tabel 12.1 Niet-agrarische
nevenfuncties bij agrarische bedrijven
|
zone 1 |
zone 2 |
Aan
landbouw verwante bedrijfsactiviteiten |
|
|
Veehandelsbedrijven;
africhtingsbedrijven voor paarden; foeragehandel; handel in zaaizaad en
pootgoed; opslag agrarische producten; agrarische loonbedrijven |
n.v.t. |
- |
Veearts;
hoefsmederij; ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten1) |
n.v.t. |
+ |
Verkoop eigen
producten |
n.v.t. |
+ |
Niet-agrarische
bedrijfsactiviteiten |
|
|
Hoveniersbedrijf |
n.v.t. |
+ |
Opslag/stalling
van niet-agrarische goederen in bestaande gebouwen |
n.v.t. |
& |
Overige
bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Lijst van Bedrijfstypen |
n.v.t. |
- |
Recreatieve
functies |
|
|
Kinderboerderij |
n.v.t. |
& |
Paardenstalling |
n.v.t. |
+ |
Kano-,
roeiboot- of fietsenverhuur; kleinschalige horecagelegenheid |
n.v.t. |
& |
Maneges |
n.v.t. |
- |
Kleinschalig
kamperen |
n.v.t. |
& |
Bed & breakfast |
n.v.t. |
+ |
Kampeerboerderij |
n.v.t. |
& |
Overige
dienstverlening |
|
|
Aan-huis-gebonden
beroep |
n.v.t. |
+ |
Sociale
nevenfunctie (resocialisatie, therapie, gehandicapten) |
n.v.t. |
& |
Museum/tentoonstellingsruimte;
kunst- of antiekhandel |
n.v.t. |
- |
Dierenpension;
hondenfokkerij |
n.v.t. |
-2) |
1) Kaasmakerij,
verwerking plantaardige producten, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij
en dergelijke.
2) Niet
toelaatbaar vanwege de ligging binnen een stiltegebied.
+ toelaatbaar - niet toelaatbaar & alleen toelaatbaar onder
voorwaarden.
De activiteiten die in tabel 12.1 zijn genoemd, dienen binnen de
bebouwingsstrook plaats te vinden, óók paardenbakken ten behoeve van
paardrijactiviteiten en kleinschalig kamperen. Bovendien dienen de
bovengenoemde functies te allen tijde ondergeschikt te zijn aan de hoofdfunctie.
Gezien het ruimtebeslag van deze functies (met name kleinschalig
kamperen), is het denkbaar dat de omvang van de bebouwingsstrook niet
toereikend is. Er kan in dat geval gebruik worden gemaakt van de
wijzigingsbevoegdheid voor vergroting van de bebouwingsstrook. Verwezen wordt
naar de tekst met betrekking tot bebouwingsstroken van agrarische bedrijven.
In het bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt tussen maneges en
paardrijactiviteiten. Een manege is een bedrijf dat gericht is op het lesgeven
in paardrijden aan derden, waarbij veelal voorzieningen zijn gesitueerd als
kantine/foyer en logies- en/of verenigingsaccommodatie. Bij veel maneges
vinden regelmatig wedstrijden plaats. De ruimtelijke gevolgen van maneges
kunnen daarom zeer ingrijpend zijn. In het bestemmingsplan worden om die reden
voor nieuwe maneges geen mogelijkheden opgenomen.
Onder paardrijactiviteiten wordt verstaan het houden van paarden en
pony's voor verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan
derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden. Omdat de
gevolgen hiervan veel minder ingrijpend zijn, biedt het bestemmingsplan
hiervoor wel mogelijkheden.
Kleinschalige horecagelegenheden zijn horecagelegenheden in de vorm van
bijvoorbeeld theeschenkerijen of proeverijen van streekeigen producten dan wel
producten van het eigen bedrijf. Kleinschalige horecagelegenheden mogen een
maximale bruto-oppervlakte hebben van 100 m².
Voor de afweging bij het al of niet toestaan van bepaalde nevenfuncties,
is tevens gekeken naar de ontsluiting. Zone 2 is in zijn geheel matig tot
slecht ontsloten.
Met betrekking tot het al dan niet toelaatbaar stellen van de in tabel
12.1 genoemde functies wordt het volgende opgemerkt. Veehandelsbedrijven,
africhtingsbedrijven voor paarden, foeragehandel, opslag van agrarische
producten en agrarische loonbedrijven kunnen relatief veel zwaar verkeer
genereren. Gezien de gesteldheid van de wegen zijn deze functies op voorhand
uitgesloten.
Voor een aantal functies (aangeduid met "&" in de tabel)
is op voorhand niet te zeggen of dit wel of niet toelaatbaar is. Dit zal onder
meer afhangen van de specifieke locatie en de aard van de activiteit,
bijvoorbeeld de verkeersaantrekkende werking.
Opslag en stalling van goederen is alleen toelaatbaar voorzover het
goederen betreft die geen verkeersaantrekkende werking hebben. Opslag van
caravans/boten is uit dat oogpunt toelaatbaar. Aan opslag wordt bovendien als
voorwaarde gesteld dat dit binnen de bebouwing plaatsvindt en er geen opslag
wordt toegestaan van stoffen/producten die gevaar of milieuoverlast kunnen
opleveren.
Niet-agrarische
vervolgfuncties ter plaatse van agrarische bouwvlakken
Gezien de te verwachten ontwikkelingen in de agrarische sector, is het
waarschijnlijk dat in de loop van de planperiode een aantal van de agrarische
bedrijven in zone 2 wordt beëindigd. In zone 1 hebben de agrarische bedrijven
hun functie reeds verloren. De vrijkomende panden zijn in het plangebied met
name in trek voor bewoning en niet-agrarische bedrijfsactiviteiten. Deze
aantrekkingskracht heeft verschillende oorzaken:
-
voormalige
agrarische bedrijfsgebouwen zijn geschikt voor bedrijfsactiviteiten;
-
goedkope
vestigingslocatie (in vergelijking met bedrijventerreinen);
-
ligging in de
directe nabijheid van grootstedelijke agglomeraties (Den Haag, Rotterdam,
Delft);
-
situering in
een landschappelijk interessante omgeving met de mogelijkheid van landelijk
wonen;
-
veel meer
ruimte ("vrijheid") en minder milieubelemmeringen dan in stedelijke
gebieden.
Gevolg is dat - bij het ontbreken van adequaat beleid - veel functies die niet in het plangebied
thuishoren, zich hier toch vestigen. Deze functies kunnen leiden tot aantasting
van de landschapswaarden, het aantrekken van veel verkeer over wegen die
daarvoor niet geschikt zijn en parkeer- en milieuproblemen. Rijk en provincie voeren
een terughoudend beleid ten aanzien van functies die niet thuishoren in de
gebieden buiten de bebouwingscontouren.
Teneinde enerzijds ongewenste ontwikkelingen te voorkomen en anderzijds
tegemoet te komen aan de behoefte om passende vervolgfuncties mogelijk te
maken, zijn in het bestemmingsplan mogelijkheden opgenomen met betrekking tot
niet-agrarische vervolgfuncties na beëindiging van agrarische bedrijven.
Hiervan geeft tabel 12.2 een beeld.
Tabel 12.2 Vervolgfuncties op agrarische bouwvlakken na beëindiging van het agrarisch bedrijf
|
zone 1 |
zone 2 |
Wonen/hobbyboerachtige
activiteiten |
n.v.t. |
W |
Landbouwverwante
bedrijfsactiviteiten |
|
|
Agrarische
loonbedrijven in de categorieën 1, 2 en 3 van de Lijst van Bedrijfstypen |
n.v.t. |
- |
Veehandelsbedrijven;
africhtingsbedrijven voor paarden; foeragehandel; handel in zaaizaad en
pootgoed; opslag agrarische producten |
n.v.t. |
- |
Hoefsmederij;
veearts; ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten |
n.v.t. |
W |
Niet-agrarische
bedrijfsactiviteiten |
|
|
Hoveniersbedrijf |
n.v.t. |
W |
Opslag/stalling
van goederen in bestaande gebouwen |
n.v.t. |
W2) |
Kantoren |
n.v.t. |
- |
Overige
bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Lijst van Bedrijfstypen1)
|
n.v.t. |
W2) |
Recreatieve
functies |
|
|
Kinderboerderij |
n.v.t. |
- |
Paardrijactiviteiten |
n.v.t. |
W |
Maneges |
n.v.t. |
- |
Kampeerboerderij |
n.v.t. |
W2) |
Overige
dienstverlening |
|
|
Sociale
nevenfunctie (resocialisatie, therapie, gehandicapten) |
n.v.t. |
W |
Museum/tentoonstellingsruimte;
kunst- of antiekhandel |
n.v.t. |
- |
Dierenpension;
hondenfokkerij |
n.v.t. |
- |
1) Onder andere aannemersbedrijf,
schildersbedrijf, meubelstoffeerderij, pottenbakkerij.
2) Mits niet verkeersaantrekkend.
W: na wijziging
-: niet toelaatbaar
Bouwmogelijkheden
ten behoeve van vervolgfuncties
Niet-agrarische vervolgfuncties dienen gevestigd te worden in de
bestaande bedrijfsgebouwen. Nieuwbouw ten behoeve van de in tabel 12.2 genoemde
functies is in beginsel niet aan de orde. Ten aanzien van bouwmogelijkheden
voor vervolgfuncties geldt, dat de bestaande gebouwen in geen enkel opzicht
mogen worden uitgebreid.
Indien de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen in een bouwvallige
staat verkeren, of indien hiervan geen zinvol ander gebruik meer kan worden
gemaakt, kan worden besloten tot sanering van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen.
In dat geval mag de oppervlakte van de nieuw op te richten bebouwing maximaal
50% bedragen van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken, met een
maximum van 150 m².
Voor de vervolgfunctie wonen geldt bovendien het volgende. Vergroting
van de voormalige agrarische bedrijfswoning in de aan de woning gebouwde
schuur, alsmede het realiseren van meerdere wooneenheden in deze bebouwing is
toegestaan, mits het oppervlak aan voormalige vrijstaande bedrijfsgebouwen
wordt teruggebracht tot ten hoogste 50 m² per woning.
Hobbyboerachtige
activiteiten
Na het beëindigen van het agrarisch bedrijf blijft de voormalige
ondernemer vaak op de boerderij wonen, waarbij hobbymatig nog wat agrarische
activiteiten worden uitgevoerd. Bovendien combineert een toenemend aantal
niet-agrariërs het "buiten wonen" met het houden van paarden of
ander vee voor hobbydoeleinden. Mede om die reden betrekken zij veelal
vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen. Deze ontwikkeling leidt tot kansen
voor het noodzakelijke beheer van het agrarisch gebied doordat
"hobbyboeren" hun gronden veelal extensief beheren.
Bij vrijkomende agrarische bebouwing zijn hobbymatige agrarische
activiteiten te prefereren boven veel andere vormen van gebruik. Om die reden
mag de hobbymatige landbouw niet worden uitgesloten. Hobbyboeren mogen echter
niet gelijk worden gesteld met agrarische bedrijven. Zij behoren een
woonbestemming te krijgen en zullen gebruik moeten maken van de daarbijbehorende
gebruiks- en bouwmogelijkheden. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 12.7.
Het creëren van nieuwe bebouwingsstroken voor hobbyactiviteiten is niet aan de
orde.
Ingeval van het houden van paarden kan behoefte zijn aan de realisatie
van paardenbakken. Met betrekking tot paardenbakken wordt verwezen naar
paragraaf 12.5.
Voor zone 1 wordt in het kader van de reconstructie grootschalige aanleg
van natuur voorgestaan (zowel vanwege het realiseren van natuurwaarden als
voor intensief en extensief recreatief medegebruik). In zone 1 is het
aanleggen, ontwikkelen en beheren van de natuur, zoals dit in het kader van de
reconstructie wordt nagestreefd, rechtsreeks toegelaten.
Voor zone 2 vindt in het kader van de reconstructie uitsluitend
incidenteel aanleg van landschappelijke beplanting plaats. De aanwezige
natuurgebieden (het moerasje en een strook langs het water in het
noordwestelijk deel van het plangebied) zijn als zodanig bestemd. Voor wat de
beheersgebieden betreft geldt dat deze niet worden verworven en dus in agrarisch
gebruik blijven. Deze gronden hebben daarom een agrarische bestemming.
Ter plaatse van het reservaatgebied ten oosten van de A13 kan de
agrarische bestemming met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid worden
gewijzigd in een natuurbestemming.
In het plan is ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de
realisatie van ecologische verbindingszones. Hieraan kan toepassing worden
gegeven indien de betreffende gronden voor genoemde doeleinden (op vrijwillige
basis) worden verworven.
Aanleg van
verhardingen
De aanleg van verhardingen heeft in zone 2 met name betrekking op de
aanleg van kavelpaden. Om de grondgebonden veehouderij optimale
ontwikkelingsmogelijkheden te bieden, zijn op dit punt zo min mogelijk
beperkingen opgenomen. Uiteraard geldt wel dat de aanleg van verhardingen
noodzakelijk moet zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering. Er is in
het bestemmingsplan echter geen nadere regeling opgenomen voor kavelpaden ten
behoeve van de agrarische bedrijfsvoering. De aanleg van kavelpaden is kostbaar
en agrariërs zullen derhalve niet meer paden aanleggen dan bedrijfseconomisch
verantwoord is. Bovendien kunnen kavelpaden uit een oogpunt van natuurbehoud
wenselijk zijn en - soms - zelfs noodzakelijk om "vertrappingsschade" te voorkomen.
In zone 1 heeft de aanleg van verhardingen betrekking op de recreatieve
inrichting. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 12.5.
Aanleggen van dammen
en onderbemaling
Het aanleggen van dammen en onderbemalingen kan vanuit landbouwkundig
oogpunt gewenst zijn. Vanuit het oogpunt van duurzaam waterbeheer is dit echter
ongewenst. Het beleid van het Hoogheemraadschap van Delft is gericht op het
saneren van onderbemalingen. Waar dat niet mogelijk is, neemt het hoogheemraadschap
het beheer over. Voor nieuwe onderbemalingen moet het hoogheemraadschap
ontheffing verlenen. Dit zal zij slechts doen in uitzonderingsgevallen. Omdat
het aanleggen van dammen en onderbemalingen onder de verantwoordelijkheid van
de waterbeheerder valt en het ongewenst is om dubbele regelgeving op te nemen,
speelt het bestemmingsplan hierin geen rol.
Graven en dempen van
sloten
Bij het graven of dempen van sloten kan in zone 2 niet op voorhand
worden bepaald of dit leidt tot onevenredige aantasting van de aanwezige
landschapswaarden (waaronder het karakteristieke verkavelingspatroon) of
natuur- of archeologische waarden. Om dit van geval tot geval te kunnen
beoordelen, is dit in het bestemmingsplan afweegbaar gesteld.
Overigens is voor dergelijke ingrepen tevens een ontheffing van het
hoogheemraadschap vereist. Daarnaast zal het hoogheemraadschap ingeval van
demping van sloten compensatie van het waterbergend vermogen eisen.
Opgemerkt wordt dat het hoogheemraadschap overwegend het wateraspect
beoordeelt, terwijl in het spoor van de ruimtelijke ordening getoetst wordt aan
de gevolgen voor natuur, landschap en cultuurhistorie.
Het graven of dempen van sloten in zone 1 vindt plaats in het kader van
de reconstructie en is in het bestemmingsplan rechtstreeks toegelaten.
Archeologie
In hoofdstuk 4 is over archeologische waarden aangegeven dat in het
plangebied meerdere terreinen met een zeer hoge archeologische waarde en met
een hoge archeologische waarde voorkomen.
Voor de terreinen van zeer hoge en hoge archeologische waarde zal een
toepasselijk aanlegvergunningenstelsel worden opgenomen. Ook zal worden
bepaald dat hier alleen mag worden gebouwd (na vrijstelling) als de
archeologische waarden niet worden geschaad. Er wordt advies ingewonnen bij de
gemeentelijk archeoloog.
Cultuurhistorisch
waardevolle bebouwing
Rijks- en gemeentelijke monumenten hebben een eigen instrumentarium in
de Monumentenwet 1988 dan wel in de gemeentelijke monumentenverordening. Een
regeling daarvoor opnemen in het bestemmingsplan is daarmee overbodig.
Volledigheidshalve worden de monumenten wel met een aanduiding op de plankaart
aangegeven.
Voor de (overige) MIP-objecten worden specifieke bouwvoorschriften
opgenomen ter bescherming van de bebouwingskarakteristiek. Vergroting of
verandering van deze bebouwing is alleen onder voorwaarden mogelijk. De sloop
ervan is aanlegvergunningplichtig.
Historisch-geografische
waarden
De in het plangebied voorkomende historisch-geografische waarden,
bestaande uit het patroon van wegen, waterlopen, dijken en bebouwingslinten,
zijn in het algemeen via de bestemmingsregeling beschermd. Voor de in het
plangebied aanwezige sloten, die niet bestemd zijn als water, wordt voor het
dempen een nadere regeling opgenomen.
Bebouwingslint met
grote cultuurhistorische waarde
De bebouwing aan de Delftse Schie is in het streekplan aangewezen als
bebouwingslint met grote cultuurhistorische en landschappelijke waarde. De
cultuurhistorische waarde hiervan komt tot uitdrukking in het verkavelingspatroon,
monumentale bebouwing, doorzichten naar achterliggende weidegronden, de
situering van gebouwen ten opzichte van de Delftse Schie en de uiterlijke
verschijningsvorm van gebouwen.
Monumentale bebouwing wordt beschermd en als zodanig op de plankaart
aangeduid.
Doorzichten worden in het algemeen beschermd via de bestemmingslegging.
Bij het toekennen van bouwvlakken is rekening gehouden met het behoud van
doorzichten.
Recreatieve
voorzieningen
Zone 1 wordt in het kader van de reconstructie ingericht als recreatief
groengebied door middel van de aanleg van paden, waterpartijen, beplantingen,
bossen. Kleinschalige recreatieve voorzieningen als picknickbanken en
bewegwijzeringen maken hier deel van uit. Deze zijn dan ook rechtsreeks binnen
zone 1 toelaatbaar. Gebouwen maken vooralsnog geen deel uit van de inrichting
van het recreatiegebied. Er zijn daarom voor de extensief ingerichte delen geen
rechtstreekse bouwmogelijkheden opgenomen. Om zonodig toch te kunnen voorzien
in noodzakelijke voorzieningen, zoals bijvoorbeeld toiletgebouwtjes, is een
vrijstellingsbevoegdheid opgenomen.
In zone 2 dienen recreatieve voorzieningen het agrarische gebruik van
het plangebied zo min mogelijk te hinderen en waar mogelijk juist bij te dragen
aan de positie van de agrarische bedrijven. Mogelijkheden op dit vlak voor
agrarische bedrijven zijn bijvoorbeeld paardrijactiviteiten, verhuur van
fietsen, roeiboten en kano's en vormen van kleinschalige verblijfsrecreatie,
zoals kamperen bij de boer en bed & breakfast. Zoals eerder is aangegeven,
bevat het bestemmingsplan mogelijkheden voor dergelijke nevenactiviteiten bij
agrarische bedrijven.
Voorts kan er in zone 2 behoefte zijn aan kleinschalige dagrecreatieve
voorzieningen. Onder kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen worden
voorzieningen verstaan ten behoeve van wandelen, fietsen, vissen, paardrijden,
kanoën en natuurobservatie, zoals picknickplaatsen, informatieborden, banken
en observatiepunten. Deze voorzieningen zijn in zone 2 rechtstreeks
toelaatbaar.
Recreatieve paden
De aanleg van recreatieve paden maakt binnen zone 1 deel uit van de
inrichting van het recreatiegebied. De aanleg van wandel-, fiets- en
ruiterpaden is hier dan ook rechtstreeks mogelijk. De gevolgen van de aanleg
van (verharde) wandel-, fiets- en ruiterpaden kunnen in zone 2 de belangen van
landbouw, natuur en landschap schaden en zal er een nadere afweging noodzakelijk
zijn. Daarom is dit hier gekoppeld aan een aanlegvergunning.
Vissteigers en
aanlegsteigers
Voor steigers geldt dat deze in zone 2 de belangen van natuur, landschap
en landbouw kunnen schaden en er dient een nadere afweging plaats te vinden.
Daarom is de realisatie van deze voorzieningen in zone 2 alleen mogelijk als
hiervoor vrijstelling is verleend.
Paardenbakken
Gezien het toekomstige recreatieve karakter van het plangebied en de
grote behoefte aan voorzieningen voor de paardensport kan worden verwacht dat
er behoefte ontstaat aan de aanleg van "paardenbakken". Hieronder
worden niet-overdekte rijbanen verstaan met een bodem van zand, hout of
boomschors of ander materiaal om de ondergrond te verstevigen. Paardenbakken
kunnen de ruimtelijke kwaliteit van een gebied aantasten, niet alleen door het
aanbrengen van bovengenoemd materiaal, maar ook door de plaatsing van
lichtmasten en omheiningen. Bovendien kunnen paardenbakken hinder veroorzaken
(zoals stofhinder). Derhalve zijn paardenbakken alleen toelaatbaar gesteld
binnen agrarische bebouwingsstroken en enkele recreatieve bebouwingsstroken.
Uitbreiding van bebouwingsstroken ten behoeve van paardenbakken is niet aan de
orde.
Oprichten van nieuwe bedrijven
Het toekennen van nieuwe bebouwingsstroken ten behoeve van
niet-agrarische bedrijven is in het hele plangebied niet gewenst vanwege het
restrictieve beleid van overheden, de mogelijke aantasting van de openheid en
het ontbreken van binding met het landelijk gebied.
Voortzetting huidige bedrijven
De bedrijven die in het vigerende bestemmingsplan positief zijn bestemd
of de bedrijven die al gedurende langere tijd in het plangebied zijn gevestigd
en waarvoor géén actief saneringsbeleid wordt gevoerd, zijn in principe
positief bestemd.
Gelet op de aard en omvang van het plangebied is het niet wenselijk om
bedrijven uit hogere categorieën dan 1 en 2 uit de Lijst van Bedrijfstypen als
vervolgfunctie toegelaten.
Het is om milieuhygiënische en financiële redenen echter niet
noodzakelijk en gewenst de aanwezige bedrijven, die in de categorie 3 of hoger
vallen, te saneren of te beëindigen Deze bedrijven krijgen daarom een
specifieke maatbestemming. Bij bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing kan zich
dan alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen of een bedrijf dat past
binnen de algemene toelaatbaarheid.
Bij een positieve bestemming van bedrijfsactiviteiten geldt voor de
uitbreiding van de bebouwing het volgende: op basis van vaste jurisprudentie
kan niet zonder meer worden volstaan met het vastleggen van de bestaande
bebouwing. Met het oog op het toekomstperspectief dient te worden getoetst in
hoeverre enige uitbreidingsmogelijkheden kan worden geboden. Voor de bebouwing
is daarbij uitgegaan van enige uitbreidingsruimte. Daarbij is de vorm van de
bebouwingsstrook zodanig gekozen dat doorzichten zo min mogelijk worden aangetast.
In het bestemmingsplan is het, na sanering en na planwijziging, mogelijk
dat bedrijven zich kunnen vestigen op eventueel vrijkomende agrarische
bedrijven. Het gaat dan uitsluitend om bedrijven uit categorie 1 en 2 van Lijst
van Bedrijfstypen. Verwezen wordt naar paragraaf 12.2.3.
Vervolgfuncties ter plaatse van bedrijven
Het is mogelijk dat bedrijfsactiviteiten binnen de planperiode zullen
worden beëindigd, waarbij de betreffende locatie niet geschikt is voor nieuwe
bedrijfsactiviteiten. Daarom biedt het bestemmingsplan mogelijkheden voor
alternatieve functies ter plaatse. De volgende functies zijn in het
bestemmingsplan toelaatbaar gesteld, hetzij rechtstreeks, hetzij na
planwijziging.
Tabel 12.3 Vervolgfuncties bij
bedrijven
-
Wonen/hobbyboerachtige
activiteiten -
Opslag/stalling
van goederen in bestaande gebouwen -
Overige
bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Lijst van Bedrijfstypen -
Tuincentra -
Hotel/restaurant -
Dierenpension |
w r r x x x |
r: rechtstreeks
toelaatbaar
w: na wijziging
x : niet toelaatbaar
Bordelen/seksinrichtingen
Het beleid van de gemeente Delft geeft aan dat seksinrichtingen niet in
het buitengebied thuishoren. Aan het eventueel toelaten van dergelijke
bedrijven zijn te veel bezwaren verbonden, zoals de verkeersaantrekkende
werking en een toenemend gevoel van onveiligheid. Bordelen/seksinrichtingen
zijn in het bestemmingsplan dan ook uitgesloten.
Woningen zijn op de plankaart aangegeven middels de bestemming
Woondoeleinden en de bijbehorende gronden met de bestemming Erf of Voortuin.
Bij de bestemming Erf mogen de bijgebouwen een oppervlak beslaan van
maximaal 50 m². De aanleg van sier- en groentetuinen is alleen mogelijk
binnen de grenzen van de bestemming Erf of Voortuin. Binnen de bestemming
Voortuin mogen uitsluitend erkers, entrees en bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
worden gebouwd.
Voor de woningen in het buitengebied geldt conform de Nota
Planbeoordeling een maximale inhoudsmaat van 600 m³, inclusief de
bijgebouwen.
Windturbines
In de windscan is een aantal locaties in het plangebied geselecteerd dat
op basis van het windaanbod in aanmerking komt voor het plaatsen van enkele
windturbines. Voor deze locaties wordt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Wanneer de haalbaarheid is aangetoond en de exacte locaties vaststaan, kan de
bestemming worden gewijzigd ten behoeve van de realisatie van maximaal 6
windturbines in het plangebied. De hoogte van de turbines mag maximaal
140 m bedragen. Een zorgvuldige inpassing is bij de windturbines van belang.
GSM-masten
In de gemeente Delft is het plaatsen van GSM-masten in het buitengebied
in principe toelaatbaar onder de volgende voorwaarden:
-
geen
zendmasten op woningen;
-
geen
zendmasten op monumenten;
-
zendmasten
alleen op bestaande bebouwing plaatsen;
-
streven naar
meervoudig gebruik van zendmasten door meerdere aanbieders van mobiele
telefonie.
GSM-antenne-installaties tot 5 m hoog zijn onder voorwaarden sinds
15 augustus 2002 bouwvergunningvrij. Voor GSM-antenne-installaties die
niet vergunningvrij zijn, maar passen in het gemeentelijk beleid, kan met
toepassing van artikel 19 lid 3 WRO jo. artikel 20 lid 1 onder f van het
Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 vrijstelling van bestemmingsplan worden
verleend.
13.
Handhaving
|
91 |
Burgemeester en wethouders van Delft hebben op 4 juni 2002 de
beleidsnota "Handhaving bestemmingsplannen, beleid en uitvoering"
vastgesteld.
De nota beperkt zich tot handhaving van die bestemmingsplanvoorschriften
die niet op grond van andere regimes (bijvoorbeeld milieuwetgeving) kunnen
worden gehandhaafd. Het volledig handhaven van regelgeving in
bestemmingsplannen is een ondoenlijke en onbetaalbare zaak. Daarom wordt in de
nota een algemene prioriteitstelling aangegeven. Prioriteit in handhaving
hebben die voorschriften die bij overtreding tot onwenselijke schade leiden op
het gebied van milieu, ruimtelijke ordening en economie en waarbij tevens geldt
dat de kans dat die overtredingen zich voordoen, groot wordt geacht. Om de
schade en de kans op overtreding te kunnen beoordelen, wordt in de nota gewerkt
met type plangebieden. Prioriteit wordt aangegeven met de cijfers 1 (intensieve
handhaving), 2 (reguliere handhaving) en 3 (incidentele handhaving).
De nota "Handhaving bestemmingsplannen, beleid en uitvoering"
berust op twee peilers: het beleid en de uitvoering hiervan. Alvorens in te
gaan op de prioriteitstelling voor het buitengebied zal uiteen worden gezet hoe
de uitvoering van het beleid zal worden vormgegeven.
Uitvoering
De uitvoering van handhaving bestaat uit twee onderdelen: ten eerste het
houden van toezicht en dus het opsporen van illegale situaties en ten tweede
het feitelijk toepassen van sanctiemiddelen.
Het opsporen van illegale situaties kan op meerdere manieren
plaatsvinden. Het periodiek houden van luchtfotovergelijkingen is een goede
methode om illegale bouwwerken op te sporen. Voor het opsporen van illegaal
gebruik is het raadplegen van openbare bronnen, zoals het register van de
Kamer van Koophandel, internet en gemeentelijk dossiers een betere methode.
Steeds zal de overtreding ook feitelijk (= ter plaatse) geconstateerd moeten
worden. In een aantal gevallen kan een overtreding slechts worden opgespoord
door buitencontroles.
Het capaciteitsbeslag dat dit deel van de handhavingstaak vergt, is dus
beïnvloedbaar door het maken van keuzes in zowel methodiek als de frequentie
van onderzoek.
Is eenmaal een strijdige situatie geconstateerd, dan volgt het juridisch
traject van de handhaving (beschreven in de nota
"Handhavingsinstrumentarium"). Indien de overtreder niet bereid is om
op verzoek eigenhandig een einde te maken aan de illegale situatie dan volgt
uiteindelijk een dwangsombesluit. Hiertegen staat de mogelijkheid open van
bezwaar en beroep en kan tevens een verzoek om voorlopige voorziening bij de
rechtbank worden ingediend.
Het handhavingsbeleid kent drie vormen van handhaven: intensief,
regulier en incidenteel:
-
Intensieve
handhaving betekent dat aan het genoemde beleidsveld een hoge prioriteit wordt
gegeven. Dit betekent dat de intentie er is om alle overtredingen van deze
bepalingen op te sporen en aan te pakken. Voor deze taken zal derhalve de
meest stringente vorm van toezicht worden gekozen. Indien luchtfotovergelijking
het geëigende middel is, dan zal dit jaarlijks moeten plaatsvinden. Ook gericht
dossieronderzoek en het raadplegen van andere openbare bronnen zal ten minste
jaarlijks moeten plaatsvinden. Vervolgens zullen alle adressen die aan de hand
van het raadplegen van deze bronnen vragen oproepen ter plaatse moeten worden
bezocht om ook ter plaatse de feitelijke constatering te kunnen doen en de
overtreder hiermee te confronteren.
-
Reguliere
handhaving betekent het raadplegen van dezelfde bronnen als hierboven maar in
een lagere frequentie van circa eenmaal per twee jaar. Hier bestaat niet de
intentie om alle illegale zaken op te sporen. Wel zal de pakkans hoog genoeg
moeten zijn om hiervan een preventieve werking te laten uitgaan.
-
Incidentele
handhaving tenslotte is de werkwijze waarop hoofdzakelijk reactief (na klachten
van belanghebbenden) wordt gehandhaafd. Het betreft dan altijd zaken waarbij
geen direct algemeen belang is betrokken, maar waar het belang van de
handhaving vooral is gelegen in de bescherming van de leefomgeving van derden.
Beleid
Het plangebied valt onder het gebiedstype "buitengebied".
Onder buitengebieden worden die gebieden verstaan die overwegend een agrarische
en/of extensieve recreatieve functie hebben en een groen karakter. In deze
gebieden komt enige bedrijvigheid voor en wordt in geringe mate gewoond.
In de nota wordt voor het gebiedstype "buitengebied" de
onderstaande algemene beleidslijn uiteengezet:
Milieu
Water: De
buitengebieden zijn van belang voor het waterbergend vermogen. Kans op waterschade
in de vorm van aantasting van het waterbergend vermogen dan wel de
waterkwaliteit is echter gemiddeld omdat een groot deel van het gebied geen
particulier eigendom is. Bebouwingsvoorschriften dienen regulier gehandhaafd
te worden.
Ecologie: de in het
plangebied aanwezig ecologische zones zijn van regionaal belang en maken deel
uit van "de groenblauwe slinger", een provinciaal beleidsnota inzake
ecologie. De kans op aantasting van die zones is gelet op de positionering
gering. Volstaan kan worden met reguliere handhaving.
Ruimtelijke
Ordening
Zichtkant: De
hoeveelheid open ruimte in deze plangebieden is verhoudingsgewijs bijzonder
groot. Het zicht op de landschappelijke structuren is voor de gemeente Delft
van groot belang. Het gaat daarbij om het behoud van landschappelijke en
cultuurhistorische waarden van het groene gebied dat omsloten wordt door
stedelijke gebieden.
De kans op aantasting is gering. De bebouwingsvoorschriften dienen
regulier te worden gehandhaafd.
Aantasting van bezonning, zicht en privacy: Gelet op de hoeveelheid ruimte is de kans
op aantasting van bezonning, zicht en privacy gering. Volstaan kan worden met
incidentele handhaving.
Stank, geluids- en stofoverlast: Ook dit type overlast zal zich, gelet op het bovenstaande, niet snel
voordoen. Volstaan kan worden met incidentele handhaving.
Economie
De kans op economische schade door ongewenste vestiging van bedrijven is
aanwezig, met name door vrijkomende agrarische bebouwing, maar niet bijzonder
groot. Er zal regulier dienen te worden gehandhaafd op gebruiksvoorschriften
van bedrijven.
Milieu: water
g/b 1
ecologie
g/b 2
Ruimtelijke ordening: zichtkant b 2
bezonning,
zicht en privacy g 3
stank,
geluid en stofoverlast g 3
Economie: algemeen
g 2
g = gebruik
b = bebouwing
14. Juridische
planbeschrijving
|
93 |
Planvorm
Er is gekozen voor een gedetailleerd én ontwikkelingsgericht plan. De
ontwikkelingsgerichtheid blijkt met name uit mogelijkheden voor niet-agrarische
neventakken, voor vervolgfuncties op de agrarische bedrijven (ingeval van
bedrijfsbeëindiging) en voor recreatieve ontwikkeling. Daarnaast kent de
bestemming Bedrijfsdoeleinden een aanzienlijke mate van flexibiliteit door de
toelaatbaarheid van bedrijven te koppelen aan de categorieën uit de Lijst van
Bedrijfstypen. Voorts zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor onder meer de
realisatie van ecologische verbindingszones en windturbines. Wat de overige
functies betreft is het bestemmingplan hoofdzakelijk conserverend van aard; er
wordt niet voorzien in de mogelijkheid van nieuwe functies en de
bouwmogelijkheden zijn beperkt.
Aanlegvoorschriften
Om te voorkomen dat een terrein minder geschikt wordt voor de daaraan
gegeven bestemming en om een reeds gerealiseerde bestemming te beschermen,
kunnen bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden aan een
vergunning worden gebonden (aanlegvergunning). Aanlegvoorschriften zijn zinvol
voor activiteiten, waarbij niet bij voorbaat vaststaat of zij wel of niet in
strijd met de bestemming zijn. De aanlegvoorschriften maken het dan mogelijk om
de voorgenomen ingreep van geval tot geval te beoordelen. Maar
aanlegvoorschriften zijn alleen effectief wanneer zij op draagvlak steunen en - ook daardoor - handhaafbaar zijn. Het opnemen van
aanlegvoorschriften dient derhalve selectief te gebeuren, aangezien in de
praktijk is gebleken dat een veelheid aan aanlegvoorschriften voor alle
mogelijke activiteiten de handhaafbaarheid (en dus ook de geloofwaardigheid
van beleid) niet ten goede komt.
Verder dient alleen een aanlegvergunning te worden voorgeschreven voor
ingrepen die voorwaardelijk toelaatbaar zijn te stellen. Indien een absoluut
verbod op zijn plaats is, behoort de desbetreffende ingreep onder de
gebruiksverboden van het bestemmingsplan te vallen.
In dit verband is ook van belang dat het bestemmingsplan één van de
instrumenten is die kunnen worden ingezet ter bevordering van ecologische,
landschappelijke en milieukwaliteiten. Gezien de beschikbaarheid van
verschillende instrumentarium is het gewenst het bestemmingsplan slechts in te
zetten waar andere instrumenten niet beschikbaar zijn of - gelet op de belangen die aan de orde
zijn -
tekortschieten.
In deze paragraaf zijn de belangrijkste regelingen die het plan bevat,
nader toegelicht. De planvoorschriften vallen in vier delen uiteen. Het eerste
deel bevat de algemene bepalingen. De Beschrijving in hoofdlijnen is opgenomen
in het tweede deel. Het derde deel regelt de bestemmingen en het vierde deel
bestaat uit de overige bepalingen.
Begripsbepalingen
In dit artikel zijn begrippen gedefinieerd, die in de voorschriften
worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden
uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende woorden toegekende
betekenis.
Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten, die
bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten moeten worden.
In de Beschrijving in hoofdlijnen is onder andere een referentiekader
opgenomen dat bij de beoordeling van verzoeken om vrijstelling, wijziging en
aanlegvergunning richtinggevend is. Ook is vastgelegd hoe getoetst wordt of een
agrarisch bedrijf volwaardig of reëel is.
Agrarisch gebied met
natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarde
Algemeen
Het agrarisch gebruik is beperkt tot grondgebonden veehouderij.
De bebouwing (met uitzondering van terreinafscheidingen) mag uitsluitend
binnen de bebouwingsgrenzen worden opgericht. Er is een wijzigingsbevoegdheid
opgenomen voor vergroting van de bebouwingsstrook. Per bedrijf is maximaal één
bedrijfswoning toegestaan. De maximuminhoudsmaat hiervoor bedraagt
650 m³.
Ter plaatse van de agrarische bestemming zijn kleinschalige recreatieve
voorzieningen rechtstreeks toelaatbaar. Voor de realisatie van ecologische
verbindingszones langs hoofdwatergangen is een wijzigingsbevoegdheid
opgenomen. Er is ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het
reservaatsgebied ten oosten van de A13. De bestemming mag worden gewijzigd in
Natuurgebied.
Voor diverse activiteiten geldt een aanlegvergunningplicht.
Niet-agrarische
neventakken en vervolgfuncties
In de doeleindenomschrijving en in vrijstellings- en
wijzigingsbevoegdheden is aangegeven welke niet-agrarische neventakken en
vervolgfuncties op agrarische bebouwingsstroken toelaatbaar zijn en welke
voorschriften daarbij gelden. De niet-agrarische neventakken zijn - afhankelijk van de
ingrijpendheid - rechtstreeks in de doeleindenomschrijving toelaatbaar gesteld dan wel
via vrijstelling toelaatbaar. Vervolgfuncties zijn alleen toelaatbaar na
planwijziging.
Neventakken zijn niet gekoppeld aan een maximumoppervlaktemaat. Het
criterium is dat het gaat om activiteiten die minder dan de helft van het
inkomen van het betreffende bedrijf genereren. Verwezen wordt naar artikel 1.
Ten behoeve van de neventakken kunnen gebouwen worden opgericht. Een
uitzondering hierop vormt opslag/stalling van niet-agrarische goederen; dit
dient in de bestaande gebouwen plaats te vinden.
In het geval van vervolgfuncties op agrarische bebouwingsstroken dient
gebruik te worden gemaakt van aanwezige bebouwing. Van dit uitgangspunt kan
worden afgeweken indien:
-
de aanwezige
bebouwing in een zodanig slechte staat verkeert dat herstel in redelijkheid
niet kan worden verlangd;
-
van de aanwezige
bebouwing geen zinvol ander gebruik kan worden gemaakt.
Een belangrijke voorwaarde is dat de oppervlakte van de nieuw op te
richten bebouwing maximaal 50% bedraagt van de oppervlakte van het gebouw dat
wordt afgebroken, met een maximum van 150 m².
Wanneer de bestemming wordt gewijzigd ten behoeve van het wonen, gelden
aanvullende bepalingen. Vergroting van de voormalige agrarische bedrijfswoning
in de aan de woning gebouwde schuur, alsmede het realiseren van meerdere
wooneenheden in deze bebouwing is toegestaan, mits het oppervlak aan voormalige
vrijstaande bedrijfsgebouwen wordt teruggebracht tot ten hoogste 50 m²
per woning.
Recreatieve
doeleinden (extensief)
Deze bestemming is toegekend aan de overige delen van het Abtswoudse
Bos, aan het recreatieterreintje Ackerdijk-Zuid en aan een zone ten oosten
van de Abtswoude. De bouw van kleinschalige recreatieve voorzieningen, de
aanleg van wandel-, fiets- en ruiterpaden alsmede natuurontwikkeling (mede in
de vorm van ecologische verbindingszones) en de realisatie van bos en open
water is binnen deze bestemming rechtstreeks toelaatbaar. Nieuwe gebouwen zijn
in principe niet toegestaan. Wel kan onder voorwaarden vrijstelling worden
verleend voor kleine gebouwtjes (zoals bijvoorbeeld toiletgebouwtjes). Het
maximumoppervlak per gebouwtje is op 8 m² gesteld.
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de realisatie
van maximaal 6 windturbines.
Recreatieve
doeleinden (intensief)
Deze bestemming is toegekend aan de kampeerterreinen, het hondendressuurterrein,
de manege, een paardenstalling, de hondenschool, de sportvelden en de
volkstuinen. Elke activiteit is voorzien van een aparte subbestemming, met waar
nodig specifieke bouwvoorschriften.
Natuurgebied
Deze bestemming is gegeven aan de gronden waarvan de primaire functie
natuur is, te weten het langs het spoor gelegen moerasje en de strook langs het
water in het noordwestelijk deel van het plangebied. Er is een
aanlegvergunningenstelsel opgenomen voor diverse activiteiten.
Woondoeleinden
De in het plangebied aanwezige burgerwoningen zijn voor Woondoeleinden
bestemd. De woningen mogen een maximale inhoudsmaat hebben van 600 m³
(inclusief bijgebouwen).
Voortuin
Deze bestemming is toegekend aan de (voor)tuinen bij de burgerwoningen.
Hier mogen behalve erkers en entrees uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, worden gebouwd.
Erf
De overige bij de woning behorende gronden, die niet zijn bestemd voor
Woondoeleinden, zijn bestemd tot Erf. Op deze gronden mogen aan- en uitbouwen
en bijgebouwen worden gebouwd.
Bedrijfsdoeleinden
De bestemming Bedrijfsdoeleinden is toegekend aan de niet-agrarische
bedrijven. Er is gebruikgemaakt van een zogenaamde Lijst van Bedrijfstypen
(milieucategorieën). Deze lijst is als bijlage bij de voorschriften opgenomen.
Bedrijven die voorkomen in categorie 1 of 2 van de Lijst van Bedrijfstypen zijn
algemeen toelaatbaar gesteld. Voor bedrijven die behoren tot een hogere
categorie dan categorie 2 is een subbestemming opgenomen. Als de
bedrijfsfunctie wordt beëindigd, kunnen de gronden met toepassing van een
wijzigingsbevoegdheid worden bestemd voor het wonen.
Horecadoeleinden
De bestemming Horecadoeleinden is toegekend aan het restaurant Zwetheul
aan de Rotterdamseweg, aan herberg/restaurant De Vijverschie aan de Schieweg
en aan het wegrestaurant langs de A13. Voor de toelaatbaarheid van de
horecabedrijven is gebruikgemaakt van de Lijst van Bedrijfstypen.
Woonwagencentrum
Deze bestemming is toegekend aan het woonwagencentrum aan de
Rotterdamseweg (Lau Mazirelweg). In de voorschriften is het maximumaantal
standplaatsen op acht gesteld. Bijgebouwen zijn toegestaan, tot 50 m² per
woonwagen.
Maatschappelijke
doeleinden
De expositieruimte voor derde wereldkunst en het centrum voor
bestrijding van muskusratten zijn bestemd tot Maatschappelijke doeleinden. Ten
hoogste 650 m² mag worden gebruikt voor horecagelegenheid ten dienste van
de maatschappelijke functie. Vanwege de relatief forse omvang is de
horecagelegenheid expliciet in de doeleindenomschrijving genoemd.
Verkeersdoeleinden 1
De in het plangebied aanwezige wegen, met uitzondering van de A13, zijn
bestemd tot Verkeersdoeleinden 1 (verkeers- en verblijfsfunctie).
Verkeersdoeleinden 3
De A13 is bestemd voor Verkeersdoeleinden 3 (uitsluitend verkeersfunctie).
Motorbrandstoffenverkooppunt
De bestemming Motorbrandstoffenverkooppunt is toegekend aan het
benzineservicestation langs de A13. Verkoop van LPG is toegestaan. Bijbehorende
detailhandel wordt toelaatbaar gesteld tot een oppervlak van maximaal
125 m².
Spoorwegdoeleinden
De spoorlijn Rotterdam-Den Haag is bestemd tot Spoorwegdoeleinden.
Water
De Delftse Schie en de hoofdwatergangen zijn bestemd tot Water. De
overige watergangen zijn niet apart bestemd.
Nutsvoorzieningen
Deze bestemming is toegekend aan de in het plangebied aanwezige
nutsgebouwtjes en -voorzieningen.
Waterkering, kabel-
en leidingentracé en archeologisch waardevol gebied
In het plangebied komen diverse waterkeringen, planogisch relevante
leidingen (waaronder een bovengrondse hoogspanningsverbinding) en archeologisch
waardevolle gebieden voor. Ter plaatse van deze waterkeringen, leidingen en
archeologisch waardevolle gebieden gelden dubbele bestemmingen. Bouwwerken ten
behoeve van andere bestemmingen zijn slechts toelaatbaar na vrijstelling. Ter
plaatse van de leidingen en de archeologisch waardevolle gebieden geldt een
aanlegvergunningplicht voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden.
Algemene
vrijstellingen
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen
vrijstelling kan worden verleend ingeval van geringe afwijkingen van de
bouwvoorschriften.
Wijzigingsbevoegdheden
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een
beperkte overschrijding van bestemmingsgrenzen. Voorts is in dit artikel een
wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de realisatie van ecologische
verbindingszones door diverse bestemmingen heen. Overige wijzigingsbevoegdheden
zijn opgenomen in de betreffende bestemmingsartikelen in hoofdstuk III.
Cultuurhistorisch
waardevolle bebouwing
Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing die niet beschermd is op basis
van de Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke monumentenverordening is
voorzien van een aparte aanduiding. Vergroting en/of verandering is uitsluitend
toegestaan na vrijstelling. Sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing
is aanlegvergunningplichtig.
Hoogteaanduidingen
Dit artikel beschrijft wat de op de kaart aangegeven hoogteaanduidingen
(waaronder die van het straalverbindingstraject) betekenen.
Afstand van woningen
tot wegen
In verband met de Wet geluidhinder zijn afstandsbepalingen opgenomen
voor nieuwe woningen (ingeval van woningsplitsing of verplaatsing van
agrarische bedrijven).
Bestaande afstanden
en andere maten
Met deze bepaling wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken
van de maatvoering ingevolge hoofdstuk III - onbedoeld - geheel of gedeeltelijk onder het
overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen.
Bebouwingsgrens
Dit artikel voorziet in de mogelijkheid bebouwingsgrenzen in geringe
mate met bepaalde onderdelen van gebouwen te overschrijden.
Dubbeltelbepaling
Om misbruik van de bouwvoorschriften te voorkomen, is in dit artikel
bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een
bouwvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Dit zou
bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn ingeval (onderdelen van) bebouwingsstroken
van eigenaars verschillen.
Gebruiksbepalingen
In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd
met de bestemmingen. In lid 2 en 3 is aangegeven welk gebruik in ieder
geval verboden is en in lid 4 welk gebruik hieronder niet wordt verstaan. Lid
5 bevat de zogenaamde "toverformule", door middel waarvan vrijstelling
van de algemene gebruiksverboden kan worden verleend.
Procedureregels
In dit artikel zijn de procedureregels opgenomen die in acht moeten
worden genomen bij de toepassing van de in het plan opgenomen vrijstellings- en
wijzigingsbevoegdheden.
Overgangsbepalingen
Dit artikel bevat de overgangsbepalingen met betrekking tot het bouwen
en het gebruik van onbebouwde gronden.
Wat de overgangsbepalingen voor bouwwerken betreft geldt het volgende.
In afwijking van de voorschriften blijven enige bouwmogelijkheden bestaan voor
die gebouwen die afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of
krachtens de Woningwet. Bestaande afwijkingen mogen in principe niet worden
vergroot. Wel kan via vrijstelling medewerking worden verleend aan een geringe
vergroting ten opzichte van bestaande afmetingen.
Voor de overgangsbepalingen ten aanzien van het gebruik geldt dat het
gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het
bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag worden
voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing op gebruik dat al
in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is
slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid
met dit bestemmingsplan oplevert.
Strafbepaling
Het gebruik van gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming, het
verrichten van aanlegvergunningplichtige werken of werkzaamheden zonder
aanlegvergunning en het overtreden van bijzondere gebruiksvoorschriften is
strafbaar en kan worden bestraft met een geldboete van de derde categorie, dan
wel een hechtenis van ten hoogste zes maanden.
Bijlage |
1 |
CMA-nr
(Monumentnr.) |
37E-008 (9395) |
Status |
Te beschermen monument |
Plaats |
Abtswoude, Lage Abtswoudse Polder |
Coördinaten |
84.150/442.980 (Vlakelement) |
Waarde(n) |
Wetenschappelijk, cultuurhistorisch, cultuurlandschappelijk, zichtbaar
|
Toelichting |
De huisterp is ongeveer 40 cm verhoogd. De omvang van de terp bedraagt
ongeveer 33 bij 44 m, maar er moet rekening mee worden gehouden dat in
de directe omgeving meerdere niet aan het oppervlak waarneembare sporen
voorkomen. Het vondstmateriaal dat aan het oppervlak is gevonden dateert uit
de tweede helft van de 12e eeuw tot en met de vroege 14e
eeuw. |
CMA-nr (Monumentnr.) |
37E-016 (9402) |
Status |
Te beschermen
monument |
Plaats |
Delft, Zuidpolder
van Delfgauw, De Klok |
Coördinaten |
86.800/443.950
(Vlakelement) |
Waarde(n) |
Wetenschappelijk, cultuurhistorisch, cultuurlandschappelijk, zichtbaar
|
Toelichting |
Tijdens een proefonderzoek in 1991 en 1994 door het IPP werd het duidelijk
dat het hier drie, niet-gelijktijdige, nederzettingen betreft. De nederzetting
op het zuidelijk deel kan in de vroeg-Romeinse tijd worden gedateerd, de
anderen in de midden-Romeinse tijd. De jongste Romeinse nederzetting bleek
zeer rijk aan vondsten van onder andere aardewerk, botten, houtskool en puin.
Op één plek werden de resten van een bakoven aangetroffen, mogelijk voor de
fabricage van weefgewichten of tegels. De bewoningssporen op de vindplaatsen
bevinden zich tussen 0 en 40 cm beneden het maaiveld. Beide
nederzettingen liggen op een kreekrug en zijn niet door jongere afzettingen
afgedekt. Het oppervlak van beide nederzettingen is circa 280 bij 220 m.
Aansluitend op de beide nederzettingen bevindt zich een verkavelingspatroon
in de ondergrond. |
CMA-nr (Monumentnr.) |
37E-029 (9415) |
Status |
Meldingsgebied |
Plaats |
Abtswoude, Lage
Abtswoudse Polder |
Coördinaten |
83.800/443.600
(Vlakelement) |
Waarde(n) |
Wetenschappelijk, cultuurhistorisch, cultuurlandschappelijk, zichtbaar
|
Toelichting |
De woonplaatsen liggen als enige decimeters hoge terpen in de percelen.
De huisterpen vormen samen de overblijfselen van een lintbebouwing die vanaf
de tweede helft van de 12e eeuw tot in de 14e eeuw hier
aanwezig was. De boerderijen die nu nog ver van de weg liggen, maakten
oorspronkelijk ook onderdeel van dit lint uit. Ook deze woonplaatsen gaan
derhalve terug tot in de 12e eeuw. Deze reeks terpen vormt een
waardevol cultuurhistorisch ensemble. Er moet rekening mee worden gehouden
dat in de directe omgeving van de terpen meerdere niet aan het oppervlak
waarneembare sporen voorkomen. |
CMA-nr (Monumentnr.) |
37E-030 (9416) |
Status |
Meldingsgebied |
Plaats |
Abtswoude, Lage
Abtswoudse Polder |
Coördinaten |
85.500/443.900
(Vlakelement) |
Waarde(n) |
Wetenschappelijk |
Toelichting |
De bewoningssporen liggen op een diepte van 0 tot 50 cm beneden het
maaiveld. De nederzetting ligt op een Duinkerke I kreekrug. De vindplaats is
niet met jongere sedimenten afgedekt. De vondsten, die te dateren zijn van
de 1e 3e eeuw, zijn gevonden over een oppervlak van
circa 140 bij 100 m. De exacte omvang van de nederzetting zelf kon niet worden
vastgesteld, doordat de cultuurlaag in de bouwvoor is opgenomen. |
CMA-nr (Monumentnr.) |
37E- |
Status |
Meldingsgebied |
Plaats |
Abtswoude, Lage
Abtswoudse Polder |
Coördinaten |
85.43/444.09
(Vlakelement) |
Waarde(n) |
Wetenschappelijk |
Toelichting |
De bewoningssporen liggen op een diepte van 0 tot 50 cm beneden
het maaiveld. De nederzetting ligt op een Duinkerke I kreekrug. De vindplaats
is niet met jongere sedimenten afgedekt. De vondsten dateren uit de 1e - 3e eeuw. De exacte
omvang van de nederzetting zelf kon niet worden vastgesteld doordat de
cultuurlaag in de bouwvoor is opgenomen. |
CMA-nr (Monumentnr.) |
37E-031 (9417) |
Status |
Meldingsgebied |
Gemeente |
Delft (ZH) |
Plaats |
Abtswoude, Lage
Abtswoudse Polder |
Coördinaten |
84.300/443.850
(Vlakelement) |
Waarde(n) |
Wetenschappelijk |
Toelichting |
De bewoningssporen liggen op een diepte van 0 tot 50 cm beneden
het maaiveld. De nederzetting ligt op de uitlopers van een Duinkerke I
kreekrug. De sporen zijn niet met jongere sedimenten afgedekt. De exacte
omvang van de nederzetting en het bijbehorende verkavelingssysteem kon niet
worden vastgesteld doordat de cultuurlaag in de bouwvoor is opgenomen. De
sporen vormen te samen met die van vindplaats MD04-25 een
nederzettingsterrein. |
CMA-nr (Monumentnr.) |
37E- |
Status |
Meldingsgebied |
Plaats |
Abtswoude, Lage
Abtswoudse Polder |
Coördinaten |
84.250/443.720
(Vlakelement) |
Waarde(n) |
Wetenschappelijk |
Toelichting |
De bewoningssporen liggen op een diepte van 0 tot 50 cm beneden
het maaiveld. De nederzetting ligt op de uitlopers van een Duinkerke I
kreekrug. De vindplaats is niet met jongere sedimenten afgedekt. Het
oppervlak van de nederzetting is ongeveer 0,5 ha. De exacte omvang van
de nederzetting zelf kon niet worden vastgesteld doordat de cultuurlaag in
de bouwvoor is opgenomen. Het greppelsysteem ten zuidwesten van de
nederzetting is onderzocht voorafgaand aan de aanleg van een waterpartij. De
sporen vormen te samen met die van vindplaats 2417 een nederzettingsterrein. |
CMA-nr (Monumentnr.) |
37EZ-120 |
Status |
Meldingsgebied |
Plaats |
Abtswoude,
Noord-Kethelpolder; de Grutto |
Coördinaten |
85.26/442.55
(Vlakelement) |
Waarde(n) |
Wetenschappelijk, cultuurhistorisch, cultuurlandschappelijk, zichtbaar
|
Toelichting |
Hoge, duidelijk waarneembare verlaten huisterp daterend vanaf de 12e
eeuw tot in de 20e eeuw. Thans wordt de terp gebruikt als
kampeerterrein. Door de continue ophoging van de terp zijn naar aller
waarschijnlijkheid de oudste sporen uitstekend bewaard gebleven. |
CMA-nr (Monumentnr.) |
37E-032 (9418) |
Status |
Meldingsgebied |
Plaats |
Abtswoude,
Noord-Kethelpolder |
Coördinaten |
84.980/442.390
(Vlakelement) |
Waarde(n) |
Wetenschappelijk |
Toelichting |
De beide
woonplaatsen zijn nauwelijks opgehoogd. Ze vormen samen de overblijfselen van
een lintbebouwing die vanaf de tweede helft van de 12e eeuw tot in
de 14e eeuw hier aanwezig was. Er moet rekening mee worden
gehouden dat in de directe omgeving van de terpen meerdere niet aan het
oppervlak waarneembare sporen voorkomen. |
CMA-nr (Monumentnr.) |
37E-033 (9419) |
Status |
Meldingsgebied |
Plaats |
Abtswoude,
Noord-Kethelpolder; Abtswoude |
Coördinaten |
85.000/442.080
(Vlakelement) |
Waarde(n) |
Wetenschappelijk |
Toelichting |
- |
CMA-nr
(Monumentnr.) |
37E-089 (9481) |
Status |
Meldingsgebied |
Plaats |
Ackerdijkse Brug |
Coördinaten |
87.220/443.300
(Vlakelement) |
Waarde(n) |
Wetenschappelijk |
Toelichting |
- |
Literatuur
-
Bult, E.J., 1983: Midden-Delfland, Een archeologische
kartering. Inventarisatie -waardering - bewoningsgeschiedenis,
Nederlandse Archeologische Rapporten 2, Amersfoort/Maasland.
-
Londen, H. van, 1992: Westlandproject Rapport 3.
-
Visscher, H.C., 1990: Oude Leede, Een archeologische
kartering en inventarisatie, RAAP-rapport 36A.
-
Visscher, H.C.J., 1993: Project plan van aanpak
archeologisch waardevolle gebieden, RAAP-rapport 77, Amsterdam.
-
Visser, M.V., J.P. Flamman en H. van Londen, 1999:
Archeologisch onderzoek naar de Romeinse vindplaats MD4.25 in de Lage
Abtswoudse Polder (gemeente Delft), Midden-Delfland Project Amsterdams
Archeologisch Centrum, Universiteit van Amsterdam.
-
Visser, M.V., J.P. Flamman en H. van Londen, 1999:
Aanvullend archeologisch onderzoek in het gebied Tanthof (gemeente Delft),
deelplan Abtswoude, Onderzoek naar Romeinse en middeleeuwse vindplaatsen in
prospectiemodule 5, Universiteit van Amsterdam, Amsterdams Archeologisch Centrum,
Midden-Delfland Project.
Bijlage |
1 |
Inleiding
Het begrip "monument" is gedefinieerd in de Monumentenwet 1988
en in de provinciale en gemeentelijke monumentenverordeningen. De aanduiding
"monument" betekent dat de bebouwing een cultuurhistorische waarde
vertegenwoordigt. Dit houdt niet in dat elk monument ook als zodanig is
beschermd. Rijksmonumenten, provinciale monumenten en gemeentelijke monumenten
zijn beschermde monumenten.
Met het oog op een eventuele bescherming kunnen monumenten worden
geïnventariseerd. Geïnventariseerde monumenten hebben geen formele beschermde
status. Indien in het bestemmingsplan bebouwing als "cultuurhistorisch
waardevol" is aangegeven, betekent dit niet dat de bebouwing beschermd is
op basis van de Monumentenwet of gemeentelijke monumentenverordening.
Rijksmonumenten
monumentnummer |
straat |
nummer |
omschrijving |
bijzonderheden |
12168 |
Schieweg |
146 |
Boerderij Hoof
Bosch |
|
12169 |
Schieweg |
156 |
Boerderij |
|
525287 |
Schieweg |
168 |
Boerderij Veelust |
Onderdelen:
boerderij (525288); toegangshek (525289); veeschuur (525290); hooischuur
(525291); schuur (525292); schuur (525293). |
12170 |
Schieweg |
192 |
Boerderij Vijverschie |
|
12270 |
Schieweg |
Ongenummerd |
Grenspaal |
Tijdelijk
verwijderd in verband met herstel na aanrijdingsschade |
De boerderij Veelust aan de Schieweg 168, is in 2002 als rijksmonument
aangewezen en daarvoor geselecteerd in het kader van het MSP (Monumenten
Selectie Project), gericht op objecten uit de periode 1850-1940. De kans dat er
nog meer rijksmonumenten worden aangewezen is zeer klein
Provinciale
monumenten
De provincie Zuid-Holland voert een zeer terughoudend beleid ten aanzien
van het aanwijzen van provinciale monumenten. Omdat de gemeente Delft zelf een
monumentenbeleid voert en een gemeentelijke monumentenlijst heeft, heeft de
provincie Zuid-Holland binnen de Delftse gemeentegrenzen geen provinciale
monumenten aangewezen.
Gemeentelijke
monumenten
In het buitengebied zijn nog géén gemeentelijke monumenten aangewezen.
Dit gaat in de toekomst nog wel gebeuren. Er is destijds voorrang gegeven aan
het aanwijzen van gemeentelijke monumenten in de binnenstad.
Vooruitlopend op de aanwijzing van gemeentelijke monumenten in het
buitengebied is een aanzet gemaakt voor een gemeentelijke
monumenteninventarisatie. In die inventarisatie worden ook alle in het kader
van het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) geïnventariseerde objecten en
complexen meegenomen.
Hoewel de gemeentelijke monumenteninventarisatie nog niet is afgerond,
kunnen onder voorbehoud van latere aanvullingen, in het plangebied de volgende
objecten en complexen worden genoemd die in aanmerking komen voor een eventuele
bescherming als gemeentelijk monument. De inventarisatie houdt niet in dat
alle geïnventariseerde objecten uiteindelijk ook als gemeentelijk monument
worden aangewezen.
straat |
nummer |
omschrijving |
jaartal |
Abtswoude |
31 |
Boerderij |
|
Abtswoude |
50 |
Boerderij |
1923 |
Abtswoude |
52/52a |
Boerderij |
|
Abtswoude |
54 |
Boerderij |
Circa 1700 |
Abtswoude |
56 |
Boerderij |
1926 |
Abtswoude |
58/60 |
|
|
Abtswoude |
62 |
|
|
Rotterdamseweg |
201/201a |
Boerderij |
|
Rotterdamseweg |
205 |
Boerderij |
Begin 19e
eeuw |
Rotterdamseweg |
211 |
Voormalig
overslaggemaal Zuidpolder van Delfgauw |
1860 |
Rotterdamseweg |
213/215 |
|
Eind 16e
eeuw en later |
Rotterdamseweg |
217 |
Boerderij |
1883 |
Rotterdamseweg |
223 |
Boerderij |
Circa 1890 |
Rotterdamseweg |
227 |
Boerderij
Halfwege |
1785 |
Rotterdamseweg |
229 |
Gemaal en
dienstwoning |
1915 (gemaal) en
1928 (dienstwoning) |
Rotterdamseweg |
235 |
Boerderij |
Circa 1900 |
Rotterdamseweg |
480 |
Zwetheul |
|
Schieweg |
148 |
Boerderij |
1892 |
Schieweg |
154 |
Boerderij |
1850-1900 |
Schieweg |
160 |
gemaal Lage
Abtswoudse Polder met dienstwoning |
1868 (gemaal) |
Schieweg |
162 |
Boerderij |
Circa 1900 |
Schieweg |
164 |
Toegangshek |
Circa 1900 |
Schieweg |
166 |
Boerderij |
1926-1931 |
Schieweg |
180 |
Boerderij |
Circa 1900 |
Schieweg |
184 |
Boerderij |
1850-1900 |
MIP-objecten en
-complexen
In het kader van het landelijke Monumenten Inventarisatie Project (MIP)
zijn cultuurhistorisch waardevolle objecten en complexen uit de periode
1850-1940 geïnventariseerd.
Een aantal van deze panden is inmiddels aangewezen als rijksmonument. De
MIP-inventarisatie zal ook worden gebruikt bij het aanwijzen van
gemeentelijke monumenten.
De geïnventariseerde objecten hebben geen beschermde status.
straat |
nummer |
omschrijving |
jaartal |
Abtswoude |
50 |
Boerderij |
1923 |
Abtswoude |
56 |
Boerderij |
1926 |
Rotterdamseweg |
205 |
Boerderij |
|
Rotterdamseweg |
217 |
|
1883 |
Rotterdamseweg |
223 |
Boerderij |
|
Rotterdamseweg |
229 |
Gemaal en
dienstwoning |
1915 (gemaal) en
1928 (dienstwoning) |
Rotterdamseweg |
235 |
Boerderij |
Circa 1900 |
Schieweg |
142 |
Boerderij,
inmiddels afgebroken |
1900-1950 |
Schieweg |
144 |
Boerderij,
inmiddels afgebroken |
1850-1900 |
Schieweg |
148 |
Boerderij |
1892 |
Schieweg |
154 |
Boerderij |
1850-1900 |
Schieweg |
160 |
gemaal Lage Abtswoudse
Polder met dienstwoning |
1868 (gemaal) |
Schieweg |
162 |
Boerderij |
Circa 1900 |
Schieweg |
164 |
toegangshek |
Circa 1900 |
Schieweg |
166 |
Boerderij |
1926-1931 |
Schieweg |
168 |
Boerderij
(inmiddels als rijksmonument beschermd) |
Circa 1890 |
Schieweg |
180 |
Boerderij |
Circa 1900 |
Schieweg |
184 |
boerderij |
1850-1900 |
Bijlage |
3.
Geluidsberekeningen |
1 |
|
|
|
bron |
A13 |
|
|
|
|
|
|
|
wegcategorie |
autosnelweg |
|
etmaalintensiteit |
171.000 |
mvt/etm. |
snelheid
voertuigen |
115/90 |
km/h |
daguur/nachtuur
maatgevend |
nacht |
- |
intensiteit
lichte motorvoertuigen |
2328,51 |
mvt/uur |
intensiteit
middelzware voertuigen |
133,43 |
mvt/uur |
intensiteit
zware motorvoertuigen |
154,36 |
mvt/uur |
intensiteit
motorrijwielen |
0 |
mvt/uur |
|
|
|
|
|
|
type wegdek |
ZOAB |
- |
hoogte wegdek |
0 |
m |
objectfractie |
0 |
- |
hoogte
waarnemer |
4.5 |
m |
bodemfactor |
0.5 |
- |
|
|
|
|
|
|
Afstand LAeq
etm = 50 dB(A) |
315 |
m |
Afstand LAeq
etm = 55 dB(A) |
630 |
m |
|
|
|
(contourafstanden
na verrekening van art. 103 Wgh) |
||
|
|
|
Bijlage |
|
straat |
nr. |
naam en
aard van het bedrijf |
S.B.I. |
categorie |
totaal opgesteld
motorisch vermogen |
algemene
toelaatbaarheid |
opmerkingen/bijzonderheden/eventuele
klachten |
bestemmingsregeling |
Rotterdamseweg |
201A |
Joh. van der
Haas BV, transportbedrijf |
6024 |
3.2 |
|
2 |
Zonder
schoonmaken tanks |
btr |
|
211 |
Bos,
aannemersbedrijf |
45 |
3.2 |
|
2 |
|
ban |
|
219 |
Gasco B.V.,
groothandel koel- en industriële gassen |
5151.2 |
4 |
|
|
|
bgas |
|
219B |
MES,
garagebedrijf |
5020.4 |
3.2 |
|
2 |
|
bau |
|
221 |
Delft BV,
autosloperij |
5157 |
3.2 |
|
2 |
|
bas |
|
235 |
P.M. Verkade,
agrarisch loonbedrijf |
014 |
3.2 |
|
2 |
|
bal |
|
259 |
Garage van
der Heiden |
5020.4 |
3.2 |
|
2 |
|
bau |
|
466 |
Scheepswerf Bocxe |
351 |
5 |
|
|
|
bsch |
Lau
Mazirelweg |
8 |
A.C. van
Velzen, autosloper/recyclingbedrijf |
5157 |
3.2 |
|
2 |
|
bas |
|
|
Pfeiffer,
handel in en reparatie van auto's |
501, 502, 504 |
2 |
|
|
|
bhrau |
[1]) Dit kabinetsstandpunt is
grotendeels gebaseerd op het Advies van de Commissie Waterbeheer 21e
eeuw.
[2]) Laser is een onderdeel van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van het Programma Beheer.
[3]) Gemaakt in opdracht van de gemeenten Schiedam, Delft, Vlaardingen, Maasland, Schipluiden en de deelgemeente Overschie. Binnenkort vindt besluitvorming over deze rapportage plaats.
[4]) Opgesteld in opdracht van de gemeenten Schiedam, Delft, Vlaardingen, Maasland, Schipluiden en de deelgemeente Overschie.
[5]) Hiervoor wordt jaarlijks een deel
van het grondoppervlak gescheurd en met maïs ingezaaid. Elk jaar is een ander
perceel grasland aan de beurt.
[6]) Intensieve kwekerij is de teelt van gewassen of dieren (nagenoeg) zonder
gebruik te maken van daglicht. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld witlof,
champignons, wormen, slakken en vissen.
Pagina:
[sh1]nieuw plan, gelezen
door Shirley en Marjolijn, 15-02-02
[m2]corr. Marjolijn 23-4-03
Pagina:
[m3]verder gelezen en
gecorr. op 18-2-02
Pagina:
[sh4]CORR. 19-02-02
Pagina:
[mw5]corr 08-07-02
Pagina:
[mw6]corr. 09-07-02
Pagina:
[sh7]corr. 19-07-02
Pagina:
[lk8] Gezien 19-07-02 (correcties en lay-out)
Pagina:
[mw9]corr. 22-07-02
Pagina:
[sh10]invoegen hfdst
13.17-10-02
Pagina:
[sh11]corr. 12-12-02
Pagina:
[sh12]corr. 17-12-02
Pagina:
[mw13]corr. 18-12-02
Pagina:
[lk14] Gezien 18-12-02 (correcties)
Pagina:
[mw15]corr. 17-03-03
Pagina:
[m16]corr. 19-3-03