II.S

 

 

De raad van de gemeente Delft;

 

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 juni 1989;

 

gelet op artikel 41 van de Wet op de stads- en dorps­ver­nieuwing;

 

b e s l u i t:

 

vast te stellen de volgende

 

SUBSIDIE VERORDENING

 

Hoofdstuk 1   ALGEMEEN DEEL

 

Artikel 1.1

 

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder stads­vernieuwing, de stelselmatige inspanning, zowel op steden­bouwkundig als op sociaal, economisch, cultureel en milieu­hygië­nisch gebied, gericht op behoud, herstel, verbete­ring, herinde­ling of sanering van bebouwde gedeel­ten van het gemeen­telijk grondge­bied.

 

Artikel 1.2

 

De gemeenteraad neemt jaarlijks een besluit waarin wordt aan­gege­ven welk bedrag voor een bepaald jaar beschikbaar wordt gesteld in het belang van de stadsvernieu­wing aan natuurlijke of rechts­personen voor de verschillende sec­toren van de samen­leving, waar­onder in elk geval de be­woners van huur- en eigen woningen en in het bijzonder ten behoeve van de versterking van de positie van de bewoners, het bedrijfsleven en sociale en culturele instellin­gen.

 

Artikel 1.3

 

1.  De gemeenteraad is bevoegd een voor een bepaalde sector van de samenleving bestemd bedrag, als bedoeld in ar­tikel 1.2. te verhogen.

2.  De gemeenteraad is bevoegd een voor een bepaalde sector van de samenleving bestemd bedrag te verlagen, wanneer, mede gelet op het totaal van de voor het betreffende jaar voor die be­paal­de sector reeds ingediende aanvra­gen, redelij­ker­wijze kan worden aangenomen dat voor die bepaalde sector van de samen­leving aan het einde van het desbetreffende jaar gelden zullen resteren.

 

Artikel 1.4

 

De gemeenteraad kan de werkingssfeer van deze verordening of onderdelen daarvan naar tijd en plaats beperken.

 

Artikel 1.5

 

1.  Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om in het be­lang van de stadsver­nieu­wing en met inachtneming van het bepaalde in deze verordening steun toe te kennen.

2.  Burgemeester en wethouders houden bij hun beslissing op grond van het eerste lid rekening met steun die op grond van deze verordening of enige andere regeling is of kan worden toege­kend.

3.   3.   Burgemeester en wethouders kunnen aan het toekennen van steun voorwaarden verbinden.

 

Artikel 1.6

 

1.  Burgemeester en wethouders kennen slechts steun toe voor zover de op grond van artikel 1.2. begrote finan­ciële mid­delen voor de desbetreffende sector van de samenle­ving toe­reikend zijn.

2.  Alle aanvragen om steun op voet van deze verordening worden in volgorde van binnenkomst afgehandeld.

3.  Aanvragen om steun welke in verband met het bepaalde in het eerste lid niet kunnen worden toegekend, worden door burge­meester en wethouders afgewe­zen.

4.  De indiener van een aanvraag als bedoeld in het derde lid is bevoegd een dergelijke aanvraag in een volgend jaar opnieuw in te dienen.

5.  In afwijking van het bepaalde in het tweede lid zijn burge­meester en wethou­ders bevoegd om aan aanvragen als bedoeld in het vierde lid extra prioriteit toe te ken­nen.

 

Artikel 1.7

 

In bijzondere gevallen kunnen burgemeester en wethouders in het belang van de stadsver­nieuwing afwijken van de bepalingen van deze verordening.

Burgemeester en wethouders zullen regelmatig een overzicht ver­schaffen van de afwijkin­gen in de voorafgaande periode aan de meest betrokken commissie(s).


Artikelsgewijze toelichting bij hoofdstuk 1

 

Artikel 1.1

 

De definitie van de Wet op de Stads- en Dorpsvernieuwing is let­terlijk overgeno­men.

 

Artikel 1.2

 

Het besluit in dit artikel genoemd betreft het zogenaamde "vo­lume­besluit" waarin wordt aangegeven hoeveel geld ten behoeve van de verschillende sectoren van de samenleving ter beschikking gesteld wordt.

Er zal in principe vanuit gegaan worden dat - met uitzon­dering van het eerste jaar - dit besluit jaarlijks bij de vaststelling van de gemeentebegroting wordt genomen. Publikatie vindt plaats op de pagina met "Berichten van de gemeen­te".

 

Artikel 1.3

 

In verband met de rechtszekerheid die op grond van gewekte ver­wachtingen een belangrij­ke rol speelt, zal verlaging van vastge­stelde bedragen binnen een begro­tingsjaar zoveel mogelijk worden vermeden. De mogelijkheid geheel uitslui­ten zou echter een te grote beperking van de flexibiliteit betekenen.

 

Artikel 1.4

 

Denkbaar is dat door schaarste aan middelen of door een gewenst stimuleringsbeleid per gebied een verschillend subsidie beleid wordt gevoerd. Een voorbeeld is de Veror­dening Steun Bedrijven in Stadsvernieuwingsgebieden die ook slechts in specifiek daartoe aangewezen gedeelten van de stad geldig is.

 

Artikel 1.5

 

lid 1. Met steun wordt in dit artikel bedoeld "financiële steun". De toekenning of weigering van steun is vatbaar voor beroep op de gemeenteraad (zie hoofdstuk 6).

 

lid 2. Dit is opgenomen om de toekenning van de steun zo doel­matig mogelijk te laten zijn.

 

lid 3. Hierbij kan gedacht worden aan het anti-speculatie-beding dat thans wordt gehan­teerd als voorwaarde bij de subsi­die in toekenning bij de verbetering van monumenten.

 

Artikel 1.6

 

Deze bepalingen dienen ervoor overschrijdingen van het op grond van artikel 1.2. begrote bedrag te voorkomen en daarmee burge­meester en wethouders een weige­rings­grond te verstrek­ken.

 

Artikel 1.7

 

Deze "hardheidsclausule" is opgenomen, omdat stadsver­nieuwing een dynamisch proces is en zich daarom bijzondere omstandigheden kunnen voordoen, waarbij in het belang van de stads­ver­nieuwing van de verordening wordt afgeweken.

 

Deze afwijkingen kunnen zowel ten voordele als ten nadele van de aanvrager strekken. Een voorbeeld van de laatste mogelijk­heid is de situatie waarin iemand met een goed verzekerd ge­deel­telijk afgebrand huis een beroep doet op de verbeterings­regeling van door eigenaar bewoners bewoon­de woningen.

 

In dat geval moet verbeteringssteun geweigerd kunnen wor­den.


Hoofdstuk 2.         VERBETERING VAN DOOR DE EIGENAAR BEWOONDE WONINGEN.

 

VERVALLEN.


Hoofdstuk 3.         BESCHERMDE GEMEENTELIJKE MONUMENTEN.

 

Artikel 3.1

 

1.  In dit hoofdstuk wordt verstaan onder monumenten:

          beschermde gemeentelijke monumenten:

          onroerende monumenten, die overeenkomstig de bepalingen van de monumentenverordening op de gemeentelijke monumentenlijst zijn geplaatst;

2.   In dit hoofdstuk wordt onder eigenaar mede verstaan:

a.   degene die het recht van erfpacht heeft;

b.   de houder van een recht van opstal;

c.   de toekomstige eigenaar, erfpachter of houder van een recht van opstal.

3.  In dit hoofdstuk wordt verstaan onder onderhoudsplan:

     een door burgemeester en wethouders goedgekeurd overzicht van onderhoudswerkzaamheden en kosten die gedurende 15 jaar nodig worden geacht om het kwaliteitsniveau van het monument/beeldbepalende pand, dat met de restauratie zal worden bereikt, te handhaven.

4.  In dit hoofdstuk wordt verstaan onder verlenen van subsidie:

     het besluit van burgemeester en wethouders dat aan de eigenaar van een monument een opschortend voorwaardelijke aanspraak verschaft op een subsidie in de kosten van voorzieningen.

5.  In dit hoofdstuk wordt verstaan onder vaststellen van subsidie:

     het besluit van burgemeester en wethouders, nadat de voorzieningen zijn getroffen, waarbij de hoogte van de verleende subsidie wordt vastgesteld.

 

Artikel 3.2

 

1.  Burgemeester en wethouders kunnen aan de eigenaar, tevens bewoner, van een beschermd gemeentelijk monument, een subsidie verlenen ter tegemoetkoming in de kosten van:

     a. het treffen van voorzieningen tot opheffing van bouwtechnische gebreken, het normale onderhoud te boven gaand;

     b. het treffen van overige voorzieningen, het normale onderhoud te boven gaand, die voor de instandhouding van het monumentale karakter noodzakelijk zijn;

     c. het lidmaatschap van de Stichting Monumentenwacht gedurende maximaal drie jaar.

2.  Burgemeester en wethouders kunnen aan de eigenaar, niet zijnde de bewoner, van een beschermd gemeentelijk monument een subsidie verlenen ter tegemoetkoming in de kosten van:

     a.  het treffen van voorzieningen tot opheffing van bouwtechnische gebreken, het normale onderhoud te boven gaand;

     b.  het treffen van overige voorzieningen, het normale onderhoud te boven gaand, die voor de instandhouding van het monumentale karakter noodzakelijk zijn;

     c.  het lidmaatschap van de Stichting Monumentenwacht gedurende maximaal drie jaar.

3.  De subsidie ineens zoals bedoeld in het eerste en tweede lid, bedraagt maximaal 40% van de kosten van voorzieningen, doch ten hoogste 40% van € 75.000,--

     De subsidie op termijn, zoals bedoeld in het elfde lid, bedraagt maximaal 100% van de kosten van voorzieningen, doch ten hoogste € 75.000,--.

4.  De kosten voor het lidmaatschap van de Stichting Monumentenwacht als bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid kunnen volledig worden gesubsidieerd voor een duur van maximaal 3 jaar. Dit bedrag komt bovenop de hiervoor genoemde maximale bijdrage.

5.     De in het tweede lid van dit artikel genoemde subsidies worden slechts verleend als de eigenaar een natuurlijk persoon, een stichting of een vereniging is.

6.     Voor gemeentelijke monumenten geldt een maximaal te verkrijgen subsidiebedrag over een periode van 15 jaar € 30.000,--.

7.    Op de kosten van voorzieningen worden in mindering gebracht de kosten waarvoor uit hoofde van deze verordening of enige andere regeling steun is of kan worden toegekend, alsmede de kosten die uit hoofde van een andere regeling zijn of kunnen worden gefinancierd.

8.    Indien de eigenaar kiest voor de subsidie op termijn dan wordt deze subsidie betaalbaar gesteld aan het eind van de lopende maand van het jaar gelegen maximaal vijftien jaar na de vaststelling van de subsidie, mits is voldaan aan de voorwaarden en bepalingen van dit hoofdstuk.

9.    De gemeente boekt de subsidie op het moment van vaststelling ten laste van de gemeentelijke rekening-courant, overeenkomstig het bepaalde in de samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente Delft en het Nationaal Restauratie Fonds.

10.   De eigenaar die kiest voor de subsidie op termijn, kan bij de financiering van de kosten van voorzieningen, door middel van een aflossingsvrije hypothecaire lening, gebruik maken van de financieringsfaciliteiten van het Nationaal Restauratie Fonds.

11.   Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de totaal-financiering via het Nationaal Restauratie Fonds, gemeentegarantie afgeven.

12.   Het staat burgemeester en wethouders vrij om geen gemeentegarantie af te geven indien de uitkomst van de individuele c.q. vermogenstoets van de eigenaar daartoe aanleiding geeft.

 

Artikel 3.3

 

Onder de in artikel 3.2 bedoelde kosten van de voorzieningen worden in elk geval begrepen de geraamde en door of namens burgemeester en wethouders goedgekeurde bedragen van:

a.  de aanneemsom;

b.  de risicoverrekening van loon- en materiaalprijsstijgingen;

c.  het honorarium van de architect en de constructeur, de kosten van het dagelijks toezicht en de bestedingskosten;

d.  de leges voor de bouwvergunning en voor enige andere vergunning die nodig is voor het treffen van de voorzieningen.

e.  de verschuldigde omzetbelasting;

f.   het maken van een onderhoudsplan;

g.  het lidmaatschap van de Stichting Monumentenwacht gedurende een periode van maximaal drie jaar na gereedkomen van de voorzieningen;

 

Bij de subsidie-op-termijn zullen ook de volgende kosten worden begrepen onder de kosten van de voorzieningen:

h.  de leges voor de gemeentegarantie;

i.   de kosten verbandhoudende met het aantrekken van de financiering via het Nationaal Restauratie Fonds.

j.   een post onvoorzien van maximaal 10%.

 

Artikel 3.4

 

1.  De subsidie wordt niet toegekend indien:

     a.  met het treffen van de voorzieningen het monumentale belang niet of in onvoldoende mate wordt gediend;

     b.  de kosten van de voorzieningen niet geacht kunnen worden te staan in een redelijke verhouding tot het te verkrijgen resultaat;

     c. met het treffen van de voorzieningen is begonnen voordat op de aanvraag om subsidie is beschikt;

     d.  de kosten van de subsidiabele voorzieningen bij elkaar minder bedragen dan € 2.000,--;

     e.  het monument waaraan de voorzieningen zullen worden getroffen bestemd is om binnen een periode van 10 jaar te worden afgebroken.

     f.   bij het treffen van de voorzieningen geen rekening wordt gehouden met duurzaamheidseisen, zoals bij de toepassing van hout (buiten: gebruik van uitsluitend hout met fsc-keurmerk; binnen: gebruik van uitsluitend Europees hout met fsc-keurmerk, geen tropisch hardhout) en pvc (uitsluitend gebruik van pvc met hergebruikgarantie of gerecycled pvc).

2.  De subsidie ingevolge artikel 3.2 wordt slechts verleend en vastgesteld wanneer het pand, indien van een ingrijpende verbetering sprake is, na het treffen van de voorzieningen, in het geheel beschouwd, zal voldoen aan de eisen die volgens wettelijke voorschriften aan het pand moeten worden gesteld.

3.  De subsidie ingevolge artikel 3.2 wordt slechts verleend en vastgesteld wanneer het pand na het treffen van de voorzieningen uit het oogpunt van monumentenzorg aan redelijke eisen voldoet, dan wel een redelijke bijdrage levert aan het uiterlijk ten aanzien van stads- of dorpsgezicht.

4.  In afwijking van het bepaalde in het tweede en derde lid kan de subsidie worden verleend en vastgesteld voor het treffen van voorzieningen tot gedeeltelijke opheffing van bouwtechnische gebreken, indien het een beschermd monument betreft en de voorzieningen in het belang van de instandhouding met spoed dienen te worden getroffen.

 

Artikel 3.5

 

1.  Als de eigenaar het monument binnen 15 jaar na vaststelling van de subsidie op termijn vervreemdt, stellen burgemeester en wethouders de subsidie op termijn opnieuw vast volgens de in het tweede lid genoemde reeks, mits aan de voorwaarden en bepalingen van dit hoofdstuk is voldaan. Direct na hernieuwde vaststelling zal de subsidie betaalbaar worden gesteld.

2.   De hoogte van de subsidie als bedoeld in het eerste lid bedraagt:

     binnen één jaar na vaststelling 40.0%

     na één jaar 40.0%

     na twee jaar 40.0%

     na drie jaar 50.5%

     na vier jaar 52.5%

     na vijf jaar 55.0%

     na zes jaar 57.5%

     na zeven jaar 60.0%

     na acht jaar 65.0%

     na negen jaar 70.0%

     na tien jaar 75.0%

     na elf jaar 80.0%

     na twaalf jaar 85.0%

     na dertien jaar 90.0%

     na veertien jaar 95.0%

     waarbij het percentage berekend wordt over de vastgestelde subsidie op termijn.

3. In bijzondere gevallen kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in het tweede

 

Artikel 3.6

 

De subsidie wordt toegekend onder de voorwaarden dat:

a.   a.   binnen 26 weken na datum subsidietoekenning met het treffen van de voorzieningen een aanvang wordt gemaakt;

b.  de voorzieningen worden getroffen binnen twee jaar na toekenning;

c.  aan de door burgemeester en wethouders met controle belaste personen op de door die personen te bepalen tijdstippen:

     -    toegang wordt verleend tot de betreffende onroerende zaak;

     -    inzage wordt verleend van de op het treffen van de voorzieningen betrekking hebbende bescheiden en tekeningen;

     -    de op het treffen van de voorzieningen betrekking hebbende gegevens worden verstrekt;

     -    de gelegenheid wordt gegeven tot het controleren van de op het treffen van de voorzieningenbetrekking hebbende gegevens;

     -    bij het treffen van de voorzieningen niet wordt gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 3 van het Vestigingsbesluit Bedrijven (sinds 1996).

 

Artikel 3.7

 

De aanvraag moet bevatten:

a.  een gespecificeerde begroting van de kosten;

b.  een werkomschrijving

c.  tekeningen, aangevende zowel de bestaande als de te maken toestand van de woning (schaal 1:100)

d.  de naam en adres van de aannemers

e.  (afhankelijk van de werkzaamheden) detailtekeningen

 

Artikel 3.8

 

1.  Burgemeester en wethouders beslissen omtrent een aanvraag om subsidie binnen zesentwintig weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

2.  Zij kunnen hun beslissing eenmaal voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

 

Artikel 3.9

 

1.  Uitbetaling van een op grond van dit hoofdstuk toegekende bijdrage vindt plaats nadat:

     a.  de in de aanvraag opgenomen werkzaamheden schriftelijk zijn gereed gemeld onder indiening van de daarop betrekking hebbende gegevens;

     b.  de onder a) bedoelde werkzaamheden door of vanwege burgemeester en wethouders zijn gecontroleerd en akkoord bevonden.

2.  De hoogte van de vast te stellen subsidie wordt berekend op basis van de bij de verlening aanvaarde kosten van de voorzieningen of de werkelijke kosten van de voorzieningen als deze lager zijn.

 

Artikel 3.10

 

1.   De subsidie wordt verleend en vastgesteld onder de voorwaarde dat de eigenaar het monument conform het onderhoudsplan zal onderhouden.

2.  De voorwaarden in dit artikel gelden gedurende een periode van 15 jaar na vaststelling van de subsidie.

3.  Mede ter invulling van het gestelde in het eerste lid dient de eigenaar regelmatig (waarbij de regelmaat door de gemeente wordt vastgesteld in de toekenning, en ten minste ééns in de twee jaar zal zijn) een bouwkundig inspectierapport te overleggen, opgesteld door een naar het oordeel van burgemeester en wethouders deskundige partij, onder de verplichting om de in het rapport geconstateerde bouwtechnische gebreken te herstellen.

     Burgemeester en wethouders kunnen zo nodig een termijn stellen waarbinnen deze gebreken dienen te zijn hersteld.

 

Artikel 3.11

 

 

1.  In geval van niet naleving van één of meer van de voorwaarden als bedoeld in dit hoofdstuk zullen burgemeester en wethouders al naar gelang de ernst van de overtreding:

a.   een besluit tot verlening en/of vaststelling van subsidie geheel of gedeeltelijk intrekken (en niet of niet geheel tot betaling van de subsidie overgaan);

     b.  reeds betaalde subsidie (waaronder mede begrepen een eventueel voorschot op de subsidie op termijn) geheel of gedeeltelijk terugvorderen;

2.  In het geval de niet naleving van de voorwaarden als bedoeld in dit hoofdstuk de eigenaar niet verwijtbaar is, kunnen burgemeester en wethouders besluiten de in het eerste lid genoemde sancties geheel of gedeeltelijk niet te treffen.

 

Artikel 3.12

 

VERVALLEN.

 

Artikel 3.13

 

Op aanvragen die zijn ingediend op grond van de huidige Subsidieverordening Stadsvernieuwing - Hoofdstuk 3 Monumenten - welke in gevolge het onderhavige raadsbesluit is ingetrokken, blijven de bepalingen van die verordening onverminderd van toepassing.


Artikel 3.14

 

In bijzondere gevallen, waarbij de kosten van voorzieningen om een specifiek onderdeel te herstellen (zoals plafondschilderingen, gevelstenen en consoles) lager uitvallen dan het in artikel 3.4, eerste lid onder d bepaalde bedrag, doch indien deze voorzieningen noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de monumentale waarden, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van dit bedrag.

 



Artikelsgewijze toelichting bij hoofdstuk 3.

 

Artikel 3.1

 

Lid 1a en 1c. VERVALLEN.


Lid 2. Onder "eigenaar" dient in dit verband mede verstaan te worden de eigenaar van een appartementsrecht.

 

Artikel 3.2

Lid 1, 2. Met de sub b. genoemde "overige voorzieningen" wordt met name gedoeld op in een beschermd monument aanwezige bijzondere behoudenswaardige elementen die bij de restauratie moeten worden betrokken.

 

Lid 3. De samenwerking met het Nationaal Restauratie Fonds maakt het de gemeente mogelijk om voor restauratie van gemeentelijke monumenten zowel de subsidie ineens als een subsidie op termijn beschikbaar te stellen.


Lid 4. De kosten van het lidmaatschap van de Stichting Monumentenwacht worden voor maximaal drie jaar gesubsidieerd. De uitbetaling zal geschieden tegelijk met de uitbetaling van de overige subsidie.

  

Lid 8. De gemeentelijke bijdrage wordt overeenkomstig het bepaalde in de samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente Delft en het Nationaal Restauratie Fonds voor een periode van maximaal 15 jaar belegd bij het Nationaal Restauratie Fonds. Na 15 jaar wordt de bijdrage op termijn betaalbaar gesteld ter algehele aflossing van de aflossingsvrije hypothecaire geldlening, welke de eigenaar bij het Nationaal Restauratie Fonds heeft afgesloten.


Lid 9. Dit lid geeft het moment en de wijze van afstorten aan van de netto contante waarde van de bijdrage op termijn.


Lid 10. Ten behoeve van de financiering van de voorzieningen kan de eigenaar een aflossingsvrije hypothecaire geldlening bij het Nationaal Restauratie Fonds afsluiten. Deze geldlening wordt na 15 jaar afgelost door middel van de bijdrage op termijn.

 

Lid 11. Naast het subsidiabele deel van de voorzieningen kan er ook nog sprake zijn van een niet-subsidiabel deel. Tevens kan er sprake zijn van het doen uitvoeren van diverse woontechnische verbeteringen. De financiering van zowel de voorzieningen als de verbeteringen kan deel uitmaken van de totaal-financiering van het Nationaal Restauratie Fonds. De samenwerking tussen de gemeente Delft en het Nationaal Restauratie Fonds omvat in principe de gemeentelijke garantiestelling ter zake deze totaal-financiering.


Lid 12. Het staat burgemeester en wethouders echter vrij zowel inkomenstoetsen bij particulieren (natuurlijke rechtspersonen) als vermogenstoetsen bij andere rechtspersonen uit te voeren. Afhankelijk van de uitkomst van de toets kunnen burgemeester en wethouders afzien van een garantiestelling.

 

Artikel 3.3

 

Eventueel meerwerk wordt in artikel 3.3 niet begrepen onder de kosten van voorzieningen. Bij de restauratie van monumenten kunnen zich vaak tegenvallers en dergelijke voordoen. Bij meerwerk dient de eigenaar een nieuwe subsidie aanvraag in te dienen.

Onder d. Met "enige andere vergunning" wordt gedoeld op bijvoorbeeld de vergunning ingevolge een gemeentelijke monumentenverordening.

Onder j. Bij subsidie op termijn kan een post onvoorzien worden opgenomen van maximaal 10%. Deze wordt dan direct betrokken bij de inkomenstoets. Dit voorkomt in de meeste gevallen een compleet nieuwe aanvraag met alle daarbij behorende onderzoeken.

 

Artikel 3.4

 

Dit artikel bevat weigeringsgronden en dergelijke.

Lid 2. Met de aan het pand te stellen eisen wordt vooral gedoeld op eisen van bewoonbaarheid en brandveiligheid.

 

Artikel 3.5

 

In geval van een eigendomsoverdracht wordt de subsidie op termijn "afgerekend" met de eigenaar mits deze heeft voldaan aan de voorwaarden en bepalingen van dit hoofdstuk. Hierbij wordt rekening gehouden met het aantal verstreken jaren na de subsidievaststelling. Het subsidie bedrag wordt namelijk opgebouwd uit de rente over 15 jaar. Een kortere looptijd betekent ook een lager beschikbaar bedrag.

 

Artikel 3.6

 

Dit artikel betreft de voorwaarden bij het toekennen van bijdragen ineens en bijdragen op termijn. Een van de hier bedoelde voorwaarden houdt in dat binnen drie maanden na het bij de bijdrageverstrekking te bepalen tijdstip een aanvang kan worden gemaakt met het werk. Bij de bepaling van dit tijdstip kunnen burgemeester en wethouders rekening houden met vergunningverlening volgens Woningwet en Monumentenwet c.q. monumentenverordening.

 

Artikel 3.7

 

Dit artikel betreft de gegevens die bij de aanvraag moeten worden ingediend.

 

Artikel 3.8

 

Lange termijnen van behandeling lijken vaak onvermijdelijk in verband met de complexiteit van restauratieprojecten en de afhankelijkheid van beslissingen en adviezen van rijksinstanties en dergelijke.

 

Artikel 3.9

 

Dit artikel regelt de uitbetaling.


Artikel 3.10

 

Dit artikel draagt er zorg voor dat gedurende een periode van 15 jaar nauwlettend wordt toegezien op het kwalitatief in stand houden van het monument.

 

Artikel 3.11

 

Dit artikel geeft de gemeente de mogelijkheid om zonodig een subsidiebeschikking geheel of gedeeltelijk in te trekken, in geval van niet naleving van de subsidievoorwaarden.

 

Artikel 3.12

 

VERVALLEN.

 

Artikel 3.13

 

Is overgangsartikel.


Artikel 3.14

 

Het kan voorkomen dat in bijzondere gevallen de ondergrens om voor subsidie in aanmerking te komen niet gehaald wordt. Als toch belangrijke monumentale onderdelen aan de orde zijn kan op basis van dit artikel toch subsidie worden verleend.

 


Hoofdstuk 4:         STEUN BEDRIJVEN STADSVERNIEUWING (SBS) 1992.

 

ALGEMENE BEPALINGEN.

 

Artikel 4.1

 

1.  In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

     a.  subsidie: geldelijke steun in het kader van deze rege­ling;

     b.  ondernemer: de natuurlijke of rechtspersoon die recht­ma­tig een bedrijf uitoefent en een aanvraag in het kader van dit hoofdstuk voor subsidie indient;

     c.  SBS-gebied: een gebied dat bij besluit van de ge­meente­raad aangewezen wordt voor toepassing van dit hoofd­stuk;

2.  Indien een onderneming wordt bestuurd door meer dan één onder­nemer, worden deze voor de toepassing van deze verordening als één ondernemer aangemerkt.

 

Artikel 4.2

 

Subsidie in het kader van dit hoofdstuk kan aan een onder­nemer worden verleend ten behoeve van:

a.  verbouwing van zijn bedrijf, wanneer dit gevestigd is in het op grond van artikel 4.4 aangewezen gebied;

b.  verplaatsing van zijn bedrijf, mits binnen de gemeente Delft en met afspraken - bijvoorbeeld door een tussen de ondernemer en de gemeente gesloten overeen­komst - over toekomstig gebruik van het achter te laten be­drijfspand.

 

Artikel 4.3

 

Bij het bepalen of een ondernemer voor subsidie in het kader van deze regeling in aanmerking komt, zijn naast deze verordening ook de regels van de Ruimtelijke Economische Structuren van toepassing van de gebieden die door de gemeenteraad zijn aangewezen voor de regeling Steun Bedrijven Stadsvernieuwing.

 

DE AANWIJZING VAN EEN SBS-GEBIED.

 

Artikel 4.4

 

1.  De gemeenteraad wijst een SBS-gebied aan.

2.  Bij het aanwijzingsbesluit wordt de gewenste uitwerking van de RES door de gemeenteraad aangegeven.

3.  De gemeenteraad kan het in lid 1 genoemde gebied wij­zigen.

4.  Bij het aanwijzingsbesluit stelt de gemeenteraad de periode van geldigheid van het aanwijzingsbesluit vast.

 

Artikel 4.5

 

Vervallen

 

Artikel 4.6

 

Op de voorbereiding van de raadsbesluiten die betrekking hebben op de aanwijzing van een SBS-gebied, de voor het gebied vastgestelde RES, de aanwijzingstermijn en de verlen­ging van de aanwijzingstermijn, is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepas­sing.

 

Artikel 4.7

 

De in artikel 4.6 bedoelde reacties zullen, na verzameling en verwerking, behandeld worden in een openbare vergade­ring van de meest betrokken raadscommissie(s).

 

 

EISEN WAAR DE ONDERNEMER AAN MOET VOLDOEN.

 

Artikel 4.8

 

1.  Subsidie als bedoeld in artikel 4.2 kan worden verleend indien wordt voldaan aan elk van onderstaande voorwaar­den:

     a.  de verplaatsing en/of verbouwing van het bedrijf levert een duidelijke positieve bijdrage aan het aanzien van het ge­bied waar het bedrijf gevestigd is, dit ter beoordeling van burgemeester en wethou­ders, en

     b.  het bedrijf van de ondernemer dient gevestigd te zijn in het gebied waar de subsidieregeling van kracht is, en

     c.  het bedrijf dient levesvatbaar te zijn. Het Insti­tuut voor Midden- en Klein­be­drijf (IMK) adviseert burge­meester en wethouders over het al dan niet levensvat­baar zijn, en

     d.  het bedrijf dient minimaal drie jaar voorafgaand aan de subsidie in het betreffende pand gevestigd te zijn, en

     e.  ondernemer heeft in de periode van 10 jaar voor­af­gaand aan de aanvrage niet eerder subsidie/­geldelijke steun op grond van de Verordening Steun Bedrij­ven Stadsver­nieuwing ont­vangen, en

     f.   uitbreidingsinvesteringen komen niet voor subsidie in aan­merking, en

     g.  de ondernemer mag niet zijn een eigenaar of huurder van een pand, die niet zelf het bedrijf in het be­treffende pand uitoefent, en

     h.  in het bedrijf van de ondernemer mogen niet meer dan 10 volledige arbeids­plaat­sen zijn, en

     i.   de ondernemer dient ten aanzien van de verbouwing en/of verplaatsing te voldoen aan alle wettelijke verplichtin­gen, en

     j.   de ondernemer dient bij verbouwing van zijn bedrijf een bouwadviesbureau in te schakelen voor beoorde­ling van het bouwplan en de bouwkosten, en

     k.  uitgesloten van subsidie is de ondernemer die een of meer van de volgende bedrijfsaktiviteiten uit­oefent:

          1.  bemiddeling op het gebied van de handel in roe­rende en onroerende goederen, dienstverlening en arbeids­bemid­deling;

          2.  een bedrijf dat ook als vrij beroep uitgeoefend kan worden;

          3.  dienstverlening op het gebied van de accoun­tancy, boek­houden of administratie, reclame, incasso, taxatie, economische, juridische en fiscale zaken;

          4.  exploitatie van pedicure-, heilgymnastiek- en/of mas­sage-inrichtingen, schoonheidssalons;

          5.  onderwijs-, opleidings en (semi) overheids­instellingen.

2.  Van de eis gesteld onder artikel 4.8 lid 1.d kunnen burgemees­ter en wethouders ontheffing verlenen.


 

HOOGTE VAN DE SUBSIDIE / SUBSIDIABELE KOSTEN.

 

Artikel 4.9

 

1.  De, per ondernemer te ontvangen subsidie bedraagt 30% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 35.000,--.

2.  Bijdragen die de ondernemer ontvangt/heeft ontvangen op grond van regelingen ter zake van hetzelfde onderwerp, worden in mindering gebracht op de uit hoofde van deze regeling te ver­lenen subsidie.

3.  Bij de definitieve subsidietoekenning kan een 10% hoger sub­sidiebedrag worden toegekend - gerelateerd aan het oorspronke­lijk toegekende subsidiebedrag - met als bovengrens de maxi­male subsidiebijdrage genoemd in artikel 4.9 lid 1.

 

Artikel 4.10

 

1.  De onderstaande verbouwingskosten kunnen voor subsidie in aanmerking komen:

     a.    werkzaamheden aan buitenmuren, daken, vloeren, gevels;

     b.    herstel, verplaatsing, of verwijdering van binnen­muren;

     c.    aanpassingen van gas-, water- en elektra-voorzie­ningen;

     d.    voorzieningen om te voldoen aan de Wet Milieubeheer; 

     e.    voor­zieningen ter verbetering van de warmte- en/of ge­luids­isolatie;

     f.     het afwerken van het verbouwde gedeelte.

2.  Verbouwingskosten komen alleen voor subsidie in aan­merking wanneer de werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.10 lid 1 worden uitgevoerd door een ondernemer die in het bezit is van de daarvoor vereiste vestigings­vergunningen.

3.  In het geval dat de werkzaamheden door de ondernemer zelf worden uitgevoerd, komen alleen de materiaalkosten voor sub­sidie in aanmerking.

 

Artikel 4.11

 

1.  De onderstaande verplaatsingskosten kunnen voor sub­sidie in aanmerking komen:

     a.  verhuiskosten;

     b.  verbouwingskosten zoals vermeld in artikel 4.10; of

     c.  een eenmalige bijdrage in de hogere huisvestingskos­ten: de ondernemer (eigenaar/huurder) die door het verplaatsen van zijn bedrijf te maken krijgt met hogere huisvestingskosten op de nieuwe vestigings­plaats, kan hiervoor een eenmalige subsidie worden toegekend; dit voor zover deze hogere kos­ten geen gevolg zijn van veranderingen in de aard en omvang van de bedrijfsak­tivitei­ten.

2.  De subsidie toegekend op grond van artikel 4.11 lid 1c is gelijk aan 2,5 maal het verschil tussen de oude en nieuwe jaarlijkse huisvestingskosten van de onderne­mer.

 

Artikel 4.12

 

Gezamenlijke initiatieven van winkelbedrijven kunnen wor­den ondersteund met een bijdrage van 30% in de te maken kosten indien het gaat om:

-    maatregelen die betrekking hebben op het verbeteren van het aanzien van gevels en het bevorderen van de kwali­teit van eta­lages;

-    het inschakelen van externe deskundigen.

Het maximum subsidiebedrag voor deze maatregelen is € 21.000,--


 

PROCEDURE.

 

Artikel 4.13

 

1.  De beoordeling van aanvragen gebeurt in twee fasen. Tijdens de eerste fase wordt bezien of de aanvraag voldoet aan de RES en de subsidievoorwaarden van dit hoofdstuk. Een schriftelijk verzoek waarin de voor­nemens van de onderne­mer worden uiteen­gezet met een globale raming van de kosten is voldoende. In deze eerste fase nemen burge­meester en wethouders een prin­cipe-besluit of een aanvraag voor subsidie in aanmer­king komt.

2.  Na een positief principe-besluit dient het Instituut voor het Midden en Kleinbe­drijf (IMK) een advies uit te brengen over de levensvatbaarheid van het bedrijf en wordt de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag vast­gesteld. In deze tweede fase dient een aanvraagformu­lier te worden ingevuld.

     Naast het aanvraagformulier dient de aanvraag te be­vatten:

     -    een gespecificeerde begroting van de kosten;

     -    een werkomschrijving;

     -    tekening, aangevende zowel de bestaande als de te verbouwen toestand van het bedrijfspand;

     -    advies van het bouwadviesbureau.

3.  Burgemeester en wethouders kunnen besluiten de aanvraag van de ondernemer die niet aan de in lid 2 ge­stelde voor­waarden voldoet verder niet in behandeling te nemen.

4.  Een aanvraag dient te worden ingediend voordat de ondernemer overgaat tot uitvoering van zijn voornemens.

5.  In bijzondere gevallen kunnen burgemeester en wethou­ders van het bepaalde in 4.13 lid 4 ontheffing verle­nen.

 

Artikel 4.14

 

1.  Burgemeester en wethouders beslissen op de aanvraag binnen acht weken nadat deze is ingediend.

     De termijn van acht weken gaat in op het moment dat het IMK zijn advies heeft uitgebracht.

2.  Burgemeester en wethouders bepalen bij hun besluit tot toeken­nen van subsidie het definitieve subsidiebedrag.

3.  Indien gunstig wordt beslist op de aanvraag op subsi­die, kan de aanvrager, in daartoe aanleiding gevende gevallen, een voorschot worden verleend.

4.  Het voorschot wordt verrekend bij de definitieve uit­kering.

5.  De definitieve uitkering vindt plaats, zodra de onder­nemer heeft aangetoond dat de verbouwings- of ver­plaatsingsvoor­nemens conform de overlegde bescheiden zijn uitgevoerd.

6.  De ondernemer is verplicht de als voorschot ontvangen sub­sidie terstond als onverschuldigd betaald te resti­tueren, indien:

     -    en voorzover de verbouwings- en/of verplaatsings­voor­nemens niet binnen achttien maanden en conform de overlegde be­scheiden zijn uitgevoerd;

     -    de ondernemer weigert de uitvoering te laten contro­leren.


Hoofdstuk 5          OVERIGE STEUN

 

Artikel 5.1

 

1.  De gemeenteraad stelt jaarlijks een bedrag vast ten behoeve van de bouw van sociale- en culturele accom­modaties in stads­ver­nieuwings­gebieden.

2.  Het is toegestaan ten behoeve van voor­zieningen die in enig jaar gerealiseerd wor­den gedurende meerdere jaren gelden te reserveren.

 

Artikel 5.2

 

1.  De gemeenteraad stelt jaar­lijks een bedrag vast ten behoeve van de versterking van de positie van de woon­consumenten.

2.  De bijdrage aan buurtkomi­tees in aangewezen stadsver­nieu­wings­gebieden bedraagt maximaal € 1.370,-- per buurt per jaar, be­staande uit een vaste bijdrage voor bureau­kosten van € 160,-- en een declarabele bijdrage van max­imaal f 1.200,--.

3.  In afwijking van artikel 5.2 lid 2 kunnen burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen besluiten tot het toeken­nen van een hogere bij­drage.

 

Artikel 5.3

           

1.  De gemeenteraad stelt jaar­lijks een bedrag vast voor bij­dragen ten behoeve van be­houd van naar het oordeel van burge­meester en wethouders karakteristieke architectonische of stede­bouw­kundige elemen­ten waarvan het behoud anderszins niet verre­kend kan worden.

2.  De bijdrage als bedoeld in lid 1 bedraagt per ele­ment ten hoogste € 12.000,--.

 

Artikel 5.4

 

Een bijdrage wordt toe­gekend voor het in be­staande ge­bouwen maken van een zelf­standige ontsluiting ten behoeve van (te realiseren) woningen boven winkels tot 80% van de kosten, doch ten hoogste €4.000,-- per ontsluiting.

 

Artikel 5.5

 

VERVALLEN.

 

Hoofdstuk 6     BEROEPSBEPALINGEN

 

VERVALLEN


Hoofdstuk 7    SLOTBEPALING

 

Artikel 7.1

 

Deze verordening kan worden aange­haald als verordening stadsver­nieu­wing, 9e aanpassing.

 

Artikel 7.2

 

1.  De subsidieveror­dening stadsver­nieuwing, zoals die per 20 oktober 1988 van kracht was, vervalt met inwerking­tre­ding van de aange­paste verordening. Het vervallen van de Veror­dening Steun Bedrijven Stadsvernieuwing per 1 februari 1985 blijft gelden.

2.  De nieuwe subsidieverordening stadsvernieuwing, treedt in werking op 1 juli 1989.

 

Gedaan ter openbare raadsvergadering van 13 december 1990. 

 

H.V. van Walsum          ,burgemeester.

 

I.P. Baas                      ,lo.secretaris.

 

 

Gewijzigd bij raadsbesluit van 30 januari 1992, bij raads­besluit van 29 april 1992, bij raadsbesluit van 15 november 1992, bij raadsbesluit van 30 januari 1992, bij raadsbesluit van 16 december 1993, bij raadsbesluit van 30 maart 1995, de wijzigin­gen treden in werking per 1 januari 1995.

Bij besluit van burgemeester en wethouders van 1 maart 1994, is de datum van inwerkingtreding van de gewijzigde verorde­ning van 16 december 1993, bepaald op 15 maart 1994.

Gewijzigd bij raadsbesluit van 25 januari 1996. Bekendgemaakt 17 mei 1996.

Gewijzigd bij raadsbesluit van 29 februari 1996. Bekendgemaakt 28 maart 1996.

Gewijzigd bij raadsbesluit van 26 februari 1998. Bekendgemaakt 12 maart 1998.

Gewijzigd bij raadsbesluit van 28 mei 1998. Bekendgemaakt 11 juni 1998.

Gewijzigd bij raadsbesluit van 17 december 1998. Bekendgemaakt 23 december 1998.

Gewijzigd bij raadsbesluit van 23 december 1999. Bekendgemaakt 29 december 1999.

Gewijzigd bij raadsbesluit van 29 juni 2000. Bekendgemaakt 1 juli 2000.

Gewijzigd bij raadsbesluit van 29 november 2001. Bekendgemaakt 9 december 2001.

Gewijzigd bij raadsbesluit van 20 december 2001. Bekendgemaakt 13 januari 2002.

Gewijzigd bij raadsbesluit van 19 december 2002. Bekendgemaakt 22 december 2002.

Gewijzigd bij raadsbesluit van 16 december 2004. Bekendgemaakt ?? december 2004.

Inwerkingtreding: met terugwerkende kracht tot 1 januari 2005.

 

 

OPMERKING m.b.t. de wijziging bij raadsbesluit van 15 november 1992:

Inwerkingtreding/Overgangsregeling

 

1.  Deze wijziging/aanpassing treedt in werking met ingang van 1 januari 1993.

2.   Indien na het in werking treden van deze wijziging/­aan­pas­sing aanvragen om bijdragen worden ingediend door huur­ders van woningen, waarvan de verbete­rin­gen zijn gestart, c.q. de bouw­vergunning is afgegeven of het sloopbesluit is geno­men voor 1993, vindt toepas­sing plaats van de in die jaren gelden­de verhuis­kostenrege­ling.