[s1] delft[m2] [m3] [m4] [m5] 

spoorzone[l6] [m7] [l8] 

 

 

 

232e concept van het voorontwerpbestemmingsplan

procedure

 

plannummer

datum

raad

gedeputeerde staten

beroep

 

 

 

 

 

11248.0011032.01

14 mei 7825310 nov. 2004

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

opdrachtleider

:

mw. ir K.M.A. Hoogenboezem-Lanslots

 

 


Inhoud van de toelichting                                                                                                    0

 

 

1.  Inleiding  blz.  5

1.1.  Nut en noodzaak  5

1.2.  Begrenzing plangebied  5

1.3.  MER en bestemmingsplan  6

1.4.  Vigerende regeling/planvorm  6

1.5.  Opbouw plan  7

2.  Gebiedsvisie  9

2.1.  Bestaande situatie  9

2.2.  Toekomstige situatie  11

2.3.  Conclusie  13

3.  Juridische planbeschrijving  15

3.1.  Verantwoording planvorm  15

3.2.  Systematiek bestemmingen  15

3.3.  Specifieke elementen  15

3.4.  Overig  15

4.  MER en het bestemmingsplan  17

4.1.  Doel en opzet van het MER  17

4.2.  Vergelijking van de alternatieven  18

4.3.  Meest milieuvriendelijk alternatief  19

4.4.  Conclusie  20

4.5.  Keuze en motivering van het Voorkeursalternatief  20

5.  Ruimtelijke opzet  23

5.1.  Bestaande situatie  23

5.2.  Vigerend beleid  29

5.3.  Beoogde ontwikkelingen  33

5.4.  Tijdelijke situatie  38

5.5.  Conclusie  39

6.  Programma  41

6.1.  Wonen  41

6.2.  Kantoren  43

6.3.  Maatschappelijke voorzieningen  45

6.4.  Station, horeca en detailhandel  45

6.5.  Openbare ruimte  46

7.  Infrastructuur  47

7.1.  Bestaande situatie  47

7.2.  Vigerend beleid  50

7.3.  Beoogde ontwikkeling  51

7.4.  Tijdelijke situatie  53

7.5.  Conclusie  54

8.  Cultuurhistorie  57

8.1.  Archeologie  57

8.2.  Cultuurhistorische waardevolle bebouwing  61

9.  (Milieu)onderzoek  63

9.1.  Geluid  63

9.2.  Industrielawaai  63

9.3.  Trillingen  65

9.4.  Luchtkwaliteit  66

9.5.  Geur en stof  67

9.6.  Interne en externe veiligheid  68

9.7.  Water  71

9.8.  Ecologie  74

9.9.  Bodem  76

9.10.  Duurzaamheid  77

10.  Handhaving  79

11.  Maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid  81

11.1.  Inspraak  81

11.2.  Overleg  81

11.3.  Financiële uitvoerbaarheid  81

 

1.  Inleiding  5

1.1.  Nut en noodzaak  5

1.2.  Begrenzing plangebied  5

1.3.  MER en bestemmingsplan  6

1.4.  Vigerende regeling/planvorm  6

1.5.  Opbouw plan  7

2.  Gebiedsvisie  9

2.1.  Bestaande situatie  9

2.2.  Toekomstige situatie  11

2.3.  Conclusie  13

3.  Juridische planbeschrijving  15

3.1.  Opbouw voorschriften  15

3.2.  Verantwoording planvorm  15

3.3.  Bestemmen op niveau  15

3.4.  Stedelijke ontwikkeling  16

3.5.  Spoorzone  21

4.  MER en het bestemmingsplan  23

4.1.  Doel en opzet van het MER  23

4.2.  Vergelijking van de alternatieven  25

4.3.  Meest milieuvriendelijk alternatief  27

4.4.  Keuze en motivering van het Voorkeursalternatief  27

5.  Ruimtelijke opzet  29

5.1.  Bestaande situatie  29

5.2.  Vigerend beleid  35

5.3.  Beoogde ontwikkelingen  39

5.4.  Tijdelijke situatie  45

5.5.  Conclusie  46

6.  Functies  47

6.1.  Wonen  47

6.2.  Kantoren  49

6.3.  Maatschappelijke voorzieningen  51

6.4.  Station, horeca, detailhandel en bedrijven  51

6.5.  Openbare ruimte  52

7.  Infrastructuur  55

7.1.  Verkeer  55

7.2.  Kabels en leidingen  64

8.  Cultuurhistorie  65

8.1.  Archeologie  65

8.2.  Cultuurhistorische waardevolle bebouwing  69

9.  Wegverkeerslawaai  71

10.  Spoorweglawaai  73

11.  (Milieu)onderzoek  75

11.1.  Industrielawaai  75

11.2.  Trillingen  77

11.3.  Luchtkwaliteit  78

11.4.  Geur en stof  79

11.5.  Interne en externe veiligheid  81

11.6.  Bedrijvigheid  82

11.7.  Horeca  83

11.8.  Water  83

11.9.  Ecologie  88

11.10.  Bodem  90

11.11.  Duurzaam bouwen en energie  92

12.  Handhaving  95

13.  Maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid  97

13.1.  Inspraak  97

13.2.  Overleg  97

13.3.  Financiële uitvoerbaarheid  97

1.    Inleiding  blz.  3

1.1.    Nut en noodzaak  3

1.2.    Begrenzing plangebied  3

1.3.    MER en bestemmingsplan  5

1.4.    Vigerende regeling/planvorm   5

1.5.    Opbouw plan  6

2.    Gebiedsvisie  7

2.1.    Bestaande situatie  7

2.2.    Toekomstige situatie  9

2.3.    Conclusie  11

3.    Juridische planbeschrijving  13

3.1.    Opbouw voorschriften  13

3.2.    Verantwoording planvorm   13

3.3.    Bestemmen op niveau  13

3.4.    Stedelijke ontwikkeling  14

3.5.    Spoorzone  21

4.    MER en het bestemmingsplan  23

4.1.    Doel en opzet van het MER  23

4.2.    Vergelijking van de alternatieven  25

4.3.    Meest milieuvriendelijk alternatief 27

4.4.    Keuze en motivering van het Voorkeursalternatief 27

5.    Ruimtelijke opzet 29

5.1.    Bestaande situatie  29

5.2.    Vigerend beleid  35

5.3.    Beoogde ontwikkelingen  39

5.4.    Tijdelijke situatie  44

5.5.    Conclusie  46

6.    Functies  49

6.1.    Wonen  49

6.2.    Kantoren  51

6.3.    Maatschappelijke voorzieningen  53

6.4.    Station, horeca, detailhandel en bedrijven  53

6.5.    Openbare ruimte  54

7.    Infrastructuur 57

7.1.    Verkeer 57

7.2.    Kabels en leidingen  66

8.    Cultuurhistorie  67

8.1.    Archeologie  67

8.2.    Cultuurhistorische waardevolle bebouwing  71

9.    Wegverkeerslawaai 73

9.1.    Inleiding  73

9.2.    Huidige situatie versus autonome situatie  73

9.3.    Beleid en normstelling  73

9.4.    Beoogde ontwikkelingen  76

9.5.    Tijdelijke situatie  77

9.6.    Berekeningsuitgangspunten onderzoek wegverkeerslawaai 77

9.7.    Resultaten onderzoek  80

9.8.    Conclusie  87

10.   Spoorweglawaai 89

10.1.  Inleiding  89

10.2.  Huidige situatie versus toekomstige situatie  89

10.3.  Beleid en normstelling  89

10.4.  Beoogde ontwikkelingen  91

10.5.  Tijdelijke situatie  91

10.6.  Berekeningsuitgangspunten onderzoek spoorweglawaai 91

10.7.  Resultaten onderzoek  92

10.8.  Conclusie  93

11.   (Milieu)onderzoek  95

11.1.  Industrielawaai 95

11.2.  Trillingen  96

11.3.  Luchtkwaliteit 97

11.4.  Geur en stof 98

11.5.  Interne en externe veiligheid  99

11.6.  Bedrijvigheid  101

11.7.  Horeca  103

11.8.  Water 103

11.9.  Ecologie  107

11.10. Bodem   109

11.11. Duurzaam bouwen en energie  110

12.   Handhaving  113

13.   Maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid  115

13.1.  Inspraak  115

13.2.  Overleg  115

13.3.  Financiële uitvoerbaarheid  115

 

1.  Inleiding  blz.  5

1.1.  Nut en noodzaak  5

1.2.  Begrenzing plangebied  5

1.3.  MER en bestemmingsplan  6

1.4.  Vigerende regeling/planvorm  6

1.5.  Opbouw plan  7

2.  Gebiedsvisie  9

2.1.  Bestaande situatie  9

2.2.  Toekomstige situatie  11

2.3.  Conclusie  13

3.  Juridische planbeschrijving  15

3.1.  Opbouw voorschriften  15

3.2.  Verantwoording planvorm  15

3.3.  Bestemmen op niveau  15

3.4.  Stedelijke ontwikkeling  16

3.5.  Spoorzone  21

4.  MER en het bestemmingsplan  23

4.1.  Doel en opzet van het MER  23

4.2.  Vergelijking van de alternatieven  25

4.3.  Meest milieuvriendelijk alternatief  26

4.4.  Conclusie  26

4.5.  Keuze en motivering van het Voorkeursalternatief  27

5.  Ruimtelijke opzet  29

5.1.  Bestaande situatie  29

5.2.  Vigerend beleid  35

5.3.  Beoogde ontwikkelingen  39

5.4.  Tijdelijke situatie  44

5.5.  Conclusie  45

6.  Functies  47

6.1.  Wonen  47

6.2.  Kantoren  49

6.3.  Maatschappelijke voorzieningen  51

6.4.  Station, horeca, detailhandel en bedrijven  51

6.5.  Openbare ruimte  52

7.  Infrastructuur  55

7.1.  Verkeer  55

7.2.  Kabels en leidingen  64

8.  Cultuurhistorie  65

8.1.  Archeologie  65

8.2.  Cultuurhistorische waardevolle bebouwing  698

9.  (Milieu)onderzoek  71

9.1.  Geluid  71

9.2.  Industrielawaai  71

9.3.  Trillingen  73

9.4.  Luchtkwaliteit  74

9.5.  Geur en stof  75

9.6.  Interne en externe veiligheid  76

9.7.  Bedrijvigheid  77

9.8.  Horeca  77

9.9.  Water  80

9.10.  Ecologie  83

9.11.  Bodem  85

9.12.  Duurzaam bouwen en energie  87

10.  Handhaving  89

11.  Maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid  91

11.1.  Inspraak  91

11.2.  Overleg  91

11.3.  Financiële uitvoerbaarheid  91

1.  Inleiding  blz.  5

1.1.  Nut en noodzaak  5

1.2.  Begrenzing plangebied  5

1.3.  MER en bestemmingsplan  6

1.4.  Vigerende regeling/planvorm  6

1.5.  Opbouw plan  7

2.  Gebiedsvisie  9

2.1.  Bestaande situatie  9

2.2.  Toekomstige situatie  11

2.3.  Conclusie  13

3.  Juridische planbeschrijving  15

3.1.  Verantwoording planvorm  15

3.2.  Systematiek bestemmingen  15

3.3.  Specifieke elementen  15

3.4.  Overig  15

4.  MER en het bestemmingsplan  17

4.1.  Doel en opzet van het MER  17

4.2.  Vergelijking van de alternatieven  19

4.3.  Meest milieuvriendelijk alternatief  20

4.4.  Conclusie  20

4.5.  Keuze en motivering van het Voorkeursalternatief  21

5.  Ruimtelijke opzet  23

5.1.  Bestaande situatie  23

5.2.  Vigerend beleid  29

5.3.  Beoogde ontwikkelingen  33

5.4.  Tijdelijke situatie  38

5.5.  Conclusie  39

6.  Functies  41

6.1.  Wonen  41

6.2.  Kantoren  43

6.3.  Maatschappelijke voorzieningen  45

6.4.  Station, horeca, detailhandel en bedrijven  45

6.5.  Openbare ruimte  46

7.  Infrastructuur  49

7.1.  Verkeer  49

7.2.  Kabels en leidingen  57

8.  Cultuurhistorie  59

8.1.  Archeologie  59

8.2.  Cultuurhistorische waardevolle bebouwing  63

9.  (Milieu)onderzoek  65

9.1.  Geluid  65

9.2.  Industrielawaai  65

9.3.  Trillingen  67

9.4.  Luchtkwaliteit  68

9.5.  Geur en stof  69

9.6.  Interne en externe veiligheid  70

9.7.  Bedrijvigheid  71

9.8.  Horeca  71

9.9.  Water  74

9.10.  Ecologie  77

9.11.  Bodem  79

9.12.  Duurzaam bouwen en energie  81

10.  Handhaving  83

11.  Maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid  85

11.1.  Inspraak  85

11.2.  Overleg  85

11.3.  Financiële uitvoerbaarheid  85

 

 

 

 

Bijlagen:

1.  Vigerende bestemmingsplannen.

2.  Toelichting Lijst van bBedrijfstypen.

3.  Voorwaarden voor hogere grenswaarden.

4.  Verkeersintensiteiten belangrijkste wegen.

 

 


blanco pagina

 


Figuur 1  Ligging van het plangebied

 

.


1.         Inleiding

3

 

Dit hoofdstuk bevat informatie over de nut en noodzaak van de beoogde ontwikkelingen en de begrenzing van het plangebied. Vervolgens wordt een beschrijving gegeven van de vigerende regeling en de planvorm. Daarna wordt de koppeling MER en bestemmingsplan kort toegelicht. Tot slot volgt een beschrijving van de opbouw van het bestemmingsplan.

 

 

1.1.        Nut en noodzaak

Midden in het centrum van Delft ligt meer dan 30 ha grond waar bestemmingen last hebben van het spoor. Een spoorlijn - voor een deel op een viaduct - loopt dicht langs de huizen van de Spoorsingel, Phoenixstraat en Coenderstraat. Elke dag komen er nu al meer dan 350 treinen langs. Elke 2,5 minuut weer een trein. De huizen langs het spoor hebben een geluidsbelasting van 85 decibel of meer. Ontwikkelingen in het gebied zijn niet mogelijk vanwege de ernstige mi­lieu­overlast. Verwacht wordt dat het aantal treinen dat door Delft rijdt nog verder zal toenemen. Af­hankelijk van allerlei ontwikkelingen is het te verwachten dat het bestaande spoor tussen 2020 en 2030 moet worden verdubbeld. Dat kan niet met het huidige bovengrondse spoor. Daarom is het noodzakelijk dat er een spoortunnel wordt aangelegd.

 

Voor de herontwikkeling van de Spoorzone in Delft is een Masterplan opgesteld. In het Master­plan wordt duidelijk welke metamorfose ontstaat als er een spoortunnel wordt gerealiseerd. Van een gebied met een onacceptabele geluidsbelasting ontstaat, na de aanleg van de spoortunnel, de mogelijkheid om 30 ha stedelijk gebied voor wonen en werken toe te voegen aan de Delftse binnenstad.

 

Het volledig wegnemen van het spoorweglawaai door de aanleg van de spoortunnel met als kans om alle vormen van openbaar vervoer - de trein, de tram, de bus, de taxi - samen met het autoverkeer, fietsers en voetgangers - perfect te situeren en af te stemmen op de wensen van reizigers, samen met het ontwikkelen en bouwen van circa 1.500 nieuwe woningen en 50.000 m² kantoren midden in Delft, vormt de missie van dihet Masterplan.

Daarbij gaat het niet om een ""VINEX-wijk"" maar - - ter bevordering van de compacte stad en het vermijden van uitbreidingen in het groen - - om het creëren met moderne middelen van een sfeer die vergelijkbaar is met de Delftse binnenstad.

 

De plannen voor de Spoorzone zijn ingegeven door een drietal nijpende problemen in het ge­bied. Ten eerste is het spoor steeds meer een bron van hinder (geluid, trillingen en neerslag van metaaldeeltjes). Dit wordt ook door de bewoners zo ervaren. De toename van het treinver­keer zal deze hinder vergroten. Ten tweede is het spoortracé een barrière in de stad. Het spoor is slechts beperkt kruisbaar voor (vrijwel) alle verkeerssoorten en het spoorviaduct en het sta­ti­ti­onsgebied creëren een (gevoelde) scheiding vanwege een onaantrekkelijke omgeving. En ten­slotte maakt een toename van het aantal treinen in de toekomst een spoorverdubbeling nood­zakelijk.

 

Het onderhavige bestemmingsplan biedt de juridische basis voor de beoogde ontwikkelingen.

 

 

1.2.        Begrenzing plangebied

Het gebied van de Spoorzone beslaat het in de bebouwde kom van Delft gelegen tracé van het spoor vanaf ''t Haantje in het noorden en tot voorbij de Abtswoudseweg in het zuiden (respectie­ve­lijk km 67.500 en km 71.000 in de spoorlijn). De grens aan zuidzijde is be­paald door de plek waar het verbrede spoor na het verlaten van de tunnel weer terug is op het huidige niveau op circa 50  meter vanaf de tunnelconstructie.

 


Figuur 1  Ligging van het plangebied

 


Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de gemeentegrens van Delft en Rijswijk. Het gehele gebied tussen de gevels van de (huidige) Spoorsingel en Phoenixstraat is bij het plangebied inbegrepen. In het centrale deel omvat de Spoorzone de gehele Houttuinen, het huidige stationsplein, het PTD-terrein en de Van Leeuwenhoeksingel en aan de westzijde van het huidige spoor het momenteel onbenutte NS-emplacement welke zich strekt tot en met het Locomotiefpad. Het zuidelijk deel van het plangebied omvat eveneens een emplacementterrein van de NS en een deel van het bedrijventerrein Voorhof -Noord ten zuiden van de Westlandse­weg. Aan de zuidzijde ligt de plangrens ter hoogte van de Minervaweg.

In figuur 1 is het plangebied weergegeven.

 

 

1.3.        MER en bestemmingsplan

Besluit MER

Het project is zo omvangrijk dat voor de stedelijke ontwikkeling een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Voor de aanleg van de spoortunnel bestaat geen plicht tot het maken van een milieuef­fectrapport (MER[1])). Vanwege de verwevenheid van het stedelijk programma met de spoortun­nel, hebben de betrokken partijen besloten om de m.e.r.-procedure vrijwillig te doorlopen en daarbij de milieueffecten van de tunnel in combinatie met het stedelijk programma integraal te bestude­ren. De ministers van VROM en V&W hebben met deze vrijwillige m.e.r.-procedure in­gestemd.

Het MER is te beschouwen als een inrichtings-MER. De m.e.r.-procedure voor de Spoorzone Delft is gekoppeld aan dit nieuwe bestemmingsplan voor het gebied. Het doel van de milieuef­fectrapportage (m.e.r.) is het milieubelang naast andere belangen een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over het bestemmingsplan.

 

Procedure

De m.e.r.-procedure is altijd gekoppeld aan het eerste besluit over het eerste ruimtelijke plan waarin realisatie van de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. In dit geval is dit het bestem­mingsplan Spoorzone. Het MER dient mede als onderbouwing van de gemaakte keuzes en wordt tegelijkertijd met dit bestemmingsplan in procedure gebracht. Hoofdstuk 4 van dit be­stemmingsplan bevat de opzet van het MER en de onderbouwing van de gemaakte keuzes in het kader van het MER.

 

Voorkeursalternatief

Uitkomst van het MER is dat het voorkeursalternatief (VKA) is gebaseerd op het meest milieu­vriendelijk alternatief (MMA). Het VKA is verder stedenbouwkundig uitgewerkt in het Masterplan en wordt in dit bestemmingsplan juridisch en planologisch mogelijk gemaakt.

 

 

1.4.        Vigerende regeling/planvorm

Voor het plangebied vigeert thans een groot aantal bestemmingsplannen (zie bijlage 1). De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen deze bestemmingsplannen. Bovendien zijn de meeste plannen verouderd. Om de ontwikkelingen mogelijk te maken en te voorzien in een ac­tueel juridisch planologisch kader voor het plangebied is het noodzakelijk een nieuw bestem­mingsplan op te stellen.

 

Planvorm

Gezien de beoogde transformatie van het gehele plangebied is een geheel op deze ontwikke­lingen toegesneden bestemmingsplan noodzakelijk. De juridische planvorm is dan ook afge­stemd op het kunnen realiseren van de beoogde nieuwe ontwikkelingen.

Voor de transformatie van het plangebied is in dit bestemmingsplan gekozen voor bestemmin­gen met een directe bouwtitel. Ten behoeve van de gewenste grootschalige ontwikkelingen is in het bestemmingsplan binnen duidelijke grenzen een redelijke mate van flexibiliteit opgenomen in de vorm van globale bestemmingen voor de verschillende functies in het plangebied. Hierbij speelt het plan in op de beoogde ontwikkelingen zonder dat de rechtszekerheid van de bewo­ners en andere gebruikers van het gebied onevenredig wordt aangetast.

Voor het plangebied vigeert thans een groot aantal bestemmingsplannen (zie bijlage 1). De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen deze bestemmingsplannen. Bovendien zijn de meeste plannen verouderd. Om de ontwikkelingen mogelijk te maken en te voorzien in een ac­tueel juridisch planologisch kader voor het plangebied, is het noodzakelijk een nieuw bestem­mingsplan op te stellen.

 

Planvorm

Gezien de beoogde transformatie van het gehele plangebied is een geheel op deze ontwikke­lingen toegesneden bestemmingsplan noodzakelijk. De juridische planvorm is dan ook enerzijds afge­stemd op het kunnen realiseren van de beoogde nieuwe ontwikkelingen. Anderzijds is de juridische planvorm afgestemd op het beleid dat erop is gericht in een klein deel van het plan­gebied de bestaande functies te behouden.

Voor de transformatie van het plangebied is in dit bestemmingsplan grotendeels gekozen voor bestemmin­gen met een directe bouwtitel en voor een klein deel voor een uit te werken be­stemming.

Ten behoeve van de gewenste grootschalige ontwikkelingen is in het bestemmings­plan binnen duidelijke grenzen een redelijke mate van flexibiliteit opgenomen in de vorm van globale be­stemmingen voor de verschillende functies in het plangebied. Hierbij speelt het plan in op de beoogde ontwikkelingen zonder dat de rechtszekerheid van de bewo­ners en andere gebruikers van het gebied onevenredig wordt aangetast.

Voor de situaties waar de bestaande functies worden behouden heeft het plan de vorm van een consoliderend bestemmingsplan en vervult het plan een beheers- en gebruiksfunctie.

 

 

1.5.        Opbouw plan

In het eerste gedeelte van dit bestemmingsplan, hoofdstuk 2 en 3, is de gewenste ontwikkeling van de Spoorzone beschreven met de juridische regeling. Hierbij is in hoofdstuk 2 ook een korte samenvatting van de hoofdstukken 4 tot en met 9101 opgenomen waarin de onderzoeken en an­dere analyses zijn weergegeven. In hoofdstuk 4 tot en met 9101 wordt de onderbouwing van de gewenste ontwikkelingen weergegeven op basis van onderzoek en analyse. Dit is de grondslag waarop de uiteindelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden. Hoofdstuk 1012 gaat in op de handhaving en in hoofdstuk 1123 wordt tot slot ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

 

 


blanco pagina

 


2.         Gebiedsvisie

6

 

In dit hoofdstuk wordt de gebiedsvisie op het plangebied beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en vervolgens wordt de toekomstvisie op het plange­bied beschreven. Hierbij wordt indien relevant een relatie gelegd met de (milieu)onderzoeken die voor de ontwikkeling van de Spoorzone zijn uitgevoerd. De nadere analyses, onderzoeken en een uitgebreidere beschrijving van het plan zijn in hoofdstuk 4 t/m 10 11 opgenomen.

 

 

2.1.        Bestaande situatie

Het plangebied vormt een langgerekte strook die in noord-zuidrichting door Delft loopt. In het plangebied bevinden zich twee stedelijke gebieden. Het gebied Houttuinen (middendeel) ligt tussen het Bolwerk en de Westlandseweg. In dit gebied is het station gelegen. Het Emplace­mentsgebied (zuidelijk deel) ligt ten zuiden van de Westlandseweg en bevat naast het empla­ce­ment tevens een deel van het bedrijventerrein ""Voorhof-Noord"". Het noordelijke deel is een smalle strook die voornamelijk uit noord-zuid gerichte infrastructurele elementen bestaat.

 

Noordelijk deel

Het noordelijke deel van de Spoorzone loopt van ''t Haantje tot en met het bolwerk. Dit deel van het plangebied is een smalle langgerekte strook bestaande uit het gehele profiel tussen de ge­vels van de Phoenixstraat en die van de Spoorsingel waarbinnen de Phoenixstraat, het ernaast gelegen spoorviaduct en de Spoorsingel liggen. Het deelgebied heeft vrijwel geheel een ver­keersfunctie. De spoorzone vormt hier een barrière tussen de oude binnenstad aan de oostzijde en de woonwijken aan de westzijde. Om de stadsdelen ter weerszijden van het spoor beter met elkaar te kunnen verbinden, dient de barrière opgeheven te worden.

In het gebied zijn nog enkele elementen van de oude vesting aanwezig. Ter hoogte van de Ba­gijnehof, Bagijnestraat en Dirklangenstraat bevinden zich in de middenberm van de Phoe­nixstraat Molen de Roos met mulderswoning en de Bagijnetoren. Dit zijn alledrie rijksmonu­menten. Het bolwerk ter hoogte van de Binnenwatersloot is één van de voormalige bastions, maar is momenteel niet meer als zodanig herkenbaar. Deze elementen dienen behouden te worden en zo mogelijk versterkt.

 

Middendeel

Het middendeel van het plangebied ligt tussen het bolwerk en de Westlandseweg. Het plange­bied verbreedt zich hier en wordt aan de oostzijde begrensd door de gevels van de bebouwing aan de Westvest en aan de westzijde door de gevels van de bebouwing aan de Coenderstraat en Parallelweg en het terrein van de Scholengemeenschap Van der Made.

Centraal in het middengebied ligt het station met aan de voorzijde het stationsplein met bussta­tion en aan de achterzijde het spoor dat hier op een talud is gelegen. Tussen het spoor en de bebouwing van het Westerkwartier liggen de Coenderstraat en de Parallelweg. Dit deel van het gebied heeft hier de uitstraling van een achterkant (achterzijde station) en heeft een rommelige inrichting.

Aan de voorzijde van het spoor ligt ten noorden van het stationsplein het gebied Houttuinen (wonen, bedrijvigheid en horeca) en ten zuiden van het stationsplein de Van Leeuwenhoeksin­gel met typische eind 19e-eeuwse panden en een complex met bedrijvigheid en een tentoon­stellingsruimte.

 

Zuidelijk deel

Het zuidelijke deel van het plangebied ligt tussen de Westlandseweg en de Minervaweg Mercu­riusweg. Aan de oostzijde wordt het zuidelijke deel begrensd door de Engelsestraat en aan de westzijde door de Papsouwselaan en de Industriestraat/Röntgenweg. Het gebied wordt momenteel doorsne­den door het spoorwegtalud dat evenwijdig aan de Engelsestraat ligt. Ten oosten van het spoor is eind jaren ''90 een nieuwe woonwijk gerealiseerd. Er is nog één locatie onbebouwd. Ten wes­ten van het spoor ligt een emplacementterrein van de NS met daarlangs rommelige be­drijfsbe­bouwing. Verder bevindt zich hier een bedrijfsterrein en langs de Westlandseweg voorzieningen met daarboven wonen..

 


Figuur 2  Toekomstige situatie midden- en zuidelijk deel


Uitgangspunten voor het ontwerp

Ruimtelijk zijn de volgende uitgangspunten voor het ontwerp geformuleerd:

-             vergroten van de samenhang tussen de gebieden ten oosten en ten westen van het spoor;

-             vergroten van de samenhang tussen de gebieden ten noorden en ten zuiden van de West­landseweg;

-             aansluiten op bestaande bouwhoogte en korrelgrootte;

-             vergroten samenhang groenstructuur;

-             toevoegen extra groene openbare ruimte;

-             versterken waterstructuur;

-             behoud hoogteaccenten en oriëntatiepunten;

-             behoud monumenten;

-             compacte, efficiënte OV-knoop;

-             zekerstelling capaciteit treinverkeer tot in verre toekomst.

 

 

2.2.        Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie zal er een spoortunnel aangelegd worden ten oosten van het huidige spoor, waardoor het huidige talud en viaduct van het spoor kunnen verdwijnen. Hierdoor wordt een belangrijke barrière in Delft opgeheven. De delen van de stad ten oosten en ten westen van het spoor en de gebieden ten noorden en ten zuiden van de Westlandseweg kunnen dan ruim­telijk en visueel met elkaar verbonden worden. Hierdoor zal Delft als ruimtelijk geheel beter functioneren en zullen de onderlinge relaties tussen de stadsdelen aanzienlijk verbeteren. Rondom het huidige station en ten zuiden van de Westlandseweg zal grootschalige herontwik­keling plaatsvinden. Dit resulteert in een stedelijk gebied met een compacte OV-knoop en daar­naast voornamelijk woningen en 54.000 m² bvo aan kantoren (zie figuur 2, toekomstige situatie midden- en zuidelijk deel).

 

Noordelijk deel

In het uiterste noorden zal het spoor vanaf ''t Haantje geleidelijk ondergronds verdwijnen. Vanaf de Kampveldweg (kilometerpaal 68.133) is het spoor geheel ondergronds. Het spoorviaduct zal verdwijnen, waardoor het profiel van de Phoenixstraat en de Spoorsingel heringericht kan wor­den. Dit profiel zal als volgt opgebouwd worden: een ventweg aan de zijde van de huidige Spoorsingel, een hoofdrijbaan, een nieuwe stadsgracht, de tram- en busbaan, een ventweg aan de zijde van de oude stad en een brede wandelboulevard langs de rand van de oude stad. In het profiel worden brede groene bermen opgenomen met bomenrijen waardoor een veel groe­ner profiel dan nu zal ontstaan.

De spoortunnel komt deels onder de nieuwe hoofdrijbaan en deels onder de stadsgracht te lig­gen. Ter plaatse van het huidige viaduct, onder de nieuwe hoofdrijbaan, wordt naast de tunnel een parkeergarage aangelegd met 400 parkeerplaatsen. Deze parkeergarage zal uit twee on­dergrondse bouwlagen bestaan. Op twee plaatsen, ten noorden van de waltoren en tegenover het gemeentekantoor zullen "ontluchtingsschachten" worden gerealiseerd van maximaal 6 m hoog. De oppervlakte wordt per schacht maximaal 100 m². Bij deze herinrichting zullen de mo­len, de mulderswoning en de waltoren behouden blijven. De schachten komen op voldoende afstand van de bestaande woningen.

Het Bacinol-gebouw, dat als stedenbouwkundige afsluiting van de Phoenixstraat fungeert, moet wijken voor de tunnelbouw. In het bestemmingsplan wordt ruimte gecreëerd om na afronding van de bouwwerkzaamheden voor de tunnel op diezelfde plek een nieuw gebouw te realiseren met vergelijkbare omvang (ca.irca 6.000 m² bvo) belegd met een kantoorbestemming.

 

Midden- en zuidelijk deel

De spoortunnel komt ten oosten van het huidige spoor te lopen. In het middendeel van het plangebied loopt de tunnel langs de voorzijde van het huidige stationsgebouw. Hierdoor ligt de tunnel centraal in het nieuw te ontwikkelen gebied. In het zuidelijk deel ligt de tunnel ongeveer langs de oostgrens van het plangebied. Boven op deze spoortunnel wordt een langgerekt park aangelegd dat het middendeel en het zuidelijk deel ruimtelijk met elkaar verbindt. Langs de achterkant van het huidige station zal ter plaatse van de huidige Coenderstraat een nieuwe hoofdverkeersader met een straatprofiel van 26 m van gevel tot gevel worden aangelegd. Hier­door kan het doorgaande verkeer van de Westvest verdwijnen.

De Westvest heeft in de toe­komst alleen nog een functie voor het bestemmingsverkeer en bus- en tramverkeer en krijgt een voetgangervriendelijkere inrichting.

Door de ontmenging van het openbaar vervoer en het doorgaande autoverkeer (openbaar ver­voer over Westvest, autoverkeer over nieuwe verbinding ter plaatse van de Coenderstraat), kan de verkeersafwikkeling op de aansluiting van de West­vest en de nieuwe Coenderstraat met de Westlandseweg in de toekomst worden gegaran­deerd.

 


De Coenderstraat wordt doorgetrokken ten zuiden van de Westlandseweg in de vorm van de Verlengde Coenderstraat. Aan de zuidzijde van het plangebied buigt de Verlengde Coender­straat af naar het oosten en sluit deze aan op de Schieweg., Dde Verlengde Coenderstraat en de Schieweg. De totale nieuwe ontsluitingsweg zal een inrichting krijgen als een groene laan door de aanplant van bomenrijen.

Momenteel vormt de Westlandseweg door zijn verdiepte ligging en door het feit dat deze weg moeilijk is over te steken een duidelijke scheiding tussen de delen van Delft ten noorden en ten zuiden van deze weg. Ook vormt de Westlandseweg een barrière door de aanwezigheid van de Irenetunnel welke een sociaal onveilige tunnelbak heeft. Door de aanleg van het park en de (Verlengde) Coenderstraat en het verhogen van de Westlandseweg tot maaiveldniveau, wordt dit doorbroken en worden de gebieden met elkaar verbonden. Langs het park wordt een lang­zaamverkeersverbinding aangelegd. Daarnaast zal een on­gelijkvloerse kruising met de nieuwe Ireneboulevard ontstaan, gelegen langs het water, onder de brug (Constructiebrug) aan de oostzijde van het plangebied.

 

 

Rondom het park worden bouwblokken gerealiseerd in een orthogonale structuur (raster/grid­s­structuur) die aansluit op de richting van het park, de richting van de Westlandseweg en de rich­ting van de wegenstructuur in het Westerkwartier. Door de gridstructuur ontstaan er zichtlij­nen tussen de Westvest en de Coenderstraat en zelfs verder het Westerkwartier in. Hier­door wordt de samenhang tussen de oude stad en het Westerkwartier vergroot en ontstaat enr een betere ruimtelijk-visuele relatie.

Verder sluit het stedenbouwkundig stramien aan bij de Delftse binnenstad. De blokmaten wor­den circa 60 bij 65 m. Tussen de bouwblokken liggen smalle binnenstraten van 13 m en noord-zuidgelegen stegen van 8 m breed. De bouwhoogte varieert in principe  van 3 tot 75 bouwlagen. Om een levendig beeld te bewerkstelligen, wordt gestreefd naar een variatie in bouwhoogten. Hieertoe mag een deel van de bebouwing 1 à 2 bouwlagen hoger worden. Aan de zuidoostzijde van de Westlandseweg en aan de zuidzijde van het park, zal de bebouwing respectievelijk 7 en 6 bouwlagen hoog worden. Dit om deze markante punten te accentueren. Om ook bij de be­bouwing langs de Westlandseweg variatie in bouwhoogte mogelijk te maken, mag een deel van dit bouwblok maximaal 9 lagen hoog worden. met enkele hoogteaccenten op bijzondere plaatsen tot 9 bouwlagen. P.M. relatie akoestisch onderzoek.

Onder de bouwblokken zullen (half)ondergrondse parkeergarages worden gerealiseerd in één bouwlaag.

Om de spoortunnel aan te kunnen leggen, dient de bestaande bebouwing aan de Van Leeu­wenhoeksingel, de Houttuinen en het voormalige Politie Technische Dienst (PTD)-terrein ge­sloopt te worden (zie ook hoofdstuk 4: MER en bestemmingsplan, hoofdstuk 5: Ruimtelijke op­zet en hoofdstuk 8: Cultuurhistorie). Op deze vrijkomende gronden wordt de nieuwbouw gerea­liseerd. Het huidige stationsgebouw zal wel behouden blijven. Dit gebouw krijgt een horeca­functie. Voor het huidige terrein van Delft Instruments, aan de zuidzijde van het plangebied, is op termijn woningbouw in combinatie met maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening voorzien. Aangezien deze plannen nog niet geheel uitgekristalliseerd zijn, is hiervoor een Uit te werken bestemming opgenomen. Met de toegestane bouwhoogte van maximaal 24 m (8 bouwlagen) wordt een overgang beoogd tussen de bestaande bebouwing aan de zuidzijde van 11 bouwlagen en de nieuwe bebouwing in de spoorzone van 5 à 7 bouwlagen.

Aan de zijde van het spoor zijn in verband met de geluidsbelasting, geen geluidsgevoelige func­ties mogelijk gemaakt.

 

In de bouwblokken zullen met name woningen worden gerealiseerd en daarnaast worden er in het gebied enkele kantoren, een stadskantoor voor de gemeente Delft en uiteraard een nieuw stationsgebouw gerealiseerd. In totaal zullen er (exclusief locatie Delft Instruments) circa 1.500 woningen worden gerealiseerd en circa 54605.000  m² aan kantoorruimte. In het Delft Instruments­gebied zal op termijn aanvullende woningbouw gerealiseerd worden (circa 200 à 300). Ten minste 29.000  en maximaal 34.000 m² van de kantoorruimte zal gereali­seerd worden als stadskantoor. De overige kantoorruimte (maximaal 25.000 m²) sluit aan bij de behoefte aan kantoor­ruimte voor de komende 10 jaar in het cen­trumgebied van Delft.

Met de realisatie van de wo­ningen wordt voorzien in de woningbehoefte in Delft. Deze behoefte is gericht op kwalitatief goede wo­ningen voor onder andere jongeren, werkende alleenstaanden en tweeverdieners. De woning­types (appartementen, penthouses en stadswoningen) die in de Spoorzone worden ge­reali­seerd sluiten aan op deze doelgroepen.

Bij het station wordt ongeveer 1.500-2.000 m² bvo gerea­liseerd voor gemaks- en comfortvoor­zie­ningen (krantje/croissantje, convenience store, etc.). Te­vens komt er een restaurant van maxi­maal 2.500 m² bvo. In het park zal ten zuiden van de Westlandseweg een "ontluch­tings­schacht" gerealiseerd worden met een oppervlakte van maximaal 100 m² en een hoogte van maximaal 6 m.

 

In het middendeel bestaat de openbare ruimte bestaat uit een drietal pleinen, namelijk een plein naast het Bolwerk, het stationsplein aan de voorzijde van het oude stationsgebouw dat dienst zal doen als busstation en een plein aan de achterzijde van het huidige stationsgebouw waar het kiss & ride-gedeelte zal worden gerealiseerd. Onder het stationsplein zal een grote fietsen­stal­ling gerealiseerd worden. Tussen de pleinen aan de voorzijde van het oude stationsgebouw wordt het station gerealiseerd in combinatie met een nieuw stadskantoor. Door de combinatie van het station, met het busstation, de fietsenstalling en de kiss & ride zal een volwaardige OV-knoop ontstaan. In het zuidelijk deel zal de openbare ruimte met name vormgegeven worden door de aanleg van diverse stedelijke waterpartijen. Deze waterpartijen dragen bij aan de wa­terberging en de ruimtelijke kwaliteit van het woongebied. Door de uiteindelijke gerealiseerde nieuwe waterpartijen worden de eisen van het Hoogheemraadschap zoveel mogelijk benaderd (zie ook hoofdstuk 911: (Milieu)onderzoek).

Het parkeren zal plaatsvinden in gebouwde parkeervoorzieningen onder maaiveld.

 

 

2.3.        Conclusie

De plannen zullen leiden tot een enorme verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het plange­bied. De nieuwe ontwikkeling past binnen het vigerende beleid en voldoet aan de geformu­leerde doelstellingen en het gewenste programma. De verschillende stadsdelen van Delft zullen beter met elkaar verbonden worden, waardoor de stedelijke samenhang vergroot wordt. Met de bebouwingsstructuur, de bouwhoogte en de korrelgrootte wordt zoveel mogelijk aangesloten op de bebouwing in de directe omgeving en de bestaande cultuurhistorische elementen (monu­menten) worden behouden. Er ontstaat een stedelijk gebied met allure, passend bij een stati­onsomgeving.

Het gebied krijgt een grote ruimtelijke kwaliteit door de aanleg van het langgerekte park. Door de aanleg van de gracht in de Phoenixstraat zal de waterstructuur versterkt worden en de ruimtelijke kwaliteit van deze straat toenemen. Ook de aanleg van de bomenrijen langs deze straat en de Westlandseweg zal een aanzienlijke bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.

De route tussen het station en de binnenstad zal verbeterd worden, aangezien er een bredere en beter herkenbare voetgangersroute wordt aangelegd. De verkeersafwikkeling op de kruis­punten met de Westlandseweg kan door eigen routes voor het openbaar vervoer en het auto­verkeer in de toekomst worden gewaarborgd.

Door de aanleg van nieuwe waterpartijen in zowel de Phoenixstraat als het zuidelijk deel van het plangebied wordt zo goed mogelijk tegemoetgekomen aan de eisen van het Hoogheem­raadschap. Het eindresultaat getuigt van een goede ruimtelijke ordening.


blanco pagina

 


3.          Juridische planbeschrijving

11

 

In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en hoe de regeling is vormgegeven. Achtereenvolgens is aandacht besteed aan de opbouw van de voorschriften, de gekozen planvorm, het bestemmen op diverse niveaus: ondergronds en bovengronds. Tenslotte is de regeling van de diverse bestemmingen beschreven. De conse­quenties van de verfijning van het akoestisch onderzoek moeten nog worden verwerkt.

 

 

3.1.        Opbouw voorschriften

De voorschriften zijn als volgt opgebouwd. In hoofdstuk I zijn de inleidende bepalingen opge­nomen die voor het alge­mene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn. Het betreft de begripsbe­palingen, de wijze van meten en de hoogteaanduidingen. In hoofdstuk II zijn de specifieke be­palingen van de verschillende bestemmingen opgenomen. Hierin is be­paald voor welke doel­einden de betreffende gronden mogen worden gebruikt en welke bouw­voorschriften er gelden. In hoofdstuk III zijn de algemene bepalingen opgenomen zoals een al­gemene bepaling voor het gebruik van de gronden en algemene vrijstellings- en wijzigingsbe­voegdheden. In hoofdstuk IV staan de overgangs- en slotbepalingen.

 

 

3.2.        Verantwoording planvorm

Het bestemmingsplan is de juridisch planologische basis voor de nieuwe ontwikkelingen in het stadscentrum van Delft. Enerzijds is dat de verdubbeling van het huidige spoor, waarvoor een ondergrondse tunnel wordt aangelegd en anderzijds gaat het om de grootschalige stedelijke ontwikkeling die hierdoor mogelijk gemaakt wordt. De juridische planvorm is dan ook enerzijds afgestemd op het kunnen realiseren van de beoogde aanleg van de (ondergrondse) spoortun­nel en de grootschalige stedelijke ontwikkeling waarin wonen en werken centraal staan. Ander­zijds is de juridische planvorm afgestemd op het beleid dat erop is gericht in een klein deel van het plan­gebied de bestaande functies te behouden.

 

Voor de transformatie van het plangebied is in dit bestemmingsplan grotendeels gekozen voor een min of meer globale eindbestemming, op basis waarvan direct bouwvergunning kan worden verleend. Voor een klein deel in het zuidelijk deel van het plangebied is een globale, uit te wer­ken bestemming, opgenomen. Het college werkt deze bestemming uit met inachtneming van de opgenomen uitwerkingsregels. Beide planvormen bieden flexibiliteit voor realisatie van de nieuwe ontwikkelingen en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de bewoners en gebruikers van de aangrenzende gebie­den.

Voor de situaties waar de bestaande functies worden behouden heeft het plan de vorm van een gedetailleerd bestemmingsplan en vervult het plan een beheers- en gebruiksfunctie.

 

Op de plankaart zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de plankaart zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende voorschriften zijn de doeleindenomschrijving, de bouwvoorschriften, de gebruiksbepalingen en de eventuele vrijstellingsbevoegdheden te vinden.

 

 

3.3.        Bestemmen op niveau

De plannen voor de spoorzone zijn gericht op meervoudig ruimtegebruik, waarbij de te realise­ren bestemmingen op diverse niveaus al of niet ondergronds zijn toegestaan. Uitgangspunt van het systeem van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) is dat wat bovengronds is toege­staan ook ondergronds als bestemming geldt. De WRO biedt wel de ruimte om op diverse ni­veaus te bestemmen.

Van deze mogelijkheid is gebruikgemaakt voor de spoortunnel en de par­keerplaatsen. Uit de aard van de spoortunnel vloeit voort dat deze uitsluitend ondergronds is toege­staan. Voor de overige functies geldt de algemene regel, dat zij zowel boven- als onder­gronds mogelijk zijn, tenzij specifiek anders bepaald is. Het bestemmen op niveaus heeft als re­sultaat dat op een­zelfde stuk grond een combinatie van functies mogelijk is. Door deze aanpak kan een meer­voudig ruimtegebruik worden bereikt.

 

 

3.4.Stedelijke ontwikkeling

De toekomstige ondergrondse spoortunnel zal worden aangelegd ten oosten van het huidige spoor, waardoor het huidige talud en viaduct van het spoor verdwijnen. In het plangebied zal een grootschalige stedelijke herontwikkeling plaatsvinden van de gronden die vrijkomen door het ondergronds brengen van het spoor. Dit resulteert in een stedelijk gebied met een compacte OV-knoop en daarnaast voornamelijk woningen en kantoren. Ten behoeve van de stedelijke ontwikkeling zijn in dit bestemmingsplan verschillende functies mogelijk gemaakt. De bijbeho­rende bestemmingsregelingen zijn hieronder beschreven.

 

Woondoeleinden (W)

Het wonen is een belangrijke functie binnen de stedelijke ontwikkeling. De gronden waar wo­ningbouw zal plaatsvinden, hebben de bestemming Woondoeleinden (W) gekregen. Het is de bedoeling dat de woningen in aaneengesloten bouwblokken met ruime binnenhoven worden gerealiseerd. Deze bouwblokken zullen worden doorsneden door "binnenstraten" en "stegen".

 

De daarvoor in aanmerking komende gebieden zijn bestemd voor het wonen, de binnenstraten en stegen en de functies die ten dienste staan van het wonen, zoals parkeervoorzieningen, tui­nen, erven, water- en groenvoorzieningen. Binnen deze bestemming en de bestemming Woon en Gemengde doeleinden (WGD) mag gezamenlijk ten hoog­ste 220.000 m² bruto vloeropper­vlakte (bvo) ten behoeve van het wonen worden gerealiseerd. In samenhang met het wonen is ook de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en klein­schalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan. Op het niveau onder peil zijn de gronden tevens bestemd voor de spoortunnel in de vorm van de bestemming Spoorwegdoeleinden II (SII). Deze bestemming komt in het vervolg aan de orde.

 

De woningen dienen in aaneengesloten bouwvlakken worden gebouwd. Een bouwblok is in de begripsbepaling gedefinieerd als een ruimtelijk stedenbouwkundige eenheid waarbij nagenoeg alle zijden worden begrensd door de openbare ruimte en waarbij het bouwvlak grotendeels aan de randen is opgevuld met bebouwing.

Het is niet de bedoeling dat één grote aaneengesloten bouwmassa binnen het bouwblok wordt gerealiseerd. Met het oog hierop zijn op de kaart "binnenhoven" aangeduid. Hierbij geldt dat ten minste 80% van de oppervlakte van het betreffende bouwvlak onbebouwd moet blijven. Bouw­werken, geen gebouwen zijnde, met een hoogte van ten hoogste 2 m zijn wel toegestaan op de binnenhoven.

Daarnaast is het belangrijk dat de gevels van de gebouwen in de grenzen van het bouwvlak worden opgericht. Daartoe is op de kaart een gevellijn opgenomen, waarin de voorgevels van de gebouwen dienen te worden gebouwd . Een uitzondering is gemaakt voor de bouwblokken die grenzen aan de bestemming Parkgebied. Hier dienen de gevels van de bouwblokken over een afstand van 20% terugliggend ten opzichte van de gevellijn te worden gebouwd.

 

Binnen de bouwblokken is ruimte voor "binnenstraten" en "stegen" geprojecteerd. In de doel­eindenomschrijving zijn deze nadrukkelijk als zodanig bestemd. Dit betekent dat bij het toetsen van aanvragen om bouwvergunning steeds moet worden onderzocht of de realisatie van het betrokken bouwwerk geen belemmeringen voor deze verkeersverbindingen zal opleveren.

In de voorschriften is de minimale breedte van de stegen en binnenstraten geregeld, respectie­velijk 8 m en 13 m. De stegen zijn bedoeld als langzaamverkeersverbinding waar geen autover­keer is toegestaan. De binnenstraten worden ook voornamelijk ingericht voor het langzame ver­keer, maar het is denkbaar dat taxi's zijn toegestaan en dat de bewoners via de binnenstraten de parkeergarage kunnen bereiken.

 

Binnen de bestemming Woondoeleinden zijn de gronden eveneens bestemd voor parkeervoor­zieningen en parkeerplaatsen. Hierbij is onderscheid gemaakt in par­keerplaatsen en parkeer­voorzieningen. Parkeervoorzieningen omvatten voorzieningen ten be­hoeve van de parkeer­plaatsen, zoals in- en uitritten.

De gebouwde parkeergarages mogen in principe tot 2 m boven peil gebouwd worden, ook on­der de binnenhoven. Een uitzondering hierop zijn de parkeergarages onder de binnenhoven die ten westen van het park liggen. Dit is op de kaart aangegeven met de overige aanwijzing (p1). Ter plaatse van deze aanwijzing mogen de gebouwen ten behoeve van de parkeerplaatsen uit­sluitend onder peil gebouwd worden in verband met hoogteverschillen van het terrein. In het woningblok dat in het park gesitueerd is, mogen de gebouwen voor parkeerplaatsen tot en met de eerste bouwlaag boven peil gebouwd worden, aangezien nauwelijks verticale ruimte aanwe­zig zal zijn om de parkeerplaatsen onder peil te bouwen. De eerste bouwlaag van het blok mag dus gebruikt worden als parkeergarage. Op de kaart is dit aangegeven met de overige aanwij­zing (p2).

 

Binnen deze bestemming geldt dat overschrijding van de maximale bouwhoogte, zoals die op de kaart is weergegeven, is toegestaan. De bepalingen in het voorschrift "Regeling afwijkende hoogtemaat" moeten daarbij in acht worden genomen (zie hieronder, kopje Regeling afwijkende hoogtemaat).

 

Het uitoefenen van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten uit categorie 1 van de Lijst van Bedrijfstypen (LvB) wordt direct mogelijk gemaakt, mits de woon­functie blijft prevaleren. Om te garanderen dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft, mag ten hoogste 30% van het vloeroppervlakte van de woning, inclusief aan- en uitbou­wen worden benut ten behoeve van de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en klein­schalige bedrijfsmatige activiteiten. Binnen de bestemming wordt eveneens de mogelijkheid ge­creëerd (middels een algemene vrijstellingsbevoegdheid) om ook aan-huis-gebonden beroepen en klein­schalige bedrijfsmatige activiteiten uit categorie 2 van de LvB toe te staan, indien en voorzover deze naar hun aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot categorie 1 van de LvB. Vrijstelling kan eveneens verleend worden voor aan-huis-gebonden be­roepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten die niet genoemd worden in de LvB, maar die naar aard en invloed op de omgeving wel tot categorie 1 van de LvB behoren. De genoemde voorwaarden zijn genoemd in het voorschrift "Algemene vrijstellingsbevoegdheid".

 

Gemengde doeleinden I (GD I)

De gronden waar het nieuwe OV-knooppunt en stadskantoor gebouwd zullen worden, zijn be­stemd tot Gemengde doeleinden I (GD I). De binnen deze bestemming toegelaten doeleinden zijn het nieuwe (trein)station, spoorwegvoorzieningen, kantoren, maatschappelijke voorzienin­gen, detailhandel en dienstverlening, horeca, nutsvoorzieningen, verblijfsgebied, parkeervoor­zienin­gen en parkeerplaatsen en onder peil gelegen spoorwegvoorzieningen. De bestemming Spoorwegdoeleinden II is hierbij van overeenkomstige toepassing. Daarnaast zijn bijbeho­rende voorzieningen toegestaan, zoals wegen en groenvoorzieningen.

 

In of op deze gronden wordt een nieuw stadskantoor gebouwd voor de gemeente Delft. Binnen de bestemming Woon- en Gemengde doeleinden (WGD) (zie hieronder) is het eveneens moge­lijk een (deel van het) stadskantoor te bouwen. Binnen GD I en WGD is gezamenlijk een bvo aan stadskantoor en maatschappelijke voorzieningen toegestaan van maximaal 34.000 m².

Binnen het gebruik is in beperkte mate ook detailhandel en dienstverlening, zoals een super­markt van be­perkte omvang, toegestaan, voorzover dit een normaal en ondergeschikt bestand­deel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening. Detailhandel en dienstverlening zijn daarbij toe­gestaan tot een bvo van ten hoogste 2.000 m².

Horecabedrijven zijn toegestaan tot een maximale bvo van 500 m². Binnen de bestemming geldt dat de genoemde functies zijn toegestaan, voorzover zij behoren tot cate­gorie 1 en 2 van de LvB. Met een vrijstelling van het college kunnen bovengenoemde functies ook worden toe­gelaten, indien deze behoren tot categorie 3.1 en 3.2 van de LvB of indien deze niet genoemd zijn in de LvB. Hiervoor gelden dezelfde voorwaarden voor vrijstelling als ge­noemd bij de be­schrijving van de bestemming Woondoeleinden.

 

Onder het stadskantoor wordt een parkeergarage gebouwd en de gronden zijn dan ook be­stemd voor parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen. De gebouwen ten behoeve van de par­keerplaatsen mogen daarbij tot 2 m boven peil worden gebouwd.

 

Binnen deze bestemming geldt eveneens dat overschrijding van de maximale bouwhoogte, zo­als die op de kaart is weergegeven, is toegestaan. De bepalingen in het voorschrift "Regeling afwijkende hoogtemaat" moeten daarbij in acht worden genomen (zie hieronder, kopje Regeling afwijkende hoogtemaat).

 

Ook binnen Gemengde doeleinden kan vrijstelling verleend worden om de genoemde functies uit categorie 3.1 en 3.2 van de LvB toe te laten en functies die niet genoemd zijn in de LvB, mits deze naar en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot categorie 1 en 2 van de LvB en indien de kwaliteit van de leefomgeving niet nadelig wordt beïnvloed.

 

Gemengde doeleinden II (GD II)

De bestemming Gemengde doeleinden II (GD II) is opgenomen voor de gronden die groten­deels bestemd zijn conform de bestaande situatie.

Binnen deze bestemming zijn detailhandel en dienstverlening, kantoren, bedrijven en maat­schappelijke voorzieningen toegestaan, allen uit categorie 1 en 2 van de LvB. Hierbij geldt, conform de huidige situatie, dat deze functies uitsluitend op de eerste bouwlaag boven peil zijn toegestaan. Parkeervoorzieningen en parkeerplaatsen zijn daarbij op de eerste en tweede bouwlaag boven peil toegestaan. De functie wonen is binnen de bestemming in alle bouwlagen toegestaan, de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten uit categorie 1 van de LvB daaronder begrepen, voorzover wordt voldaan aan de bepalingen in de gebruiksvoorschriften. Via vrijstelling zijn ook aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten uit categorie 2 van de LvB mogelijk. De voorwaarden hiervoor zijn opgenomen in het voorschrift "Algemene vrijstellingsbevoegdheid".

 

Detailhandel en dienstverlening, kantoren, bedrijven en maatschappelijke voorzieningen zijn in principe toegestaan indien deze behoren tot categorie 1 en 2 van de LvB. Via vrijstelling is het mogelijk om de genoemde functies uit categorie 3.1 van de LvB mogelijk te maken, evenals de genoemde functies die niet in de LvB worden genoemd, indien deze naar en invloed op de om­geving geacht kunnen worden te behoren tot bedrijven uit categorie 1 en 2 van de LvB en in­dien de kwaliteit van de leefomgeving niet nadelig wordt beïnvloed.

 

Woon- en Gemengde doeleinden (WGD)

Deze dubbelbestemming is gegeven aan de gronden waar wonen, tuinen, erven, parkeervoor­zieningen en parkeerplaatsen en kantoren gebouwd mogen worden. In samenhang met het wonen zijn ook hier aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten uit categorie 1 van de LvB toegestaan. Aan het wonen gebonden activiteiten uit categorie 2 van de LvB zijn via vrijstelling mogelijk. De voorwaarden hiervoor staan genoemd in het voorschrift "Al­gemene vrijstellingsbevoegdheid".

 

Voor het wonen, kantoren en maatschappelijke voorzieningen is een maximum bvo opgeno­men. Voor het wonen geldt dat maximaal 220.000 m² bruto vloeroppervlakte is toegestaan in samenhang met het wonen binnen de bestemming Woondoeleinden (W).

Het bvo voor kantoren en maatschappelijke voorzieningen bedraagt ook hier binnen twee be­stemmingen, namelijk Woon- en Gemengde doeleinden en Gemengde doeleinden I, gezamen­lijk maximaal 34.000 m². In principe zijn kantoren en maatschappelijke voorzieningen uit catego­rie 1 en 2 van de LvB toegestaan, maar ook binnen Woon- en Gemengde doeleinden kan vrij­stelling verleend worden om functies uit categorie 3.1 en 3.2 van de LvB toe te laten en functies die niet genoemd zijn in de LvB, mits deze naar en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot categorie 1 en 2 van de LvB en indien de kwaliteit van de leefomgeving niet nadelig wordt beïnvloed.

 

Binnen de bestemming is eveneens onderscheid gemaakt in parkeervoorzieningen en parkeer­plaatsen waarbij de bepaling is opgenomen dat de gebouwen ten behoeve van parkeerplaatsen tot 2 m boven peil mogen worden gebouwd. Parkeervoorzieningen zijn dus niet aan bepalingen gebonden.

 

Ook binnen deze bestemming geldt dat overschrijding van de maximale bouwhoogte, zoals die op de kaart is weergegeven, is toegestaan. De bepalingen die in het voorschrift "Regeling afwij­kende hoogtemaat" zijn opgenomen, moeten daarbij in acht worden genomen (zie hieronder, kopje Regeling afwijkende hoogtemaat).

 

Woon- en Detailhandelsdoeleinden (WD)

De dubbelbestemming Woon- en Detailhandelsdoeleinden is toegekend aan de gronden waar wonen, detailhandel met ondersteunende horeca en dienstverlening uit categorie 1 en 2 van de LvB zijn toegestaan. Ter plaatse van de bestemming Spoorwegdoeleinden II (S II) zijn de gron­den binnen (WD) ook bestemd voor onder peil gelegen spoorwegvoorzieningen.

 

In het plangebied is deze bestemming opgenomen voor Molen de Roos met de mulderswoning. Naast het wonen is ook de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige be­drijfsmatige activiteiten uit categorie 1 van de LvB en met vrijstelling uit categorie 2 van de LvB mogelijk. De molen en mulderswoning zijn aangewezen als Rijksmonument en op die reden zijn de gronden bestemd conform de bestaande situatie. Vergroting en verandering van de op het tijdstip van de terinzagelegging van het ont­werp van dit plan bestaande gebouwen is dan ook niet toegestaan.

Binnen de bestemming is geen vrijstelling opgenomen om bedrijven uit een hogere categorie (3.1) toe te staan, aangezien dit, in verband met de afstand bedrijf-woning op deze plek, niet wenselijk is.

 

Uit te werken gebied voor Wonen (UW)

Aan een deel van het plangebied is de bestemming Uit te werken gebied voor Wonen (UW) toegekend. Binnen de bestemming zijn de gronden bestemd voor wonen, erven, tuinen, maat­schappelijke voorzieningen (categorie 1 en 2 van de LvB), dienstverlening (categorie 1 en 2 van de LvB), geluidswerende voorzieningen, parkeervoorzieningen en parkeerplaatsen en bijbeho­rende voorzieningen, zoals wegen en fiets- en voetpaden.

 

Het college werkt de bestemming nader uit waarbij de uitwerkingsregels inacht genomen moe­ten worden. Eén van de bepalingen is dat ten minste 33% van de gronden voor water moet worden gereserveerd. In dit gebied wordt veel water gerealiseerd, ten behoeve van de realisatie van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving.

Verder geldt dat ter plaatse van de aanwijzing (r) in principe geen geluidsgevoelige bestemmin­gen zijn toegestaan, tenzij is aangetoond dat zij gerealiseerd kunnen worden in overeenstem­ming met de eisen van het Bouwbesluit en de Wet geluidhinder. Het gebied waar geluidsgevoe­lige bestemmingen in principe niet zijn toegestaan, is gebaseerd op de ligging van de 60 dB(A)-contour voor spoorweglawaai. Geluidsgevoelige bestemmingen zijn in de begripsbepaling ge­definieerd als zijnde wonen en maatschappelijke voorzieningen, zoals woningen, scholen en ziekenhuizen.

Daarnaast geldt de bepaling dat de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet hoger dan 24 m mag zijn. Deze maat sluit aan bij de bouwhoogten in de directe omgeving en vormt een overgang tussen de noordelijker en zuidelijker gelegen bebouwing.

Het bebouwingspercentage dat voor deze gronden in acht genomen moet worden is 30%. Dat betekent dat ongeveer 37% van het gebied gebruikt mag worden voor voorzieningen zoals we­gen, voet- fietspaden en groen- en speelvoorzieningen.

Binnen het gebied zijn geluidswerende voorzieningen toegestaan ter afscherming van het ge­luid afkomstig van het spoor. De bouwhoogte van deze geluidswerende voorzieningen bedraagt maximaal 6 m.

 

Het voorlopig bouwverbod dat is opgenomen, bepaalt dat uitsluitend mag worden gebouwd in overeenstemming met een uitwerkingsplan dat rechtskracht heeft verkregen en overeenkomstig de in een zodanig plan gestelde eisen. Vrijstelling hiervan door het college is mogelijk, indien de bebouwing in overeenstemming zal zijn met of op een verantwoorde manier kan worden inge­past in een reeds vastgesteld uitgewerkt plan of een daarvoor gemaakt ontwerp.

 


Bedrijfsdoeleinden (B)

Volgens de nota "Bedrijven en bestemmingenplannen" zijn in het plangebied categorie 1- en 2-bedrijven zonder meer toegestaan. Afhankelijk van het gebiedstype waar (delen van) het plan­gebied in valt/vallen, kan vrijstelling worden verleend voor 3.1- en 3.2-bedrijven of moet een maatbestemming worden gemaakt voor een 3.2-bedrijf.

Binnen het noordelijk deel van het plangebied bevindt zich een strook grond van de DSM. Op die plek is de entree gevestigd van de werknemers van DSM. Er is een milieuzonering toege­past in het kader van het bestemmingsplan en om die reden hebben de betreffende gronden van DSM de bestemming Bedrijfsdoeleinden (B) gekregen waarbij bedrijfsactiviteiten tot catego­rie 1 en 2 van de LvB zijn toegestaan.

 

Naast de gronden van de DSM is ook een bedrijfsbestemming toegekend aan de gronden ter plaatse van de Bagijnetoren. Op deze plek bevindt zich een atelier. De Bagijnetoren is aange­wezen als een Rijksmonument. Ook voor deze functie is een bepaling opgenomen dat vergro­ting en verandering van de op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaande gebouwen niet is toegestaan.

 

Naast bedrijven uit categorie 1 en 2 zijn de gronden ter plaatse van de bestemming Spoorweg­doeleinden II ook voor onder peil gelegen spoorweg­voorzieningen zoals genoemd in (S II) be­stemd. En zijn tevens bijbehorende voorzieningen mo­gelijk, zoals wegen, groenvoorzieningen en water.

 

Horecadoeleinden (H)

In het oude stationsgebouw is horeca toegestaan met een bvo van ten hoogste 2.500 m². Delft hanteert ook voor horecabedrijven de Lijst van Bedrijfstypen. Hierin worden horecabedrijven als een aparte categorie opgenomen, waarvoor een bepaalde afstand tot de omgeving aangehou­den dient te worden. Ter plaatse van de bestemming is horeca uit categorie 1 en 2 direct toege­staan. Vrijstelling is mogelijk voor categorie 3.1-bedrijven en horecabedrijven die niet genoemd worden in de LvB, mits deze naar en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te beho­ren tot bedrijven uit categorie 1 en 2.

In de voorschriften is de bepaling opgenomen dat vergroting en verandering van de op het tijd­stip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaande gebouwen niet is toege­staan. Dit ter bescherming en behoud van bijvoorbeeld de hoogte van het gebouw, aangezien het gebouw ter plaatse van de bestemming een Rijksmonument is.

 

Kantoordoeleinden (K)

De gronden die bestemd zijn voor kantoren uit categorie 1 en 2 van de LvB bevinden zich langs de Westlandseweg. In het Masterplan is aangegeven dat voor kantoren gezamenlijk een bvo van ten hoogste 25.000 m² is toegestaan.

Binnen Kantoordoeleinden mogen ook parkeervoorzieningen en parkeerplaatsen gerealiseerd worden, waarbij geldt dat de gebouwen ten behoeve van parkeerplaatsen uitsluitend tot 2 m boven peil opgericht mogen worden. Daarnaast is ook voor de bestemming Kantoordoeleinden op de kaart een gevellijn opgenomen, waar de voorgevels van de gebouwen in de grens van het bouwvlak gebouwd moeten worden.

Voor kantoren is eveneens de overige aanwijzing "afwijkende hoogtemaat" opgenomen. Dit betekent dat voor een maximum percentage van het bouwvlak, overschrijding is toegestaan van de maximale bouwhoogte die op de kaart is aangegeven. De bepalingen in het voorschrift "Re­geling afwijkende hoogtemaat" moeten daarbij in acht worden genomen (zie hieronder, kopje Regeling afwijkende hoogtemaat).

 

Voor kantoren wordt een vrijstellingsbevoegdheid opgenomen waarbij kantoren zijn toegestaan die niet genoemd worden in de LvB, maar die naar aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot categorie 1. Er wordt geen vrijstellingsbevoegdheid opgenomen op kantoren uit een hogere categorie (3.1) toe te staan, aangezien dit niet wenselijk is binnen het type gebied.

 

Parkgebied (PG)

Het parkgebied vormt een langgerekte strook dwars door het plangebied. De situering van het park is gerelateerd aan de ligging van de (ondergrondse) spoortunnel. De gronden zijn bestemd voor beplantingen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden.

Tevens zijn binnen vrijwel de gehele bestemming onder peil gelegen spoorwegvoorzieningen toegestaan overeenkomstig de bestemming Spoorwegdoeleinden II (S II).

 

Verkeersdoeleinden (V)

Op een deel van de gronden met de bestemming Verkeersdoeleinden (V) is ook de bestem­ming Spoorwegdoeleinden II (SII) toegekend. Ook voor deze bestemming geldt dat meervoudig ruimtegebruik is toegestaan, zowel bovengronds voor de stedelijke ontwikkeling, als onder­gronds voor de spoortunnel en bijbehorende spoorwegvoorzieningen, zoals het station.

Ten behoeve van de (ontsluiting van de) stedelijke ontwikkeling worden wegen, openbaarver­voersvoorzieningen, geluidswerende voorzieningen, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen en bijbehorende voorzieningen binnen deze bestemming mogelijk gemaakt.

Ten behoeve van de ondergrondse spoorinfrastructuur worden binnen Verkeersdoeleinden on­der peil gelegen spoorwegvoorzieningen mogelijk gemaakt.

 

Ter plaatse van de aanwijzing (ov) is het busstation mogelijk gemaakt met eronder de fietsen­stalling. Binnen de bestemming (V) zijn gebouwen uitsluitend toegestaan op en boven peil en ter plaatse van de aanwijzing (ov), indien deze worden gebouwd ten behoeve van de openbaar­voorzieningen en de ondergrondse fietsenstalling. Overkappingen ten behoeve van het bussta­tion zijn ook alleen toegestaan ter plaatse van de daartoe strekkende aanwijzing. De fietsen­stalling met fietsreparatiemogelijkheden is alleen onder peil toegestaan, waarbij ook het uitoe­fenen van detailhandel is toegestaan, mits dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uit­maakt van de totale bedrijfsuitoefening.

 

Binnen de bestemming zijn parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen boven peil overal moge­lijk. Voor twee plaatsen is binnen Verkeersdoeleinden een aanwijzing (p3 en p4) opgenomen waar parkeerplaatsen onder peil dienen te worden gebouwd. Het verschil tussen de twee par­keerplaatsen heeft te maken met het aantal bouwlagen en het aantal parkeerplaatsen.

 

De geluidswerende voorzieningen die gebouwd mogen worden, hebben een maximale bouw­hoogte van 6 m. Deze hoogte biedt voldoende afscherming van het geluid afkomstig van het spoor.

 

Ten behoeve van de bestemming mogen ook bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden ge­bouwd. Hieronder worden ook duikers, bruggen en steigers bedoeld. Ter plaatse van de overige aanwijzing "brug" zijn bruggen in ieder geval toegestaan. Ook water is binnen Ver­keersdoelein­den specifiek mogelijk gemaakt door kruisingen met water toe te staan.

 

Verblijfsgebied (VG)

Binnen de bestemming staan verblijf en verplaatsing centraal. De gronden die aangewezen zijn als Verblijfsgebied zijn dan ook bestemd voor verblijfsgebied met een functie voor verblijf, ver­plaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen. Het plein achter het busstation en de horecagelegenheid is bijvoorbeeld ingericht als verblijfsgebied, waar onder andere ruimte is voor taxi's.

Binnen de bestemming Verblijfsgebied zijn parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen uitsluitend toegestaan ter plaatse van de overige aanwijzing (p5). Hierbij geldt dat een parkeergarage on­der peil en in ten hoogste 1 bouwlaag gebouwd dient te worden. Boven peil zijn parkeerplaat­sen uitsluitend toegestaan ter plaatse van de op de kaart aangegeven overige aanwijzing (p6).

 

Tevens zijn binnen vrijwel de gehele bestemming onder peil gelegen spoorwegvoorzieningen toegestaan zoals genoemd in de bestemming Spoorwegdoeleinden II (S II).

Naast bovengenoemde functies zijn ook bijbehorende overige voorzieningen toelaatbaar, zoals wegen, voet- fietspaden, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water.

 

Groenvoorzieningen (GR)

Op een aantal plekken in het plangebied is specifiek de bestemming Groenvoorzieningen (GR) opgenomen, waar de gronden bestemd zijn beplantingen, voet- fietspaden, bermen en berm­sloten, nutsvoorzieningen en water. Door het opnemen van deze bestemming wordt gestuurd in het feit de gronden "groen" in te richten.

 

De bestemming Groenvoorzieningen is geprojecteerd op gronden waar onder peil ook de spoortunnel en bijbehorende spoorwegvoorzieningen zijn gelegen. Om die reden zijn ter plaatse van de bestemming Spoorwegdoeleinden II de gronden ook bestemd voor onder peil gelegen spoorwegvoorzieningen.

 

Ten behoeve van de bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toege­staan, waarbij ook gedacht moet worden aan bijvoorbeeld, duikers, bruggen en steigers.

 

Binnen de bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij het college bevoegd is de gronden met de aanwijzing "gebied met wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO" te wij­zigen ten behoeve van kantoren. Hierbij moeten wel een tweetal bepalingen in acht genomen worden, namelijk het feit dat het maximale bvo aan kantoren 6.000 m² mag bedragen en de bouwhoogte maximaal 35 m mag bedragen. De procedureregels die gevolgd moet worden bij toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid zijn genoemd in het voorschrift "Algemeen proce­durevoorschrift".

 

Water (WA)

Het bestaande water en de structurerende waterpartijen zijn ondergebracht in de bestemming Water. Binnen de bestemming zijn de gronden bestemd voor verkeer te water, wateraanvoer en -afvoer en de waterberging. Daarnaast valt een groot deel van de gronden binnen de bestem­ming samen met de ondergrondse spoorwegvoorzieningen, zoals de tunnel. Om die reden zijn ter plaatse van de bestemming Spoorwegdoeleinden II (S II) de gronden ook bestemd voor on­der peil gelegen spoorwegvoorzieningen zoals genoemd in de bestemming Spoorwegdoelein­den II.

Binnen de bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, zoals duikers, bruggen en steigers. Ter plaatse van de overige aanwijzing "brug" zijn bruggen in ieder geval toegestaan.

Water is ook mogelijk binnen verschillende andere bestemmingen, ten behoeve van de water­aanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.

 

Specifiek voorschrift functie parkeerplaatsen

Binnen de bestemmingen Woondoeleinden, Gemengde doeleinden I, Woon- en Gemengde doeleinden, Kantoordoeleinden en ter plaatse van de overige aanwijzingen (p3) en (p5) binnen respectievelijk de bestemmingen Verkeersdoeleinden en Verblijfsgebied, is een bepaling opge­nomen dat de gronden bestemd zijn voor parkeervoorzie­ningen en parkeerplaatsen met inacht­neming van het bepaalde in het voorschrift "Specifiek voor­schrift functie parkeerplaatsen". In dit artikel is gesteld dat het aantal parkeerplaatsen binnen genoemde bestemmingen afhankelijk is van de toegelaten bvo zoals genoemd in de doeleindenomschrijvingen. Als voorwaarde is ge­steld dat per 100 m² bvo 1 parkeerplaats moet worden gerealiseerd, met een totale oppervlakte van 30 m² per parkeerplaats. Binnen deze oppervlakte zijn de voorzieningen die bij een par­keerplaats behoren, zoals in- en uitritten inbegrepen. Daarmee is het maximaal totaal aantal parkeerplaatsen binnen het plangebied vastgelegd. De benodigde oppervlakte aan parkeer­plaatsen kan overigens zowel boven- als ondergronds en in één of meerdere bouwlagen, gere­aliseerd worden, tenzij anders is bepaald in de voorschriften.

 

Regeling afwijkende hoogtemaat

De bouwhoogte zoals deze op de kaart is opgenomen, is in principe de maximaal toelaatbare. Maar voor een aantal bestemmingen, namelijk Woondoeleinden (W), Gemengde doeleinden I (GD I), Woon- en Gemengde doeleinden (WGD) en Kantoordoeleinden (K), is overschrijding van deze op de kaart aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan.

Ter plaatse van de overige aanwijzing "afwijkende hoogtemaat" is voor een bepaald percentage van het bouwvlak, overschrijding van de op de kaart aangegeven hoogte toegestaan. In dit voorschrift is een tabel opgenomen waar per aanwijzing op de kaart het percentage is gegeven waarvoor een hogere bouwhoogte is toegestaan.

 

Voorbeeld

Ter plaatse van de overige aanwijzing (h1) geldt een maximale bouwhoogte van 17 m. Uit de tabel in het voorschrift volgt dat voor 20% van het bouwvlak, overschrijding is toegestaan. De maximale bouwhoogte op de kaart is hoger dan 15 m. Uit lid 1, onder d, volgt dan dat de over­schrijding van de bouwhoogte in principe 6 m moet bedragen.

Maar op deze gronden is tevens de aanwijzing (x2) van toepassing, die bepaalt dat de over­schrijding tot 20% van het bouwvlak in dit geval niet 6 m moet bedragen, maar 3 m. Ter plaatse van (h1) mag dus voor 20% van het bouwvlak tot 20 m worden gebouwd.

 

Molenbeschermingszone (medebestemming)

Ten behoeve van de vrije windvang rond en het zicht op molen de Roos in het noorden van het plangebied geldt de medebestemming Molenbeschermingszone. Op gronden met deze be­stemming is het binnen bepaalde afstanden rondom de molen niet toegestaan bebouwing op te richten met een hoogte die de windvang van, dan wel het zicht op de molen kan beperken. In­dien de windvang van en het zicht op de molen al beperkt is, mag de windvang en het zicht niet verder beperkt worden.

 

Archeologisch waardevol gebied (medebestemming)

De medebestemming Archeologisch waardevol gebied is gehanteerd voor de gebieden die conform de uitgevoerde onderzoeken archeologische waarde hebben. Bouwen is op deze gronden uitsluitend toegestaan met vrijstelling. Het komt er op neer dat het gehele plangebied is voorzien van de bestemming Archeologisch waardevol gebied.

 

 

3.5.Spoorzone

In het plangebied is ook de aanleg van de ondergrondse spoortunnel en de realisatie van de bijbehorende spoorwegvoorzieningen voorzien. Het ondergronds brengen van het spoor maakt de stedelijke ontwikkeling mogelijk. In dit bestemmingsplan is de realisatie van de tunnel en bij­behorende (spoorweg)voorzieningen mogelijk gemaakt.

 

Spoorwegdoeleinden I (S I)

Binnen het plangebied zal het spoor zowel ondergronds als bovengronds gelegen zijn. Aan de gronden waar het spoor geheel bovengronds of niet geheel ondergronds ligt, is de bestemming Spoorwegdoeleinden I toegekend. Binnen de bestemming zijn spoorwegvoorzieningen, ver­keersvoorzieningen en geluidswerende voorzieningen mogelijk, evenals bijbehorende voorzie­ningen zoals bermen, spoorwegovergangen, water, taluds, nutsvoorzieningen en groenvoorzie­ningen.

 

In het bijbehorende voorschrift is opgenomen dat ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd. De maximale bouwhoogte van geluidswerende voorzieningen en spoorwegvoorzieningen is expliciet opgenomen in het voor­schrift. Voor de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is een verwijzing opgenomen naar het voorschrift "Hoogteaanduidingen" in hoofdstuk I van de voorschriften.

 

Spoorwegdoeleinden II (S II)

De bestemming Spoorwegdoeleinden II is toegekend aan de gronden ter plaatse van de onder­grondse spoorweginfrastructuur. De gronden zijn daarbij mede bestemd voor onder peil gele­gen spoorwegvoorzieningen, zoals de tunnelbak en het station. Daarnaast zijn in het plange­bied voorzieningen op en boven peil toegestaan voor de ontluchting ten behoeve van de onder peil gelegen spoorweg­voorzieningen. Op de kaart zijn, via de aanwijzing "ontluchting", drie ge­bieden aangegeven waar de "ontluchtingsschachten" gelegen zijn, ten behoeve van de rechts­zekerheid van omwonenden. Per gebied mag één "ontluchtingsschacht" gebouwd worden, zo­dat in totaal in het plangebied drie "ontluchtingsschachten" zijn toegestaan. De bouwhoogte van deze voorzieningen mag maximaal 6 m boven peil bedragen. De oppervlakte per "ontluchtings­schacht" bedraagt maximaal 100 m², voorzover op en boven peil gelegen.

 

De bestemming Spoorwegdoeleinden II is grotendeels een "ondergrondse" bestemming. Daar­boven komen andere bestemmingen voor, zoals Woondoeleinden, Gemengde doeleinden I, Woon- en Detail­handelsdoeleinden, Bedrijfsdoeleinden, Parkgebied, Verkeersdoeleinden, Ver­blijfsgebied, Groenvoorzieningen en Water, is geprojecteerd. Dit houdt in dat op een zelfde stuk grond een combinatie van functies mogelijk is. Binnen deze andere bestemmingen zijn de on­der peil gelegen spoorwegvoorzienin­gen mogelijk gemaakt, waarbij een verwijzing is opgeno­men naar Spoorwegdoeleinden II.

Binnen de bestemming mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden. Hierbij geldt dat de gebouwen ten behoeve van de voorzieningen, zoals ge­noemd in lid 1 onder a, uitsluitend onder peil mogen worden gebouwd.

 

1.1.Verantwoording planvorm

P.M.

 

 

1.1.Systematiek bestemmingen

P.M.

 

 

1.1.Specifieke elementen

P.M.

 

 

1.1.Overig

P.M.

In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en hoe de regeling is vormgegeven. Achtereenvolgens is aandacht besteed aan de opbouw van de voorschriften, de gekozen planvorm, het bestemmen op diverse niveaus: ondergronds en bovengronds. Ten slotte is de regeling van de diverse bestemmingen beschreven. De conse­quenties van de verfijning van het akoestisch onderzoek moeten nog worden verwerkt.

 

 

1.1.Opbouw voorschriften

De voorschriften zijn met het oog op een heldere gestructureerde en goed leesbare regeling als volgt opgebouwd. In hoofdstuk I zijn de inleidende bepalingen opgenomen die voor het alge­mene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn. Het betreft de begripsbe­palingen, de wijze van meten en de hoogteaanduidingen. In hoofdstuk II zijn de specifieke be­palingen van de verschillende bestemmingen opgenomen. Hierin is bepaald voor welke doel­einden de betreffende gronden mogen worden gebruikt en welke bouwvoorschriften er gelden. In hoofdstuk III zijn de algemene bepalingen opgenomen zoals een algemene bepaling voor het gebruik van de gronden en algemene vrijstellings- en wijzigingsbevoegdheden. In hoofdstuk IV staan de overgangs- en slotbepalingen.

 

 

1.1.Verantwoording planvorm

Het bestemmingsplan is de juridisch planologische basis voor de nieuwe ontwikkelingen in het stadscentrum van Delft. Enerzijds is dat de verdubbeling van het huidige spoor, waarvoor een ondergrondse tunnel wordt aangelegd en anderzijds gaat het om de grootschalige stedelijke ontwikkeling die hierdoor mogelijk gemaakt wordt. De juridische planvorm is dan ook afgestemd op het kunnen realiseren van de beoogde aanleg van de (ondergrondse) spoortunnel en de grootschalige stedelijke ontwikkeling waarin wonen en werken centraal staan. Er is gekozen voor een min of meer globale eindbestemming, op basis waarvan direct bouwvergunning kan worden verleend. Deze planvorm biedt flexibiliteit voor realisatie van de nieuwe ontwikkelingen en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de bewoners en gebruikers van de aangrenzende gebie­den.

 

Op de plankaart zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de plankaart zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende voorschriften zijn de doeleindenomschrijving, de bouwvoorschriften, de gebruiksbepalingen en de eventuele vrijstellingsbevoegdheden te vinden.

 

 

1.1.Bestemmen op niveau

De plannen voor de spoorzone zijn gericht op meervoudig ruimtegebruik, waarbij de te realise­ren bestemmingen op diverse niveaus al of niet ondergronds zijn toegestaan. Uitgangspunt van het systeem van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) is dat wat bovengronds is toege­staan ook ondergronds als bestemming geldt. De WRO biedt wel de ruimte om op diverse ni­veaus te bestemmen. Van deze mogelijkheid is gebruikgemaakt voor de spoortunnel en de par­keerplaatsen. Uit de aard van de spoortunnel vloeit voort dat hijdeze uitsluitend ondergronds is toege­staan. Voor de overige functies geldt de algemene regel, dat zij zowel boven- als onder­gronds mogelijk zijn, tenzij specifiek anders bepaald is. Het bestemmen op niveaus heeft als re­sultaat dat op eenzelfde stuk grond een combinatie van functies mogelijk is. Door deze aanpak kan een meervoudig ruimtegebruik worden bereikt.

 

 

1.1.Stedelijke ontwikkeling

De toekomstige ondergrondse spoortunnel zal worden aangelegd ten oosten van het huidige spoor, waardoor het huidige talud en viaduct van het spoor verdwijnen. In het plangebied zal een grootschalige stedelijke herontwikkeling plaatsvinden van de gronden die vrijkomen door het ondergronds brengen van het spoor. Dit resulteert in een stedelijk gebied met een compacte OV-knoop en daarnaast voornamelijk woningen en kantoren. Ten behoeve van de stedelijke ontwikkeling zijn in dit bestemmingsplan verschillende functies mogelijk gemaakt. De bijbeho­rende bestemmingsregelingen zijn hieronder beschreven.

 

Woondoeleinden (W)

Het wonen is een belangrijke functie binnen de stedelijke ontwikkeling. De gronden waar wo­ningbouw zal plaatsvinden, hebben de bestemming Woondoeleinden (W) gekregen. Het is de bedoeling dat de woningen in aaneengesloten bouwblokken met ruime binnenhoven worden gerealiseerd. Deze bouwblokken zullen worden doorsneden door "binnenstraten" en "stegen".

 

De daarvoor in aanmerking komende gebieden zijn bestemd voor het wonen, de binnenstraten en stegen en de functies die ten dienste staan van het wonen, zoals parkeervoorzieningen, tui­nen, erven, water- en groenvoorzieningen. Op de gronden met de bestemming mag ten hoog­ste 220.000 m² bruto vloeroppervlakte (bvo) ten behoeve van het wonen worden gerealiseerd. In samenhang met het wonen is ook de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en klein­schalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan. Op het niveau onder peil zijn de gronden tevens bestemd voor de spoortunnel in de vorm van de bestemming Spoorwegdoeleinden II (SII). Deze bestemming komt in het vervolg aan de orde.

 

De woningen dienen in aaneengesloten bouwvlakken worden gebouwd. Een bouwblok is in de begripsbepaling gedefinieerd als een ruimtelijk stedenbouwkundige eenheid waarbij nagenoeg alle zijden worden begrensd door de openbare ruimte en waarbij het bouwvlak grotendeels aan de randen is opgevuld met bebouwing.

Het is niet de bedoeling dat één grote aaneengesloten bouwmassa binnen het bouwblok wordt gerealiseerd. Met het oog hierop zijn op de kaart "binnenhoven" aangeduid. Hierbij geldt dat ten minste 80% van de oppervlakte van het betreffende bouwvlak onbebouwd moet blijven. Bouw­werken, geen gebouwen zijnde, met een hoogte van ten hoogste 2 m zijn wel toegestaan op de binnenhoven.

Daarnaast is het belangrijk dat de gevels van de gebouwen in de grenzen van het bouwvlak worden opgericht. Daartoe is op de kaart een gevellijn opgenomen, waarin de voorgevels van de gebouwen dienen te worden gebouwd . Een uitzondering is gemaakt voor de bouwblokken die grenzen aan de bestemming Parkgebied. Hier dienen de gevels van de bouwblokken over een afstand van 20% terugliggend ten opzichte van de gevellijn te worden gebouwd.

 

Binnen de bouwblokken is ruimte voor "binnenstraten" en "stegen" geprojecteerd. In de doel­eindenomschrijving zijn deze nadrukkelijk als zodanig bestemd. Dit betekent dat bij het toetsen van aanvragen om bouwvergunning steeds moet worden onderzocht of de realisatie van het betrokken bouwwerk geen belemmeringen voor deze verkeersverbindingen zal opleveren.

In de voorschriften is de minimale breedte van de stegen en binnenstraten geregeld, respectie­velijk 8 m en 13 m. De stegen zijn bedoeld als langzaamverkeersverbinding waar geen autover­keer is toegestaan. De binnenstraten worden ook voornamelijk ingericht voor het langzame ver­keer, maar het is denkbaar dat taxi's zijn toegestaan en dat de bewoners via de binnenstraten de parkeergarage kunnen bereiken.

 

De parkeergarages worden in principe ondergrondse gebouwd, ook onder de binnenhoven. Een uitzondering hierop zijn de parkeergarages onder de binnenhoven die ten westen van het park liggen. Dit is op de kaart aangegeven met de aanwijzing (p). Ter plaatse van de aanwijzing mag de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van de parkeerplaatsen ten hoogste 1,2 m be­dragen in verband met hoogteverschillen van het terrein.

 

De bouwhoogte zoals deze op de kaart is opgenomen, is in principe de maximaal toelaatbare. Maar ter plaatse van de aanwijzing "afwijkende hoogtemaat" is voor een bepaald bruto vloerop­pervlak overschrijding van de op de kaart aangegeven hoogte toegestaan. Per behulp van het richtinggevend bouwprogramma uit het Masterplan is berekend voor hoeveel m² bvo een ho­gere bouwhoogte is toegestaan. In de voorschriften is een tabel opgenomen waar per aanwij­zing op de kaart het hoogste toelaatbare bvo en de mate van overschrijding is weergegeven.

 

Het uitoefenen van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten uit categorie 1 van de Lijst van Bedrijfstypen (LvB) wordt direct mogelijk gemaakt, mits de woon­functie blijft prevaleren. Om te garanderen dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft, mag ten hoogste 30% van het vloeroppervlakte van de woning, inclusief aan- en uitbou­wen worden benut ten behoeve van de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en klein­schalige bedrijfsmatige activiteiten. Binnen de bestemming wordt eveneens de mogelijkheid ge­creëerd (middels een vrijstellingsbevoegdheid) om ook aan-huis-gebonden beroepen en klein­schalige bedrijfsmatige activiteiten uit categorie 2 van de LvB toe te staan, indien en voorzover deze naar hun aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot categorie 1 van de LvB. Vrijstelling kan eveneens verleend worden voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten die niet genoemd worden in de LvB, maar die naar aard en invloed op de omgeving wel tot categorie 1 behoren.

 

Gemengde doeleinden (GD)

De gronden waar het nieuwe OV-knooppunt en stadskantoor gebouwd zullen worden, zijn be­stemd tot Gemengde doeleinden (GD). De binnen deze bestemming toegelaten doeleinden zijn het nieuwe (trein)station, spoorwegvoorzieningen, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, detailhandel en dienstverlening, horeca, nutsvoorzieningen, verblijfsgebied, parkeervoorzienin­gen en parkeerplaatsen en onder peil gelegen spoorwegvoorzieningen. Daarnaast zijn bijbeho­rende voorzieningen toegestaan, zoals wegen en groenvoorzieningen.

 

In of op deze gronden wordt een nieuw stadskantoor gebouwd voor de gemeente Delft. De bvo van het stadskantoor en de maatschappelijke voorzieningen bedragen in totaal ten hoogste 29.000 m² (Masterplan). Detailhandel en dienstverlening zijn toegestaan tot een bvo van ten hoogste 2.000 m² en horecabedrijven zijn toegestaan tot een maximale bvo van 500 m². Binnen de bestemming geldt dat de genoemde functies zijn toegestaan, voorzover zij behoren tot cate­gorie 1 en 2 van de LvB. Met een vrijstelling van het college kunnen bovengenoemde functies ook worden toegelaten, indien deze behoren tot categorie 3.1 en 3.2 van de LvB of indien deze niet genoemd zijn in de LvB. Hiervoor gelden dezelfde voorwaarden voor vrijstelling als ge­noemd bij de beschrijving van de bestemming Woondoeleinden.

 

Onder het stadskantoor wordt een parkeergarage gebouwd en de gronden zijn dan ook be­stemd voor parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt in par­keerplaatsen en parkeervoorzieningen. Parkeervoorzieningen omvatten voorzieningen ten be­hoeve van de parkeerplaatsen, zoals toegangswegen. De gebouwen ten behoeve van de par­keerplaatsen mogen uitsluitend onder peil worden gebouwd, de overige parkeervoorzieningen zijn ook boven peil toegestaan.

 

Binnen deze bestemming worden ook het station en de spoorwegvoorzieningen mogelijk ge­maakt. De bestemming Spoorwegdoeleinden II is van overeenkomstige toepassing. Binnen het gebruik is in beperkte mate ook detailhandel en dienstverlening, zoals een supermarkt van be­perkte omvang, toegestaan, voorzover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening.

 

Ook binnen Gemengde doeleinden kan vrijstelling verleend worden om ook de bovengenoemde functies uit categorie 3.1 en 3.2 van de LvB toe te laten en functies die niet genoemd zijn in de LvB, mits deze naar en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot bedrijven uit categorie 1 en 2.

 

Verkeersdoeleinden (V)

Op een deel van de gronden met de bestemming Verkeersdoeleinden (V) is ook de bestem­ming Spoorwegdoeleinden II (SII) toegekend. Ook voor deze bestemming geldt dat meervoudig ruimtegebruik is toegestaan, zowel bovengronds voor de stedelijke ontwikkeling, als onder­gronds voor de spoortunnel en bijbehorende spoorwegvoorzieningen, zoals het station.

Ten behoeve van de (ontsluiting van de) stedelijke ontwikkeling worden wegen, openbaarver­voersvoorzieningen, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen en bijbehorende voorzieningen binnen deze bestemming mogelijk gemaakt.

Ten behoeve van de ondergrondse spoorinfrastructuur worden binnen Verkeersdoeleinden on­der peil gelegen spoorwegvoorzieningen en voorzieningen voor de licht- en luchttoevoer moge­lijk gemaakt.

 

Ter plaatse van de aanwijzing (ov) is het busstation mogelijk gemaakt met eronder de fietsen­stalling. Binnen de bestemming (V) zijn gebouwen uitsluitend toegestaan op en boven peil en ter plaatse van de aanwijzing (ov), mits deze worden gebouwd ten behoeve van de openbaar­voorzieningen en de ondergrondse fietsenstalling. Overkappingen ten behoeve van het bussta­tion zijn ook alleen toegestaan ter plaatse van de daartoe strekkende aanwijzing. De fietsen­stalling met fietsreparatiemogelijkheden is alleen onder peil toegestaan, waarbij ook het uitoe­fenen van detailhandel is toegestaan, mits dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uit­maakt van de totale bedrijfsuitoefening.

 

Binnen de bestemming zijn parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen boven peil overal moge­lijk. Voor twee plaatsen is binnen Verkeersdoeleinden een aanwijzing (p1 en p2) opgenomen waar ook parkeerplaatsen onder peil zijn toegestaan. Het verschil tussen de twee parkeerplaat­sen heeft te maken met het aantal bouwlagen.

 

Ten behoeve van de bestemming mogen ook bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden ge­bouwd. Hieronder worden ook duikers, bruggen en steigers bedoeld. Ook water is binnen Ver­keersdoeleinden specifiek mogelijk gemaakt door kruisingen met water toe te staan.

 

Parkgebied (PG)

Het parkgebied vormt een langgerekte strook dwars door het plangebied. De situering van het park is gerelateerd aan de ligging van de (ondergrondse) spoortunnel. De gronden zijn bestemd voor beplantingen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden. Tevens zijn binnen vrijwel de gehele bestemming onder peil gelegen spoorwegvoorzieningen toegestaan overeenkomstig de bestemming Spoorwegdoeleinden II (S II), evenals voorzieningen voor de licht- en luchttoe­voer ten behoeve van de onder peil gelegen spoorwegvoorzieningen.

Op één plek in het park (bouwblok 16) is woningbouw geprojecteerd. Ten behoeve van deze woningen is parkeren, uitsluitend ter plaatse van de aanwijzing (p1), ook in het park toegestaan, mits de parkeerplaatsen onder peil en in ten hoogste 1 bouwlaag gebouwd worden.

 

Horecadoeleinden (H)

In het oude stationsgebouw is horeca toegestaan met een bvo van ten hoogste 2.500 m². Delft hanteert ook voor horecabedrijven de Lijst van Bedrijfstypen. Hierin worden horecabedrijven als een aparte categorie opgenomen, waarvoor een bepaalde afstand tot de omgeving aangehou­den dient te worden. Ter plaatse van de bestemming is horeca uit categorie 1 en 2 direct toege­staan. Vrijstelling is mogelijk voor categorie 3.1-bedrijven en horecabedrijven die niet genoemd worden in de LvB, mits deze naar en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te beho­ren tot bedrijven uit categorie 1 en 2.

In de voorschriften is de bepaling opgenomen dat vergroting en verandering van de op het tijd­stip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaande gebouwen niet is toege­staan. Dit ter bescherming en behoud van bijvoorbeeld de hoogte van het gebouw, aangezien het gebouw ter plaatse van de bestemming een Rijksmonument is.

 

Woon- en Detailhandelsdoeleinden (WD)

De dubbelbestemming Woon- en Detailhandelsdoeleinden is toegekend aan de gronden waar wonen, detailhandel en ondersteunenden horeca en dienstverlening uit categorie 1 en 2 van de LvB zijn toegestaan. Ter plaatse van de bestemming Spoorwegdoeleinden II (S II) zijn de gron­den binnen (WD) ook bestemd voor onder peil gelegen spoorwegvoorzieningen.

 

In het plangebied is deze bestemming opgenomen voor Molen de Roos met de mulderswoning. Naast het wonen is ook de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige be­drijfsmatige activiteiten uit categorie 1 van de LvB mogelijk. De molen en mulderswoning zijn aangewezen als Rijksmonument en op die reden zijn de gronden bestemd conform de huidige situatie. Vergroting en verandering van de op het tijdstip van de terinzagelegging van het ont­werp van dit plan bestaande gebouwen is dan ook niet toegestaan.

Binnen de bestemming is geen vrijstelling opgenomen om bedrijven uit een hogere categorie (3.1) toe te staan, aangezien dit, in verband met de afstand bedrijf-woning op deze plek, niet wenselijk is.

 

Kantoordoeleinden (K)

De bouwblokken 10 en 18 en een deel van de bouwblokken 8 en 12 zijn bestemd voor kantoren uit categorie 1 en 2 van de LvB. In het Masterplan is aangegeven dat voor kantoren een bvo van ten hoogste 25.000 m² is toegestaan.

Binnen Kantoordoeleinden mogen ook parkeervoorzieningen en parkeerplaatsen gerealiseerd worden, waarbij geldt dat de gebouwen ten behoeve van parkeerplaatsen uitsluitend tot 1,2 m boven peil opgericht mogen worden. Net als voor het wonen, is voor kantoren eveneens de aanwijzing "afwijkende hoogtemaat" opgenomen. Dit betekent dat voor een maximumaantal bvo, overschrijding is toegestaan van de bouwhoogte die op de kaart is aangegeven. In het voorschrift is een tabel opgenomen die per aanwijzing aangeeft hoeveel m² bvo tot een be­paalde (afwijkende) hoogte mag worden gebouwd.

Voor kantoren wordt een vrijstellingsbevoegdheid opgenomen waarbij kantoren zijn toegestaan die niet genoemd worden in de LvB, maar die naar aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot categorie 1. Er wordt geen vrijstellingsbevoegdheid opgenomen op kantoren uit een hogere categorie (3.1) toe te staan, aangezien dit niet wenselijk is binnen het type gebied.

 

Bedrijfsdoeleinden (B)

Volgens de nota "Bedrijven en bestemmingenplannen" zijn in het plangebied categorie 1- en 2-bedrijven zonder meer toegestaan. Afhankelijk van het gebiedstype waar (delen van) het plan­gebied in valt/vallen, kan vrijstelling worden verleend voor 3.1- en 3.2-bedrijven of moet een maatbestemming worden gemaakt voor een 3.2-bedrijf.

 

Binnen het noordelijk deel van het plangebied bevindt zich een strook grond van de DSM. Op die plek is de entree gevestigd van de werknemers van DSM. Er is een milieuzonering toege­past in het kader van het bestemmingsplan en om die reden hebben de betreffende gronden van DSM de bestemming Bedrijfsdoeleinden (B) gekregen waarbij bedrijfsactiviteiten tot catego­rie 1 en 2 van de LvB zijn toegestaan.

 

Naast de gronden van de DSM is ook een bedrijfsbestemming toegekend aan de gronden ter plaatse van de Bagijnetoren. Op deze plek bevindt zich een atelier. De Bagijnetoren is aange­wezen als een Rijksmonument. Ook voor deze functie is een bepaling opgenomen dat vergro­ting en verandering van de op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaande gebouwen niet is toegestaan.

 

Naast bedrijven uit categorie 1 en 2 (met uitzondering van LPG-verkooppunten) zijn de gronden ter plaatse van de bestemming Spoorwegdoeleinden II ook voor onder peil gelegen spoorweg­voorzieningen zoals genoemd in (S II) bestemd. En zijn tevens bijbehorende voorzieningen mo­gelijk, zoals wegen, groenvoorzieningen en water.

 

Verblijfsgebied (VG)

Binnen de bestemming staan verblijf en verplaatsing centraal. De gronden die aangewezen zijn als Verblijfsgebied zijn dan ook bestemd voor verblijfsgebied met een functie voor verblijf, ver­plaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen. Het plein achter het busstation en de horecagelegenheid is bijvoorbeeld ingericht als verblijfsgebied, waar onder andere ruimte is voor taxi's en Kiss & Ride-voorzieningen.

Binnen Verblijfsgebied zijn parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen boven peil overal moge­lijk. Onder peil zijn parkeerplaatsen uitsluitend toegestaan ter plaatse van de op de kaart aan­gegeven aanwijzing (p1), waarbij geldt dat een parkeergarage in ten hoogste 1 bouwlaag ge­bouwd mag worden.

 

Tevens zijn binnen vrijwel de gehele bestemming onder peil gelegen spoorwegvoorzieningen toegestaan zoals genoemd in de bestemming Spoorwegdoeleinden II (S II), evenals voorzie­ningen voor de licht- en luchttoevoer, zoals een luchtschacht, ten behoeve van de onder peil gelegen spoorwegvoorzieningen.

 

Naast bovengenoemde functies zijn ook bijbehorende overige voorzieningen toelaatbaar, zoals wegen, voet- fietspaden, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en water.

 

Groenvoorzieningen (GR)

Op een aantal plekken in het plangebied is specifiek de bestemming Groenvoorzieningen (GR) opgenomen, waar de gronden bestemd zijn beplantingen, voet- fietspaden, bermen en berm­sloten, nutsvoorzieningen en water. Door het opnemen van deze bestemming wordt gestuurd in het feit de gronden 'groen' in te richten.

 

De bestemming Groenvoorzieningen is geprojecteerd op gronden waar onder peil ook de spoortunnel en bijbehorende spoorwegvoorzieningen zijn gelegen. Om die reden zijn ter plaatse van de bestemming Spoorwegdoeleinden II de gronden ook bestemd voor onder peil gelegen spoorwegvoorzieningen. Ten behoeve van deze spoorwegvoorzieningen zijn binnen Groen­voorzieningen ook voorzieningen voor de licht- en luchttoevoer toegestaan.

 

Ten behoeve van de bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toege­staan, waarbij ook gedacht moet worden aan bijvoorbeeld, duikers, bruggen en steigers.

 

Water (WA)

Het bestaande water en de structurerende waterpartijen zijn ondergebracht in de bestemming Water. Binnen de bestemming zijn de gronden bestemd voor verkeer te water, wateraanvoer en –afvoer en de waterberging. Daarnaast valt een groot deel van de gronden binnen de bestem­ming samen met de ondergrondse spoorwegvoorzieningen, zoals de tunnel. Om die reden zijn ter plaatse van de bestemming Spoorwegdoeleinden II (S II) de gronden ook bestemd voor on­der peil gelegen spoorwegvoorzieningen zoals genoemd in de bestemming Spoorwegdoelein­den II.

Binnen de bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, zoals duikers, bruggen en steigers. Water is ook mogelijk binnen verschillende andere bestemmin­gen, ten behoeve van de wateraanvoer en –afvoer, waterberging en sierwater.

 

Specifiek voorschrift functie parkeerplaatsen

Binnen de bestemmingen Woondoeleinden, Gemengde doeleinden, Kantoordoeleinden en ter plaatse van de aanwijzing (p1) binnen de bestemmingen Verkeersdoeleinden, Verblijfsgebied en Parkgebied is een bepaling opgenomen dat de gronden bestemd zijn voor parkeervoorzie­ningen en parkeerplaatsen met inachtneming van het bepaalde in het artikel Specifiek voor­schrift functie parkeerplaatsen. In dit artikel is gesteld dat het aantal parkeerplaatsen binnen genoemde bestemmingen afhankelijk is van de toegelaten bvo zoals genoemd in de doelein­denomschrijvingen. Als voorwaarde is gesteld dat per 100 m² bvo maximaal 1 parkeerplaats mag worden gerealiseerd, met een oppervlakte van 30 m² per parkeerplaats. Daarmee is het maximaal totaal aantal parkeerplaatsen binnen het plangebied vastgelegd.

 

Voorbeeld:

In de bestemming Woondoeleinden is een bvo van ten hoogste 220.000 m² opgenomen voor het wonen. Het aantal parkeerplaatsen dat binnen de bestemming gerealiseerd mag worden is maximaal 2.200. De totale oppervlakte aan parkeerplaatsen binnen Woondoeleinden is dan 2.200 * 30 m² = 66.000 m². De benodigde oppervlakte aan parkeerplaatsen kan overigens zo­wel boven- als ondergronds en in één of meerdere bouwlagen, gerealiseerd worden.

 

Molenbeschermingszone (medebestemming)

Ten behoeve van de vrije windvang rond en het zicht op molen de Roos in het noorden van het plangebied geldt de medebestemming Molenbeschermingszone. Op gronden met deze be­stemming is het binnen bepaalde afstanden rondom de molen niet toegestaan bebouwing op te richten met een hoogte die de windvang van, dan wel het zicht op de molen kan beperken. In­dien de windvang van en het zicht op de molen al beperkt is, mag de windvang en het zicht niet verder beperkt worden.

Archeologisch waardevol gebied (medebestemming)

De medebestemming Archeologisch waardevol gebied is gehanteerd voor de gebieden die conform de uitgevoerde onderzoeken archeologische waarde hebben. Bouwen is op deze gronden uitsluitend toegestaan met vrijstelling. Het komt er op neer dat het gehele plangebied is voorzien van de bestemming Archeologisch waardevol gebied.

 

 

1.1.Spoorzone

In het plangebied is ook de aanleg van de ondergrondse spoortunnel en de realisatie van de bijbehorende spoorwegvoorzieningen voorzien. Het ondergronds brengen van het spoor maakt de stedelijke ontwikkeling mogelijk. In dit bestemmingsplan is de realisatie van de tunnel en bij­behorende (spoorweg)voorzieningen mogelijk gemaakt.

 

Spoorwegdoeleinden I (S I)

Binnen het plangebied zal het spoor zowel ondergronds als bovengronds gelegen zijn. Aan de gronden waar het spoor geheel bovengronds of niet geheel ondergronds ligt, is de bestemming Spoorwegdoeleinden I toegekend. Binnen de bestemming zijn spoorwegvoorzieningen en ver­keersvoorzieningen mogelijk, evenals bijbehorende voorzieningen zoals bermen, spoorweg­overgangen, water, taluds, geluidwerende voorzieningen, nutsvoorzieningen en groenvoorzie­ningen.

 

In het bijbehorende voorschrift is opgenomen dat ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd. De maximale bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen en spoorwegvoorzieningen is expliciet opgenomen in het voor­schrift. Voor de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is een verwijzing opgenomen naar het algemene artikel Hoogteaanduidingen in Hoofdstuk I van de voorschriften.

 

Spoorwegdoeleinden II (S II)

De bestemming Spoorwegdoeleinden II is toegekend aan de gronden ter plaatse van de onder­grondse spoorweginfrastructuur. De gronden zijn daarbij bestemd voor onder peil gelegen spoorwegvoorzieningen, zoals de tunnelbak en het station.

De bestemming Spoorwegdoeleinden is gelegen op de gronden waar ook een andere bestem­ming, namelijk Woondoeleinden, Bedrijfsdoeleinden, Gemengde doeleinden, Woon- en Detail­handelsdoeleinden, Parkgebied, Verkeersdoeleinden, Verblijfsgebied, Groenvoorzieningen en Water, is geprojecteerd. Dit houdt in dat op een zelfde stuk grond een combinatie van functies mogelijk is. Binnen deze andere bestemmingen zijn de onder peil gelegen spoorwegvoorzienin­gen mogelijk gemaakt, waarbij een verwijzing is opgenomen naar Spoorwegdoeleinden II.

Binnen (S II) mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden. Hierbij geldt dat de gebouwen uitsluitend onder peil mogen worden gebouwd.

 


 

 


Blanco pagina

 

 

 


4.          MER en het bestemmingsplan

13

 

 

In dit hoofdstuk zijn de opzet en conclusies van het MER beschreven. Tevens is ingegaan op de relatie van het MER met het bestemmingsplan. Uitkomst van het MER is dat het voorkeurs­alternatief (VKA) is gebaseerd op het meest milieuvriendelijk alternatief (MMA). Het VKA wordt in dit bestemmingsplan juridisch en planologisch mogelijk gemaakt.

In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op het doel en de opzet van het MER. Daarna volgt een korte samenvatting van de verschillende alternatieven en een beschrijving van het MMA. Ten­slotte volgt een beschrijving van de keuze en motivering van het VKA.

 

 

4.1. Doel en opzet van het MER

Algemeen

Op grond van het Besluit m.e.r. is de stedelijke ontwikkeling, die mogelijk wordt door de aanleg van de spoortunnel, m.e.r.-beoordelingsplichtig. De aanleg van de spoortunnel en de spoorver­dubbeling is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Vanwege de grootschaligheid van deze projecten is ervoor gekozen om (vrijwillig) een integrale m.e.r. te doorlopen voor het gehele project Spoor­zone Delft.

Het doel van het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is het milieubelang, naast andere belangen, een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming. Daarom moeten van groot­schalige projecten eerst de milieugevolgen in beeld worden gebracht, voordat besluitvorming plaatsvindt. De m.e.r.-procedure voor de ontwikkeling van de Spoorzone wordt doorlopen ten behoeve van de besluitvorming over het bestemmingsplan Spoorzone.

 

Op basis van een startnotitie, inspraakreacties en adviezen zijn door de gemeenteraad richtlij­nen vastgesteld voor de inhoud van het milieueffectrapport (MER)[2]). In het MER zijn de onder­zochte alternatieven en varianten uitgewerkt/beschreven en vanuit milieuoptiek met elkaar ver­geleken. Een belangrijk resultaat hiervan is het zogenaamde MMA. Het MER vormt daarmee een belangrijke onderbouwing voor het bestemmingsplan.

Tegen de achtergrond van deze informatie wordt een motivering gegeven van het gekozen in­richtingsmodel - in m.e.r.- - termen het ""voorkeursalternatief"".

In hoofdstuk 9 11 zijn de onderzoeksresultaten samengevat voor de (planologisch) relevante mi­li­li­euaspecten. Voor een uitgebreide beschrijving van de alternatieven en het onderzoek naar mi­lieueffecten wordt verwezen naar het MER.

 

Wijziging bestemmingsplan: uitbreiding plangebied

Ten opzichte van het milieuonderzoek in het kader van het MER is er een duidelijk verschil met het bestemmingsplan. Na afronden van het MER is namelijk het plangebied van het bestem­mingsplan in zuidelijke richting uitgebreid. Deze uitbreiding is circa 1,8 XXX hectaare groot en wordt uit­sluitend be­stemd voor woningbouw, maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening.

Een aanvulling op het MER wordt niet noodzakelijk geacht. De uitbreiding heeft een beperkt oppervlak en had geen andere invulling aan de onderzochte alternatieven in het MER kunnen geven. Zodoende zijn er ook geen significante verschillen in milieueffecten aan te wijzen. In on­derliggend bestemmingsplan is het gehele plangebied, zo ook deze uitbreiding, aan alle milieu­aspecten getoetst. Dit levert geen belemmeringen op aan de voorziene woningbouw.

 

Opzet van het MER

Het project Spoorzone Delft is gericht op het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en de leef­baarheid van de spoorzone en tegelijkertijd het verdubbelen van het spoor op het traject Rijs­wijk-Schiedam. De voorgenomen activiteit bestaat als zodanig uit:

-             de aanleg van een vier4-sporige spoortunnel als onderdeel van de spoorverbreding van het ge­hele traject Rijswijk-Delft;

-             het mogelijk ondergronds brengen en/of verplaatsen van het treinstation en het ontwikke­len van een OV-knoop;

-             het benutten van de vrijkomende ruimte voor stedelijke herontwikkeling waaronder de bouw van circa 1.500 woningen en circa 50.000 m² bvo kantoren;

-             de aanpassing en optimalisering van onderdelen van de hoofdstructuur voor het wegver­keer.

Voor de invulling van deze opgave zijn veel verschillende alternatieven en varianten mogelijk. Om het MER overzichtelijk en realistisch te houden, heeft in het MER in eerste instantie een in­perking plaatsgevonden van het aantal te onderzoeken alternatieven (trechtering). Criteria bij het trechteren, zijn de vastgestelde randvoorwaarden en uitgangspunten, het onderscheid in vaste en variabele elementen en de bouwstenen voor alternatiefontwikkeling.

 

Onderscheidende elementen

Voor het bepalen van het aantal relevante en maakbare alternatieven voor de inrichting van de Spoorzone spelen bepaalde elementen een rol. Daarbij geldt een onderscheid tussen de spoortunnelalternatieven en alternatieven voor de stedelijke inrichting.

 

Het gaat wat de tunnel betreft om alternatieven in:

-             tracé: een westelijk tracé dat grotendeels de bestaande spoorweg volgt of een oostelijk tracé dat grotendeels vrij ligt van het bestaande spoor;,

-             lengte: een korte tunnel die in principe slechts het viaduct vervangt en een lange tunnel die in zuidelijke richting doorloopt tot en met het spoorwegemplacement;,

-             aanlegdiepte: ondiep, zo hoog mogelijk onder het maaiveld of diep, zodanig dat er opti­maal mogelijkheden voor andere ondergrondse bestemming ontstaan;

-             locatie van het station: noordelijk, zo dicht mogelijke tegen de ingang van de binnenstad aan of zuidelijk langs de hoofdverkeersader;

-             en

-             de bouwwijze: een aantal technische opties die verschillen in kosten, mate van bouwhinder en ruimtebeslag in het tracé.

 

Voor de ruimtelijke inrichting liggen er keuzes voor op het terrein van:

-             het (bouw-) programma:  variatie is mogelijk op totaal te realiseren bouwvolume en op de verdeling tussen woningen en andere bestemmingen (kantoren, detailhandel, horeca). Voor de afwegingen van alternatieven in de Milieueffectrapportage gold voor de ruimtelijke inrichting ook nog het element van behoud of niet van een deel van het bestaande vast­goed in het plangebied: de woningen langs de Van Leeuwenhoeksingel. Behoud van deze woningen is technisch alleen mogelijk bij keuze voor het westelijk tracé. De gemeenteraad van Delft heeft in haar vergadering van 27 maart 2003 gekozen voor de sloop van deze panden, ongeacht de keuze voor het tracé. In de m.e.r. is het behoud van de panden wèl meegenomen in de eindafweging;.

-             de ontsluitingsstructuur voor het autoverkeer, langzaam verkeer en het openbaar vervoer: de ligging van de hoofdontsluitingsweg in noord-zuidrichting, de ligging van de OV-knoop en aansluitende tram- en busbanen, de ligging van de fiets- en wandelroutes.

 

Indien de fysiek onmogelijke combinaties buiten beschouwing blijven en de onderscheidende elementen die zeer beperkte ruimtelijke consequenties kennen (bouwwijze van de tunnel en de routes voor het langzaam verkeer) inpasbaar zijn verklaard in alle openstaande varianten, zijn er 40 combinaties over.

 

Toetsstenen

De mogelijk samen te stellen planalternatieven zijn getoetst aan de programma''s van eisen die voor de spoortunnel, de OV-knoop en de stedelijke ontwikkeling waren opgesteld. Ook is geke­ken naar de doelstellingen die betrokken publieke partijen bij het project geformuleerd hebben. Daarnaast hebben randvoorwaarden vanuit het milieu een rol gespeeld in de afwegingen.

 

Stappen in de trechtering

Het toetsen aan de programma''s van eisen voor de tunnel en de OV-knoop maken een aantal varianten tot zeer onaantrekkelijke mogelijkheden. Vooral door de vastgestelde maximale af­stand tussen tramhaltes en treinperrons vallen er veel varianten af. Ook de vereiste breedte van de noord-zuidonsluitingsweg maakt een westelijk gelegen weg bij een korte tunnel onmogelijk. Er blijven in principe nog 18 varianten over.

Bezien vanuit de doelstellingen vallen die varianten met de drukke verkeersweg aan de oost­zijde van het plangebied af, omdat zo de aansluiting bij de binnenstad niet bereikt wordt.

Een nieuw tracé voor de bus- en trambaan geeft te veel versnippering in het stationsgebied en daar­mee boet het stationsgebied te veel aan kwaliteit in. Na deze selectie resteren nog 10 mo­gelijke combinaties.

Een milieutoets, met nadruk op verstoring grondwaterstromen, omvang grondverzet, noodzaak tot bodemsanering en verstoring van archeologische vindplaatsen, levert op dat alle (overge­bleven) combinaties met een diepe tunnel vervallen. Daarmee blijven slechts 5 combinaties of alternatieven mogelijk.

 

De vijf5 alternatieven leiden ie­der tot een unieke invulling van de stedelijke (her)ontwikkeling. Bij de alternatieven met een westelijk tracé is als variant het behoud van de panden langs de Van Leeuwenhoeksingel toe­gevoegd. Dit is gebeurd naar aanleiding van de inspraak over de start­notitie.

 

Het proces van alternatiefontwikkeling en -inperking heeft geleid tot de volgende acht8, als gelijk­waardige alternatieven binnen de voorgenomen activiteit, nader te uit te werken alternatieven:

 

alternatief

 

beschrijving

LON

:

Lange tunnel - oosttracé - noordstation

LOZ

:

Lange tunnel - oosttracé - zuidstation

LWN

:

Lange tunnel - westtracé - noordstation

LWZ

:

Lange tunnel - westtracé - zuidstation

KWZ

:

Korte tunnel - westtracé - zuidstation

LWN +VLS

:

Lange tunnel - westtracé - noordstation - behoud Van Leeuwenhoeksingel

LWZ +VLS

:

Lange tunnel - westtracé - zuidstation - behoud Van Leeuwenhoeksingel

KWZ +VLS

:

Korte tunnel - westtracé - zuidstation - behoud Van Leeuwenhoeksingel

 

Multicriteria analyse

Van al deze alternatieven zijn in het MER de milieueffecten beschreven. Op grond van de ver­kregen resultaten zijn de alternatieven met elkaar en met de referentiesituatie vergeleken. Van­wege de hoeveelheid aan alternatieven, milieuaspecten en criteria, is voor een onderlinge ver­gelijking een multicriteria- analyse (MCA) toegepast. De MCA is een hulpmiddel om informatie te structureren, classificeren en te analyseren.

 

 

4.2. Vergelijking van de alternatieven

Alle alternatieven zijn in het MER vergeleken met de huidige situatie (referentiesituatie). Kort samengevat kan worden geconcludeerd dat:

elk alternatief beter is dan de referentiesituatie: een spoortunnel is beter dan geen spoor­tunnel;

een lange tunnel beter scoort dan een korte tunnel;

een lange tunnel met een oostelijk tracé gemiddeld de meeste voordelen combineert.

De vergelijking heeft plaatsgevonden per milieuthema en op basis van drie verschillende visies. De conclusies hiervan worden in deze paragraaf kort beschreven.

 

Conclusies per milieuthema

Uit de vergelijking van de milieuthema''s is gebleken dat er niet één alternatief is aan te wijzen dat alle milieuvoordelen in zich verenigt. Per milieuthema is de rangorde van de alternatieven sterk wisselend. De totale verschillen tussen de alternatieven (de optelsom van voor- en nade­len) zijn over het algemeen beperkt.

 


In onderstaande tabel zijn de conclusies voor de onderscheidende thema''s opgenomen.

Verkeer:

een lange tunnel en zuidelijk station is altijd gunstig, een oostelijk tracé heeft daar­bij de voorkeur;

Geluid:

een korte tunnel (hoewel meer hinder door spoorverkeer, minder hinder door weg­verkeer) of een lange tunnel in oostelijke ligging (minder hinder door spoor en wei­nig door wegverkeer) heeft de voorkeur;

Trillingen:

een lange tunnel in westelijke ligging is relatief het gunstigst;

Integrale veiligheid:

er geldt een voorkeur voor een korte tunnel;

Oppervlaktewater:

er is een voorkeur voor de alternatieven met een lange tunnel;

Ecologie:

er geldt een voorkeur voor de alternatieven met een lange tunnel;

Stadslandschap:

een lange tunnel in oostelijke ligging heeft de voorkeur, met een lichte voorkeur voor een noordelijk station;

Cultuurhistorie en archeologie:

er is een voorkeur voor een lange tunnel in westelijke ligging met behoud van de panden aan de Van Leeuwenhoeksingel.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De afweging voor de ligging van het station - per alternatief met gelijke tunnellengte en tracé - wordt vooral bepaald door de verhouding tussen de score op het thema Verkeer en vervoer (zuid gunstiger) en Stadslandschap (noord gunstiger).

 

 

Conclusies per visie

Vanuit de diverse doelen die aan het project verbonden zijn, kan een ander gewicht aan de mi­lieuthema''s worden toegekend. Het toekennen van gewichten vanuit een bepaald perspectief wordt een visie genoemd. In het MER zijn een drietal visies uitgewerkt, namelijk de visie ""hin­der"", ""kwaliteit stedelijk ontwerp"" en ""doelstellingen"". Afhankelijk van de visie is meer gewicht toegekend aan specifieke milieuthema''s.

 

In onderstaande tabel zijn de conclusies per visie opgenomen:

 

Tterugdringen van hinder

-             vanuit het terugdringen van hinder combineert een lange tunnel de meeste voordelen, vooral LWZ/+VLS, LOZ en LON, waarbij de westelijke ligging met name voor trillingen en de oostelijk voor geluid iets gunstiger is;

Kkwaliteit van het stedelijk ont­werp

-             vanuit de verbetering van de kwaliteit van het stedelijk ontwerp is er een duidelijke voorkeur voor de stedelijke ontwikkeling die samenhangt met een lange tunnel met een oostelijk tracé;

dDoelstellingen

-             ook vanuit het realiseren van de doelstellingen heeft een ooste­lijke ligging van een lange tunnel de voorkeur.

 

Conclusie vergelijking

Bij de vergelijking van de alternatieven is gebleken dat er niet één alternatief is aan te wijzen dat alle milieuvoordelen in zich verenigt. Wel is gebleken dat een lange tunnel met een oostelijk tracé (LON/LOZ) gemiddeld de meeste voordelen combineert. Daarnaast biedt een lange tunnel in westelijke ligging en een zuidelijk station (LWZ/+VLS) ook specifieke voordelen voor trillin­gen, cultuurhistorie en tijdelijke effecten. Op basis van de vergelijking is het bepalen van een meest milieuvriendelijk alternatief niet eenduidig.

 

Van Leeuwenhoeksingel

De optie om de bebouwing aan de Van Leeuwenhoeksingel te handhaven is meegenomen in het MER. Vanuit de visie ""doelstellingen"" blijkt dat er geen eenduidige conclusie kan worden ge­trokken over het wel of niet slopen van de panden aan de Van Leeuwenhoeksingel bij een westelijke ligging. Alleen bij de korte tunnel scoort de variant met behoud duidelijk minder gun­stig op stadslandschap en verkeer en vervoer.

Uit de voorgaande conclusies blijkt dat de lange tunnel met een oostelijk tracé vooralsnog het beste scoort. Bij dit tracé is het behoud van de panden niet mogelijk.

 


1.1.        spatie bij kopje laten staan, anders doet kopje raar!!!

 

4.3.         
Meest milieuvriendelijk alternatief

Op grond van de Wet milieubeheer dient in elk MER het alternatief te worden beschreven waarbij de beste bestaande mogelijkheden ter bescherming van het milieu zijn toegepast. Uit nader is onderzoek is gebleken dat de alternatieven met een lange tunnel in oostelijke ligging (LON/LOZ) als meest milieuvriendelijk alternatief (MMA) kunnen worden beschouwd. In deze paragraaf volgt hiervan een beschrijving.

 

Tot stand komen MMA

Bij de bepaling van het MMA zijn de vier alternatieven (LON, LOZ, LWZ, LWZ+VLS) die in de onderlinge vergelijking het ""best"" scoorden nogmaals onderling vergeleken, maar nu na toepas­sing van mitigerende maatregelen[3]). Door het toepassen van mitigerende maatregelen kunnen de milieueffecten van de alternatieven worden verzacht. De alternatieven zijn vervolgens ver­geleken op basis van een weging tussen de onderscheidende milieuthema''s.

 

Conclusie

Op basis van de vergelijking na toepassing van mitigerende maatregelen is de stedelijke ont­wikkeling die mogelijk wordt gemaakt door een lange tunnel in oostelijke ligging (LON/LOZ) het MMA. De keuze voor een noordelijk of zuidelijk station is niet onderscheidend voor het milieu. Een zuidelijk station scoort gunstiger vanuit het thema verkeer en vervoer vanwege de ligging langs een hoofdas voor het stedelijk openbaar vervoer. Een noordelijk sta­tion verdient de voor­keur vanwege de ligging dicht bij de historische binnenstad (thema stads­landschap).

 

 

4.4. Keuze en motivering van het Voorkeursalternatief

Het Voorkeursalternatief (VKA) is het uiteindelijk gekozen alternatief dat in onderliggend be­stemmingsplan juridisch en planologisch wordt vastgelegd. In dit geval is het VKA gebaseerd op het MMA. In deze para­graaf wordt ingegaan op de gemaakte keuzes en volgt een beschrijving van de hoofdelemen­ten.

 

Motivering voorkeursalternatief

De motivering van de keuze van het VKA is gebaseerd op het MMA. Het MMA is bestaat uit het alternatief met een lange tunnel in oostelijke ligging (LON/LOZ). De keuze voor de ligging van het station is vanuit de milieuaspecten niet onderscheidend. In het VKA is voor een noordelijk station gekozen vanwege de ligging dicht bij de historische binnenstad. Reizigers die per trein de binnenstad van Delft bezoeken bij een noordelijk station kunnen zo naar de historische bin­nenstad lo­pen. Bij een zuidelijk gelegen station is deze afstand reeds te groot.

 

Hoofdelementen voorkeursalternatief

Beschrijving tracé

Het VKA is het alternatief met een lange tunnel in oostelijke richting. De spoortunnel loopt vanaf kilometerpaal 68.133 tot kilometerpaal 71.498 (van Kampveldweg tot en met het Abts­woudse­tun­neltje). Het tracé blijft oostelijk van het bestaande tracé en doorsnijdt de Houttuinen, het sta­ti­tionsplein en de Van Leeuwenhoeksingel. De twee eilandperrons van het nieuwe station liggen ondergronds en liggen hier direct ten oosten van de bestaande sporen. De Prinses Irenetunnel verdwijnt, het weg- en tramverkeer wordt op het maaiveld over de spoortunnel heen geleid. Ten zuiden van de perrons blijven de sporen nog circa 300 m ondergronds, om na de Abtswoudse­weg boven te komen. De fiets- en voetgan­gerstunnel aldaar verdwijnt, wel komt er een nieuwe fietsverbinding op maaiveld. Vanaf dit punt liggen de sporen in een verdiepte ligging. Zo''n 300 m verder liggen de sporen op maaiveldniveau (circa NAP).

 

Stedenbouwkundige opzet

De stedenbouwkundige opzet is gebaseerd op de visie van Joan Busquets en is be­schreven in hoofdstuk 2.

Het te bebouwen gebied in het VKA is maximaal en ligt tussen Buitenwatersloot-Westvest-En­gelsestraat-Abtswoudseweg-Industriestraat-Parallelweg-Coenderstraat.

Om bebouwing van de tunnel te minimaliseren, is het park in oostelijke richting verschoven ten opzichte van de visie. In deze stedenbouwkundige opzet zijn de kantoren geconcentreerd om de Westlandseweg (waar zij tevens een geluidsafschermende functie voor de achterliggende woningen vormen) en bij het nieuwe stationsgebouw. Het gaat om circa 54.000 m² bvo, waar­van 29.000  m² bvo bij het nieuwe stationsgebouw. De bebouwing en de bouwblokken sluiten aan bij de maat en schaal van de omliggende bestaande bebouwing en door de diverse door­steken wordt de rela­tie tussen de binnenstand en de voorloorlogse wijken (onder andere Wester­kwartier) vergroot. Het gaat hierbij om in totaal circa 1.500 woningen.

 

Hoofdverkeersstructuur

Door de ondertunneling van het spoor zal de barrièrewerking van het spoorviaduct verdwijnen. Een noordelijk gelegen station maakt de meest compacte openbaarvervoerknoop mogelijk. Verkeerstechnisch is deze wenselijk omdat het aantal kruispunten op de Westlandseweg tot een minimum moeten worden beperkt.

Een belangrijk uitgangspunt betreft de wijziging van de functie van de Westvest. Uitgangspunt is de verkeersstromen van het openbaar vervoer en het autoverkeer op de Westvest te schei­den, zodat in de toekomst een goede afwikkeling van beide verkeerssoorten kan worden gega­randeerd. Het openbaar vervoer zal daarbij op de Westvest worden gehandhaafd omdat ver­legging van de trambaan relatief kostbaar is en dit tracé daarnaast de meest rechtstreekse route voor de toekomstige tramlijn 19 vormt. Het tracé voor het autoverkeer zal zoveel mogelijk westelijk in het plangebied worden gelegd (Verlengde Coenderstraat). Reden daarvoor is dat het vanuit het oogpunt van verkeersafwikkeling wenselijk is een zo groot mogelijke afstand te hou­den tussen de kruisingen van de Westlandseweg met de Westvest, de nieuwe verbinding (Ver­lengde Coenderstraat) en de Papsouwselaan. Naast de Kampveldweg voeren de West­landseweg en de Abtswoudseweg (fietsverbinding) op maaiveld over het spoor, waardoor een te overwinnen hoogteverschil voor het fietsverkeer bij de laatste twee wegen tot het verle­den behoort.

 


Blanco pagina

 


5.          Ruimtelijke opzet

20

 

In dit hoofdstuk wordt de stedenbouwkundige opzet van de Spoorzone beschreven. Hierbij wordt eerst in­gegaan op de bestaande situatie en de randvoorwaarden die daaruit voortkomen. Vervolgens wordt het relevante beleid beschreven. Daarna wordt ingegaan op de beoogde ont­wikkelingen in de Spoorzone en de tijdelijke situatie tijdens de realisatie. Tenslotte volgt de con­clusie met betrekking tot de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de voorgenomen ontwikke­ling.

 

 

5.1.        Bestaande situatie

In deze paragraaf wordt ingegaan op de bestaande ruimtelijke situatie van het plangebied. Na een be­schrijving van de ontstaansgeschiedenis van het plangebied, wordt achtereenvolgens in­gegaan op de ruimtelijke hoofdstructuur, de samenhangende deelgebieden en de monumenten en cultuurhistorische elementen van het plangebied. Bij de beschrijving van de bestaande ruimtelijke situatie is aandacht besteed aan de relatie van het plangebied met het omliggende stedelijke gebied.

 

Ontstaansgeschiedenis

Delft is vanaf het begin van de 12de eeuw ontstaan aan het gegraven water de Delf (Oude Delft). Vervolgens is Delft in westelijke en oostelijke richting uitgebreid en werd de kern omslo­ten door de Westsingel, Oostsingel en de Zuidwal. Vanaf het einde van de 14de eeuw kreeg de omwalling van Delft zijn uiteindelijke contour. Het westelijke deel van deze omwalling lag ter plaatste van een gedeelte van het plangebied (Phoenixstraat en Westvest).

Aan de westzijde van de stad waren twee stadspoorten aanwezig, de Waterslootsepoort (bij de Buitenwatersloot/Binnenwatersloot) en de Schoolpoort. Tot in de 16de eeuw werden nog walto­rens en rondelen gebouwd. De laatste versterkingen werden tijdens de Tachtigjarige oorlog aangelegd. Op strategische punten kwamen driehoekige bastions of bolwerken. In het plange­bied was er een bastion voor de Waterslootsepoort (het Bolwerk) en één op de noordwestelijke hoek van de oude stad.

 

Het gebied buiten de stadsbuitengracht, dat waarschijnlijk vanaf de vroege twaalfde eeuw is ontgonnen, had voornamelijk een agrarische functie. De strokenverkaveling werd gekenmerkt door kavels met aan weerszijden oost-westgeoriënteerde sloten die zich uitstrekten tot de Oude Delft. De enkele boerderijen waren aanvankelijk met lanen verbonden met de Oude Delft. Later, na de aanleg van de stadswal met de stadsbuitengracht werden de boerderijen die buiten het grondgebied van de stad kwamen te liggen middels deze lanen verbonden met de randweg die aan buitenzijde om de stadsbuitengracht liep (de huidige Spoorsingel). Het patroon van de stro­kenverkaveling is tot in de 19de eeuw in hoofdlijnen bewaard gebleven. Veel straten ten westen van de oude stad, in de Hof van Delft en het Westerkwartier, volgen nog de oorspronkelijke ver­kaveling en lanen.

Daar waar de spoorlijn van de binnenstad afbuigt, ligt de straat Houttuinen. Dit is in feite een gedeelte van de ""stadsbuitenweg"", de weg rondom de stad, buiten de stadsgracht. Deze straat is genoemd naar het terrein dat (rond 1615) buiten de stad lag, bestemd voor de opslag en handel in hout: de houttuinen. Het waren omheinde ""omtuinde"" terreinen die door particuliere handelaren werden gebruikt. Dit is hetzelfde terrein waar later het complex van de Artillerie In­richtingen is gerealiseerd.

 

In 1847 is ten westen van de Westsingel (stadsbuitengracht) het spoor aangelegd. Het station werd ter plaatse van het Bolwerk gerealiseerd. In de 19de eeuw, heeft de stadsomwalling defini­tief zijn verdedigende functie verloren. Het huidige gebouw van sociëteit Phoenix werd in 1877 gebouwd, en de nieuw aangelegde straat ervoor kreeg de naam van Phoenixstraat. Tussen straat en singel werden eind 19de eeuw herenhuizen gebouwd. De meeste bebouwing direct ten westen van het spoor, dateert uit het eind van de 19de eeuw en latere jaren.

 


Figuur 3  Deelgebieden


In de loop van de 19de eeuw nam het treinverkeer sterk toe en de locatie van het station vol­deed steeds minder. Stilstaande lange treinen blokkeerden de overweg en er was geen ruimte voor uitbreiding van het spooremplacement. In 1885 werd het huidige stationsgebouw gereali­seerd nabij de houttuinen. Sinds het einde van de 19de eeuw werden er ten westen van de oude bin­nenstad steeds meer woningen gebouwd. Ook het wegverkeer door Delft (naar en van het Westland) nam steeds meer toe. De spoorlijn, vrijwel op maaiveld met enkele overgangen en voetgangerstunneltjes, vormde een steeds grotere belemmering voor het verkeer. Een extra belemmering waren de twee beweegbare bruggen over de Westsingel. Om dit op te lossen is het huidige spoorwegviaduct aangelegd en in 1965 in gebruik genomen. Tijdens de bouw is ge­bruikgemaakt van een hulpspoorlijn, die op de daarvoor gedempte Westsingel lag.

 

Ruimtelijke hoofdstructuur

Het plangebied vormt een langgerekte strook die in noord-zuidrichting door Delft loopt. Het ge­bied is onder te verdelen in een noordelijk, midden- en zuidelijk deel (zie figuur 3, deelgebie­den).

In het plangebied bevinden zich twee stedelijke gebieden. Het gebied Houttuinen (middendeel) ligt tussen het Bolwerk en de Westlandseweg. In dit gebied is het station gelegen. Het Empla­cementsgebied (zuidelijk deel) ligt ten zuiden van de Westlandseweg en bevat naast het em­placement tevens een deel van het bedrijventerrein Voorhof-Noord. Het noordelijke deel is een smalle strook die voornamelijk uit noord-zuidgerichte infrastructurele elementen bestaat.

 

Infrastructuur

Het gebied heeft een belangrijke infrastructurele functie door de aanwezigheid van het spoor, de Westvest/Phoenixstraat en de trambaan. Deze bundeling van infrastructuur vormt een ruim­telijke barrière in stad, waardoor de gebieden ten oosten (oude binnenstad) en ten westen er­van (woonwijken) duidelijk van elkaar gescheiden worden (zie figuur 4, bestaande hoofdstruc­tuur).

In oostwestrichting wordt het plangebied doorsneden door een aantal doorgaande wegen, na­melijk de Kampveldweg/Wateringsevest, de Buitenwatersloot/Binnenwatersloot en de West­landseweg. De Westlandseweg vormt door zijn gedeeltelijk verdiepte ligging ter plaatse van de Irenetunnel en brede profiel met trambaan een barrière tussen de stadsdelen ten zuiden en ten noorden ervan. Ook is de aanwezigheid van de Irenetunnel in de Westland­seweg een barrière tussen de stadsdelen wegens de sociaal onveilige situatie van deze tunnel­bak.

Voor het functioneren van de stad en de ruimtelijke samenhang ervan is het wenselijk dat deze barrières opgeheven worden. De ruimtelijke kwaliteit van de twee infrastructuurbundels is mo­menteel matig. De inrichting is uitsluitend gericht op de verkeersfunctie en heeft een stenige uit­straling. Het is wenselijk dat de ruimtelijke kwaliteit verbetert.

 

Waterstructuur

Naast de infrastructuur is ook de waterstructuur bepalend voor de hoofdstructuur. Langs de zuid-, oost- en noordzijde van de oude binnenstad ligt het Rijn-Schiekanaal. Aan de noordzijde staat dit Rijn-Schiekanaal in verbinding met de Vliet en aan de zuidzijde met de Delftse Schie. De westzijde van de oude binnenstad werd vroeger begrensd door de Westsingel, die onder­deel uitmaakte van de vesting rondom Delft. Van de Westsingel is momenteel alleen het zuide­lijke deel nog aanwezig. Deze Westsingel staat in verbinding met de Buitenwatersloot, die een verbinding vormt met het Westland en in de oude binnenstad aansluit op de Binnenwatersloot. Deze verbinding tussen de Binnenwatersloot en de Buitenwatersloot is momenteel niet goed zichtbaar, aangezien het Bolwerk een groot kruispunt is (overkluizing) geworden, waardoor beide watergangen relatief ver uit elkaar liggen.

Door de waterstructuur te versterken kan de herkenbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied vergroot worden.

 

Groenstructuur

De groene elementen in het plangebied zijn momenteel vrij versnipperd; er is geen sprake van een herkenbare groenstructuur. In het centrale deel heeft het gebied rondom de Molen de Roos en de Bagijnetoren een groen karakter met bomen, evenals het Bolwerk. Verder zijn er enkele rijen met bomen langs de Phoenixstraat en Westvest aanwezig. In het zuidelijk deel van het plangebied, tussen het spoor en de gerealiseerde nieuwe woonwijk, ligt een groenstrook.


Figuur 4  Bestaande hoofdstructuur

 


NFiguur 4  Bestaande hoofdstructuur

 

 


Nabij het middendeel is groen aanwezig in de vorm van sportvelden bij de Van der Madeschool. Aan de noordzijde van het gebied bevindt zich het Agnetapark. Afgezien van het Agnetapark is in de nabijheid van het plangebied is nauwelijks gebruiksgroen aanwezig.

 

Oriëntatiepunten/hoogteaccenten

In en nabij het plangebied zijn er een aantal oriëntatiepunten van belang. Ter plaatse van de voormalige vesting gaat het hier om Molen de Roos en een waltoren (Bagijnetoren). Daarnaast is er bij de Wateringsevest nog een watertoren aanwezig. Op de zuidpunt van het bedrijventer­rein van DSM Gist, aan de Wateringsevest, is een hoog bedrijfspand gerealiseerd (Baccinolge­bouw). Dit pand van begin 20ste eeuw markeert het punt waar het spoor en de Wateringsevest uit elkaar gaan. Vanuit het plangebied zijn de kerktorens van de Oude Kerk, Nieuwe Kerk en de kerk aan de Burgwal zichtbaar. Deze kerktorens markeren de oude stad en tevens het centrum van Delft. In verband met de herkenbaarheid en oriëntatie in het plangebied is het van belang dat de zichtbaarheid van deze accenten behouden blijft.

 

Deelgebieden

Noordelijk deel

Het noordelijke deel van de Spoorzone loopt van ''t Haantje tot en met het bBolwerk. Dit deel van het plangebied is een smalle langgerekte strook bestaande uit het gehele profiel van de Phoe­nixstraat, het ernaast gelegen spoorviaduct en de Spoorsingel vanaf de gevels van de Phoe­nixstraat tot aan die van de Spoorsingel. Het deelgebied heeft vrijwel geheel een verkeersfunc­tie. De Phoenixstraat vormt een doorgaande route voor het autoverkeer. In de middenberm van de Phoenixstraat is de trambaan gelegen. De Spoorsingel dient voor de bereikbaarheid van de woonwijken ten westen van het spoor. Tussen de Phoenixstraat en de Spoorsingel ligt het spoorviaduct met daaronder parkeerplaatsen. De spoorzone vormt hier een barrière tussen de oude binnenstad aan de oostzijde en de woonwijken aan de westzijde. Deze barrière is van oudsher aanwezig, aangezien ter plaatse van de spoorzone vroeger de vesting van Delft lag. De vesting was echter de beëindiging van de stad terwijl de barrière nu midden in de stad ligt. Om de stadsdelen ter weerszijden van het spoor beter met elkaar te kunnen verbinden dient de barrière opgeheven te worden.

In het uiterste noorden, vanaf de Kampveldweg tot aan ''t Haantje bestaat het plangebied uit het spoortalud. Aan weerszijden van het talud is het bedrijventerrein van DSM Gist gelegen. Aan de westzijde bevindt zich tevens een deel van de woonwijk Hof van Delft met direct langs het spoor het Agnetapark.

In het gebied zijn nog enkele elementen van de oude vesting aanwezig. Ter hoogte van de Ba­gijnehof, Bagijnestraat en Dirk Langenstraat bevinden zich in de middenberm van de Phoe­nixstraat Molen de Roos met mulderswoning en de Bagijnetoren. Het bolwerk ter hoogte van de Binnenwatersloot is één van de voormalige bastions, maar is momenteel niet meer als zodanig herkenbaar.

 

Het karakter van het gebied wordt nu met name gedomineerd door de verkeersfunctie. Daar­naast dragen de randen van het gebied bij aan de uitstraling ervan. De randen ten oosten en ten westen van het plangebied zijn verschillend van karakter. De bebouwingsstructuur van de oude binnenstad is met name noord-zuidgericht en in de wijken ten westen van het spoor stad met name oost-westgericht. Langs de Phoenixstraat bestaat de bebouwing veelal uit grote pan­den met openbare functies. Ten westen van het spoor heeft de bebouwing een kleinere korrel­grootte en met name een woonfunctie. De bebouwing ligt hier aan de Spoorsingel (een paral­lelweg langs de westzijde van het spoor). Door de aanwezigheid van het viaduct is deze wand nu vrijwel alleen te ervaren vanaf de Spoorsingel zelf.

 

Middendeel

Het middendeel van het plangebied ligt tussen het Bolwerk en de Westlandseweg. Het plange­bied verbreedt zich hier en wordt aan de oostzijde begrensd door de gevels van de bebouwing aan de Westvest en aan de westzijde door de gevels van de bebouwing aan de Coenderstraat en Parallelweg en het terrein van de Scholengemeenschap Van der Made. Centraal in het mid­dengebied ligt het station met aan de voorzijde het stationsplein met busstation en aan de ach­terzijde het spoor dat hier op een talud is gelegen. Het is van belang dat deze compacte OV-knoop behouden blijft en zo mogelijk versterkt wordt. Het spoor is hier alleen te kruisen via een krap gedimensioneerd fietstunneltje direct ten noorden van het station.


Vanaf het Bolwerk ligt het spoor op een viaduct en is er een oost-westverbinding aanwezig, evenals bij de Westland­seweg, waar de Irenetunnel onder het spoorviaduct doorgaat. Tussen het spoor en de bebou­wing van het Westerkwartier liggen de Coenderstraat en de Parallelweg. Deze straten dienen ter ontsluiting van de woonbebouwing in het Westerkwartier. Het gebied heeft hier de uitstraling van een achterkant (achterzijde sta­tion) en heeft een rommelige inrich­ting. Opwaardering van dit gebied is wenselijk.

Ten noorden van het station ligt het gebied Houttuinen, bestaande uit bedrijfsbebouwing, enkele woningen en horecagelegenheden. De voorzijde van deze bebouwing is gelegen aan het sta­ti­onsplein en de straat Houttuinen. Aan de achterzijde liggen de bedrijfspanden. Deze liggen di­rect naast het spoor en hebben een rommelige uitstraling.

Ten zuiden van het station ligt de Van Leeuwenhoeksingel met aan de westzijde bebouwing. Deze woningen bestaande uit drie of vier bouwlagen met een schuine kap, zijn representatief voor de bouwkunst uit het eind van de 19de eeuw en grenzen met de achtertuinen aan het spoor­wegtalud.

Tussen de Van Leeuwenhoeksingel en de Westvest is één pand aanwezig, waarin enkele be­drijven en de tentoonstellingsruimte van de Serpo is gevestigd. Deze bebouwing bestaat uit twee bouwlagen. Het gebouw past qua oppervlakte niet bij de kleine korrelgrootte van de be­bouwing in de omgeving.

 

Zuidelijk deel

Het zuidelijke deel van het plangebied loopt van de Westlandseweg tot de Jupiterstraat en km 71.000 in de spoorlijnvoorbij het Abtswoud­setunneltje. Aan de oostzijde wordt het zuidelijke deel begrensd door de Engel­sestraat en aan de westzijde door de Papsouwselaan en de Industriestraat/Röntgenstraawegt. Het gebied wordt momenteel door­sneden door het spoorwegtalud dat evenwijdig aan de Engel­sestraat ligt. Tussen deze straat en het talud is een groenstrook aanwezig. Direct ten zuiden van de Westlandseweg is ten oosten van het spoor nog een groen, onbebouwd gebied aanwe­zig. Dit gebied is echter niet als ge­bruiksgroen ingericht. Aan de oostzijde van de Engelsestraat is eind eind 20ste eeuw een woon­gebied gerealiseerd. Dit woongebied bestaat uit oost-westgerichte straten. Aan de zijde van het spoor is gestapelde bebouwing gerealiseerd met een bouwhoogte van circa 15 tot 20 m. Achter de gestapelde bebouwing zijn rijen met eengezinswoningen gere­aliseerd van 6 tot 9 m hoog.

 

Ten oowesten van het spoor ligt het emplacementterrein en het bedrijventerrein Voorhof-Noord. Dit gebied wordt verdeeld in een oostelijk en een westelijk deel door het Locomotiefpad en de In­dustriestraat/Röntgenstraatweg. Het Locomotiefpad is een fietsroute die de gebieden ten noorden en ten zuiden van de Westlandseweg met elkaar verbindt. Deze fietsroute verbindt de Parallel­weg ten noor­den van de Industrieweg en ten zuiden van de Westlandseweg via een brug over de tunnelbak van de Westlandseweg.

Het oostelijke deel bestaat uit het emplacementterrein van de NS en de bebouwing van Delft Instruments. Het Emplacementsterrein. Dit terrein wordt deels ge­bruikt als een auto-opslag van een ga­rage en door een Ggipshandel. Tussen het emplacement­terrein en de Industrieweg is rommelige bedrijfsbebouwing aanwezig (onder meer handel in auto-onderdelen), een Regionaal Overslag Station en een bedrijfshal met barakken van de ROS waarin tijdelijk de brandweer is gehuis­vest.

Het gebied ten westen van de Industrieweg en het Locomotiefpad wordt verdeeld in een noor­delijk en een zuidelijk deel door de Nijverheidsstraat. Het gebied ten noorden van de Nijver­heidsstraat bestaat uit de winkels (onder andere Aldi), kantoren met daarboven woningen (to­taal 4 bouwlagen hoog) en een woontoren in 7 bouwlagen. Deze gebouwen zijn georiënteerd op de Westlandseweg en de Papsouwselaan. Tussen de winkels/kantoren en de Papsouws­e­laan bevindt zich een parkeerterrein. Deze bestaande bebouwing ligt buiten de bestem­mings­plangrenzen. Tussen de Aldi/woontoren en de Nijverheidsstraat zijn een benzinestation en enige bedrijvigheid gevestigd. Deze bebouwing en de strook direct ten zuiden van de Nijver­heidsweg (met opslag en speelplek) hebben een rommelige uitstraling.

Het gebied ten zuiden van de strook langs de Nijverheidsweg valt buiten het bestemmingsplan en bestaat uit een bedrijventerrein met bebouwing in 1 tot 3 lagen. Er zijn hier bijvoorbeeld een autodealer en enkele aannemers gevestigd. Aan de Papsouwselaan is wat hogere bebouwing gerealiseerd in 4 à 5 bouwlagen, bestaande uit woningen met daaronder detailhandel, kantoren en horeca en een kantoorpand. Aan de overzijde van de Mercuriusweg zijn eveneens bedrijven gerealiseerd. De bebouwing bestaat hier uit 2 bouwlagen.Ten zuiden van de Jupiterstraat bevinden zich woonflats in 11  bouw­lagen.

 

Monumenten en cultuurhistorisch waardevolle elementen

Er bevindt zich een viertal rijksmonumenten in het plangebied. Het gaat hierbij om Molen de Roos, het muldershuis met klokgevel aan de voet van de molen, de Bagijnetoren en het sta­ti­ti­onsgebouw.

De panden aan de Van Leeuwenhoeksingel zijn meegenomen in het Monumenten Inventarisa­tie Programma (MIP) omdat de panden representatief zijn voor de bouwkunst uit de periode 1850-1940. In het Monumenten Selectie Programma dat volgt op het MIP zijn de woningen aan de Van Leeuwenhoeksingel echter niet geselecteerd als rijksmonument.

 

Uitgangspunten voor het ontwerp

Vanuit de bovenstaande analyse van de bestaande situatie zijn de volgende uitgangspunten voor het ontwerp geformuleerd:

-             Vvergroten van de samenhang tussen de gebieden ten oosten en ten westen van het spoor;.

-             Vvergroten van de samenhang tussen de gebieden ten noorden en ten zuiden van de West­landseweg;.

-             Aaansluiten op bestaande bouwhoogte en korrelgrootte;.

-             Vvergroten samenhang groenstructuur;.

-             Ttoevoegen extra groene openbare ruimte;.

-             Vversterken waterstructuur;.

-             Bbehoud hoogteaccenten en oriëntatiepunten;.

-             Bbehoud monumenten;.

-             Ccompacte, efficieënte OV-knoop.

 

 

5.2.        Vigerend beleid

Deze paragraaf biedt een overzicht van het algemene ruimtelijk relevante beleid voor de ontwik­keling van de Spoorzone en het beleid dat specifiek van belang is voor de stedelijke ontwikke­ling. Dit beleidskader is de basis voor de voorgestane ontwikkelingen in het plangebied en vormt de onderbouwing van de beleidskeuzes die zijn gemaakt. In deze paragraaf is het beleid onderverdeeld in nationaal beleid, provinciaal en regionaal beleid en gemeentelijk beleid.

 

Rijksbeleid

VINAC/Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra (Complete versie), 1999

Het bundelingsbeleid - bedoeld om wonen, niet-agrarische werkgelegenheid en voorzieningen te bundelen - houdt in dat in gebieden met een grote bevolkingsomvang de groei van de be­hoefte aan huisvesting, werkgelegenheid en voorzieningen wordt opgevangen in stadsgewes­ten. Delft is naast stadsgewest tevens stedelijk knooppunt met een internationale positie. De A- en B-locaties in het centrumgebied van de Haagse agglomeratie dienen maximaal benut te worden voor werken. Tevens dient ingezet te worden op mogelijkheden voor herstructurering en verdichting in en aan het bestaand stedelijk gebied van het stadsgewest; circa 10.000 woningen tussen 1995 en 2005. Zolang de Nota Ruimte niet is vastgesteld, vormt de VINAC/VINEX het vigerend rijksbeleid op het gebied van ruimtelijke ordening.

 

Nota Ruimte (deel 3 PKB (kabinetsstandpunt)), 2004

In april 2004 is het kabinetsstandpunt over de Nota Ruimte verschenen (behandeling van Nota Ruimte in kabinet gepland in decembervaststelling gepland medio 2004). Deze nota is gebaseerd op de beleidsvoorne­mens van het Tweede Structuur­schema Groene Ruimte en de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening. In de nota worden vier algemene doelen geformuleerd: versterking van de internatio­nale concurrentiepositie van Ne­derland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platte­land, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid. Meer specifiek voor steden en netwerken staan de volgende beleidsdoelen centraal: ontwikkeling van nationale stedelijke netwerken en stedelijke centra, versterking van de economische kerngebieden, ver­betering van de bereikbaarheid, verbetering van de leef­baarheid en sociaal-economische posi­tie van steden, bereikbare en toegankelijke recreatie­voorzieningen in en rond de steden, be­houd en versterking van de variatie tussen stad en land, afstemming van verstedelijking en economie met de waterhuishouding en waarborging van mi­lieukwaliteit en veiligheid. Hiermee komt de nadruk meer dan in de Vijfde Nota te liggen op eco­nomische ontwikkeling.

 


Het rRijk wil verstedelijking en infrastructuur zoveel mogelijk bundelen in nationale stedelijke net­werken, economische kerngebieden en langs hoofdverbindingsassen. Delft maakt als deel van de Randstad onderdeel uit van een belangrijk nationaal stedelijk netwerk. Centrumvorming is hier essentieel. Opgave is het versterken van de bestaande centra en betere benutting van het bestaand bebouwd gebied in samenhang met de infrastructuur en de verkeers- en vervoers­knooppunten. Bij nieuwe stedelijke transformatiegebieden zal het rRijk zich primair richten op de (steden van de) nationale stedelijke netwerken. Hiertoe behoort onder andere stimulering van functieverandering van verouderde spoorwegemplacementen.

 

Het ontwikkelingsperspectief is erop gericht de ruimtelijke, culturele en economische diversiteit van de Randstad te behouden en te versterken en de eigen ruimtevraag binnen de Randstad op te vangen. Becijferd is dat in de Randstad tussen 2010 en 2030 rekening moet worden ge­houden met een vraag naar ruim 8.000 ha bedrijventerreinen en ruimte voor 360.000 tot 440.000 woningen. Een deel van de woningen kan worden gebouwd door ""verdichting"" in be­staand stedelijk gebied. Het streefgetal voor de realisatie van woningen en arbeidsplaatsen in het bestaand bebouwd gebied van stedelijke netwerken is 40% van het totale uitbreidingspro­gramma, hoewel het Rijk rekening houdt met 25% op basis van de tegenvallende praktijk. Een optimale benutting van het bebouwd gebied blijft van groot belang. Zowel hoogbouw als onder­gronds bouwen kunnen daarbij een rol spelen.

 

Provinciaal en regionaal beleid

De zuidvleugel, van visie naar uitvoering, 2000

Toenemende congestie en afnemende bereikbaarheid worden gezien als een bedreiging voor de (inter)nationale positie van de Zuidvleugel. Delft wordt gezien als een onacceptabele bottle­neck in het railkernnet in de Randstad. De bereikbaarheid van Hoog Hage dreigt erdoor be­lemmerd te worden. Bovendien verdient de kennisstad Delft een intercitystation en liggen er kansen voor meervoudig ruimtegebruik. De adviescommissie Zuidvleugel heeft het project spoorzone Delft aangewezen als top 10 -project strategische investering voor de zuidvleugel en geconcludeerd dat op korte termijn omvangrijke investeringen nodig zijn in vastgoed, infra­structuur en milieu.

 

Streekplan Zuid-Holland West, 2003

De Spoorzone is aangemerkt als bovenregionale knoop. Hier vindt een ruimtelijke concentratie van functies plaats. Ook hier is veelal sprake van een transformatieopgave. Het is wenselijk mobiliteitsintensieve functies rond die knopen te concentreren en daarbij aansluiting te zoeken bij het gewenste profiel van de betreffende knoop. Het gewenste profiel van de Spoorzone is OV-gerelateerde functies met nadruk op cultuur, toerisme, kenniscentra en zakelijke diensten.

 

        Spoorzone

In het streekplan wordt voortgebouwd op de top 10 van projecten voor de Zuidvleugel, waaron­der spoorzone Delft. De gemeente Delft heeft het initiatief genomen een plan uit te werken met een 4-sporige tunnel. In de studie staat de positie van het station centraal: ruimtelijke en ver­voerstechnische vraagstukken dienen integraal te worden opgelost. De stedenbouwkundige kwaliteit in relatie tot de binnenstad van Delft is een belangrijk aspect. In de planstudie en in het kader van de (vrijwillige) milieueffectrapportage, zijn varianten met betrekking tot de lengte van de tunnel, de ligging van het station en combinaties daarvan aan de orde. Gekozen is voor de variant Lang- Oost Noord (LON).

 

Regionaal structuurplan Haaglanden, 2002

De economische hoofdstructuur vormt samen met de infrastructuur de basis voor de verdere ontwikkeling van het stedelijk netwerk van Haaglanden. Het stadsgewest streeft daarbij naar een centrumontwikkeling rond knooppunten van vervoerssystemen en naar een verbetering van de bereikbaarheid van bestaande knooppunten. Prioriteit ligt onder andere bij het verdubbelen van de bestaande spoorlijn Den Haag Mariahoeve-Rotterdam, inclusief een spoortunnel bij Delft en het geschikt maken van het tracé voor hogere maximumsnelheden.

 


  Strategische interventies

De spoorzone in Delft is aangemerkt als project met nationale uitstraling op stedelijke knoop­punten, waarvoor de steun van het rRijk gevraagd wordt (onder andere in het kader van ICES). Doel is het opheffen van de scheidende en milieubelastende werking van het spoorviaduct, het opheffen van het twee2-sporige knelpunt in de elders vier4-sporige lijn Amsterdam-Den Haag-Rot­ter­dam en het winnen van ruimte door dubbel grondgebruik.

 

        Herstructurering stedelijk gebied

Het bedrijventerrein binnen het plangebied is aangemerkt als herstructureringslocatie en als lo­catie voor perifere detailhandel. Herstructureringsplannen moeten bijdragen aan:

-             intensivering van het grondgebruik met name rond stedelijke multi-modale knooppunten van verkeer en vervoer, waarbij zoveel mogelijk natuurlijke en landschappelijke waarden worden benut;

-             de diversiteit van het stedelijk woon- en leefmilieu;

-             kleinschalige bedrijvigheid in de wijken;

-             ruimtelijke samenhang in de wijken (opheffen infrastructurele barrières);

-             verhoging van de ecologische kwaliteit;

-             verhoging van de woonkwaliteit door toevoeging van groen;

-             vermindering van milieuhinder;

-             verbetering van de waterkwaliteit;

-             realiseren van ecologische verbindingszones.;.

De ruimtelijke ingrepen dienen geflankeerd te worden met beleid op het gebied van volkshuis­vesting, bedrijfsklimaat, werkgelegenheid, sociale voorzieningen, milieuhinder en natuur/groen­ontwikkeling. Dit moet perspectief bieden voor een evenwichtiger opbouw van de bevolking in de grotere stadswijken en meer arbeidsplaatsen voor met name laaggeschoolden.

 

Gemeentelijk beleid

Ontwikkelingsvisie Delft 2025, 1998

Delft kennisstad is de leidraad voor de (ruimtelijke) ontwikkeling van Delft tot 2025. Delft wordt gepositioneerd als compacte stad/netwerkstad: de netwerken die Delft met Den Haag verbinden zijn dragers voor de invulling van de aanliggende gebieden. De stationsomgeving en het Zuid­poortgebied worden als belangrijke ontwikkelingslocaties onderscheiden. Hierbij zijn een vier4-­spo­rig traject door Delft, de aanleg van een spoortunnel en een ondergronds station Delft Cen­trum als actiepunten opgenomen.

 

Delft moet binnen de stad een diversiteit aan woonmilieus krijgen, met een woningaanbod in alle categorieën. Voor de Spoorzone zijn, na realisering van de spoortunnel, maximaal 1.600 woningen gepland.

 

Delft gaat uit van het ABC -locatiebeleid. Er wordt waar mogelijk gestreefd naar multifunctionali­teit: het mengen van bedrijven, kantoren, winkels en wonen, om het leefklimaat en de attracti­viteit van Delft te vergroten. Uitgegaan wordt van een behoefte aan kantoren van 10.000 - 15.000 m² per jaar. NS-station Delft wordt als B-locatie beschouwd voor ontwikkeling van kanto­ren na 2010.

 

Een visie op stedelijke verbetering, 1999

De visie van Busquets bevat vier hoofdelementen:

1.          de ""overstapmachine"" voor het openbaar vervoer - het maken van een compacte open­baarvervoersknoop;

2.          het terugbrengen van de stadswallen - het aanbrengen van een autoluw verblijfsgebied en water langs de westkant van de stad;

3.          de groene long als centrum en kwaliteitsdrager van de nieuwe ontwikkelingen;

4.          een morfologie van de nieuwe ontwikkelingen die nauw aansluit bij die van de historische binnenstad en de 19de -eeuwse schil.

 

De hoofdpunten uit de stedenbouwkundige visie zijn als volgt:

-             in het profiel van de Phoenixstraat-Spoorsingel wordt water teruggebracht;

-             de rand van de binnenstad wordt autoluw en het doorgaande verkeer komt aan de buiten­zijde van het water rond de binnenstad te lopen;

-             één OV-knoop wordt gemaakt waar alle vervoersmodaliteiten op elkaar aansluiten;

bebouwing vindt hoofdzakelijk plaats in het gebied tussen Buitenwatersloot-Westsingel-En­gelsestraat-Abtswoudseweg-Industriestraat-Parallelweg-Coendersstraat;

de nadruk ligt op aansluiting op de binnenstad zowel in maat als in schaal;

de maaswijdte en korrelgrootte van de bebouwing sluit aan op de aangrenzende gebieden;

Figuur 5  Elementen toekomstige situatie


-             bebouwing vindt hoofdzakelijk plaats in het gebied tussen Buitenwatersloot-Westsingel-En­gelsestraat-Abtswoudseweg-Industriestraat-Parallelweg-Coendersstraat;

-             de nadruk ligt op aansluiting op de binnenstad zowel in maat als in schaal;

-             de maaswijdte en korrelgrootte van de bebouwing sluit aan op de aangrenzende gebieden;

-             de bouwhoogte is bescheiden en kent slechts enkele hoogteaccenten;

-             centraal in het te bebouwen gebied wordt een groene openbare ruimte gesitueerd die enerzijds noord aan zuid koppelt en anderzijds een kwaliteitselement voor het nieuwe ste­delijk gebied vormt.

 

Stedelijke vernieuwing 2000 - 2010, Delfts OntwikkelingsProgramma, 2000

Voor het project Spoorzone gelden de volgende doelstellingen:

-             vervanging van het twee2-sporig viaduct door een vier4-sporige tunnel;

-             minder geluidshinder door het realiseren van een ondergronds tracé;

-             betere ruimtelijke en functionele relaties tussen de binnenstad en de woonwijken in het westen van Delft, een verbetering van de leefbaarheid en de kwaliteit van de openbare ruimte in het gebied en een extra mogelijkheid tot het creëren van identiteit voor de stad Delft;

-             toevoeging van extra woonfuncties (1.600 woningen, in de duurdere segmenten) en extra commerciële functies, waaronder een hotel en 60.000 m² kantoren en overige functies, zo­dat nieuwe woon- en werkgelegenheid wordt gecreëerd;

-             de realisering van een light-rail--verbinding tussen Rotterdam en Den Haag over bestaand spoor.

 

Masterplan Spoorzone, 2003

Voor de herontwikkeling van de Spoorzone is door de gemeente Delft het Masterplan Spoor­zone opgesteld. Dit Masterplan is gebaseerd op het stedenbouwkundige plan van Joan Bus­quets. Het onder de grond brengen van het huidige spoor is de belangrijkste randvoorwaarde voor het kunnen realiseren van dit Masterplan. Dan alleen verdwijnt immers de ernstige ge­luidsoverlast en ontstaat de mogelijkheid om de Spoorzone te herontwikkelen. In het Master­plan wordt geschetst welke ontwikkeling mogelijk is als het meer dan 30 ha grote Spoorzone gebied aan het centrum van Delft wordt toegevoegd.

In het Masterplan zijn de grenzen aangegeven waarbinnen in de nabije toekomst de verdere stedelijke plannen zullen worden uitgewerkt. De plangrenzen, het programma en de plek van functies, het stratenpatroon, de stationsomgeving, de bouwmassa en de gewenste sfeer in de Spoorzone liggen daardoor vast. Daarbinnen zullen in de volgende fasen gedetailleerdere ont­werpen worden gemaakt.

In het vervolgproces zullen op basis van alle randvoorwaarden een gedetailleerd stedenbouw­kundig plan en een beeldkwaliteitplan worden gemaakt.

 

 

5.3.        Beoogde ontwikkelingen

In de toekomstige situatie zal er een spoortunnel aangelegd worden ten oosten van het huidige spoor, waardoor het huidige talud en viaduct van het spoor kunnen verdwijnen. Hierdoor wordt een belangrijke barrière in Delft opgeheven. De delen van de stad ten oosten en ten westen van het spoor en de gebieden ten noorden en ten zuiden van de Westlandseweg kunnen dan ruim­telijk en visueel met elkaar verbonden worden. Hierdoor zal Delft als ruimtelijk geheel beter functioneren en zullen de onderlinge relaties tussen de stadsdelen aanzienlijk verbeteren. Rondom het huidige station en ten zuiden van de Westlandseweg zal grootschalige herontwik­keling plaatsvinden. Dit resulteert in een stedelijk gebied met voornamelijk de woonfunctie, en­kele kantoren en een enorme verbetering van de ruimtelijke kwaliteit (zie figuur 5, elementen toekomstige situatie).

 

Noordelijk deel

In het uiterste noorden zal het spoor vanaf ''t Haantje geleidelijk ondergronds verdwijnen. Vanaf de Kampveldweg is het spoor geheel ondergronds. Het spoorviaduct zal verdwijnen, waardoor het profiel van de Phoenixstraat en de Spoorsingel heringericht kan worden. Dit profiel wordt als volgt opgebouwd: een ventweg aan de zijde van de huidige Spoorsingel, een hoofdrijbaan, een nieuwe stadsgracht, de tram- en busbaan, een ventweg aan de zijde van de oude stad en een wandelboulevard langs de rand van de oude stad.

De hoofdrijbaan krijgt een brede middenberm en brede zijbermen. Deze bermen worden groen ingericht met bomenrijen. Hierdoor zal het totale profiel een veel groenere uitstraling krijgen dan in de huidige situatie. Bovendien zullen de gracht en de boulevard bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit, waardoor de Phoenixstraat een stuk aantrekkelijker wordt voor de voetganger.

De spoortunnel komt deels onder de nieuwe hoofdrijbaan en deels onder de stadsgracht te lig­gen. Op het dak van de spoortunnel worden op twee plaatsen "ontluchtingsschachten" gebouwd ten behoeve van de luchttoe- en afvoer van de ondergronds gelegen spoorwegvoorzieningen. Deze "ontluchtingsschachten" worden maximaal 6 m hoog en hebben een oppervlakte van maximaal 100 m². Ter plaatse van het huidige viaduct, onder de nieuwe hoofdrijbaan, wordt een parkeerga­rage aangelegd in twee bouwlagen met 400 parkeerplaatsen. Bij deze herinrichting zullen de molen en de waltoren behouden blijven.

De aansluiting van de Wateringsevest op de Phoenixstraat en de Kampveldweg wordt vormge­geven als een rotonde. Het Baccinolgebouw, dat momenteel als ruimtelijke beëindiging van de Phoenixstraat fungeert, zal gesloopt worden ten behoeve van de aanleg van de tunnel.  Na reali­satie van de tunnel zal er op dezelfde plek een nieuw kantoorgebouw gerealiseerd worden van vergelijkbare omvang (circa 6.000  m2² bvo), waardoor de stedenbouwkundige situatie weer her­steld wordt.

 

Midden- en zuidelijk deel

De spoortunnel komt ten oosten van het huidige spoor te lopen. In het middendeel van het plangebied loopt de tunnel langs de voorzijde van het huidige stationsgebouw. Hierdoor ligt de tunnel centraal in het nieuw te ontwikkelen gebied. In het zuidelijk deel ligt de tunnel ongeveer langs de oostgrens van het plangebied. Boven op deze spoortunnel wordt een langgerekt park aangelegd dat het middendeel en het zuidelijk deel ruimtelijk met elkaar verbindt. Op de spoor­tunnel in het park wordt eveneens een "ontluchtingsschacht" gerealiseerd. Deze heeft dezelfde afmetingen als de twee "ontluchtingsschachten" in het noordelijk deel, te weten een maximale bouwhoogte van 6 m hoog en een maximale oppervlakte van 100 m².

Momenteel vormt de Westlandseweg door zijn verdiepte ligging en slechte oversteekbaarheid een duidelijke scheiding tussen de delen van Delft ten noorden en ten zuiden van deze weg. Door de aanleg van het park en de Verlengde Coenderstraat/Emplacementsweg en het verho­gen van de Westlandseweg tot maaiveldniveau wordt dit doorbroken en worden de gebieden met elkaar verbonden. Door het park wordt een langzaamverkeersverbinding aangelegd. Rondom het park worden bouwblokken gerealiseerd in een orthogonale structuur die aansluit op de richting van het park, de richting van de Westlandseweg en de richting van de wegen­structuur in het Westerkwartier. Om de tunnel aan te kunnen leggen dient de bestaande be­bouwing aan de Van Leeuwenhoeksingel, de Houttuinen en het voormalige PDT-terrein (Politie Technische Dienst) gesloopt te worden. Op 27 maart 2003 is door de gemeenteraad van Delft besloten om deze panden niet te behouden, aangezien de panden niet op een aanvaardbare wijze zijn in te passen in het stedelijk plan en vanwege de negatieve financiële consequenties (zie ook hoofdstuk 8: Cultuurhistorie).

Op de vrijkomende gronden wordt de nieuwbouw gerealiseerd. Tevens zal een deel van de be­bouwing van bedrijventerrein Voorhof Noord gesloopt worden en plaats maken voor nieuw­bouw.

 

Wegenstructuur

Vanaf het bBolwerk wordt de Coenderstraat opgewaardeerd tot ontsluitingsweg en doorgetrok­ken tot aan de Westlandseweg. De Coenderstaat krijgt een nieuw profiel van maximaal 26 m breed. Langs de Coenderstraat worden bomenrijen geplant, waardoor de straat de uitstraling van een groene allee krijgt. De Coenderstraat zal doorgetrokken worden ten zuiden van de Westlandseweg als de Verlengde Coenderstraat. Aan de zuidzijde van het plangebied buigt de weg af in oostelijke richting en sluit deze aan op de Abtswoudseweg.

 

De Westvest blijft behouden voor de tram, bus en alleen bestemmingsverkeer. De aansluiting op de Zuidwal zal slechts in één richting mogelijk zijn: vanuit het noorden naar het westen.. Hier­door kan het profiel voor de auto versmald worden, waardoor er meer ruimte ontstaat voor de voetganger. Langs de bebouwingswand van de oude stad zal een wandelpromenade aange­legd worden, daarnaast komt de rijbaan voor het auto­verkeer en vervolgens de tram- en bus­baan. De tram- en busbaan liggent op de huidige locatie, di­rect langs de Westsingel. Door de aanleg van de wandelpromenade zal een betere route tussen het station en de binnenstad ont­staan, zowel kwalitatief als qua herkenbaarheid.


Figuur 6  Bouwblokken midden- en zuidelijk deel

 


Aan de westzijde van de Westsingel wordt een route voor bestemmingsverkeer aangelegd. Vanaf deze route en vanaf de Coenderstraat worden er in oost-westrichting binnenstraten aan­gelegd ter ontsluiting van de bouwblokken en de hieronder gelegen parkeergarages. Deze bin­nenstraten worden maximaal 13 m breed, lopen tot aan het park en hebben dezelfde richting als de straten van het Westerkwartier. Het park zal slechts op één plek in oost-westrichting doorsneden worden, namelijk ter plaatse van de Westlandseweg.

Doordat de verkavelingrich­ting van het Westerkwartier opgepakt wordt, ontstaan er vanuit de Ada van Hollandstraat, de Raamstraat en de Westerstraat zichtlijnen het gebied in. Hierdoor wordt de stedelijke samen­hang versterkt.

 

De Westlandseweg zal in de toekomstige situatie over de Spoortunnel lopen, in plaats van on­der het spoorviaduct door. De weg wordt op het maaiveld aangelegd, in plaats van verdiept. Hierdoor verbetert de oversteekbaarheid en zal de visuele barrièrewerking van de weg aanzien­lijk verminderen. Het profiel van de weg wordt heringericht. De tram komt in het midden te lopen en aan weerszijden wordt een rijbaan aangelegd. Tussen de rijbanen en de tram worden bo­menrijen geplant. Hierdoor krijgt de weg een groene uitstraling en verbetert de ruimtelijke kwa­liteit.

 

In noord-zuidrichting wordt er door het park een langzaamverkeersroute aangelegd. Ook wor­den de bouwblokken langs het park in noord-zuidrichting doorsneden door langzaamverkeers­routes (stegen). Deze stegen worden maximaal 8 m breed.

 

Openbare plekken (pleinen en parken)

In het plangebied worden een aantal belangrijke openbare plekken aangelegd. De grootste is het langgerekte park dat boven op de spoortunnel zal komen. Dit park zal functioneren als stadspark voor het nieuw te ontwikkelen gebied en de wijken eromheen. In de omliggende wij­ken is momenteel weinig groen aanwezig. Het park wordt circa 40 m breed en bestaat uit een noordelijk en een zuidelijk deel. Beide delen worden ongeveer 230 m lang.

 

In het middendeel worden een drietal stedelijke pleinen aangelegd. Bij het station, aan de voor­zijde van het oude stationsgebouw wordt het busplein aangelegd. Dit plein krijgt vrijwel het­zelfde peil als de brug over de Westsingel. Het huidige plein aan de voorzijde van het station loopt in hoogte af vanaf de brug tot aan het station. Het maaiveld wordt hier in de plannen op­gehoogd. Onder dit opgehoogde maaiveld zal de fietsenstalling worden gerealiseerd.

Aan de achterzijde van het oude stationsgebouw wordt tussen het gebouw en de Verlengde Coenderstraat eveneens een plein aangelegd. Rondom dit plein zullen taxistandplaatsen en Park & Ride georgani­seerd worden. Op het plein mag slechts in beperkte mate geparkeerd worden en er zullen bo­vengrondse fietsenstallingmogelijkheden gerealiseerd worden.

Helemaal aan de noordzijde van het middendeel zal het derde plein aangelegd worden. Direct ten zuiden van dit plein worden het nieuwe station en stadskan­toor gerealiseerd. Vanuit dit ge­bouw vormt het plein de toegang tot de binnenstad van Delft, via het Bolwerk en de Binnenwa­tersloot.

 

In het zuidelijk deel worden de openbare plekken vormgegeven als waterpartijen. Er zullen twee grote waterpartijen gerealiseerd worden.

 

Bebouwingsstructuur

De bebouwingsstructuur bestaat uit een grid van bouwblokken (zie figuur 6, bouwblokken mid­den- en zuidelijk deel). Deze bouwblokken worden omsloten door de wegenstructuur en open­bare ruimten. Belangrijke elementen die bepalend zijn voor de richting van het grid zijn het parkgebied, de Westvest en de (Verlengde) Coenderstraat in noord-zuidrichting en de oostwest binnenstraten die in de verkavelingrichting van het Westerkwartier worden gerealiseerd. Door de gridstructuur ontstaan er zichtlijnen tussen de Westvest en de Coenderstraat en zelfs verder het Westerkwartier in. Hierdoor wordt de samenhang tussen de oude stad en het Westerkwar­tier vergroot en ontstaat en een betere ruimtelijk-visuele relatie.

De bouwblokken zullen variëren in bouwhoogte tussen 3 en 75 bouwlagen. Deze bouwhoogte mag voor een deel van de bebouwing overschreden worden met 1 à 2 bouwlagen. Hierdoor ontstaat een wisselend straatbeeld dat past bij een binnenstadmilieu. Alleen bij de Kolk is van­wege het uitzicht een hoogteaccent tot 7 bouwlagen en deels maximaal 9 bouwlagen toege­staan. Aan de zuidzijde van het park is als markering een gebouw van 6 bouwlagen voorzien.

Op het terrein van Delft Instruments is op termijn woonbebouwing voorzien in maximaal 8 bouwlagen.

 

                                                                                                                                                                                           Bebouwingsstructuur middendeel

Nabij het bolwerk wordt een bouwblok met maximaal 5 bouwlagen en hoogteaccenten tot 76 bouwlagen gerealiseerd. Tussen dit bouwblok en de Westvest wordt een plein gerealiseerd. De stadswoningen worden in twee tegen elkaar aangeschoven u-vormige bouwblokken gereali­seerd. In de open ruimtes die door de u-vorm ontstaan komen semi-openbare binnentuinen. Deze binnentuinen grenzen aan het plein en de Coenderstraat.In dit blok worden stadswoningen en eventueel een deel van het stadskantoor gerealiseerd.


Ten zuiden van het plein komt een bouwblok met het station en het stadskantoor. Dit gebouw wordt maximaal 5 bouwlagen hoog met enkele hoogteaccenten tot 7 bouwlagen. Beide functies worden in één gebouw gerealiseerd. Door het station op deze locatie te realiseren zal de relatie met de oude historische binnenstad van Delft versterkt worden. Het station komt dichter bij de Figuur 6  Bouwblokken midden- en zuidelijk deel


Op het terrein van Delft Instruments is op termijn woonbebouwing voorzien in maximaal 8 bouwlagen.

 

Bebouwingsstructuur middendeel

Nabij het bolwerk wordt een bouwvlak met maximaal 5 bouwlagen en hoogteaccenten tot 6 bouwlagen gerealiseerd. Tussen dit bouwblok en de Westvest wordt een plein gerealiseerd. In dit blok worden stadswoningen en eventueel een deel van het stadskantoor gerealiseerd.

 

TTen zuiden van het plein komt een bouwblok met het station en het stadskantoor. Dit gebouw wordt maximaal 5 bouwlagen hoog met enkele hoogteaccenten tot 6 bouwlagen. Beide functies worden in één gebouw gerealiseerd. Door het station op deze locatie te realiseren zal de relatie met de oude historische binnenstad van Delft versterkt worden. Het station komt dichter bij de Binnenwatersloot te liggen die de belangrijkste toegang vormt tot deze historische binnenstad. Via deze route is ook het commerciële centrum van Delft goed te bereiken.


Figuur 6  Bouwblokken midden- en zuidelijk deel


Aan weerszijden van het park worden in totaal zes bouwblokken gerealiseerd. Drie van deze bouwblokken komen ten westen en drie ten oosten van het park. Deze bouwblokken worden van elkaar gescheiden door oost-westgerichte binnenstraten van maxinimaal 13 m breed. In noord-zuidrichting worden de bouwblokken doorsneden door stegen van maxinimaal 8 m breed. De bebouwing, grenzend aan het park en gelegen langs de binnenstraten, wordt maximaal 43 bouwlagen hoog met hoogteaccenten tot 4 bouwlagen. De overige bebouwing wordt maximaal 5 bouwlagen hoog, waarbij er voor een beperkte percentage van het bouwvlakoppervlakte, hoogteaccenten zijn toegestaan tot 7 bouwlagen. Binnen de bouw­blokken worden binnenhoven gerealiseerd.

 

Ten westen van de Coenderstraat wordt een nieuwe bebouwingswand gerealiseerd in 4 bouw­lagen met hoogteaccenten van beperkte oppervlakte tot 7 bouwlagen. Momenteel is hier geen wand aanwezig, maar liggen hier de sportvelden en het schoolgebouw van de Sscholengemeen­schap Van der Made. Om de Coenderstraat te begeleiden met bebouwing worden langs het ter­rein van de school nieuwe woningen in vijf bouwlagen op een halfverdiepte plint gerealiseerd. In deze plint zal geparkeerd worden. De plint loopt door vanaf de Ada van Hollandstraat tot aan de Westlandse­weg, terwijl de woningen die er bovenop worden gerealiseerd uit drie losse blokken bestaan.

 

Aan de Westlandseweg zullen kantoren worden gerealiseerd. Dit heeft onder andere te maken met het wegverkeerslawaai van de Westlandseweg. Het gaat hierbij om delen van de bouw­blokken 8 en 10.

 

Met de bebouwingshoogte van het middendeel is aangesloten bij de bouwhoogte van de be­staande bebouwing in de omgeving. Langs de Westvest heeft de bestaande bebouwing een bouwhoogte variërend van circa 9 tot 15 m (drie tot vijf bouwlagen). Aan de zijde van de voor­oorlogse stad heeft de bebouwing een bouwhoogte van circa 9 tot 12 m (drie tot vier bouwla­gen).

 

        Bebouwingsstructuur zuidelijk deel

In het zuidelijk deel wordt slechts één bouwblok ten oosten van het park gerealiseerd. Dit bouwblok komt ter plaatse van het aanwezige open terrein aan de Engelsestraat en bestaat uit woningbouw in maximaal 9 7 bouwlagen met hoogteaccenten tot 9 bouwlagen. Dit bouwblok vormt een hoogteaccent binnen het Mas­terplan vanwege de ligging van het blok nabij de Kolk (uitzicht).

In het park wordt één solitair gebouw van maximaal 5 bouwlagen hoog gerealiseerd.

 

Ten westen van het park en de tunnel worden bouwblokken gerealiseerd aan weerszijden van de Verlengde Coenderstraat. Het gaat hierbij om tien bouwblokken. Deze bouwblokken worden vergelijkbaar met de bouwblokken in het middendeel: ze worden van elkaar gescheiden door binnenstraten, doorsneden door stegen en hebben allemaal een binnenhof. De bouwhoogte is maximaal 5 bouwlagen met voor een beperkte percentage van de gebouwenoppervlaktehet bouwvlak de mogelijkheid om tot 7 bouwlagen te bouwen. Langs het park en de binnenstraten is de maximale bouwhoogte wederom 43 bouw­lagen, met hoogteaccenten tot 4 bouwlagen.

De bouwblokken bevatten met allemaal woningen, met uitzondering van de blokken aan de West­landseweg (blok 18 en een deel van 12). Hier worden kantoren gerealiseerd.

 

Ten westen van de Verlengde Coenderstraat wordt tussen blok 18 en de bestaande woontoren een waterpartij aangelegd. Achter de bestaande bebouwing aan de Westlandseweg zal afwij­kende bebouwing worden gerealiseerd (geen bouwblokken). Met blok 27 wordt een voorkant gerecreëerd aan de nieuwe oost-westverbinding tussen het park en de Papsouwslaan. Ten zui­den daarvan worden een aantal noord-zuidgerichte gebouwen, gelegen aan een waterpartij, ge­realiseerd. Deze waterpartij vormt een overgang tussen de nieuwe bebouwing en het te behou­den deel van het bedrijventerrein Voorhof- Noord.

 

 


Figuur 7  Deelgebieden fasering


Ten westen van de Verlengde Coenderstraat wordt tussen blok 18 en de bestaande woontoren een waterpartij aangelegd. Achter de bestaande bebouwing aan de Westlandseweg zal afwij­kende bebouwing worden gerealiseerd (geen bouwblokken). Met blok 27 wordt een voorkant gecreëerd aan de nieuwe oost-westverbinding tussen het park en de Papsouwslaan. Ten zui­den daarvan worden een aantal noord-zuidgerichte gebouwen, gelegen aan een waterpartij, ge­realiseerd. Deze waterpartij vormt een overgang tussen de nieuwe bebouwing en het te behou­den deel van het bedrijventerrein Voorhof-Noord.

 

Aan de zuidzijde van het plangebied wordt de herontwikkeling beëindigd met een grote water­partij langs het spoor.zal Delft Instruments op termijn verdwijnen en plaatsma­ken voor woningbouw, maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening. Met de bouwhoogte zal aangesloten worden op de bestaande woonflats (11 lagen) ten zuiden van het plangebied en de toekomstige woningbouw ten noorden van de Mercuriusweg (5 bouwlagen, met hoogte­accenten tot 7 bouwlagen). De bebouwing wordt maximaal 8 bouwlagen hoog. Ook met de rooilijnen dient aangesloten te worden op de be­staande en nieuwe bebouwing die aan de loca­tie grenzen. De voorzijde (formele zijde) rond de bebouwing, moet gericht worden op de omlig­gende straten. Binnen in het blok dient ruimte ge­reserveerd te worden voor een verblijfsgebied met een hoge ruimtelijke kwaliteit. In ieder geval zal er open water gereserveerd worden op deze locatie. In verband met het geluid van het spoor is er een deel van het gebied aangewe­zen voor niet-geluidsgevoelige functies.

 

Waterstructuur

De huidige Westsingel blijft behouden en wordt bij het bolwerk uitgebreid. Hierdoor wordt het bolwerk weer herkenbaar als voormalig bastion van de vesting van Delft. Verder wordt er in het middendeel het open water langs het terrein van de Van der Madeschool en te­genover het kiss & rideplein aan de Coenderstraat verruimd.

 

In het zuidelijk deel van het plangebied worden diverse grote waterpartijen aangelegd. Nabij het kantoorgebouw komt een grote vijver, en  evenals aan de zuidzijde van het plangebied. Tot slot wordt langs blok 23 wordt een waterpartij gerealiseerd. Ver­der zal op de Delft Instrumentslocatie open water gerealiseerd worden.

 

 

5.4.        Tijdelijke situatie

In deze paragraaf wordt ingegaan op de tijdelijke situatie tijdens de realisatie van het plan. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de realisatie van de tunnel en de realisatie van het ste­delijke gebied.

 

Het is van belang of de tijdelijke activiteiten passen binnen de bestemmingen van het voorlig­gende bestemmingsplanplan. Indien deze niet passen binnen de nieuwe bestemmingen, zullen de tijdelijke activiteiten mogelijk worden gemaakt middels artikel 17 van de Wet op de Ruimte­lijke Ordening. Uitgangspunt hierbij is dat de tijdelijke situatie niet langer duurt dan 5 jaar.

 

Realisatie tunnel

De uitvoering van de oostelijke respectievelijk de westelijke spoorbuizen in de Phoenixstraat vindt na elkaar plaats. De Phoenixstraat wordt daartoe twee keer omgelegd. Begonnen wordt met een omlegging naar de westzijde om ruimte te maken voor de oostelijke spoorbuizen. Ter plaatse van het station en het zuidelijk tunneldeel (tot de Prinses Irenetunnel) kan direct gestart worden met de aanleg van zowel de oostelijke- als de westelijke spoorbuizen. Ook wordt ge­start met de aanleg van de noordelijke en zuidelijke open toerit voor de oostelijke sporen. Na uitvoering van het oostelijke tunneldek in de Phoenixstraat wordt de weg naar de oostzijde ver­plaatst (op het dek), waarna de westelijke spoorbuizen kunnen worden gerealiseerd. Ook ont­staat dan ruimte om de oostelijke sluitsectie ter plaatse van het Bolwerk aan te leggen (Bolwerk richting Buitenwatersloot afgesloten). Na deze activiteiten is het mogelijk om het tunneldeel in de Phoenixstraat te ontgraven via de bouwput van het station, de Phoenixstraat kan dan weer vrijwel geheel benut worden.

De spoortunnel kruist de toeritten van de Prinses Irenetunnel. Om de oost-westverbinding op die plaats beschikbaar te houden voor wegverkeer, wordt slechts de halve toeritbreedte afge­sloten en gebruikt voor de bouw van de oostelijke spoorbuis.

 


Figuur 7  Deelgebieden fasering

 


Na voltooiing van deze tunnelsec­tie wordt de weg over de spoortunnel en, via een aangepast alignement, door het gesloten deel van de Prinses Irenetunnel geleid, waarna de sluitsectie kan worden gemaakt. Het tram­verkeer is gedurende deze fase gestremd.

Om de sluitsectie tussen de oostelijke spoorbuizen in de Phoenixstraat en de noordelijke toerit te kunnen uitvoeren wordt de Kampveldweg omgelegd. Als deze sluitsectie klaar is, kan de spooraanleg worden voltooid, waarna de twee oostelijke sporen in gebruik gesteld worden. Voor de westelijke tunnel zal alleen de voorbereiding voor een mogelijk gebruik in de toekomst worden uitgevoerd, door het aanbrengen van een diepwand en een tweede tunneldek. Deze tunnel zal echter niet ontgraven worden. Dit in verband met de financie­ring.

Op het moment dat het treinverkeer door de tunnel wordt afgewikkeld, kan worden begonnen met het functievrij maken van het spooremplacement en de sloop van het spoorviaduct.

Het wegverkeer van de Westlandseweg wordt dan op maaiveld over de spoortunnel geleid, waarna de Prinses Irenetunnel kan worden gesloopt. Deze activiteiten leiden tot de benodigde ruimte voor uitvoering van de resterende westelijke tunneldelen (toerit noord en zuid, sluitsecties gesloten deel en Prinses Irenetunnel). Deze fase (en daarmee het project) wordt afgerond met de spooraanleg in de westelijke buizen en de herinrichting van het maaiveld.

Ten behoeve van de aanleg van de tunnel zal een tijdelijke bentonietcentrale gerealiseerd wor­den nabij het huidige station, tussen de Westvest en het spoor. Deze centrale zal hier maximaal 5 jaar blijven staan.

 

Vraag:

1.Is de eerste vetgedrukte tekst zo goed geformuleerd en kunnen de tweede en derde (hier­onder) vetgedrukte tekst verwijderd worden?

Aangezien de bentonietcentrale niet mogelijk is binnen het bestemmingsplan, zal deze tijdelijke activiteit mogelijk gemaakt worden middels artikel 17 van de Wet op de  Rruimtelijke oOrdening (WRO). Het aanleggen van de tunnel zelf past binnen het bestemmingsplan. Ten behoeve van de aan­leg van de tunnel zal het verkeer enkele malen omgelegd worden. Deels is dit mogelijk binnen de in het bestemmingsplan opgenomen bestemming. Daar waar het verkeer tijdelijk ter plaatste van de toekomstige gracht gelegd wordt, zal dit mogelijk gemaakt worden middels arti­kel 17 van de Wet op de rRuimtelijke oOrdening.

 

Realisatie stedelijke ontwikkeling

In 2006 wordt begonnen met het bouwrijp maken van het gebied (zie figuur 7, deelgebieden fa­sering) ten westen van het spoor en op het emplacement (deelgebied 6 en 7). Deze deelgebie­den komen in 2007 beschikbaar voor de vastgoedontwikkeling. In dezelfde periode komen deelgebied 1, 4 en 8 (bestaande spoortracé) beschikbaar voor het bouwrijp maken. In 2008 loopt de vastgoedontwikkeling in de genoemde gebieden en komt het stationsgebied beschik­baar voor bouwrijp maken. De oostbuis wordt afgebouwd.

In 2009 komt de tunnel/stationsomgeving (deelgebied 3, 5, 9) beschikbaar voor het bouwrijp maken, is de oostelijke tunnelbuis in exploitatie en wordt de westelijke buis afgebouwd. Het sta­tionsgebied is beschikbaar ten behoeve van vastgoedontwikkeling. Fase 1 van het emplace­mentgebied wordt opgeleverd. Het bestaande spoortracé wordt gesloopt.

Medio 2011 is het terrein op het spoor (deelgebied 3, 5, 9) beschikbaar voor vastgoedontwikke­ling en zijn beide tunnelbuizen in gebruik genomen. Er wordt gestart met oplevering van het stationsgebied. Het verdere verloop van de vast­goedontwikkeling is mede afhankelijk van de markt.

Al deze ontwikkelingen passen binnen het bestemmingsplan. Voor eventuele tijdelijke bouwter­reinen zal wel gebruik worden gemaakt van artikel 17 van de WRO.

 

 

5.5.        Conclusie

De voorgestane ontwikkeling in de Spoorzone past binnen het beleidskader van regio, provincie en rijk, gezien de grote verstedelijkingsopgave door intensivering binnen bestaand stedelijk ge­bied, de wens van vier sporen voor de toekomst en de gewenste ontwikkeling van de bovenre­gionale knoop Delft-Centrum. De doelstellingen van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de spoorzone staan beschreven in het Delfts OntwikkelingsProgramma en het Masterplan. De ste­denbouwkundige uitgangspunten, zoals omschreven in de visie van Busquets, zijn in deze doelstellingen verwerkt.

De plannen zullen leiden tot een ruimtelijke situatie die getuigt van een goede ruimtelijke orde­ning. De verschillende stadsdelen van Delft zullen beter met elkaar verbonden worden, waar­door de stedelijke samenhang vergroot wordt. Met de bebouwingsstructuur, de bouwhoogte en de korrelgrootte wordt zoveel mogelijk aangesloten op de bebouwing in de directe omgeving. Er ontstaat een stedelijk gebied met allure, passend bij een stationsomgeving.

Het gebied krijgt een grote ruimtelijke kwaliteit door de aanleg van het langgerekte park. Door de aanleg van de gracht in de Phoenixstraat zal de waterstructuur versterkt worden en de ruimtelijke kwaliteit van deze straat toenemen.

Ook de aanleg van de bomenrijen langs deze straat en de Westlandseweg zal een aanzienlijke bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De route tussen het station en de binnenstad zal verbeterd worden, aangezien er een bredere en beter herkenbare voetgangersroute wordt aan­gelegd.


Figuur 7  Deelgebieden fasering

 


blanco pagina

 


6.          Functies

38

 

De nieuwe bebouwing binnen het Masterplanplangebied betreft met name woningbouw. Het programma omvat in totaal circa 1.500 woningen. Daarnaast wordt er een nieuw station met bijbehorende detailhan­del en horeca, kantoren, een stadskantoor en een horecagelegenheid ontwikkeld. In totaal is het programma bijna 266.000 m² bvo groot (waarvan 212.000 m² bvo aan woningen in de soci­ale en marktsector en 5459.000 m² voor de kantoren). In onderstaand schema is het totale pro­gramma uitgesplitst:

 

Ffunctie

omvang in m² bvo

Sstadskantoor

29.000-34.000

Mmarktkantoren

25.000

Ssociale woningbouw

15.000

Mmarktwoningen

197.000

Ttotaal

266.000

 

Daarnaast zijn er op het Delft Instruments-terrein tevens nieuwe woningen voorzien (200 à 300) en ter plaatse van het Baccinoilgebouw een nieuw kantoor van circa 6.000 m².

In dit hoofdstuk passeren de verschillende functies de revue.

 

 

6.1.        Wonen

Bestaande situatie

De gemeente Delft telt in 2003 bijna 100.000 inwoners waarvan er 11.500 woonachtig zijn in het centrumgebied. Van de centrumbewoners behoort bijna de helft (43%) tot de groep 25-44 jari­gen en slechts een minderheid (8%) tot de leeftijdsgroep 65 jaar en ouder. In het centrumge­bied wonen met name relatief veel huishoudens (61%) die niet in gezinsverband woonachtig zijn.

Er is de laatste jaren een behoorlijk groot vertrekoverschot in Delft te signaleren voornamelijk vanwege het feit dat er een structureel woningtekort is. In het verleden speelde met name de slechte bereikbaarheid van de binnenstad en een matige kwaliteit van de huisvesting een be­langrijke rol om naar elders te verhuizen. Door het opwaarderen van het woonklimaat in het centrum kan deze negatieve tendens worden doorbroken. Het woningtekort geeft aan dat de behoefte aan stedelijk wonen groot is.

 

De woningvoorraad van Delft is circa 43.000 woningen groot. De voorraad bestaat uit circa 35% koopwoningen en 65% huurwoningen. De particuliere huursector is met name in het centrum­gebied van Delft vertegenwoordigd. Het centrumgebied met 5.700 woningen wordt gekenmerkt door relatief veel gestapelde bouw, naast grondgebonden grachtwoningen, stadshuizen en he­renhuizen. Er bestaat een duidelijke mix aan koopwoningen, particuliere woningen en sociale huurwoningen. Naast het aanbod van eind 19de eeuw/begin 20ste eeuw zijn er inmiddels tal van nieuwbouwprojecten afgerond in de vorm van vervangende nieuwbouw, inbreiding en/of func­tieverandering in het centrumgebied.

 

De prijsontwikkeling van een aantal woningen in en rondom de Spoorzone op een rij gezet, laat zien dat de verkoopprijzen van deze recent gerealiseerde woningen ver boven de geconsta­teerde mediane prijzen liggen. Voor het Spoorzonegebied geldt dat er een duidelijke markt voor met name duurdere koopwoningen bestaat. De recent gerealiseerde nieuwbouwprojecten in het centrumgebied bieden een behoorlijke variëteit qua woningtypen, architectuur, grootte en prijs­niveau.

 

Jonge, startende huishoudens nemen de komende jaren in de vorm van alleenstaanden en tweepersoons huishoudens toe; het prijsniveau van de aan te bieden appartementen moet voor deze groep niet te hoog liggen.

 

Vigerend beleid

In april 2004 is deel 3 van de Nota Ruimte verschenen (kabinetsstandpunt). In de Nota Ruimte wordt gekozen voor verdere verstedelijking op en aan de randstadring in bundelingsgebieden. Verdichtingsmogelijkheden in het bestaand bebouwd gebied moeten zo optimaal mogelijk wor­den benut. Binnen het bestaand stedelijk gebied mag contingentsvrij gebouwd worden. De Nota Ruimte zal naar verwachting medio 2004 vastgesteld worden.

Er wordt gekozen voor verdere verstedelijking op en aan de randstadring in zogenaamde bun­delingsgebieden en stadsregio''s. Binnen het bestaand stedelijk gebied mag contingentvrij ge­bouwd worden. Naast zes centrumgebieden in de Deltametropool, acht het rRijk twintig andere centra, waaronder Delft van belang. Deze centrumgebieden worden ruimer opgevat dan de historische binnensteden. Stedelijke centra moeten dienen als dienstenknooppunten, met wo­ningen, kantoren en verkeers- en vervoersknooppunten. Toegankelijkheid, bereikbaarheid en aantrekkelijkheid zijn randvoorwaarden voor het functioneren van deze centra. Voorstellen over bundelingspercentages (aandeel van de totale groei van woningen, werkgelegenheid en opper­vlakte bedrijventerreinen dat in de bundelingsgebieden wordt ondergebracht) zijn per gebied ambtelijk in januari gedaan; nog niet duidelijk is of deze percentages een PKB-status zullen krij­gen.

 

In het vastgestelde Streekplan Zuid-Holland West (2003) staat de doelstelling opgenomen dat er behoud moet zijn van voldoende woningen voor de aandachtsgroepen van het volkshuisves­tingsbeleid (ouderen, jongeren, zorgbehoevenden, allochtonen, vluchtelingen, dak- en thuislo­zen en woonwagenbewoners). In bestaand stedelijk gebied dient 10 procent van de nieuw te bouwen woningen te vallen in de categorie sociale koop. De provincie vraagt meer aandacht voor de sociale kant van het wonen. Daarbij wordt gedacht aan voldoende ouderenhuisvesting, combinaties van wonen en zorg en sociale veiligheid.

Verder wordt in het nieuwe Streekplan gepleit voor het behoud en uitbouw van unieke milieus van de Zuidvleugel. Door bij het zoeken naar de ontwikkelingsrichting voor woonmilieudifferen­tiatie rekening te houden met specifieke leefstijlen kunnen bijzondere stedelijke milieus worden uitgebouwd. Daarmee is het mogelijk specifieke groepen woonconsumenten aan de stad te binden die anders zouden wegtrekken.

 

Beoogde ontwikkelingen

Het woningbouwprogramma voor het Masterplan voorziet in bijna 212.000 m² bvo (circa 1.500  woningen) waarvan de meeste zijn voorzien op het Emplacementsterrein. De fasering van de woningbouw is 2006/2007 (in ieder geval nadat de bouwwerkzaamheden aan de spoor­tunnel zijn afgerond en de eerste tunnelbuizen in gebruik worden genomen in verband met ge­luidsoverlast.) Overwe­gend zijn de typen stadswoningen en appartementen beoogd in het cen­trumgebied.

 

Het woningbouwprogramma moet kwantitatief en kwalitatief zodanig worden opgesteld dat te­gemoet kan worden gekomen aan het gesignaleerde vertrekoverschot van de laatste jaren in Delft. Mede gelet op de regionale nieuwbouwactiviteiten (er resteert nog een bouwproductie van 30.000 woningen op de diverse VINEX-locaties) is een goed afgestemd woningbouwpro­gramma van groot belang.

 

De kwalitatieve woningvraag in Delft zal in de toekomst veranderen. Dit gebeurt mede vanwege een verwachte groei van het aantal huishoudens. Deze groei van het aantal huishoudens loopt niet in de pas met de geplande nieuwbouwontwikkelingen. Dit alles leidt ertoe dat er een toe­nemende vraag zal ontstaan naar een gedifferentieerder aanbod voor kleine huishoudens (ook starters) waarbij er in toenemende mate sprake is van een doorstromersmarkt. De afzet van duurdere appartementen komt grotendeels tot stand in het centrumgebied. Hierdoor is de kans aanwezig dat dit leidt tot een gedwongen uitstroom van consumentengroepen richting regionale VINEX-locaties.

 

Kolpron heeft in een marktvisie een marktpositionering per deelgebied van het Spoorzonege­bied gemaakt. In deze opzet was uitgegaan van de realisatie van 1.600 woningen. Recente bij­stellingen van het functionele programma (juli 2003) wijzen uit dat het programma enigszins naar beneden is bijgesteld waardoor het nog beter Hieruit blijkt dat het beoogde programma goed aansluit bij de aanwezige woonbehoefte. Het programma in het Masterplan beslaat een oppervlakte van 212.000 m² bvo (inclusief huurwoningen uit de so­ciale sector). Als richtlijn wordt hierbij gedacht aan circa 1.500 woningen. Daarnaast zullen er nog een paar honderd woningen op het Delft Instruments-terrein gerealiseerd worden.

 

Op basis van marktonderzoek hebben de marktpartijen aangegeven welke woningtypen zij als kansrijk zien om in de Spoorzone te realiseren. Het gaat daarbij om de navolgende typen en kenmerken:

-             stadswoningen top:    grondgebonden woningen van 3 à 4 bouwlagen van circa 180-   200 m² bvo, prijsklasse van gemiddeld € 320.000,- tot € 425.000,-             (ex­clusief parkeerplaats);

-             appartementen:         appartementen van circa 120 tot 165 m² bvo, prijsklasse van gemid-­     deld € 185.000,- tot € 330.000,- (exclusief parkeerplaats).

 

De meeste deelgebieden bieden voldoende mogelijkheden om tot een aantrekkelijke, in de markt goed afzetbare, woningbouwontwikkeling te komen. Volgens Kolpron kan met name in Houttuinen, (gedeelte van de) PTD-locatie, (gedeelte van de) Parallelweg en een gedeelte van de Engelsestraat en het Emplacementsterrein tot relatief hoge opbrengsten leiden.

 

Conclusie

Het beoogde woningbouwprogramma (212.000 m² bvo) verdeeld over de verschillende deelge­bieden is goed toe­gesneden op de woonbehoefte die bestaat voor het centrumgebied van Delft. Om het in Delft aanwezige woningtekort op te lossen, zijn kwalitatief goede woningen nodig voor onder andere jongeren, werkende alleenstaanden en tweeverdieners. Het type woning is op deze doelgroe­pen gericht door onder andere de toevoeging van appartementen en luxe maar betaalbare stadswoningen in het centrumgebied.

 

 

6.2.        Kantoren

Bestaande situatie

Het huidige aanbod aan kantoren in Delft is circa 360.000 m² (gegevens per juni 2001) groot. Dit is (veel) minder dan het aanbod in Zoetermeer (475.000 m²), Rijswijk (725.000 m²) en Den Haag (4.200.000 m²). Het Delfts kantorenaanbod is redelijk goed verspreid over het centrum, Oostpoort, TU/TNO-wijk, Tanthof en de Zuidflank. In totaal is het aanbod in het centrumgebied circa 20.000 m² groot. Het centrumaanbod bestaat voornamelijk uit kleinschalige en middelgrote kantoren met een overwegend monumentaal karakter.

 

Het kantorenimago van Delft is lang niet zo gunstig als dat van omringende steden als Rijswijk en Zoetermeer. Vooralsnog is de verwachting dat dit imago van Delft als kantorenvestigingslo­catie niet drastisch zal wijzigen (noch verbeteren, noch verslechteren) ten opzichte van ge­noemde steden.

 

Kantoorgebruikers die veel waarde hechten aan een zichtlocatie en een goede autobereikbaar­heid zullen een geringe voorkeur tonen voor vestiging in Delft Centraal.

 

Vigerend beleid

In het Regionaal Structuurplan is het centrum van Delft/spoorzone is aangemerkt als randste­de­lijk knooppunt en centrummilieu voor kantoren. Het heeft geen primaire (inter-) nationale ver­zor­gingsfunctie, maar biedt wel veel ruimte aan bovenregionale bestuursdiensten, instellingen en bedrijven. De concentratie van onderwijsvoorzieningen, kenniscentra of (hoofd)kantoren van bedrijven genereert hier een intensief stedelijk programma en een omvangrijke werkgelegen­heid.

 

Het kantorenbeleid is erop gericht om selectief op een aantal locaties kantoorontwikkeling te re­aliseren. Het gaat om de bestaande stationslocaties Delft-Zuid (Tanthof) en Delft Centraal. Het strategisch concept ""Delft Kennisstad"" dat is uitgedacht, houdt in dat de stad inzet op een con­centratie van kennisinstituten en kennisgeoriënteerde bedrijven.

 

In het lokale beleid wordt voor wat betreft mogelijke kantoorontwikkeling aangesloten bij het re­gionale beleid van Haaglanden waarin staat opgenomen dat kantoorrealisatie wordt bevorderd op goed bereikbare plekken (knooppunten van openbaar vervoer).

 

Beoogde ontwikkelingen

Kantoren en woningen zijn de belangrijkste dragers van de beoogde ontwikkelingen in de Spoorzone. Voor het toekomstig aanbod in het centrumgebied wordt in het Masterplan uitge­gaan van additionele kantoorontwikkeling van 5459.000 m² bvo (bovenop het bestaande aanbod dat thans 20.000 m² bvo groot is) en mogelijk 6.000 m² ter plaatse van het Basccinoilgebouw. De plancapaciteit van het centrumgebied (waarin de spoorzone is gelegen) voor de kantoren­markt ligt derhalve op circa 780.000-85.000 m² bvo begroot (inclusief het beoogd volume voor de bouw van een Sstadskantoor ter grootte van circa 29.000-34.000 m²). De ontwikkeling wordt ver­wacht vanaf omstreeks 2008.

 

Uit onderzoeken van Buck Consultants, TNO Inro en Haaglandenstudies blijkt dat de jaarlijkse behoefte aan kantoorruimte gemiddeld 10.000 m² bvo groot is tot aan 2010 en circa 12.000 m² bvo groot vanaf 2010. Het betreft met name behoefte vanuit de lokale kantorenmarkt. Jones Lang LaSalle Research & Consultancy BV heeft onderzocht dat er nagenoeg geen regionale kantoorgebruikers bekend zijn die specifiek op zoek zijn naar kantoorruimte in Delft.

 

Bovenstaande ontwikkelingen bezien in de regionale context met een forser volume aan kanto­ren dan in Delft, leidt tot de conclusie dat het restrictieve kantorenbeleid enigszins wordt losge­laten. De ontwikkeling van de Spoorzone creëert tot op zekere hoogte een vraag (verbeterd aanbod, kansen bij nieuwe hoogconjunctuur). Andere regionale kantoorontwikkelingen zullen deels beïnvloed worden door het beoogde kantorenprogramma in de Spoorzone. De positie van het centrumgebied van Delft als kantorenlocatie zal verbeteren ten opzichte van de regionale kantorenmarkt.

 

Het plangebied zal de huidige reputatie van Delft als kantorenlocatie optimaliseren. Een inte­grale ontwikkeling van het plangebied dient hiervoor zorg te dragen. Het plangebied kan zich het beste richten op de bovenste helft van het middensegment van de markt. Voor de specifieke deelgebieden zijn product-markt-combinaties bedacht.

 

De kwaliteitsimpuls die de Spoorzone teweeg zal brengen, zal zorgdragen voor een verbreding van de tophuurbasis. Delft moet ervoor waken zich hiermee uit de (regionale) markt te prijzen. Gematigde huurprijzen zijn in dit kader een belangrijk unique selling point.

 

Beoogde doelgroepen

Er is door Jones Lang LaSalle Research & Consultancy BV een drietal doelgroepen onder­scheiden voor de kantorenmarkt in Delft:

-             Llokale, verzorgende bedrijvigheid: midden- en kleinbedrijf;.

-             Ttoevalstreffers van buiten Delft en verplaatsing van zittende toevalstreffers vanaf 1.000 m²-1.500 m² (afkomstig uit de Zuidvleugel van de Randstad met name de regio Haaglanden);.

-             Zzittende grootruimtegebruikers met een specifieke achtergrond: onder meer TUD, TNO, ge­meente Delft; voorkeur voor diverse locaties.

 

Specifiek voor het spoorzonegebied zijn de volgende doelgroepen aangegeven:

1.          (semi-)-publieke dienstverlening, bijvoorbeeld:

-        centralisatie publieksfuncties gemeente Delft (geldt ook als een maatschappelijke func­tie);

-        onderwijs- en opleidingsinstituten;

-        maatschappelijke dienstverlening (zorg);

-        sociaal-culturele instanties;

-        woningbouwcorporaties en -stichtingen;

2.          zakelijke dienstverlening:

-        marketing-, architecten-, ingenieursbureaus en aanverwante adviseurs;

-        bank- en verzekeringswezen;

-        call- en servicecenters;

3.          bouwsector (aannemers, regiokantoren van projectontwikkelaars).

 

De meeste gebruikers zijn kleinschalig tot middelgroot (tot 1.500 m²). Geopteerd wordt voor een clustergewijze ontwikkeling van kantooractiviteiten.

 

Conclusie

Delft heeft een redelijk beperkt kantorenaanbod in vergelijking met steden als Rijswijk, Zoeter­meer en zeker in vergelijking met Den Haag. De kantorenmarkt van Delft is thans een buiten­beentje binnen de regio Haaglanden. In het programma van de Spoorzone wordt rekening ge­houden met een plancapaciteit aan commerciële kantoren in het centrumgebied Delft van circa 55605.000 m² bvo voor een periode van 10 jaar. De jaarlijkse behoefte aan kantoorvolume is door Buck Consultants, TNO Inro en Haaglandenstudies gecalculeerd op gemiddeld 10.000 m² bvo groot tot aan 2010 en vanaf 2010 12.000 m² groot.

Confrontatie tussen vraag en aanbod laat zien dat een groot deel van de toekomstige Delftse kantorenbehoefte kan worden ingevuld door het ontwikkelen van het beoogde kantoorpro­gramma in de Spoorzone.

Kwalitatief wordt als belangrijke voorwaarde gesteld dat toekomstige kantoorontwikkeling op goed bereikbare plekken (knooppunten van openbaar vervoer) wordt gerealiseerd; gematigde huurprijzen worden aanbevolen. De kantoorontwikkeling in de Spoorzone sluit dus goed aan bij de vraag. De belangrijkste vraag naar kantoorruimten ontstaat door lokale bedrijven uit de sec­toren zakelijke dienstverlening en bouwnijverheid.

 

 

6.3.        Maatschappelijke voorzieningen

Bestaande situatie

De diverse afdelingen van de gemeente Delft zijn thans verspreid gesitueerd in een aantal ge­bouwen aan de Phoenixstraat, en Westvest, de Hooikade, Martinus Nijhofflaan, Torenhove, Oude Delft en Staalweg.

 

Vigerend beleid

Voortvloeiend uit de gemeentelijke reorganisatie vanaf 2000 geldt) dat uit organisatorische en ef­ficiency overwegingen één nieuw stadskantoor gereali­seerd moet worden. Daartoe is inmid­dels een globaal Programma van Eisen voor de Spoorzone opgesteld (vastgesteld november 2002).

 

Beoogde ontwikkelingen

In het plangebied zal een nieuw stadskantoor worden gerealiseerd. In dit stadskantoor zullen een aantal gemeentelijke diensten nu nog verspreid over een aantal gebouwen, samengevoegd worden. De diensten gericht op onderhoud openbare ruimten blijven aan de Staalweg. Het nieuwe stadskantoor zal dienen als een belangrijk vliegwiel voor de ontwikkeling van het sta­ti­onsgebied, tegelijkertijd zal elders in de stad op diverse locaties een aanzienlijke hoeveelheid bestaande, verouderde kantoorruimte op de markt komen.

 

Bij het samenvoegen van de gemeentelijke diensten in een nieuw stadskantoor wordt uitgegaan van een volume van 29.000-34.000 m² aan bvo. Een deel van de verouderde kantoorruimte zal vrijko­men, waarvan een deel van de in eigendom van de gemeente zijnde gebouwen verkocht zal worden. De bouw van het stadskantoor is voorzien in 2008.

 

Conclusie

De bouw van het stadskantoor draagt bij aan een efficiënt ruimtegebruik omdat er diverse dien­sten worden samengevoegd in één gebouw. De in de toekomst leegkomende ruimten komen op de markt beschikbaar voor andere kantoorfuncties.

 

 

6.4.        Station, horeca, en detailhandel en bedrijven

Bestaande situatie

In het plangebied is het NS-station gesitueerd. Dit NS-station kent momenteel weinig aan het station gelieerde horeca- of detailhandelvestigingen. Het gaat hierbij om de stationsrestauratie, een boekhandel/tijdschriften winkel, bloemenzaak en een kleine Albert Heijn.

In het stationsgebied bevinden zich thans enkele horecavestigingen (onder andere snackbar en broodjeszaak). Er bevinden zich in de directe omgeving van het station twee hotels. De horeca­vestigingen zijn in de omgeving van Houttuinen gesitueerd.

In het zuidelijke deel van het plangebied ligt een deel van het bedrijventerrein Voorhof-Noord.

 

Vigerend beleid

P.M.

In oktober 2003 is de nota ""Bedrijven en bestemmingsplannen"" vastgesteld. Hierin wordt het ge­meentelijk beleid uiteengezet over de wijze waarop bedrijven in bestemmingsplannen worden opgenomen. Doelstelling van het nieuwe beleid is het ontwikkelen van regels die enerzijds vol­doen aan de nieuwe eisen en die anderzijds recht doen aan de specifieke situatie in Delft. Het beleid neemt daarbij de categorie-indeling van de VNG als uitgangspunt. Delft is in het beleid ingedeeld in type plangebieden (bijvoorbeeld bedrijvengebied, rustige woongebieden en ge­mengde woongebieden). Per type gebied wordt bepaald wat de toegestane bedrijfsactiviteiten zijn en welke afstand er tussen milieugevoelige en milieubelastende activiteiten in acht moet worden genomen. Het plangebied Spoorzone valt deels in hoofdinfrastructuur en deels onder binnenstad.

In deze plangebieden zijn categorie 1- en 2-bedrijven zonder meer toegestaan. Categorie 3.1-bedrijven met een vrijstelling.

 

Vraag:

4. Is de nota Kennis van zaken nog het actuele beleid? JG: weet ik niet!

 

Beoogde ontwikkelingen

De toekomstige plannen voorzien in de realisatie van een nieuw stationsgebouw met de bijbe­horende detailhandel en horeca. Dit betreft 2.500 m² bvo aan gemaks- en comfortvoorzieningen (krantje/croissantje en convenience store, etc.) en een restaurant. In combinatie met het naast­gelegen busstation, de fietsenstalling en een kiss & ridevoorziening zal een compacte OV-knoop ontstaan. Het huidige stationsgebouw zal een functie krijgen als een luxere horecagele­genheid (bijvoorbeeld brasserie).

In de nota Kennis van Zaken wordt een structuurvisie gegeven voor detailhandel in de periode 1997 tot 2007. Er zijn binnen het opgestelde detailhandelsbeleid vier relevante pijlers opgeno­men:

-             het aantrekkelijk maken van de winkelgebieden;

-             het versterken van de economische potenties van winkelgebieden;

-             het verbeteren van het functioneren van de detailhandel;

-             koopkrachtbinding met name op het gebied van niet-dagelijkse artikelen verhogen.

Hierbij hebben kwaliteitsverbetering van de binnenstad en een verbetering van het winkelaan­bod prioriteit. Maatregelen die kunnen leiden tot verbetering van het functioneren van de detail­handel zijn onder meer het gedeeltelijk autoluw maken, een goede routing voor het gebied, dui­delijke looproutes naar rustpunten (horecapleinen) en parkeervoorzieningen, het ontwikkelen van een gesloten winkelfront en het stimuleren van de horeca.

 

Beoogde ontwikkelingen

De toekomstige plannen voorzien in de realisatie van een nieuw stationsgebouw met de bijbe­horende detailhandel en horeca. Dit betreft 2.500 m² bvo aan gemaks- en comfortvoorzieningen (krantje/croissantje en convenience store, etc.) en een restaurant. In combinatie met het naast­gelegen busstation, de fietsenstalling en een kiss & ridevoorziening zal een compacte OV-knoop ontstaan. Het huidige stationsgebouw zal een functie krijgen als een luxere horecagele­genheid (bijvoorbeeld brasserie).

De grootste ontwikkelingen in het winkelaanbod zullen zich voordoen in de Binnenstad. Met name in het zuidelijk deel van de Binnenstad - aangrenzend aan de spoorzone - zou ruimte moeten worden geboden om de hiaten in het detailhandelsaanbod op te vullen met de nu nog ontbrekende nieuwe winkelformules. Een uitbreiding van het winkelvloeroppervlak is noodzake­lijk. De voor­gestelde uitbreidingen betreffen een winkelvloeroppervlak van 11.000 m² tot 15.000 m² bvo.

 

Conclusie

De detailhandel en horeca die gerealiseerd wordt, is in aanvulling op het station en zal geen concurrentie betekenen voor de geplande voorzieningen in de binnenstad.

 

Conclusie

De detailhandel en horeca die gerealiseerd wordt is in aanvulling op het station en zal geen concurrentie bestekenen voor de voorzieningen in de binnenstad.

 

 

6.5.        Openbare ruimte

Bestaande situatie

Momenteel is er in het plangebied nauwelijks enige openbare ruimte van betekenis aanwezig. Het gaat hierbij om pleinen, parken, een sportveld en enkele groenstroken. Het enige plein bin­nen het plangebied is het stationsplein dat in gebruik is als busstation. Het enige park dat in de directe nabijheid van het plangebied ligt, is het Agnetapark. Daarnaast zijn er nog andere groen­voorzieningen in en om het plangebied; het sportveld van de Van der Made school, de groenstrook langs de Minervaweg, de groenstrook tussen Industriestraat en Nijverheidslaan, en het groen langs Wateringse wvest.

 


Vigerend beleid

In het beleidsplan ""De juiste boom op de juiste plaats"" verwoord de gemeente Delft haar beleid ten aanzien van bomen. Naar verwachting wordt deze nota in juni 2004 door de gemeenteraad vastgesteld. Van belang voor bestemmingsplannen is dat monumentale bomen planologisch worden beschermd door opname van een verbod om binnen een straal van 8 m van de kern van de boom, bouwwerken op te richten. Monumentale bomen zijn bomen die aan bepaalde criteria voldoen. Een boom wordt pas beschermd als deze als zodanig is geïnventariseerd. De inventarisatie van de monumentale bomen in het plangebied heeft nog niet plaatsgevonden. In een later stadium van de bestemmingsplanprocedure zullen de monumentale bomen in dit plangebied alsnog op de plankaart en in de voorschriften worden opgenomen.

Voorzover bekend zijn er geen monumentale bomen in het plangebied aanwezig.

 

In 1993 is het beleidskader voor de openbare ruimte van Delft vastgesteld. Als uitwerking van dit beleid is het ""Handboek openbare ruimte Delft stad"" vastgesteld op 28 oktober 1999.

De gewenste hoeveelheid openbaar groen en speelruimte wordt per situatie bekeken.

 

Er is geen specifiek gemeentelijk beleid met betrekking tot de openbare ruimte.

 

Beoogde ontwikkelingen

In het plan is een zeer hoogwaardige openbare ruimte voorzien in de vorm van een groot, lang­gerekt park boven op de spoortunnel. Daarnaast zal er in de toekomstige situatie wederom sprake zijn van een stationsplein dat dienst doet als busstation. Nabij het stadskantoor zal een tweede plein gerealiseerd worden en ten westen van het huidige stationsgebouw komt een plein met fietsenstalling en K&R/taxistrook. Door de aanleg van deze openbare ruimten wordt voorzien in de benodigde openbare ruimte voor de nieuwe ontwikkeling, maar wordt tevens voorzien in de behoefte aan openbaar groen in het Westerkwartier.

De openbare ruimte zal van hoge ruimtelijke kwaliteit zijn, aangezien alle parkeerplaatsen in gebouwde voorzieningen worden gerealiseerd (vrijwel geheel ondergronds). Hierdoor wordt de openbare ruimte niet verstoord door te veel blik op straat.

 

Conclusie

Door de aanleg van de openbare ruimten en met name het grote park wordt voorzien in de be­hoefte aan openbare ruimte die gegenereerd wordt door de nieuwe bebouwing die in het plan­gebied gerealiseerd zal worden, maar wordt tevens een oplossing geboden voor het tekort aan openbare ruimte in het Westerkwartier.


blanco pagina

 


7.          Infrastructuur

45

 

In dit hoofdstuk wordt de verkeersstructuur van de Spoorzone nader toegelicht. Eerst wordt in­gegaan op de bestaande situatie, vervolgens op het vigerende beleid, daarna wordt ingegaan op de gevolgen van de beoogde ontwikkelingen en de tijdelijke situatie vanuit verkeer en ver­voer. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een conclusie ten aanzien van de verkeerskundige aanvaardbaarheid van de ontwikkeling van de Spoorzone. Bij de beschrijving is een onderver­deling gemaakt naar treinverkeer, autoverkeer, langzaam verkeer, parkeren en openbaar ver­voer. Daarnaast wordt in paragraaf 7.2 ingegaan op de kabels en leidingen.

 

 

7.1. Verkeer

Bestaande situatie en autonome ontwikkelingen

Bij de beschrijving van de bestaande situatie is tevens aan­dacht besteed aan de autonome ontwikkelingen en aan de knelpunten die de verschillende verkeerssoorten ondervinden.

 

Treinverkeer

Het aantal treinen (zowel reizigerstreinen als goederentreinen) dat Delft passeert of in Delft halteert zal in de toekomst toenemen. Volgens het Akoestisch Spoorboekje 2002 zijn in 2001 per etmaal 345 treinen door Delft gereden. Dit komt overeen met gemiddeld circa 18 tot 19 trei­nen per uur. Het goederenvervoer over het spoor is beperkt. Daarnaast passeert ook de Thalys 28 treinenkeer per etmaal. In de toekomstige situatie (2015) zullen circa 550 treinen per etmaal pas­se­ren (circa 23 treinen per uur).

 

Momenteel wordt dit treinverkeer afgewikkeld via een bovengrondse twee2-sporige treinverbin­ding, die dwars door de Spoorzone gaat en gedeeltelijk over een spoorviaduct voert. Door een bocht in het spoorviaduct moeten alle (ook doorgaande) treinen afremmen en met een aange­paste snelheid passeren. Dit beperkt de capaciteit van dit spoortraject. In een door Railned uit­ge­voerde studie naar een efficiënt en optimaal gebruik van de spoorlijn tussen Rijswijk en Schie­dam is dan ook geconcludeerd dat met name op het gedeelte van deze verbinding in Delft in de toekomst capaciteitsknelpunten zullen optreden door het grote aantal treinen, de (relatief) be­perkte capaciteit van het spoorgedeelte en de beperkte flexibiliteit hierin. Gekoppeld aan de huidige ligging en capaciteit van het spoor­tracé door Delft concludeert Railned in haar studie van 2003/2004 dat de te verwachten intensiteittoenames in 2010 gedeeltelijke spoorverdubbe­ling noodzakelijk maakt en dat in 2030 over het hele traject tussen Rijswijk en Schiedam 4 spo­ren nodig zijn.

 

Autoverkeer

De hoofdstructuur van Delft voor het autoverkeer is opgebouwd uit een buitenring, een binnen­ring rond de historische binnenstad en een onregelmatig raster van hoofdwegen die beide rin­gen met elkaar verbindt. De buitenring bestaat uit de autosnelwegen A4 en A13 en de Kruit­huisweg (pProvinciale weg N470).

Binnen het plangebied is een aantal wegen aanwezig dat deel uitmaakt van de binnenring die ook als parkeerroute fungeert. Het gaat hierbij om de Phoenixstraat (14.000 tot 15.000 mvt/et­maal in 2015), de Westvest (12.000 tot 13.000 mvt/etmaal in 2015) en de Zuidwal/Westlandse­weg (23.000 mvt/etmaal in 2015). Van het raster van hoofdwegen dat de buitenring met de bin­nenring verbindt, maken onder andere de Westlandseweg (27.000 mvt/etmaal in 2015) en de Ruys de Beerenbrouckstraat/Kampveld­weg (14.000 mvt/etmaal in 2015) deel uit.

 

De congestiekans op het hoofdwegennet is beperkt. Een intensiteit/capaciteitverhouding van 80% wordt in de huidige en in de autonome situatie niet overschreden. Wel verloopt de ver­keersafwikkeling op het kruispunt Westvest-Westlandseweg/Zuidwal in de praktijk op piekmo­menten stroever. Dit is mede het gevolg van het feit dat er op de as Westlandseweg/Zuidwal op korte afstand meerdere kruispunten kort achter elkaar liggen (Zuidwal/Oude Delft/Lange Geer; Zuidwal/Westvest; Westlandseweg/Hooikade/Van Leeuwenhoeksingel).


Door­dat in de toekomst het aantal bussen met 50% zal toenemen en tramlijn 19 (zes ritten per uur per richting) tussen Ypenburg en de TU-wijk/Technopolis (en later eventueel door naar Pijnacker) zal worden gere­aliseerd zal de ver­keersafwikkeling op het kruispunt Westvest-West­landseweg/Zuidwal in de autonome situatie zwaar worden belast. De verwachting is dat er dan serieuzere knelpunten in de verkeersafwik­keling zullen optreden en maatregelen nodig zijn om een congestievrije ver­keersafwikkeling te kunnen garanderen.

 

Binnen de spoorzone is de Westlandseweg veruit de drukste weg. De etmaalintensiteit op de Westlandseweg zal in 2015 ongeveer 27.000 mvt/etmaal bedragen. ddDaardoor is ook in de toe­komstige situatie een wegprofiel van twee rijstroken per richting noodzakelijk. Het is niet moge­lijk om een aanzienlijk deel van dit verkeer over een andere route te leiden, omdat het overgrote deel van het verkeer een herkomst of bestemming in of nabij de binnenstad heeft. Voor dit ver­keer is een nieuwe Schiebrug voor auto''s ter hoogte van bijvoorbeeld de Minervaweg of de Abtswoud­seweg daarom geen serieus alternatief. Bovendien is de aanleg daarvan kostbaar omdat op dat tracé inmiddels woningen zijn gebouwd.

 

De verkeersintensiteit op de Phoenixstraat zou in 2015 zo''n 15.000 mvt/etmaal bedragen. Het huidige wegprofiel met 2x1 rijstrooken kan gehandhaafd blijven na verkeerscirculatiemaatregelen die het doorgaande verkeer via de gewenste route over de Provinciale weg leiden.

Het autoverkeer kan het spoortracé binnen het plangebied alleen ongelijkvloers kruisen. Wel is de doorrijhoogte beperkt, met uitzondering van de Prinses Irenetunnel. Vrachtverkeer kan uit­sluitend gebruikmaken van de Prinses Irenetunnel. Gelet op het bovenstaande kan echter wor­den geconcludeerd dat het autoverkeer (met uitzondering van het vrachtverkeer) in de be­staande situatie een geringe barrièrewerking ondervindt van het spoortracé maar dat de bereik­baarheid van de diverse bestemmingen in het plangebied voor het autoverkeer voldoende is te noemen.

 

Langzaam verkeer

Het fietsverkeer dat zich via de verkeersaders voor het autoverkeer afwikkelt, beschikt over fietsvoorzieningen (fietspaden/parallelbanen en fietsstroken). Fietspaden liggen langs de West­landseweg, fietsstroken langs de Phoenixstraat, de Westvest, de Van Leeuwenhoeksingel, de Hugo de Grootstraat en de Havenstraat. Daarnaast doorkruist een aantal zelfstandige fietspa­den het plangebied: het Lokomotiefpad ten westen van het spoortracé en het Spoorbaanpad ten oosten van het spoortracé. Ook het fietstunneltje bij het station en de Barbarasteeg alsmede de fietstunnel in de Abtswoudseweg/Mercuriusweg behoren hiertoe.

Gelet op de hoge intensiteiten van het autoverkeer is een vrijliggend fietspad langs de route Westvest-Phoenixstraat gewenst. Met name op de Westvest is hiervoor de ruimte niet aanwe­zig. De afwezigheid van vrijliggende fietsvoorzieningen zal door de autonome groei van het ver­keer in de toekomst tot knelpuntsituaties leiden.

 

Het station vormt een belangrijk knooppunt in het fietsnetwerk. Ook is er sprake van een relatief grote stroom voetgangersverkeer tussen het station en de binnenstad. Het langzaam verkeer wordt gehinderd door een barrièrewerking van het spoor en van diverse wegen.

De barrièrewerking van het spoor bestaat uit de beperkte mogelijkheden om per fiets het spoor te kruisen, met name tussen Zuidwal en Binnenwatersloot. Verder kent met name de Westland­seweg een zeer beperkte oversteekbaarheid (groot verkeersoppervlak). Weliswaar is ongelijk­vloers kruisen van de Westlandseweg mogelijk, maar dat vraagt een vroegtijdige routekeuze van de fietser. Bovendien voeren deze routes langs sociaal matig gecontroleerde fietspaden (Lokomotiefpad-Industriestraat en Abtswoudsetunneltje-Spoorbaanpad).

 

Voor het voetgangersverkeer bestaat de barrièrewerking met name uit de Phoenixstraat-West­vest en het ontbreken van een directe looproute tussen het station en de binnenstad. Ook de Westlandseweg vormt vanwege de geringe oversteekbaarheid in principe een barrière voor het voetgangersverkeer. Omdat er echter sprake is van een relatief geringe stroom voetgangers, is geen sprake van een serieus knelpunt.

 


Parkeren

In het plangebied zijn diverse parkeergelegenheden voor auto- en fietsverkeer aanwezig. Voor het autoverkeer gaat het hierbij met name om parkeergelegenheden langs de Phoenixstraat, de Havenstraat, de Westvest, de Van Leeuwenhoeksingel, het Stationsplein, de Houttuinen en on­der het spoorviaduct aan de Spoorsingelzijde en Phoenixstraatzijde. In totaal zijn hier circa 700 parkeerplaatsen aanwezig (zowel vrij parkeren als betaald parkeren als vergunningparkeren). Het betreft voornamelijk bewonersparkeren en parkeerplaatsen voor opvang van bezoekers van de (historische) autoluwe binnenstad. Park&Ride-plaatsen voor het station zijn niet aanwezig. Voor het fietsverkeer concentreren de stallingmogelijkheden zich rond het station. Uit onder­zoek is gebleken dat zich hier een tekort van maximaal circa 850 stallingplaatsen voordoet. Dit leidt tot ongewenste situaties van her en der bij het station neergezette fietsen. Uitbreiding van de stallingmogelijkheden voor fietsers is dan ook dringend gewenst.

 

Openbaar vervoer

Station Delft CS is een centraal knooppunt in het openbaarvervoernetwerk van Delft en de naastgelegen kernen (onder andere Schipluiden, Den Hoorn, Delftgauw). Het totaal aantal per­sonen dat gemiddeld per etmaal van deze openbaarvervoerknoop gebruik maakt (trein, bus en tram) zal in 2015 zo''nongeveer 40.000 bedragen. De frequentie waarmee de verschillende vervoerswij­zen het station aandoen is hoog. Zo halteren gemiddeld 7 treinen per uur in de rich­ting van Rotterdam en eveneens 7 in de richting van Den Haag. Bus en tram halteren in de hui­dige situ­atie per etmaal 883 maal bij het station. Inclusief de autonome groei wordt dit laatste aantal in 2015 verhoogd naar circa 1.320, een toename met 50%.

 

De bereikbaarheid van het station per bus en tram is goed. Zo rijden bussen en trams op de Westvest, de Westlandseweg, de Zuidwal, de M. de Ruyterweg en de Papsouwselaan op een vrijliggende bus-/trambaan. Hierdoor zijn deze bussen en trams minder afhankelijk van het au­toverkeer en wordt een grote rijtijdwinst geboekt. Wel moet worden opgemerkt dat de afstand tussen het station en de Westlandseweg/Zuidwal (de belangrijkste doorgaande openbaar ver­voersas) relatief groot is, waardoor 30% van de bussen een omweg van 600 m moeten maken om het station te kunnen bedienen. Na verhoging van de bedieningsfrequentie stijgt dit per­centage zelfs tot 65%. Het huidige station ligt daarnaast ook op relatief grote afstand van de op lange termijn mogelijk per tram te bedienen toekomstige openbaarvervoerlijn 37 (Den Haag-Wateringse Vveld-Harnaschpolder-Delft /CS-Pijnacker-Zoetermeer). Verder is van belang dat door de komst van tramlijn 19 in de toekomst een grote capaciteitsdruk komt te liggen op het kruis­punt Westvest-Westlandseweg-Zuidwal. Onder het kopje Autoverkeer werd dit al toege­licht.

 

De openbaarvervoerknoop waar het station deel van uitmaakt is in principe zeer compact gedi­mensioneerd. De duidelijkheid van de verbindingen tussen de diverse vervoerswijzen laten echter te wensen over. Zo is het perron richting Rotterdam vanaf het busstation alleen te berei­ken via een krap gedimensioneerd voet/fietstunneltje dat bovendien buiten de logische loop­route ligt. Ook het comfort (zoals bijvoorbeeld een overkapping van het busstation en tramhal­tes) van het knooppunt is matig.

 

Uitgangspunten voor het ontwerp

Als algemene conclusie ten aanzien van de verkeers- en vervoerssituatie van de verschillende vervoerswijzen in de bestaande situatie in het plangebied kan worden gesteld dat zich diverse knelpunten voordoen. Deze knelpunten zijn echter geen van allen extreem onaanvaardbaar en kunnen onafhankelijk van elkaar worden aangepakt.

Als uitgangspunten voor het ontwerp kunnen worden genoemd:

-             afwikkelingsknelpunt op het kruispunt Westvest-Westlandseweg/Zuidwal oplossen door samenvoegen of afsluiten van kruispunten voor autoverkeer;

-             huidige parkeervoorzieningen in aantal minimaal handhaven en uitbreiden met voldoende parkeervoorzieningen voor nieuw te realiseren functies; voorzien in een aantal Park&Ride-plaatsen bij het station (naast mogelijkheden bij station Delft Zuid);

-             verbeteren fietsroute over Phoenixstraat en Westvest;

-             verbeteren looproute tussen station en toegang tot de historische binnenstad (Binnen­wa­tersloot);

-             barrièrewerking spoortracé en Westlandseweg voor langzaam verkeer verminderen;

-             so­ci­ale veiligheid van de langzaamverkeerroutes naar het station verbeteren, met name van­uit het zuiden;

-             openbaarvervoerknoop (trein, tram, bus en stallingvoorzieningen fiets) compact vormge­ving;

-             openbaarvervoerknoop zo mogelijk situeren nabij belangrijkste openbaarvervoeras (West­landseweg/Zuidwal) ter optimalisatie van de lijnvoering van bus en tram.

 

 

Vigerend beleid

De noodzaak van een structurele oplossing voor de genoemde problemen op het gebied van verkeer en infrastructuur in het plangebied, alsmede een normstelling voor de verschillende on­derdelen van deze infrastructuur, is terug te vinden in een aantal beleidsdocumenten van rijk, provincie, regio en gemeente.

 

Rijksbeleid

Het tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer (SVV II) gaat niet specifiek in op de situatie met betrekking tot de spoorzone, maar stelt algemene streefcijfers omtrent onder andere de beperking van de groei van de automobiliteit door de concurrentiepositie van het openbaar ver­voer te verbeteren en een stringent parkeerbeleid op A-, B-, en C-locaties toe te passen. De in­houd en vormgeving van de opvolger van het SVV II is nog niet exact bekend. In eerste instan­tie zou het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan (NVVP) de opvolger van het SVVV-II zijn. Deze nota is echter nooit door de politieke vastgesteld. Als vervolg op het NVVP wordt mo­menteel ge­werkt aan de Nota Mobiliteit. Ook hiervan is de exacte inhoud nog niet bekend. Uit de stand­punten van het kabinet is inmiddels wel duidelijk dat de opvolger van het SVV-II de in­gezette beleidslijn op het gebied van stimulering van het openbaar vervoer en ver­keersveilig­heid zal voortzetten. Op het gebied van parkeren wordt een minder stringent parkeerbeleid voorgestaan waarbij ook op goed door het openbaar vervoer ontsloten lokcaties ruimere parkeer­normen wor­den toegestaan. In het uiteindelijke ontwerp voor de inrichting van de spoorzone is met betrek­king tot het parkeerbeleid het midden gehouden tussen stimulering van het openbaar vervoer (beperking aantal parkeerplaatsen) en de mogelijkheid van toepassing van voldoende ruime parkeernormen teneinde een te grote parkeerdruk in de openbare ruimte (en daarmee afbreuk aan de ruimtelijke kwaliteit) te voorkomen. Als vanzelfsprekend wordt aandacht besteed aan een verkeersveiligheid, inrichting en verkeersstructuur.

Als uitwerking van het SVV-II is het Masterplan Fiets opgesteld. In dit masterplan zijn alge­mene richtlijnen opgesteld voor onder andere de verbete­ring van het fietsklimaat, het gebruik van de fiets als voor- en natransport voor het openbaar vervoer en de verbetering van de ver­keersveiligheid voor de fiets. Ook hiermee is in het ont­werp voor de spoorzone zo veel mogelijk rekening gehouden.

In het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport (MIT) 2004 wordt de spoorcorridor Delft genoemd als Planstudieproject Railwegen-Personen. In het MIT wordt het leefbaarheid­knelpunt en de obstakelwerking van het huidige spoortracé in Delft onderkend. Over vier4-sporig­heid wordt genoemd dat naar het zich laat aanzien met benuttingsmaatregelen (aanpassing van de dienstregeling) de reizigersgroei tot 2030 kan worden opgevangen.  Tegelijkertijd wordt ge­steld dat een spoortunnel in Delft echter evenwel op vier sporen dient te worden gedimensio­neerd.

 

Provinciaal en regionaal beleid

Belangrijke beleidsdocumenten in het provinciaal en regionaal beleid is met name het Provinci­aal Verkeers- en Vervoerplan 2002-2020 (PVVP) en het Tweede Regionale Verkeers- en Ver­voerplan (RVVP) van het stadsgewest Haaglanden (RVVP). Het PVVP Zuid-Holland onderschrijft de nood­zaak van ondertunneling van het spoor in Delft om reden van een betere inpassing van het spoor en om reden van spoorcapaciteit op langere termijn. Tevens voorziet het PVVP reali­satie van tramlijn 37 (Zoetermeer-Pijnacker-Delft-Wateringen-Kijkduin), die in eerste aanzet als bus­verbinding kan worden geëxploiteerd.

In het RVVP van Haaglanden is uit­sluitend genoemd dat de route Phoenixstraat-Westvest deel uitmaakt van de regionale fiets­route tussen Schiedam en Scheveningen Bad en dat de West­landseweg met de Prinses Irene­tunnel deel uitmaakt van de route tussen Hoek van Holland en Leiden.

 

Gemeentelijk beleid

In het Verkeers- en Vervoersplan Gemeente Delft is het beleid tot 2010 vastgelegd. Voor de spoorzone wordt een groot aantal concrete maatregelen genoemd die in het kader van dit ge­meentelijk verkeers- en vervoersplan in de spoorzone dienen te worden uitgevoerd.

Deze maat­regelen hebben met name betrekking op het openbaar vervoer (onder andere door­trekken tramlijnen naar Schiedam en Ypenburg, nieuwe buslijnen naar Vlaardingen, Rotterdam Oost/­Noord en Delft-Zuid, verbete­ring HOV naar Pijnacker, Wateringseveld en Schipluiden en terug­brengen reistijdverhouding openbaar vervoer versus auto tot < 1,5), het fietsverkeer (onder an­dere realisatie stallingmoge­lijkheden bij het station) en het parkeren voor autoverkeer (onder andere realisatie parkeerga­rage Phoenixstraat, terugbrengen parkeervoorzieningen onder via­duct, parkeerbeleid conform ABC-beleid en het uitbreiden van betaald en belanghebbenden­parkeren in een schil rond de binnenstad). Van belang is dat inmiddels wordt gewerkt aan een nieuw Lokaal Verkeers- en Vervoersplan (LVVP).

Ook in het Gemeentelijke parkeerbeleidsplan Binnenstad , is aangegeven dat voorzien zal wor­den in een parkeergarage aan de Phoenixstraat (210 plaatsen) en dat 100 vrije parkeer­plaatsen onder het spoorviaduct worden omgezet in vergunningplaatsen. De Nota parkeren en stallen geeft een overzicht van parkeernormen voor verschillende functies. Voor bedrijven en voorzie­ningen worden de richtlijnen van het CROW (2003) aangehouden. Voor woningen zijn de par­keernormen ten opzichte van deze richtlijnen iets aangepast. Daarbij wordt een differen­tiatie aangebracht naar type woning en ligging van de woning.

 

 

Beoogde ontwikkelingen

In paragraaf 5.3 is een uitgebreide beschrijving van de voorgenomen ontwikkeling gegeven. Voor een uitgebreide beschrijving van de nieuwe situatie met betrekking tot de infrastructuur wordt dan ook naar deze paragraaf verwezen.

In deze paragraaf wordt, gegeven deze beschrijving, volstaan met een weergave van de gevol­gen voor de verkeers- en vervoersaspecten. Daarbij wordt aangegeven of en in welke mate de in paragraaf 7.1 genoemde knelpunten op het gebied van verkeer en vervoer zijn opgelost.

 

Treinverkeer

De plannen voor de Spoorzone voorzien in de aanleg van een spoortunnel. Het huidige viaduct zal verdwijnen. Het spoortracé wordt ondertunneld tussen de Kampveldweg in het noorden en de Abtswoudseweg in het zuiden. Ten noorden en ten zuiden van deze punten stijgt het spoor­tracé over een lengte van ongeveer 400 m naar maaiveld. Conform de aanbevelingen van Rail­ned worden de capaciteit en de flexibiliteit van het spoor aanzienlijk vergroot door de (onder­grondse) spoorverdubbeling. Ook de barrièrewerking wordt op de punten met de meest inten­sieve wederzijdse relaties teniet gedaan door de ondertunneling.

 

Autoverkeer

De ligging en het profiel van een aantal wegen in de hoofdwegenstructuur van Delft voor het autoverkeer wijzigt (aanzienlijk) bij herinrichting van het spoorzonegebied. Allereerst wordt de route Phoenixstraat-Westvest opgeheven voor het doorgaande autoverkeer en vervangen door een nieuwe route via de westzijde van het plangebied (Coenderstraat/Parallelweg/Lokomotief­pad).

Tussen de Kampveldweg en de Binnen/Buitenwatersloot maakt de huidige hoofd­rijbaan van de Phoenixstraat plaats voor de terug te brengen stadsgracht. De nieuwe hoofdrij­baan is ter plaatse van het huidige spoorviaduct geprojecteerd. Tussen de Binnen/Buitenwater­sloot en Westlandseweg wordt de functie van de Westvest voor het openbaar vervoer gehand­haafd, maar vervalt de functie voor het doorgaande autoverkeer. Ten gunste van een betere verkeers­afwikkeling op het kruispunt Westvest-Westlandseweg/Zuidwal wordt het doorgaande autover­keer afgewikkeld via een parallel aan de Westvest gelegen nieuwe verbinding via de Coender­straat, de Parallelweg en het te reconstrueren Lokomotiefpad. Vanaf het punt waarop deze nieuwe verbinding aansluit op de Westlandseweg, sluit een geheel nieuwe verbinding aan die de Westlandseweg in zuidelijke richting via het huidige emplacementgebied verbindt met de Engelsestraat en de Schieweg. Ook het wegprofiel van de Westlandseweg zelf wordt ingrijpend ge­wijzigd, waarbij de vrije openbaarvervoerbaan in de middenberm komt te liggen.

De perceelontsluitende straten in het middendeel van het spoorzonegebied zijn zodanig vorm­gegeven dat door­gaand verkeer wordt ontmoedigd hiervan gebruik te maken: tussen de woon­blokken door lopen in oost-westelijke richting binnenstraten die toegankelijk zijn voor publiek, maar zo zijn ingericht dat het duidelijk is dat men hier ""te gast"" is in het woongebied.

Er kan ge­wandeld worden en in sommige binnenstraten is het denkbaar dat daar een taxi kan komen. Geparkeerd wordt er niet. Daar zijn de binnenstraten metvan circa 13  meter te smal voor. Ver­der is in noord-zuidrichting een aantal stegen gepland van 8  meter breed.

Het fijnmazig stratenpa­troon sluit op een beperkt aantal punten aan op de gebiedsont­sluitende wegen (de hoofdver­keersaders).

 


De toename van de verkeersdruk ten opzichte van de huidige situatie blijft beperkt, mede door het autoverkeer beperkende effect dat optreed door intensivering van de bediening per open­baar vervoer. De wegcapaciteiten worden niet overschreden. De Westlandseweg blijft een drukbereden verkeersader. De verkeersintensiteiten op de wegen in het spoorzonegebied blij­ven, met uitzondering van de Westlandseweg, in 2005 overal beneden de 15.000 mvt/etmaal waardoor autoverkeer kan worden afgewikkeld op één rijstrook per richting. Verkeerscirculatie maatregelen waaronder een wegprofiel met 2x1 rijstrooken op de Phoenixstraat en de nieuwe ver­vangende verbinding voor de Westvest, zorgen ervoor dat het doorgaande noord-zuidverkeer zoveel mogelijk voor de Provinciale weg kiest.

Door het uiteen trekken van het openbaar vervoer en het autoverkeer op de Westvest verbetert de verkeersafwikkeling op het kruispunt met de Westlandseweg/Zuidwal, waardoor een con­gestievrije verkeersafwikkeling kan worden gegarandeerd.

 

De doorrijhoogtebeperking voor vrachtverkeer bij kruising van het spoor vervalt ten gevolge van de ondertunneling.

 

Langzaam verkeer

Langs de Westlandseweg en de Zuidwal behoudt het fietsverkeer vrijliggende fietspaden. Ook de nieuwe verkeersader tussen de Westlandseweg en de Binnen/Buitenwatersloot heeft op het gedeelte tussen de Westlandseweg en het station aan weerszijden vrijliggende fietspaden. Vanaf de toegang tot het station tot aan de Hugo de Grootstraat wordt het fietsverkeer over een eenzijdig in twee richtingen bereden fietspad aan de westzijde in noordelijke richting gevoerd. Vanaf de Hugo de Grootestraat wordt het fietsverkeer afgewikkeld over de Spoorsingel. De Spoor­singel fungeert als parallelweg van de gereconstrueerde hoofdverkeersader op de Phoe­nixstraat en als toegangsweg naar de parkeergarage naast de spoortun­nel. Aan de binnen­stadzijde maakt het fietsverkeer gebruik van verkeersluwe perceelontslui­tende straten op de plaats van de huidige Phoenixstraat en Westvest. Het plan biedt dus een goede verkeersveilige route voor het fietsverkeer vanaf de Westlandseweg in noordelijke rich­ting.

 

Ook in de toekomstige situatie vormt het station een belangrijk knooppunt in het fietsnetwerk. De bereikbaarheid van station verbetert ten opzichte van huidige situatie. Allereerst omdat de doorkruisbaarheid van het stationsgebied verbetert door het vervallen van de barrièrewerking van het spoor. Daarnaast verbetert de bereikbaarheid van het station vanuit het zuiden doordat ten zuiden van de Westlandseweg fietsverbindingen worden gerealiseerd langs de nieuwe weg over het huidige emplacement en door het toekomstige park dat op het dak van de spoortunnel ligt. Daardoor ontstaan aantrekkelijker en sociaal -veiligere fietsroutes dan in de huidige situatie, ook omdat in tegenstelling tot de huidige situatie langs deze routes woningbouw is gepland. Als alternatief voor de route via de Barbarasteeg tussen het station en de TU-wijk, voorziet het masterplan in een ongelijkvloers fietspad langs de westelijke kade van de Westsingel, dit fiets­pad voert ongelijkvloers onder de ""Constructriebrug"" door in de richting van de TU-wijk.

De oversteekbaarheid en barrièrewerking voor langzaam verkeer wijzigt op het traject van de Phoenixstraat (tussen Kampveldweg en Binnen/Buitenwatersloot) niet wezenlijk. Het aantal oversteekpunten wijzigt niet en een verkeersader voor het doorgaande verkeer op de Phoe­nixstraat blijft aanwezig. Gezien de onderlinge afstand tussen de oversteekmogelijkheden is de barrièrewerking beperkt en gelijk aan de huidige situatie. De mate van oversteekbaarheid van de Phoenixstraat wijzigt evenmin ten opzichte van de huidige situatie. De weg blijft door de aanwezigheid van bus- en trambanen breed, zodat met verkeerslichten geregelde oversteken nodig zijn. Omdat de verkeersintensiteiten ten opzichte van de bestaande situatie wel aanzien­lijk verminderen, wordt de verkeersveiligheid verbeterd. De barrièrewerking en oversteek­baar­heid van de Westvest verbetert door de sterke afname van de verkeersintensiteiten. De barriè­rewerking en oversteekbaarheid van de Westlandseweg verbetert beperkt doordat de passage­punten iets gunstiger komen te liggen. Ook wordt, om de oversteekbaarheid van deze weg te vergroten, een route onder de ""Constructiebrug"" door langs de Westsingel, direct aansluitend op het stationsgebied gerealiseerd.

 

Voor de overige in het plangebied aanwezige hoofdwegen kan worden geconcludeerd dat met verkeerslichten geregelde oversteekplaatsen voor fietsers en voetgangers noodzakelijk blijven.

Voor voetgangers tussen station en binnenstad kan nog worden opgemerkt dat de bereikbaar­heid door realisatie van een noordelijk gelegen station goed blijft. De kwaliteit van de route tus­sen station en binnenstad (herkenbaarheid en comfort) verdient in een nadere uitwerking echter bij­zondere aandacht. Een route over het nieuw in te richten Bolwerk kan hieraan bijdragen.

 

Parkeren

In de bestaande situatie is ten aanzien van het parkeren voor het autoverkeer geconcludeerd dat zich hier geen noemenswaardige knelpunten in voordoen. In de autonome situatie wordt het aantal parkeerplaatsen nog uitgebreid, onder andere met een parkeergarage aan de Phoe­nixstraat ten behoeve van binnenstadbezoekers. In de Phoenixstraat zal naast de spoortunnel in twee lagen een parkeergarage van ongeveer 400 parkeerplaatsen worden gebouwd om de huidige parkeerplaatsen onder het spoorviaduct te vervangen.

 

 

Het Masterplan gaat voor het nieuwbouwprogramma rondom het station uit van een parkeer­norm voor zowel woningen als kantoren, welke 1 parkeerplaatsen per 100  m²2 bvo bedraagt. Op ba­sis hiervan wordt de totale parkeerbehoefte op 2.717 parkeerplaatsen geraamd. Uitgaande van het te bebouwen oppervlak, kunnen in 1 laag circa 3.200 parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

 

In de Nota Parkeren en Stallen zijn de parkeernormen vastgesteld die binnen de gemeente Delft worden gehanteerd. In afwijking van de Nota Parkeren en Stallen, gaat het Masterplan voor woningen uit van parkeernormen per 100 m² bvo in plaats van parkeerplaatsen per wo­ning. Dit is onder andere het gevolg van het feit dat het Masterplan voor de Spoorzone veel eerder is vastgesteld door de gemeenteraad dan de Nota Parkeren en Stallen. Volledigheids­halve wor­den hieronder de uitgangspunten van het Masterplan getoetst aan de parkeernormen van de Nota Parkeren en Stallen.

Het Masterplan voorziet wordt uitgegaan van normen per woning in plaats van per m2 bvo. Het in een wo­ningprogramma voorziet invan 212.000  m2² bvo, circa  aan wonen. Dit zijn circa 1.300 1.500 wonin­gen. Voor vrije sector woningen (hoogste parkeernorm) noemt de Nota Parkeren en Stallen een par­keernorm van 1,5 parkeerplaatsen per woning voor de schil van de binnenstad (waartoe de Nota Parkeren en Stallen het Spoorzonegebied rekent)[4])., wDaarbij wordt voor woningen binnen een afstand van 500  meter van een halte van hoogwaardig openbaar ver­voer (station of tramhalte) een reductie van 10% wordt toegepast. Alle woningen binnen Spoorzone voldoen aan dit re­ductiecriterium, zodat de te hanteren parkeernorm 1,35 parkeer­plaatsen per woning bedraagt. Voor het kantorenprogramma (54.000 m² bvo) noemt de Nota Parkeren en Stallen een parkeer­norm van 1,5 - 2 parkeerplaatsen per 100 m² bvo[5]).

Op basis van deze uitgangspunten kan de maximale parkeerbehoefte voor het Spoorzonege­bied worden bepaald. Op basis van de Nota Parkeren en Stallen bedraagt deze:

 

functie

aantal

parkeernorm

parkeerbehoefte

woningen

1.500

1,35 pp per woning

2.025 parkeerplaatsen

kantoren

54.000 m² bvo

1,75 (1,5 - 2) pp per 100 m² bvo

945 parkeerplaatsen

totaal

 

 

2.970 parkeerplaatsen

 


Deze maximale parkeerbehoefte kan op basis van de richtlijnen van het CROW (2003) on­der­verdeeld worden naar bewoners, (kantoor)personeel en bezoekers. Deze onderverdeling is als volgt.:

 

functie

parkeernorm

parkeerbehoefte

woningen - bewoners

1,05 pp per woning

1.575 parkeerplaatsen

woningen - bezoekers

0,3 pp per woning

450 parkeerplaatsen

kantoren - personeel

1,4 pp per 100 m² bvo

756 parkeerplaatsen

kantoren - bezoekers

0,35 pp per 100 m² bvo

189 parkeerplaatsen

totaal

 

2.970 parkeerplaatsen

 

Op basis van deze onderverdeling zijn circa 640 parkeerplaatsen voor bezoekers benodigd (voor bezoekers van woningen en kantoren), dit dienen in principe openbaar toegankelijke plaatsen te zijn (niet inpandig of vergunningparkeren).

 

Het Masterplan noemt een maximale parkeerbehoefte van 2.700 parkeerplaatsen. Op basis van de Nota Parkeren en Stallen en uitgaande van circa 1.500 woningen ligt de maximale parkeer­behoefte op circa 3.000 parkeerplaatsen en dus hoger. Om twee redenen zal dit niet tot pro­blemen leiden. Allereerst is van belang dat het Masterplan aangetoond dat er ruimte is voor re­alisatie van 3.200 parkeerplaatsen. Daarnaast dient te worden opgemerkt dat bij deze maximale parkeerbehoefte geen rekening wordt gehouden met eventueel dubbelgebruik van parkeer­plaatsen, die op bepaalde plaatsen in het plangebied in bepaalde gevallen mogelijk is doordat niet alle parkeerplaatsen 24 uur per dag worden bezet en een uitwisseling van parkeercapaciteit mogelijk is. De werkelijke parkeerbehoefte zal daardoor in zijn totaliteit lager uitvallen.

 

De bestemmingsregeling van dit bestemmingsplan zal de realisatie van de benodigde parkeer­plaatsen mogelijk maken.

 

Op basis van deze uitgangspunten kan de maximale parkeerbehoefte worden bepaald. Deze bedraagt volgens de Nota Parkeren en Stallen:

 

functie

aantal

parkeernorm

parkeerbehoefte

woningen

1.300

1,35 pp per woning

1.755 parkeerplaatsen

kantoren

54.000 m² bvo

1,75 (1,5 - 2) pp per 100 m² bvo

945 parkeerplaatsen

totaal

 

 

2.700 parkeerplaatsen

 

De parkeerbehoefte kan op basis van de richtlijnen van het CROW (2003) on­derverdeeld wor­den naar bewoners, (kantoor)personeel en bezoekers. Deze onderverdeling is als volgt:

 

Functiefunctie

parkeernorm

parkeerbehoefte

woningen - bewoners

1,05 pp per woning

1.365 parkeerplaatsen

woningen - bezoekers

0,3 pp per woning

390 parkeerplaatsen

kantoren - personeel

1,4 pp per 100 m² bvo

756 parkeerplaatsen

kantoren - bezoekers

0,35 pp per 100 m² bvo

189 parkeerplaatsen

Totaaltotaal

 

2.700 parkeerplaatsen

 

Op basis van deze onderverdeling zijn er circa 600 parkeerplaatsen voor bezoekers benodigd (voor bezoekers van woningen en kantoren), dit dienen in principe openbaar toegankelijke plaatsen te zijn (niet inpandig of vergunningparkeren).

 

Zowel in het Masterplan als op basis van de Nota Parkeren en Stallen wordt uitgegaan van in een parkeerbehoefte van circa 2.700 parkeerplaatsen. Vooralsnog wordt daarbij geen rekening gehouden met eventueel dubbelgebruik van parkeerplaatsen, die in bepaalde gevallen mogelijk is doordat niet alle parkeerplaatsen 24 uur per dag worden bezet. DIn deze parkeerbehoefte kan middels e bestemmingsregeling van dit het bestemmingsplan waarborgt de realiatie van de benodigde parkeerplaatsen.worden voorzien.

 

Ten behoeve van het stallen van fietsen worden bij het station circa 5.000 tot 6.300 overdekte stallingsplaatsen gecreëerd. Het in de bestaande situatie aanwezige tekort wordt daarmee ge­heel opgelost.

 

Openbaar vervoer

Door de aanwezigheid van vrije openbaarvervoerbanen op alle belangrijke aanvoerende wegen naar het station is de bereikbaarheid van het station reeds in de huidige situatie goed. Bij de herinrichting van de spoorzone wijzigt dit niet. Doordat de openbaarvervoerknoop in de nieuwe plannen op ongeveer dezelfde plaats als de huidige openbaarvervoerknoop blijft liggen, blijft een afstand van circa 300 m tussen de openbaarvervoerknoop en de belangrijkste doorgaande openbaarvervoeras (Westlandseweg/Zuidwal) aanwezig, evenals het hiermee gemoeide rijtijd­verlies.

 

Met uitzondering van de loopafstand tussen het station en de op lange termijn mogelijk per tram te bedienen toekomstige openbaarvervoerlijn 37 over de Westlandseweg (Zoetermeer-Pijnac­ker-Delft-Wateringen-Kijkduin), is sprake van een uiterst compacte openbaarvervoerknoop met een veel kortere loopafstand tussen het station en de haltes van tramlijn 1 en 19 dan in de hui­dige situatie. Wel geldt zoals gesteld, dat voor de uitwerking van het ontwerp aandacht is ge­wenst voor de looproute tussen het station en de historische binnenstad waarvan de hoofdtoe­gang bij de Binnenwatersloot ligt.

 

 

Tijdelijke situatie

Realisatie van het ontwerp voor de spoorzone kent een uitvoeringstermijn van enkele jaren. Ook op het gebied van verkeer en vervoer is een groot aantal wijzigingen ten opzichte van de bestaande situatie aan de orde (zowel de railinfrastructuur als de weginfrastructuur) die vragen dat het verkeer soms tijdelijk via een andere route wordt geleid. In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van de tijdelijke effecten van de werkzaamheden aan de spoorzone. Hier­bij dient te worden opgemerkt dat onderscheid kan worden gemaakt tussen twee hoofdfasen in de tijdelijke effecten. Fase 1 bestaat uit het realiseren van de spoortunnel, fase 2 uit het realise­ren van de kantoor- en woningbouw op de diverse locaties. Voor de werkzaamheden en tijde­lijke effecten van fase 1 is een uitvoerige en gedetailleerde planning beschikbaar, voor fase 2 ontbreekt deze vooralsnog.

 

Tijdelijke effecten realisatie spoortunnel

De werkzaamheden hiervoor worden uitgevoerd op basis van een groot aantal uitgangspunten, zoals die voor de tijdelijke situatie dienen te gelden. Voor de verkeers- en vervoerssituatie zijn de belangrijkste uitgangspunten:

-             voor de tram op de Phoenixstraat blijft tijdens realisatiefase minimaal één spoor beschik­baar;

-             ook blijft op de Phoenixstraat altijd minimaal één rijstrook voor het wegverkeer beschik­baar;

-             voor het wegverkeer in de Prinses Irenetunnel blijft altijd één rijstrook per rijrichting be­schik­baar;

-             de stremming voor de tram in de Prinses Irenetunnel blijft tot een minimum beperkt;

-             het Bolwerk richting Buitenwatersloot wordt nooit tegelijkertijd met de Kampveldweg afge­sloten;

-             de parkeergarage in de Phoenixstraat en de parkeergarage van het Hoogheemraadschap blijven steeds bereikbaar.

 

Op basis van deze en nog een groot aantal andere uitgangspunten is een tijdplanning opge­steld van de uit te voeren werkzaamheden en is aangegeven welke tijdelijke verkeers- en ver­voerseffecten dit met zich meebrengt. De totale tijdsduur van de werkzaamheden voor de spoortunnel (en daarmee de tijdelijke effecten) zijn gepland op circa 5 jaar. Gestart wordt met het verleggen van de Phoenixstraat naar de westzijde van het toekomstige tunneltracé. Hier­door kunnen de oostelijke tunnelbuizen worden aangelegd. Na realisatie van deze aanleg wordt de Phoenixstraat we­derom verlegd en komt te liggen op het dak van de oostelijke tunnelbuis. Na deze verlegging kan vervolgens de westelijke tunnelbuis worden aangelegd. De totale tijds­duur van deze werk­zaamheden bedraagt 1 tot 1,5 jaar.

 

Ter hoogte van de kruising met de Prinses Irenetunnel is een zeer complexe fasering noodza­kelijk teneinde deze tunnel altijd voor het wegverkeer open te houden. Gestart wordt hier met het realiseren van de oostelijke tunnelbuizen. Hiervoor wordt allereerst de halve wegbreedte in de toerit naar de tunnel afgesloten en worden beide oostelijke spoortunneldelen aangelegd. Vervolgens wordt een nieuwe weg over deze tunnelbuizen aangelegd en wordt het verkeer via deze weg en door het gesloten deel van de tunnel geleid, waarna het overige deel van de oos­telijke tunnelbuizen kan worden aangelegd. Het tramverkeer is gedurende deze werkzaamhe­den gestremd. Deze werkzaamheden en derhalve de stremming voor het tramverkeer zijn ge­raamd op zo''nongeveer 1,5 jaar. De totale verkeershinder op de Westlandseweg ter hoogte van de tun­nel (beschikbaarheid 1 rijbaan) bedraagt zo''nongeveer 3,5 jaar. Bezien wordt nog of het nood­za­kelijk is tijdelijk eenrichtingsverkeer ter plaatse van de Irenetunnel in te voeren.

 

Ook voor het fietsverkeer is gedurende lange tijd hinder aan de orde. Zo wordt de Prinses Ire­netunnel enige tijd gestremd voor langzaam verkeer en is ook de tunnel bij de Abtswoudseweg gestremd voor fietsers. Teneinde toch een spoorovergang ter plaatse te creëren, wordt ter hoog­te van deze Abtswoudseweg een tijdelijke gelijkvloerse fietsoversteek over het spoor gere­ali­seerd. Tevens wordt overwogen ook een voetbrug te realiseren, zodat men ook naar de over­zijde kan als de spoorbomen gesloten zijn. Ook het voet/fietstunneltje bij dehet huidige station is gedurende een lange tijd niet beschikbaar voor fietsers en voetgangers. Het station zal echter steeds van beide zijden bereikbaar blijven.

 

Het busstation ter hoogte van het station dient door de werkzaamheden tijdelijk te worden ver­plaatst. Hierdoor is extra hinder voor de buspassagiers aan de orde. De totale werkzaamheden aan het OV-knooppunt worden geraamd op zo''nongeveer 3,5 jaar.

 

 

Conclusie

In de bestaande situatie (inclusief autonome ontwikkelingen) doen zich in het plangebied ten aanzien van de verkeers- en vervoerssituatie van de verschillende vervoerswijzen diverse knel­punten voor. Deze knelpunten zijn echter geen van allen extreem onaanvaardbaar en zouden in principe onafhankelijk van elkaar kunnen worden aangepakt.

Door het nieuwe ontwerp van de spoorzone wordt een groot deel van de aanwezige knelpunten opgelost. Wel blijft er ruimte voor optimalisatie. Optimalisatiemogelijkheden bestaan uit het rea­liseren van een brug vanuit het station naar de Westvest ten behoeve van een verbetering van de looprelatie met de stationshal-.

Tot slot kan worden opgemerkt dat milieuvriendelijke ver­voerswijzen verder kunnen worden ge­stimuleerd door bij de uitwerking een voetgangers- en fietsvriendelijke inrichting te realiseren.

 

Voor alle verkeersdeelnemers is tijdens de aanleg van de spoorzone (die in totaal zo''nongeveer 7 jaar duurt) in meer of mindere mate verkeershinder voorzien. Bij de vergelijking van de hinder van deze verschillende verkeersdeelnemers zal de meeste hinder worden ondervonden door het autoverkeer. Dit wordt met name veroorzaakt door de langdurige werkzaamheden aan de Prin­ses Irenetunnel. De fasering van het project is er opgericht de hinder zoveel mogelijk te be­per­ken.

 

 

 

7.2.        Kabels en leidingen

Bestaande situatie

In de huidige situatie zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied aanwezig. In het plangebied liggen wel diverse niet planologisch relevante leidingen (rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen). Deze kabels en leidingen zijn veelal aangelegd langs/in combinatie met aanwezige infrastructuur.

 

Wel is er in het plangebied in noord-zuid richting een straalpad voor telecommunicatie aanwezig. Ter plaatse van dit straalpad geldt een maximale toelaatbare bouwhoogte van 28 m. t.o.v. van N.A.P.

 

Beoogde ontwikkelingen

In het plangebied worden geen nieuwe planologisch relevante kabels en leidingen aangelegd. Wel zullen er ten behoeve van de nieuwe stedelijke ontwikkelingen diverse niet planologisch re­levante leidingen (rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen).

 

De maximale bouwhoogte van de van de nieuwe stedelijke ontwikkelingen zal ter plaatse van het straalpad maximaal 12 meter bedragen (4 bouwlagen).

 

Conclusie

In het plangebied zijn geen planologische relevante leidingen aanwezig of mogelijk gemaakt die een belemmering vormen voor de beoogde ontwikkelingen. Ook het aanwezige straalpad vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen.

Bestaande situatie

In de huidige situatie zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied aanwezig. In het plangebied liggen wel diverse niet-planologisch relevante leidingen (rioollei­din­gen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen). Deze kabels en leidingen zijn veelal aange­legd langs/in combinatie met aanwezige infrastructuur.

 

In het plangebied is in noord-zuidrichting een straalpad voor telecommunicatie aanwezig.

 

Normstelling

Voor planologisch relevante leidin­gen kunnen verschillende beschermings- en veiligheidsaf­standen gelden waar in de bestemmingslegging van onder andere nieuwe functies rekening mee moet worden gehouden. Het gaat om de zakelijk rechtstrook, minimale bebouwingsafstand en toetsingsafstand.

In het plangebied zijn dergelijke leidingen niet aanwezig, derhalve wordt hier verder niet op ingegaan.

 

Voor straalpaden geldt dat ter plaatse hiervan een beperking van de bouwhoogte geldt, zodat de functie van het straalpad niet wordt verstoord. Voor het betreffende straalpad geldt een maximale toelaatbare bouwhoogte van 28 m ten opzichte van NAP.

 

Beoogde ontwikkelingen

In het plangebied worden geen nieuwe planologisch relevante kabels en leidingen aangelegd. Wel zullen er ten behoeve van de nieuwe stedelijke ontwikkelingen diverse niet-planologisch re­levante leidingen (rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) worden aange­legd.

 

De maximale bouwhoogte van de nieuwe stedelijke ontwikkelingen zal ter plaatse van het straal­pad maximaal 12 m bedragen (4 bouwlagen).

 

Conclusie

In het plangebied zijn geen planologische relevante leidingen aanwezig of mogelijk gemaakt die een belemmering vormen voor de beoogde ontwikkelingen. Ook het aanwezige straalpad vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen.

 

 


 

 

 


Blanco pagina

 

 


8.          Cultuurhistorie

54

 

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving van de cultuurhistorische waarden in het plangebied ge­geven. Hiervoor wordt als eerste ingegaan op de aanwezige archeologische waarden en vervol­gens op de aanwezige waardevolle cultuurhistorische bebouwing.

 

 

1.1.Archeologie

Bestaande situatie

Uit een Standaard Archeologische Inventarisatie is gebleken dat in het plangebied terreinen voorkomen met een (hoge) archeologische verwachting. Deze verwachtingswaarden zijn geba­seerd op de geologische ondergrond van het plangebied en de bekende bewoningspatronen in een ruimere omgeving dat als referentiegebied is gebruikt (Afbeelding 1 en 2). Daarboven is geconstateerd dat er archeologische vindplaatsen voorkomen die met een wisselende mate van precisie in het plangebied kunnen worden gelokaliseerd en die uit een oogpunt van archeologie van belang zijn. Het gaat om de volgende vindplaatsen (Afbeelding 3):

-PAS01 Stadsbuitengracht

-PAS02 Stadswal

-PAS03 Schoolpoort

-PAS04 Waterslootse Poort

-PAS05 Heltoren

-PAS06 St.Hypolitustoren

-PAS07 Begijnentoren

-PAS08 St. Hiëronymustoren

-PAS09 St. Michielstoren

-PAS10 Zeelandse toren

-PAS11 Hollandse toren

-PAS12 Bourgondische toren

-PAS13 Noordelijk rondeel

-PAS14 Zuidelijk rondeel

-PAS15 Noordwestelijk bolwerk

-PAS16 Bolwerk Waterslootse Poort

-PAS17 Engels Kerkhof

-PAS18 Constructiewerkplaats

-PAS19 Rondeel Wateringsevest

-PAS20 Rondeel ten noorden van de Schoolpoort

-PAS21 Toren aan de Westvest

-PAS22 Toren tussen de Hollandse en Bourgondische toren

-PAS23 Molen ten oosten van de Heltoren

-PAS24 De oude Heintgensmolen

-PAS25 De Groenmolen

 

De intrinsieke waarde van deze vindplaatsen, zoals de mate van gaafheid en conservering, is vanwege het huidige grondgebruik van het plangebied en de technische mogelijkheden die ar­cheologische onderzoeksmethoden ter beschikking staan, niet nader te onderzoeken. Pas bij realisatie van de voorgenomen plannen kan daar nader onderzoek naar worden verricht.

De aanwezigheid van deze resten maakt het noodzakelijk dat in het kader van de planvoor­be­reiding onderzoek wordt gedaan naar de effecten van de realisatie van de spoorzone-ontwikke­ling op het aanwezige archeologisch erfgoed en dat de uitkomsten van dit onderzoek worden betrokken bij de belangenafweging die aan dit bestemmingsplan ten grondslag ligt.

 

Vigerend beleidskader en normstelling

Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedge­keurd, stellen rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed in de bodem moet worden omgegaan. Dit betekent dat in gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar ter zake reële verwachtingen bestaan, met (eventueel) aanwezige archeologische waarden rekening moet worden gehouden. De be­scherming van het archeologisch erfgoed dient in het bestemmingsplan een regeling te krijgen, net als andere in een bestemmingsplan op te nemen en te beschermen belangen. Voor het be­stemmingsplan geldt als norm de eis van een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat het belang van het archeologisch erfgoed mee dient te tellen bij de boordeling en afweging van alle bij die goede ruimtelijke ordening spelende belangen.

 

De beleidsuitgangspunten zijn op rijksniveau neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2001 - 2004, de Nota Belvedère. Wat de provincie Zuid-Holland betreft wordt verwezen naar de ar­che­o­logische waardenkaart van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland regio Delf­land en Schieland, waarin het plangebied de kwalificatie redelijke tot grote kans op archeologi­sche sporen heeft gekregen, en de Nota Planbeoordeling 2003.

 

Beoogde ontwikkeling

De realisatie van de spoorzone-ontwikkeling betekent voor het aanwezige archeologische erf­goed dat de navolgende archeologische vindplaatsen in het tunneltracé van de ondergrondse spoorlijn komen te liggen:

-PAS01 De stadsbuitengracht wordt over een lengte van 740 m verstoord. De eventuele vulling met (post)- middeleeuws vondstmateriaal kan niet in situ worden bewaard.

-PAS02 De stadswal wordt over een lengte 720 m door het voorkeurstraject voor de spoortunnel geraakt. Dit betekent dat de opbouw van de wal en de erin aanwezige constructiedelen over die lengte verloren gaan.

-PAS03 De Schoolpoort zal geheel verdwijnen.

-PAS04 De Waterslootse Poort zal geheel verdwijnen.

-PAS05 De Heltoren zal geheel verdwijnen.

-PAS06 De St.Hypolitustoren zal geheel verdwijnen.

-PAS07 De Begijnentoren zal geheel verdwijnen.

-PAS08 De St. Hiëronymustoren zal geheel verdwijnen.

-PAS09 De St. Michielstoren zal geheel verdwijnen.

-PAS13 De Noordelijk rondeel zal geheel verdwijnen.

-PAS14 De Zuidelijk rondeel zal geheel verdwijnen.

-PAS15 De Noordwestelijk bolwerk zal geheel verdwijnen.

-PAS16 Het Bolwerk Waterslootse Poort zal geheel verdwijnen.

-PAS17 Het Engels Kerkhof zal geheel of gedeeltelijk verdwijnen.

-PAS20 Het rondeel ten noorden van de Schoolpoort zal geheel verdwijnen.

-PAS21 De toren aan de Westvest zal geheel verdwijnen.

-PAS22 De toren tussen de Hollandse en Bourgondische toren

-PAS23 De molen ten oosten van de Heltoren zal geheel verdwijnen.

-PAS24 De oude Heintgensmolen zal geheel verdwijnen.

 

De volgende archeologische objecten vallen buiten het voorgenomen tunneltracé:

-PAS10 Zeelandse toren

-PAS11 Hollandse toren

-PAS12 Bourgondische toren

-PAS18 Constructiewerkplaats, deze zal overigens geheel worden gesloopt in verband met an­dere bouwwerken.

-PAS19 Rondeel Wateringsevest

-PAS25 De Groenmolen

P.M.

 

Conclusie

De conclusie is dat realisatie van het bestemmingsplan het grootste deel van de bekende ar­cheologische waarden niet kan ontzien. Gelet op de onmogelijkheid om de spoorwegtracés om de puntlocaties van de archeologische vindplaatsen te leiden, zal handhaving in situ onmogelijk zijn zonder de realisatie van de Spoorzone ontwikkeling onmogelijk te maken.

 

De enige oplossing om het bestemmingsplan te realiseren en zorgvuldig om te gaan met ar­cheologische waarden is derhalve behoud ex situ door de ingreep alleen na voorafgaand ar­cheologisch onderzoek toe te staan, zodat documentatie van de vindplaatsen en berging en op­slag van de vondsten worden gewaarborgd. In voorkomende gevallen dat vindplaatsen geheel of gedeeltelijk kunnen worden gespaard, zal het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk worden inpakt en afgedekt.

Om de zorgvuldigheid van de omgang met archeologische waarden overeenkomstig het doel van het Verdrag van Valleta te waarborgen, wordt in het bestemmingsplan met het oog hierop op de desbetreffende gronden de medebestemming archeologisch waardevol gebied gelegd. Binnen deze bestemming is het bouwen ten behoeve van de beoogde ontwikkeling aan een vrijstelling gebonden en geldt een aanlegvergunningenstelsel voor het uitvoeren van andere werken en werkzaamheden. In de belangenafweging die aan het verlenen van de vrijstelling respectievelijk aanlegvergunning ten grondslag zal liggen wordt het belang van het archeolo­gisch erfgoed overeenkomstig het doel van het Verdrag van Valletta meegewogen. Dit kan er­toe leiden dat eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden om het belang van het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk recht te doen.

 

De eindconclusie is dat het belang van de beoogde ontwikkeling zwaarder weegt dan dat van het aanwezige het archeologische erfgoed. Door voorafgaand aan en gedurende de verstoring de genoemde maatregelen te treffen voldoet het bestemmingsplan voor het aspect archeologie aan de eis van een goede ruimtelijke ordening.

 

P.M. Er wordt nog overleg gevoerd met het ROB

 

 

Afbeelding 1: Verwachtingenkaart met daarop de kans op het aantreffen van vindplaatsen uit de Ro­meinse Tijd. Legenda: 1. (zeer) hoge kans op sporen en vondsten; 2. redelijke kans op archeo­logische sporen en vondsten,; 3. lage kans op archeologische sporen en vondsten; 4. ver­stoord/geen kans op archeologische sporen en vondsten.

 

 

Afbeelding. 2: Verwachtingenkaart met daarop de kans op het aantreffen van vindplaatsen uit de Mid­deleeuwen tot ongeveer 1250. Legenda: 1. (zeer) hoge kans op sporen en vondsten; 2. re­delijke kans op archeologische sporen en vondsten,; 3. lage kans op archeologische sporen en vond­sten; 4. verstoord/geen kans op archeologische sporen en vondsten.

 

Afbeelding. 3: De locatie van historisch bekende molens (1) poorten, rondelen en torens (2)),, construc­tiewerkplaats (3) en bastions (4) en kerkhof (5) in het onderzoeksgebied. A is de be­grenzing van het plangebied.

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving van de cultuurhistorische waarden in het plangebied ge­geven. Hiervoor wordt als eerste ingegaan op de aanwezige archeologische waarden en ver­volgens op de aanwezige waardevolle cultuurhistorische bebouwing.

 

 

8.1.        Archeologie

Bestaande situatie

Uit de Standaard Archeologische Inventarisatie is gebleken dat in het plangebied terreinen voorkomen met een (hoge) archeologische verwachting. Deze verwachtingswaarden zijn geba­seerd op de geologische ondergrond van het plangebied en de bekende bewoningspatronen in een ruimere omgeving dat als referentiegebied is gebruikt (Afbeelding 1 en 2). Daarboven is geconstateerd dat er archeologische vindplaatsen voorkomen die met een wisselende mate van precisie in het plangebied kunnen worden gelokaliseerd en die uit een oogpunt van archeologie van belang zijn. Het gaat om de volgende vindplaatsen (Afbeelding 3):

-             PAS01 Stadsbuitengracht;

-             PAS02 Stadswal;

-             PAS03 Schoolpoort;

-             PAS04 Waterslootse Poort;

-             PAS05 Heltoren;

-             PAS06 St.Hypolitustoren;

-             PAS07 Begijnentoren;

-             PAS08 St. Hiëronymustoren;

-             PAS09 St. Michielstoren;

-             PAS10 Zeelandse toren;

-             PAS11 Hollandse toren;

-             PAS12 Bourgondische toren;

-             PAS13 Noordelijk rondeel;

-             PAS14 Zuidelijk rondeel;

-             PAS15 Noordwestelijk bolwerk;

-             PAS16 Bolwerk Waterslootse Poort;

-             PAS17 Engels Kerkhof;

-             PAS18 Constructiewerkplaats;

-             PAS19 Rondeel Wateringsevest;

-             PAS20 Rondeel ten noorden van de Schoolpoort;

-             PAS21 Toren aan de Phoenixstraat;

-             PAS22 Toren tussen de Hollandse en Bourgondische toren;

-             PAS23 Molen ten oosten van de Heltoren;

-             PAS24 De oude Heintgensmolen;

-             PAS25 De Groenmolen.

 

De intrinsieke waarde van deze vindplaatsen, zoals de mate van gaafheid en conservering, is vanwege het huidige grondgebruik van het plangebied en de technische mogelijkheden die ar­cheologische onderzoeksmethoden ter beschikking staan, niet nader te onderzoeken. Pas bij realisatie van de voorgenomen plannen kan daar nader onderzoek naar worden verricht.

De aanwezigheid van deze resten maakt het noodzakelijk dat in het kader van de plan­voorbe­reiding onderzoek wordt gedaan naar de effecten van de realisatie van het de spoorzone ont­wikkeling op het aanwezige archeologisch erfgoed en dat de uitkomsten van dit onderzoek wor­den betrokken bij de belangenafweging die aan dit be­­stemmingsplan ten grondslag ligt.

 

Vigerend beleid en normstelling

Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goed­gekeurd, stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed in de bodem moet worden omgegaan. Dit betekent dat in ge­bieden waar archeologische waarden voorkomen of waar ter zake reële verwachtingen be­staan, met (eventueel) aanwezige archeologische waarden rekening moet worden gehouden.


De bescherming van het archeologisch erfgoed dient in het bestemmingsplan een regeling te krijgen, net als andere in een bestemmingsplan op te nemen en te beschermen belangen. Voor het bestemmingsplan geldt als norm de eis van een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat het belang van het archeologisch erfgoed mee dient te tellen bij de boordeling en afweging van alle bij die goede ruimtelijke ordening spelende belangen.

 

De beleidsuitgangspunten zijn op rijksniveau neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2001-2004, de Nota Belvedère. Wat de provincie Zuid-Holland betreft wordt verwezen naar de arche­ologische waardenkaart van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland regio Delfland en Schieland, waarin het plangebied de kwalificatie redelijke tot grote kans op archeologische sporen heeft gekregen, en de Nota Planbeoordeling 2003.

 

Beoogde ontwikkelingen

De realisatie van de spoorzone-ontwikkeling betekent voor het aanwezige archeologische erf­goed dat de navolgende archeologische vindplaatsen in het tunneltracé van de ondergrondse spoorlijn komen te liggen:

PAS01       Dde stadsbuitengracht wordt over een lengte van 740 m verstoord. De eventuele vul­ling met (post)-middeleeuws vondstmateriaal kan niet in situ worden bewaard;.

PAS02       Dde stadswal wordt over een lengte 720 m door het voorkeurstraject voor de spoor­tunnel geraakt. Dit betekent dat de opbouw van de wal en de erin aanwezige con­structiedelen over die lengte verloren gaan;.

PAS03       Dde Schoolpoort zal geheel verdwijnen;.

PAS04       Dde Waterslootse Poort zal geheel verdwijnen;.

PAS05       Dde Heltoren zal geheel verdwijnen;.

PAS06       Dde St. Hypolitustoren zal geheel verdwijnen;.

PAS07       Dde Begijnentoren zal geheel verdwijnen;.

PAS08       Dde St. Hiëronymustoren zal geheel verdwijnen;.

PAS09       Dde St. Michielstoren zal geheel verdwijnen;.

PAS13       Hhet noordelijk rondeel zal geheel verdwijnen;.

PAS14       Hhet zuidelijk rondeel zal geheel verdwijnen;.

PAS15       Hhet noordwestelijk bolwerk zal doorsneden  worden;.

PAS16       Hhet Bolwerk Waterslootse Poort zal geheel verdwijneen;.

PAS17       Hhet Engels Kerkhof zal geheel of gedeeltelijk verdwijnen;.

PAS20       Hhet rondeel ten noorden van de Schoolpoort zal geheel verdwijnen;.

PAS21       Dde toren aan de Phoenixstraat zal geheel verdwijnen;.

PAS23       Dde molen ten oosten van de Heltoren zal geheel verdwijnen;.

PAS24       Dde oude Heintgensmolen zal naar verwachting geheel verdwijnen.

 

De volgende archeologische objecten vallen buiten het voorgenomen tunneltracé:

PAS10       Zeelandse toren;.

PAS11       Hollandse toren;.

PAS12       Bourgondische toren;.

PAS18       Cconstructiewerkplaats, deze zal overigens geheel worden gesloopt in verband met andere bouwwerken;.

PAS22       Dde toren tussen de Hollandse en Bourgondische toren;.

PAS19       RRondeel Wateringsevest;.

PAS25       Dde Groenmolen.

 

Conclusie

De conclusie is dat realisatie van het bestemmingsplan het grootste deel van de bekende ar­cheologische waarden niet kan ontzien. Gelet op de onmogelijkheid om de spoorwegtracés om de puntlocaties van de archeologische vindplaatsen te leiden, zal handhaving in situ onmogelijk zijn zonder de realisatie van de spoorzone-ontwikkeling onmogelijk te maken.

 

De enige oplossing om het bestemmingsplan te realiseren en zorgvuldig om te gaan met ar­cheologische waarden, is derhalve behoud ex situ door de ingreep alleen na voorafgaand ar­cheologisch onderzoek toe te staan, zodat documentatie van de vindplaatsen en berging en op­slag van de vondsten worden gewaarborgd. In voorkomende gevallen dat vindplaatsen geheel of gedeeltelijk kunnen worden gespaard, zal het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk worden ingepakt en afgedekt.

 

Om de zorgvuldigheid van de omgang met archeologische waarden overeenkomstig het doel van het Verdrag van Valetta te waarborgen, wordt in het bestemmingsplan met het oog hierop op de desbetreffende gronden de medebestemming archeologisch waardevol gebied gelegd. Binnen deze bestemming is het bouwen ten behoeve van de beoogde ontwikkeling aan een vrijstelling gebonden en geldt een aanlegvergunningenstelsel voor het uitvoeren van andere werken en werkzaamheden. In de belangenafweging, die aan het verlenen van de vrijstelling respectievelijk aanlegvergunning ten grondslag zal liggen, wordt het belang van het archeolo­gisch erfgoed overeenkomstig het doel van het Verdrag van Valetta meegewogen. Dit kan ertoe leiden dat eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden om het belang van het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk recht te doen.

 

De eindconclusie is dat het belang van de beoogde ontwikkeling zwaarder weegt dan dat van het aanwezige het archeologische erfgoed. Door voorafgaand aan en gedurende de verstoring de genoemde maatregelen te treffen, voldoet het bestemmingsplan voor het aspect archeologie aan de eis van een goede ruimtelijke ordening.

 

 

Afbeelding 1: Verwachtingenkaart met daarop de kans op het aantreffen van vindplaatsen uit de Ro­meinse Tijd. Legenda: 1. (zeer) hoge kans op archeologische sporen en vondsten; 2. rede­lijke kans op ar­cheo­logische sporen en vondsten; 3. lage kans op archeologische sporen en vondsten; 4. geen kans op archeologische sporen en vondsten.

 

 

 

 

Afbeelding. 2: Verwachtingenkaart met daarop de kans op het aantreffen van vindplaatsen uit de Mid­deleeuwen tot ongeveer 1250. Legenda: 1. redelijke kans op archeologische sporen en vondsten; 2. ­lage kans op archeologische sporen en vondsten; 4. geen kans op archeologische sporen en vondsten.

 

Afbeelding. 3: De locatie van historisch bekende molens (1) poorten, rondelen en torens (2)), construc­tiewerkplaats (3) en bastions (4) en kerkhof (5) in het onderzoeksgebied. A is de be­grenzing van het plangebied.

 

 

8.2.        Cultuurhistorische waardevolle bebouwing

Bestaande situatie

In het plangebied bevindt zich een viertal rijksmonumenten. Het gaat hierbij om Molen de Roos, het muldershuis met klokgevel aan de voet van de molen, de Bagijnetoren en het stationsge­bouw.

 

De panden aan de Van Leeuwenhoeksingel zijn meegenomen in het Monumenten Inventarisa­tie Programma (MIP), omdat de panden representatief zijn voor de bouwkunst uit de periode 1850-1940. In het Monumenten Selectie Programma dat volgt op het MIP zijn de woningen aan de Van Leeuwenhoeksingel echter niet geselecteerd als rijksmonument.

 

Vigerend beleid en nNormstelling

De rijksmonumenten vallen onder de Monumentenwet van 1988. De daarmee samenhangende bescherming is zodanig voldoende dat er geen verdere regeling in het bestemmingsplan opge­nomen hoeft te worden.

 

Beoogde ontwikkelingen en conclusie

Bij de realisatie van de stedelijke ontwikkelingen en de tunnel wordent de bestaande aanwezige cultuurhistorische waardevolle bebouwing gehandhaafd. De panden aan de van Van Leeuwen­hoek­singel kunnen echter door de beoogde ontwikkelingen niet worden behouden, aangezien de toekomstige spoortunnel ter plaatse van de panden komt te lopen.. Het belang van het spoorweg­traject weegt in dit geval zwaarder dan het behoud van de panden.

 


blanco pagina


9.         Wegverkeerslawaai

59

 

9.1.        Inleiding

Omdat dit bestemmingsplan de realisatie mogelijk maakt van nieuwe woningen en nieuwe we­gen alsook de reconstructie van bestaande wegen en spoorwegen, dient ten behoeve van dit bestemmingsplan de geluidssituatie te worden onderzocht.

 

        Onderzoeksplicht

Ingevolge de Wet geluidhinder dient in het kader van een bestemmingsplan de geluidssituatie altijd te worden onder­zocht indien:

-             nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt;

-             nieuwe wegen of spoorwegen mogelijk worden gemaakt;

-             de reconstructie van bestaande wegen of spoorwegen van invloed kan zijn op de geluidsbelasting van bestaande geluidsgevoelige bestemmingen.

De Wet geluidhinder beschouwt (in grote lijnen) woningen, onderwijsvoorzieningen en gezondheidsvoorzieningen als geluidsgevoelige bestemmingen. Kantoren, winkel- en andere voorzieningen worden niet als geluidsgevoelige bestem­ming aangemerkt.

 

Binnen dit bestemmingsplan worden drie verschillende soorten bronnen van verkeerslawaai onderscheiden: wegen, spoorwegen en trambanen. Spoorweglawaai en wegverkeerslawaai worden in aparte hoofdstukken behandeld. Tramverkeerslawaai komt in de paragraaf over weg­verkeerslawaai aan de orde.

 

In dit hoofdstuk worden de consequenties voor de geluidsgevoelige bestemmingen in de spoor­zone beschreven, toegespitst op de toekomstige situatie. Daar waar relevant zal een vergelij­king worden gemaakt met de huidige situatie en/of autonome situatie.

 

Gezien de complexiteit van de Wet geluidhinder, is het voor de begripsbepaling van belang, va­ker dan gebruikelijk, de benaderingswijze toe te lichten. Om de hoofdtekst hiermee niet te veel te belasten, is ervoor gekozen deze informatie in kaders te plaatsen.

 

 

9.2.        Huidige situatie versus autonome situatie[6])

In de huidige situatie zijn er enkele verkeerswegen met een aanzienlijke geluidsproductie in het plangebied aanwezig. Het betreft onder andere de Westlandseweg/Zuidwal, de Papsouwselaan en de Phoenixstraat/Westvest. In de huidige situatie wordt vanwege het wegverkeerslawaai bij circa 840 woningen de voorkeursgrenswaarde (zie uitleg onder normstelling) voor wegver­keerslawaai overschreden. In 2015 zal in de autonome situatie de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer en het aantal hierdoor gehinderde woningen ongeveer gelijk blijven.

 

 

9.3.        Beleid en normstelling

Het vigerende beleid met betrekking tot geluidshinder is vastgelegd in de Wet geluidhinder, mi­nisteriële besluiten en jurisprudentie en in artikel 15 van het Besluit ruimtelijke ordening. Een toelichting hierop komt in deze paragraaf aan de orde, toegespitst op de situatie in dit bestem­mingsplan.

 

Geluidszones langs wegen

Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder geluidszones, met uitzon­dering van woonerven, 30  km/h-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de ge­meenteraad vastgestelde Geluidsniveaukaart is aangetoond dat de geluidsbelasting op 10 m uit de as van de weg 50 dB(A) of minder bedraagt. De gemeente Delft beschikt niet over een Ge­luidsniveaukaart op basis waarvan wegen zijn gedezoneerd. Wel zijn binnen en rond het plan­gebied 30 km/h-wegen aanwezig die op basis hun snelheidsregime zijn gedezoneerd.

 

Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoe­lige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Alle wegen binnen het plange­bied en alle wegen buiten het plangebied waarvan de geluidszone over het plangebied valt, hebben een binnenstedelijke ligging. Op basis hiervan hebben de wegen met 2x1 rijstrook een onderzoekszone van 200 m en de wegen met 2x2 rijstroken een onderzoekszone van 350 m.

 

Omvang geluidszone

De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenste­delijk). De geluidszone ligt aan weerszijden van de weg, gemeten vanuit de kant van de weg. Onder stedelijk gebied wordt verstaan: ""het gebied binnen de bebouwde kom, doch met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voorzover liggend binnen zone van een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en ver­keerstekens"" (art. 1 Wgh).

 

Normstelling

Vier akoestische relevante situaties

In de benadering van de noodzakelijke akoestische toetsing in het kader van een bestem­mingsplan, maakt de Wet geluidhinder onderscheid tussen nieuwe situaties en reconstructiesi­tuaties. Met betrekking tot nieuwe situaties is in dit bestemmingsplan zelfs onderscheid ge­maakt tussen drie soorten. Totaal zijn dus vier relevante akoestische situaties aan de orde:

-             nieuwe situaties:

1.    nieuwe woningen versus nieuwe wegen;

2.    nieuwe woningen versus bestaande of te reconstrueren wegen;

3.    bestaande woningen versus nieuwe wegen;

-             reconstructie:

4.    bestaande woningen versus te reconstrueren wegen.

 

Nieuwe situaties: voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarden

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde. Voor nieuwe situaties (nieuwe wegen of nieuwe woningen) bedraagt deze 50 dB(A). Voor bestaande woningen kan dit anders liggen. In onder­staande tabel is een overzicht hiervan opgenomen.

 

De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit het akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, zijn maatregelen[7]) noodzakelijk, gericht op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevel. Zijn deze maat­regelen niet mogelijk, niet gewenst of niet doeltreffend, dan kan onder bepaalde voorwaarden (zie bijlage 3) bij Gedeputeerde Staten een verzoek tot een hogere grenswaarde worden inge­diend. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). Deze waarde is eveneens in onderstaande tabel opgeno­men.

 

Tabel 1  Geluidsnormen voor woningen, binnenstedelijke situatie

 

 

voorkeurs-grenswaarde

uiterste grenswaarde

-             nieuwe woningen-nieuwe wegen

50 dB(A)

60 dB(A)

-             nieuwe woningen-bestaande/te reconstrueren wegen

50 dB(A)

65 dB(A)

-             bestaande woningen1) -nieuwe wegen

50 dB(A)

65 dB(A)

 

1)         Bestaande woningen zijn aanwezige woningen of geprojecteerde woningen (woningen die op basis van het vige­rende bestemmingsplan mogelijk zijn).

 

Reconstructies: voorkeursgrenswaarde en plafondwaarden

Bij reconstructies van wegen gelden andere regels. Er is sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder indien de geluidsbelasting aan de gevel tussen 1 jaar voor reconstruc­tie en 10 jaar na reconstructie met 2 dB(A) of meer toeneemt. De geluidsbelasting aan de ge­vels van bestaande woningen mag in principe niet met meer dan maximaal 5 dB(A) toenemen. Daarnaast mag de geluidsbelasting bepaalde plafondwaarden niet overschrijden. In onder­staande tabel zijn de relevante gegevens opgenomen.

 

Het begrip reconstructie

Volgens de Wet geluidhinder (artikel 1) is er sprake van een reconstructie indien als gevolg van fysieke werkzaamheden aan een weg de geluidsbelasting aan de gevels van geluidsgevoelige bestemmingen met 1,5 dB(A) of meer toeneemt (afgerond 2 dB(A)). Daarbij geldt dat, wanneer de feitelijke heersende geluidsbelasting voor reconstructie lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A), de verhoging moet worden berekend vanaf 50 dB(A).

 


Onder een fysieke wijziging aan of op de weg wordt onder meer verstaan een wijziging van het profiel of het wegdek of wijziging van de maximumsnelheid. Een wijziging van alleen de verkeersintensiteiten of de samenstelling van het ver
­keer is niet aan te merken als reconstructie.

 

De periode waarover de geluidsbelasting moet worden berekend, is die tussen het jaar vóór de reconstructie en 10 jaar na reconstructie. Het gaat dus niet per definitie om iedere weg waar een aanpassing plaatsvindt. Alleen indien in deze periode de geluidsbelasting met meer dan 2 dB(A) is toegenomen én indien de geluidsbelasting na reconstructie 52 dB(A) of meer bedraagt, is er sprake van een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder.

 

De geluidsbelasting aan de gevels van bestaande woningen mag in principe niet met meer dan maximaal 5 dB(A) toe­nemen. Ook hierbij geldt dat, wanneer de feitelijke heersende geluidsbelasting voor reconstructie lager is dan de voor­keursgrenswaarde van 50 dB(A), de verhoging berekend moet worden vanaf 50 dB(A). Een toename met meer dan 5 dB(A) is in uitzonderingsgevallen mogelijk, onder meer in de situatie wanneer als gevolg van de reconstructie de ge­luidsbelasting van een tenminste gelijk aantal woningen langs andere wegen met een tenminste gelijke waarde daalt.

 

De voorwaarden die verder aan de hogere waarde is verbonden, is dat de vast te stellen hogere waarde niet hoger zijn dan bepaalde plafondwaarden.

 

 

Tabel 2  Geluidsnormen voor woningen bij reconstructie, binnenstedelijke situatie

 

 

voorkeursgrenswaarde

plafondwaarde

-      bestaande woningen-te reconstrueren wegen:

 

 

.    heersende geluidsbelasting <  50  dB(A)

50 dB(A)

65 dB(A)

.    niet eerder hogere grenswaarde vastgesteld

heersende geluidsbelasting

-      heersende geluidsbe­las­ting < 55 dB(A): 65 dB(A)

-      heersende geluidsbelas­ting > 55 dB(A): 70 dB(A)

.    eerder hogere grenswaarde vastge­steld

laagste van:

-        heersende waarde

-        hogere (vastgestelde) grenswaarde

65 dB(A)

.    saneringssituaties

hogere waarde vast te stellen/vastge­steld door minister van VROM

70 dB(A)

 

De gemeente Delft houdt als beleidslijn het wettelijke grenswaardenregime aan.

 

Aftrek ex artikel 103 Wet geluidhinder

Op alle geluidsbelastingen die voor wegen in dit bestemmingsplan zijn vermeld, is conform arti­kel 103 van de Wet geluidhinder een aftrek van 5  dB(A) toegepast.

 

Aftrek ex artikel 103 Wet geluidhinder

Krachtens artikel 103 van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorri­geerd in verband met de verwachting dat de motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen waarop met een snelheid hoger of gelijk 70 km/h wordt gereden, geldt een aftrek van 2 dB(A). Voor wegen met een lagere snel­heid geldt een aftrek van 5 dB(A). De wegen in de spoorzone hebben allen een lagere snelheid dan 70 km/h en de be­rekende geluidsbelasting vanwege deze wegen is derhalve met 5 dB(A) gereduceerd.

 

30  km/h-wegen

Zoals hierboven is gesteld, zijn 30 km/h-wegen voor de Wet geluidhinder formeel gedezoneerd en zou toetsing van geluidshinder ten gevolge van deze wegen aan de in de Wet gestelde nor­men achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie kan hieraan echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet zonder meer voorbij worden gegaan, indien het aanne­melijk is dat de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde.

In dat geval dient te worden onderbouwd of de geluidsbelasting aanvaardbaar is en of maatre­gelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevel noodzakelijk zijn.

 

Tramverkeerslawaai

Zowel in de bestaande als in de toekomstige situatie rijden in het plangebied diverse trams. Voor de geluidsbelasting van trams zijn in de Wet geluidhinder géén voorschriften opgenomen. Er zijn geen grenswaarden en er bestaat ook geen verplichting tot akoestisch onderzoek. Bij de toetsing van de binnenniveaus in het kader van het Bouwbesluit, wordt het geluid van trams gewoonlijk wel opgeteld bij het overige wegverkeerslawaai. In het kader van een bestemmings­plan is onderzoek naar tramverkeerslawaai wettelijk niet nodig.

 

Saneringssituaties

Indien op 1 maart 1986 de geluidsbelasting aan de gevel van bestaande woningen 55 dB(A) of meer bedroeg[8]) is sprake van een saneringssituatie. Voor dit bestemmingsplan is informatie over de saneringssituatie van belang in het kader van het uit te voeren reconstructieonderzoek. In bovenstaande tabel is aangegeven dat in bepaalde gevallen vergelijking dient plaats te vin­den op basis van de zogenaamde saneringswaarde. In het kader van het reconstructieonder­zoek dient in die gevallen van de door de minister van VROM vastgestelde hogere sanerings­waarde te worden uitgegaan. Indien deze nog niet was vastgesteld (nog niet gesaneerde B-lijstwoningen) is hiervoor een procedure doorlopen.

 

Voor de toets of sprake is van reconstructie in het kader van de Wet geluidhinder ("de 2 dB(A)-toets") en de daarop volgende toets aan de uiterste grenswaarde, wordt de heersende waarde gevormd door de geluidsbelasting in het jaar voor de reconstructie. Deze geluidsbelasting is ook de hoogst toelaatbare waarde die door de minister van VROM in het kader van de sanering zal worden vastgesteld gezien het feit dat in het kader van de sanering geen maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied zullen worden genomen. Voor de reconstructieprocedure maakt het dus geen verschil of de betreffende woning een saneringsgeval is of niet. Voor de toets of sprake is van reconstructie in het kader van de Wet geluidhinder ("de 2 dB(A)-toets") en de daaropvolgende toets aan de uiterste grenswaarde, wordt de heersende waarde gevormd door de geluidsbelasting in het jaar voor de reconstructie. Deze geluidsbelasting is ook de hoogst toelaatbare waarde die door de minister van VROM in het kader van de sanering zal worden vastgesteld, gezien het feit dat in het kader van de sanering geen maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied zullen worden genomen. Voor de reconstructieprocedure maakt het dus geen verschil of de betreffende woning een saneringsgeval is of niet.

 

Sanering

De Wet geluidhinder is in de jaren tachtig in een aantal fasen in werking getreden. Vanaf toen vindt bij nieuwe situaties en reconstructies van wegen vooraf toetsing aan de normstelling in de Wet geluidhinder plaats. Voor bestaande situa­ties is destijds besloten eveneens eenmalig een toetsing uit te voeren. Daartoe is de geluidsbelasting aan de gevels van woningen berekend voor de situatie op 1 maart 1986. Indien op die datum de geluidsbelasting aan de gevel 55 dB(A) of meer bedroeg (inclusief aftrek conform artikel 103 Wet geluidhinder), is sprake van een saneringssituatie.

 

In de jaren negentig is in opdracht van de gemeente Delft onderzocht voor welke woningen sprake is van een sane­ringssituatie. In zogenaamde saneringslijsten is vastgelegd welke woningen op 1 maart 1986 een geluidsbelasting van 65 dB(A) of hoger hadden (A-lijst) en welke woningen op deze datum een geluidsbelasting van 60 tot 65 dB(A) onder­vonden (B-lijst). De gemeente is verantwoordelijk voor de uitvoering van de sanering van deze woningen, de minister van VROM is verantwoordelijk voor de financiering hiervan. In de praktijk komt het erop neer dat de sanering van de woningen op de A-lijst actief is opgepakt en de sanering van de woningen op de B-lijst projectmatig wordt opgepakt.

 

 

9.4.        Beoogde ontwikkelingen

In de hoofdstukken Ruimtelijke Opzet, Programma en Infrastructuur, is de beoogde ontwikkeling in onderlinge samenhang uitgebreid beschreven. Hieronder wordt per geluidsbron de beoogde ontwikkeling toegespitst op de akoestische situatie kort omschreven.

 


Spoorsingel en Phoenixstraat

Het gehele profiel tussen de gevels van de Spoorsingel aan de westzijde en de gevels van de Phoenixstraat aan de oostzijde zal worden gereconstrueerd. De huidige Spoorsingel zal daarbij op dezelfde plaats blijven liggen en net als in de huidige situatie fungeren als parallelweg van de hoofdverkeersader die in dit profiel ligt. Vanaf een beperkt aantal aansluitingen op deze hoofdverkeersader zal het verkeer van en naar de achterliggende woonwijk Hof van Delft via deze parallelweg worden verdeeld. Tevens zal de nieuwe ondergrondse parkeergarage in dit gebied via deze parallelweg worden ontsloten. Het huidige spoorwegviaduct zal worden verwij­derd en ter plaatse daarvan zullen de (gescheiden) rijbanen van de hoofdverkeersader worden gesitueerd.

Ter plaatse van de huidige Phoenixstraat worden van west naar oost respectievelijk een stads­gracht, de tram/busbaan en een 30 km/h-weg ter ontsluiting van de percelen langs de Phoe­nixstraat gesitueerd.

 

Coenderstraat, Parallelweg en Lokomotiefpad (Verlengde Coenderstraat)

De Coenderstraat, de Parallelweg en het Lokomotiefpad worden gereconstrueerd tot de (Ver­lengde) Coenderstraat, een nieuwe hoofdverkeersader met gescheiden rijbanen die de ver­keersfunctie van de huidige Westvest voor het autoverkeer zal overnemen.

 

Westlandseweg/Ireneboulevard

De Westlandseweg zal worden gereconstrueerd tot een boulevard op maaiveldhoogte met ge­scheiden rijbanen en in de middenberm een tram/busbaan. Tussen de Papsouwselaan en de Verlengde Coenderstraat zal aan de zuidzijde de parallelweg ter ontsluiting van de aanwezige woningen en de supermarkt (Aldi) worden gehandhaafd.

 

Emplacementsweg

De Emplacementsweg is een nieuwe weg met gescheiden rijbanen. Deze ligt in het verlengde van de Verlengde Coenderstraat, voert over het voormalige spoorwegemplacement en verbindt de Westlandseweg/Ireneboulevard met de Schieweg.

 

Westvest

Omdat de Verlengde Coenderstraat de verkeersfunctie voor het autoverkeer van Westvest overneemt, zal deze worden gereconstrueerd tot een 30 km/h-weg ter ontsluiting van aangewe­zen percelen. De aanwezige tram/busbaan blijft daarbij gehandhaafd.

 

Kampveldweg en Wateringsevest

De Kampveldweg en de Wateringsevest worden ten behoeve van de aansluiting op de nieuwe hoofdverkeersader op de Spoorsingel/Phoenixstraat gereconstrueerd. De Kampveldweg zal bo­vendien het spoor bovengronds kruisen.

 

Engelsestraat

De Engelsestraat zal niet worden gereconstrueerd. Wel zal deze weg niet langer direct op de Westlandseweg worden ontsloten, maar via de zuidzijde op de Emplacementsweg. De Engel­sestraat krijgt een snelheidsregime van 30  km/h.

 

 

9.5.        Tijdelijke situatie

Het plangebied gaat ten gevolge van de realisatie van de spoortunnel langdurig op de schop. De totale operatie zal zo''n 5 jaar beslaan. Gedurende die periode zullen de verkeersstromen di­verse malen tijdelijk worden verlegd. In het kader van de Wet geluidhinder kan onderzoek naar de tijdelijke situatie achterwege blijven. Een wettelijke noodzaak ontbreekt voor de bepaling van de geluidsbelasting door verkeerslawaai gedurende de periode dat ontwikkeling van de spoor­zone plaatsvindt. Deze is dan ook niet nader onderzocht. Naar verwachting zal de geluidshinder door verkeerslawaai gedurende deze periode overigens niet wezenlijk wijzigen.

 

 

spatie laten staan hieronder bij de kop

9.6.         
Berekeningsuitgangspunten onderzoek wegverkeerslawaai

Rekenmethode en maatgevend dagdeel

Gerekend is conform het Reken- en Meetvoorschrift Wegverkeerslawaai 2002. Gezien de ver­deling van het verkeer over de dag, is de nachtperiode (23:00 tot 07:00 uur) maatgevend. De gemiddelde nachtuurintensiteit bedraagt 1,1% van de etmaalintensiteit.

 

Gezoneerde wegen

Uitgaande van de toekomstige situatie zijn de volgende wegen binnen het plangebied wettelijk gezoneerd:

-             Kampveldweg;

-             hoofdrijbaan Spoorsingel;

-             busbaan Phoenixstraat;

-             busbaan Westvest;

-             (Verlengde) Coenderstraat[9]);

-             Westlandseweg/Zuidwal;

-             Emplacementsweg[10]).

De overige (toekomstige) wegen binnen het plangebied zijn op basis van een snelheidsregime van 30 km/h gedezoneerd, evenals de parallelwegen langs de Spoorsingel, Phoenixstraat en Westlandseweg.

 

Hiernaast valt alleen de onderzoekszone van de buiten het plangebied gelegen en gezoneerde Papsouwselaan over het plangebied. Voor de straten in de wijken aansluitend aan het Spoor­zonegebied (Westerkwartier, Hof van Delft, Poptahof en Binnenstad) waarvan de wettelijke ge­luidszone over het plangebied heen zou vallen, geldt een 30 km/h-regime of zal op basis van het Verkeers- en Vervoerplan van de gemeente op afzienbare termijn een dergelijk regime gaan gelden. Op basis hiervan zijn deze wegen gedezoneerd.

 

Het Bolwerk, de Van Leeuwenhoeksingel en de Houttuinen vervallen in de toekomstige situatie. De Parallelweg en Lokomotiefpad worden vervangen door de Verlengde Coenderstraat. Akoes­tisch onderzoek in het kader van het bestemmingsplan naar de wegen die in de toekomst ver­vallen is niet noodzakelijk.

 

30 km/h-wegen

Voor voorliggend bestemmingsplan wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening de geluidsbelasting ten gevolge van de binnen het plangebied gelegen 30 km/h-wegen onderzocht. Onderzoek naar mogelijke geluidshinder ten gevolge van 30 km/h-wegen buiten het plangebied is niet in beeld gebracht. Dit is niet noodzakelijk, omdat bij een 30 km/h-regime en een klinker­bestrating de contour van voorkeursgrenswaarde (50 dB(A)) zelfs bij een intensiteit van 6.000  mvt/etmaal binnen 50 m uit de as van de weg ligt. Alle 30 km/h-wegen buiten het plange­bied liggen op een grotere afstand dan 50 m uit de rand van het plangebied. Daarnaast komen bo­vendien dergelijke hoge verkeersintensiteiten op deze 30 km/h-wegen niet voor en is veelal ook nog sprake van afscherming door tussenliggende bebouwing.

 

Benaderingswijze aanvaardbaarheid geluidsbelasting 30 km/h-wegen

Met betrekking tot de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting ten gevolge van 30 km/h-wegen, zal de volgende be­nadering worden gehanteerd. Indien de geluidsbelasting na aftrek conform artikel 103 Wgh kleiner of gelijk aan 50 dB(A) is, wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde die geldt voor gezoneerde wegen. De geluidsbelasting is dan per definitie aanvaardbaar.

Ook indien de geluidsbelasting rond de 55 dB(A) ligt, kan worden beredeneerd dat sprake is van een aanvaardbare ge­luidsbelasting. Bij een geluidsbelasting aan de gevel tot 55 dB(A) kan de door het Bouwbesluit vereiste binnenwaarde van 35 dB(A) voor (nieuwe) woningen zonder meer worden gegarandeerd. De geluidsreducerende werking van een ge­vel moet bij een gevelwaarde van 55 dB(A) inclusief 5 dB(A) aftrek conform artikel 103 Wgh minimaal 25 dB(A) zijn om de binnenwaarde van 35 dB(A) te kunnen garanderen (het Bouwbesluit hanteert geen aftrek zoals artikel 103 Wgh dat voor de gevelbelasting door wegverkeerslawaai toestaat). Het Bouwbesluit (artikel 3.2. lid 1) vereist dat de gevels van nieuwe woningen minimaal 20 dB(A) dienen te reduceren. In de praktijk bedraagt de geluidsreductie van een stan­daardgevel van een woning met kierdichting en dubbelglas in de regel zeker 25 dB(A).

Gesteld kan worden dat een geluidsbelasting rond 55 dB(A) vanuit akoestisch oogpunt daarom geen zwaarwegende reden is om van de voorgestane stedenbouwkundige en verkeerskundige inrichting af te wijken en over te gaan tot ge­luidsreducerende maatregelen die hierop ingrijpen:

-             maatregelen in de vorm van een geluidsscherm zijn duur en veelal niet goed inpasbaar en doelmatig; voor ver­groten van de afstand tussen de weg en de gevel geldt veelal hetzelfde;

-             maatregelen in de vorm van geluidsreducerend asfalt passen niet bij de weginrichting die vanuit Duurzaam Veilig voor 30 km/h-wegen wordt voorgestaan; vanuit verkeerskundig oogpunt wordt op 30 km/h-wegen een klinkerver­harding voorgestaan, omdat deze verharding minder uitnodigt tot hogere rijsnelheden dan asfalt.

 

Indien de geluidsbelasting veel hoger is dan 55 dB(A), is maatwerk noodzakelijk en zal nader moeten worden bezien of maatregelen mogelijk en doelmatig zijn.

 


Jaartal van toetsing

Voor de nieuwe wegen en nieuwe woningen wordt de geluidsbelasting aan de gevel berekend en getoetst voor de situatie ten tijde van de planhorizon van het bestemmingsplan, zijnde 10 jaar na vaststelling van het plan. Omdat verwacht wordt dat het bestemmingsplan in 2005 door de gemeenteraad zal worden vastgesteld, vindt toetsing plaats voor 2015.

 

Voor het reconstructieonderzoek dient de geluidsbelasting aan de gevels van bestaande ge­luidsgevoelige bestemmingen in het jaar vóór reconstructie en in 10 jaar na reconstructie met elkaar te worden vergeleken. In dat kader zijn de jaartallen van belang waarin de verschillende wegreconstructies zijn gepland. In het akoestisch onderzoek is uitgegaan van de planning uit het Masterplan. In de tabel in het kader is per geluidsbron vermeld voor welke jaartallen geluids­berekeningen zijn uitgevoerd. Voor het wegverkeerslawaai zijn de gegevens van de volgende jaartallen van belang:

-             1986              Iin verband met sanering;

-             2007/2008      Ssituatie één jaar voor reconstructie in verband met reconstructie onderzoek;

-             2015              sSituatie na reconstructie, van belang voor de situaties:

.       nieuwe woning - bestaande weg;

.       nieuwe woning - nieuwe weg;

.       bestaande woning - nieuwe weg;.

-             2024/2025      Ssituatie 10 jaar na reconstructie in verband met reconstructie onderzoek.

In de rapportage over het akoestisch onderzoek is per geluidsbron aangegeven voor welke ja­ren de geluidsberekeningen zijn uitgevoerd.

 

Verkeersintensiteiten

De gehanteerde verkeersintensiteiten zijn afgeleid van de verkeersprognoses voor 2002 en 2015 die in de milieueffectrapportage (MER) zijn gehanteerd en die zijn gebaseerd op het ge­meentelijke verkeersprognosemodel. Uitgegaan is van gemiddelde weekdagcijfers.

 

De cijfers voor 1986, 2007 en 2008 zijn gebaseerd op de modelcijfers voor 2002. De cijfers voor 2002 zijn hiertoe gecorrigeerd met een autonome verkeersgroei van 1% per jaar, welke is vast­gesteld op basis van inzicht in de gemiddelde groei van de verkeersintensiteiten op het Delftse wegennet in de afgelopen jaren. Voor de intensiteiten van het openbaar vervoer is uitgegaan van de huidige openbaarvervoerbediening.

 

De cijfers voor 2015, 2024 en 2025 zijn gebaseerd op de modelcijfers voor 2015, eveneens uit­gaande van een autonome verkeersgroei van 1% per jaar. Voor de intensiteiten van het open­baar vervoer is uitgegaan van de toekomstige openbaarvervoerbediening, waarbij het aantal passerende bussen door een intensivering van de bediening ongeveer tweemaal hoger zal lig­gen dan in de huidige situatie.

In bijlage 4 is ter informatie voor de belangrijkste wegdelen de toekomstige verkeersintensitei­ten weergegeven evenals de gehanteerde voertuigverdeling.

 

Wegdekverharding

In de huidige situatie en in de situatie 1 jaar voor reconstructie (2007/2008), hebben vrijwel alle wegvakken een verharding van dicht asfaltbeton (DAB, referentieasfalt). Enkele parallelwegen hebben een klinkerverharding. In 1986 (sanering) had ook de Westvest een klinkerverharding.

 

In de toekomstige situatie (2015/2024/2025) is voor de parallelwegen en 30 km/h-wegen uitge­gaan van een klinkerverharding. De overige wegen hebben in principe een verharding van steenmastiek asfalt 0/8 (SMA 0/8). De geluidsemissie hiervan is gelijk aan een verharding van DAB. De berekeningen voor deze wegen zijn uitgevoerd met zowel standaard fijn asfaltbeton (DAB, referentieasfalt) als met zeer stil asfalt Semidicht (ZSA-SD). ZSA-SD (of een gelijkwaar­dige asfaltsoort) is een asfaltsoort dat ongeveer 4,5 dB(A) reduceert ten opzichte van DAB.

 

Snelheden

De snelheden zijn voor vrijwel alle wegvakken zowel in huidige als toekomstige situatie 50 km/h. In de toekomstige situatie zullen de parallelwegen van de Spoorsingel, de perceelont­sluitende weg ter plaatse van de Phoenixstraat, de Westvest, de Engelsestraat en de overige nieuwe erfontsluitende wegen, een snelheidsregime hebben van 30 km/h.

 

Situering en aantal woningen

Op de bestemmingsplankaart is de ligging, vorm en bouwhoogte van de nieuwbouw vastgelegd. Deze gegevens zijn overgenomen uit het Masterplan en vormen uitgangspunt voor het akoes­tisch onderzoek. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om de bouwhoogten te variëren. Variatie van het aantal bouwlagen en de hoogte in de gevellijn is daarbij uitgangspunt en de ge­vellijn zal dan ook niet over de gehele lengte een gelijke hoogte laten zien. Voor de akoestische situatie is van belang dat het in het bestemmingsplan zo is geregeld dat de eerstelijns bebou­wing langs een geluidsbron nooit lager zal zijn dan de daarachter liggende bebouwing. De eer­stelijns bebouwing schermt dus in principe altijd de daarachter gelegen bebouwing af van de geluidsbron.

 

Het akoestisch onderzoek dient inzicht te geven in de locatie van en het aantal woningen waar­van het niet uitgesloten moet worden geacht dat de grenswaarde wordt overschreden. Boven­dien dient in verband met de vaststelling van een hogere grenswaarde de maximale geluidsbe­lasting voor de verschillende woningen bekend te zijn. Binnen de marges die in het bestem­mingsplan qua positie, hoogte en vloeroppervlak is opgenomen, is een worst-case benadering toegepast. Dit houdt in dat per situatie de meest ongunstige situatie in beeld is gebracht als het gaat om het aantal woningen en de bouwhoogte.

 

 

9.7.        Resultaten onderzoek

De gedetailleerde berekeningsuitgangspunten en resultaten zijn vastgelegd in de rapportage: Akoestisch onderzoek spoorzone Delft, oktober 2004; DHV Ruimte en Mobiliteit. Hieronder zal per soort situatie op de resultaten worden ingegaan.

 

Nieuwe woningen versus nieuwe wegen

Grenswaarden

De voorkeursgrenswaarde bedraagt 50  dB(A). Maximaal is ontheffing mogelijk tot 60  dB(A).

 

Emplacementsweg

De situatie van nieuwe woningen versus nieuwe wegen komt voor met betrekking tot de aanleg van de Emplacementsweg, die de verbinding vormt tussen de Westlandseweg en de Schieweg.

Met een verharding van SMA 0/8 wordt de maximaal toelaatbare geluidsbelasting, die in het uiterste geval kan worden vastgesteld, overschreden op alle bouwblokken die direct langs de Emplacementsweg staan. De situatie zou dan alleen kunnen worden gerealiseerd als de be­bouwing waar de overschrijding zich voordoet, van een zogenaamde ""dove gevel"" worden voor­zien (zonder te openen delen). Bij een verharding van ZSA op deze wegen wordt de maximaal toelaatbare geluidsbelasting, die in het uiterste geval kan worden vastgesteld, nergens over­schreden. De voorkeursgrenswaarde wordt echter wel overschreden. De hoogste geluidsbelas­ting bedraagt 60  dB(A).

 

Nieuwe woningen versus bestaande wegen

Grenswaarden

De voorkeursgrenswaarde bedraagt 50 dB(A). Maximaal is ontheffing mogelijk tot 65 dB(A).

 

(Verlengde) Coenderstraat

De (Verlengde) Coenderstraat omvat de huidige Coenderstraat, de Parallelweg en het Lokomo­tiefpad.

Bij toepassing van SMA 0/8 wordt de uiterste grenswaarde op een tweetal locaties overschre­den. Bij toepassing van ZSA blijft zich een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde bij de eerstelijns bebouwing voordoen. De maximaal toelaatbare waarde van 65 dB(A), die in het ui­terste geval kan worden toegestaan, wordt op geen enkele gevel overschreden. De hoogste geluidsbelasting bedraagt 62 dB(A).

 

Westvest

Bij toepassing van SMA 0/8  wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden, de uiterste niet. Bij toepassing van ZSA wordt de voorkeursgrenswaarde nergens overschreden.

 

Westlandseweg/Ireneboulevard

Bij toepassing van SMA 0/8 wordt de uiterste grenswaarde op een tweetal locaties overschre­den. Bij toepassing van ZSA blijft zich een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde bij de eerstelijns bebouwing voordoen. De maximaal toelaatbare waarde van 65 dB(A), die in het ui­terste geval kan worden toegestaan, wordt op geen enkele gevel overschreden. De hoogste geluidsbelasting bedraagt 63  dB(A).

 

Papsouwselaan

Bij een verharding van ZSA op de Papsouwselaan wordt de voorkeursgrenswaarde op het dichtstbijzijnde bouwblok overschreden. De overschrijding is maximaal 4 dB(A). Bij een verhar­ding van SMA 0/8 wordt de voorkeursgrenswaarde bij meer woningen overschreden (met maximaal 8 dB(A)).

 

Conclusie nieuwe woningen

Met een verharding van SMA 0/8 wordt de maximaal toelaatbare geluidsbelasting, die in het uiterste geval kan worden vastgesteld, op een aantal locaties langs de Coenderstraat en langs de Emplacementsweg overschreden. De situatie zou dan alleen kunnen worden gerealiseerd als de bebouwing waar de overschrijding zich voordoet, van een zogenaamde ""dove gevel"" wor­den voorzien (een gevel zonder te openen delen). Bij een verharding van ZSA-SD of een ge­lijkwaardig product op deze wegen, wordt de maximaal toelaatbare geluidsbelasting, die in het uiterste geval kan worden vastgesteld, nergens overschreden. De voorkeursgrenswaarde wordt wel overschreden, hiervoor is een hogere waarde aangevraagd bij Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland.

 

Hogere grenswaarden nieuwe woningen

Voor maximaal 725 nieuwe woningen van de maximaal 1.359 woningen waarin het Masterplan voorziet, is een hogere grenswaarde bij Gedeputeerde Staten aangevraagd. Met nadruk moet worden gesteld dat de gegeven aantallen woningen zijn gebaseerd op de worst-case-situatie; in het bestemmingsplan zijn marges opgenomen voor het aantal woningen per bouwblok en de maximale bouwhoogte. In het akoestisch onderzoek is voor beide uitgegaan van de per bouw­blok meest ongunstige situatie. In de volgende tabel zijn per weg de aantallen aangevraagde hogere waarden vermeld.

 


Tabel 3  Hogere grenswaarden nieuwe woningen

 

 

aantal woningen met benodigde hogere grenswaarde

geluidsbelasting in dB(A)

51

52

53

54

55

56

57

58

59

60

61

62

63

Ttotaal

Emplacementsweg

 

 

 

 

5

26

75

129

33

18

 

 

 

286286

Coenderstraat

 

 

4

4

 

22

62

31

42

36

13

2

 

216

Westvest

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

-

Westlandseweg

50

31

8

 

 

 

9

62

16

12

10

2

2

202

Papsouwselaan

3

 

9

9

 

 

 

 

 

 

 

 

 

21

Ttotaal aantal hogere waarden nieuwe woningen

725

 

Het Verzoek hogere grenswaarden is in het geval van de nieuwe woningen in het plangebied gemotiveerd met de criteria 2, 4 en 5 uit artikel 2 van het ""Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen"". Criterium 4 is op het gehele plan van toepassing: door de ontwikkelingen in de spoorzone wordt een open plaats in de stedelijke structuur sterk verbeterd en opgevuld. Hoewel dit enkele criterium volstaat voor de onderbouwing van het verzoek, kan worden gesteld dat in de meeste gevallen daarnaast ook criterium 2 van toepassing is: een doelmatige akoestisch af­schermende functie. Ook is in verschillende gevallen ook sprake van vervanging van bestaande bebouwing (criterium 5).

 

Aan de eis van een geluidsluwe buitenruimte wordt voldaan, onder meer doordat de meeste bouwbokken een carrévorm zullen hebben.

 

Bestaande woningen versus nieuwe wegen

De voorkeursgrenswaarde bedraagt 50 dB(A). Maximaal is ontheffing mogelijk tot 65 dB(A). Bij een verharding van ZSA op de Emplacementsweg (nodig ten behoeve van de nieuwe woningen langs deze weg) wordt bij geen enkele bestaande woning de voorkeursgrenswaarde overschre­den.

 

Bestaande woningen versus te reconstrueren wegen

Grenswaarden

Zoals toegelicht in de paragraaf ""Beleid en normstelling"" dient bij te reconstrueren wegen te worden onderzocht of de geluidsbelasting met 2 dB(A) of meer toeneemt tussen het jaar voor reconstructie en 10 jaar na reconstructie. Is dat het geval, dan is sprake van reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder en dient te worden onderzocht of het reconstructie-effect met maat­regelen teniet kan worden gedaan. Zijn maatregelen niet mogelijk of doelmatig, dan kan onder bepaalde voorwaarden een Verzoek hogere grenswaarden worden gedaan, waarbij afhankelijk van de situatie, de plafondwaarde van 65 of 70 dB(A) niet mag worden overschreden en waarbij in principe alleen een toename tot 5 dB(A) is toegestaan.

 

Sanering

Voor woningen die is 1986 een geluidsbelasting hoger dan 55 dB(A) ondervonden (sanerings­woningen) en waarvoor de Mminister van VROM nog geen maximaal toelaatbare geluidsbelasting vaststelde, is in het kader van het reconstructieonderzoek de heersende geluidsbelasting in het jaar voor reconstructie bepaald. Deze geluidsbelasting is in het kader van de reconstructie door de Mminister van VROM als maximaal toelaatbare geluidsbelasting vastgesteld.

Voor de toets of hier sprake is van reconstructie (""2 dB(A)-toets"") en de daarop volgende toets aan de grenswaarde, maakt het echter geen verschil of de betreffende woning een sanerings­geval is of niet. In het kader van de saneringsprocedure bij reconstructies wordt namelijk de vast te stellen waarde gebaseerd op de heersende geluidsbelasting (jaar voor reconstructie) gezien het feit dat hier in het kader van de sanering geen maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied zullen worden genomen.

 


Verlengde Coenderstraat (Coenderstraat/Parallelweg/Lokomotiefpad)

Bij een verharding van SMA 0/8 zou bij één bestaand bouwblok (Parallelweg 1-24) sprake zijn van een reconstructie. Hier zou zelfs de maximale toename van 5 dB(A) worden overschreden en reconstructie zou hier daardoor niet mogelijk zijn. Bij een verharding van ZSA op de Coen­derstraat is er bij de woningen Parallelweg 1-24 geen sprake van reconstructie; de toename blijft beperkt tot 1,1 dB(A) en daarmee onder de 2 dB(A).

 

Kampveldweg en Wateringsevest

Bij een verharding van SMA 0/8 is bij geen enkele woning sprake van reconstructie. De ge­luidsbelasting neemt op de meeste plaatsen fors af. Alleen bij D.C. van Markenplein 1-3 zou de geluidsbelasting licht toenemen, maar met minder dan 1,5 dB(A). Bij een verharding van ZSA op de Kampveldweg neemt de geluidsbelasting op alle woningen fors af. De afname is mini­maal 4 dB(A). Er is derhalve geen sprake van reconstructie.

 

Phoenixstraat

Bij reconstructie van de Phoenixstraat tot tram/busbaan en ontsluitingsweg 30 km/h, neemt de geluidsbelasting op de gevels aan zowel de Phoenixstraatzijde als Spoorsingelzijde bij een ver­harding van ZSA fors af, mede ook door de forse afname van de verkeersintensiteit ten op­zichte van de huidige situatie. Ook bij toepassen van een wegdekverharding van SMA 0/8, is bij geen enkele woning sprake van reconstructie (toename minder dan 2 dB(A)). Het al dan niet in beschouwing nemen van het verkeer op de ontsluitingsweg 30 km/h, heeft nauwelijks of geen invloed op de resultaten.

 

Spoorsingel

Bij reconstructie van de Spoorsingel tot een hoofdrijbaan met parallelweg 30 km/h, zou bij toe­passing van een verharding van SMA 0/8 op de hoofdrijbaan de geluidsbelasting ten gevolge van de Spoorsingel bij veel woningen aan de Phoenixstraatzijde aanzienlijk toenemen. Bij de meeste woningen aan deze zijde is sprake van reconstructie. Daarbij treedt zelfs een toename met meer dan 5 dB(A) op: bij de Dirklangendwarsstraat 6 tot 7 dB(A). Daarmee zou een recon­structie niet mogelijk zijn.

Ook aan de Spoorsingelzijde van de weg zou bij een groot aantal woningen de geluidsbelasting met 2 dB(A) of meer toenemen. Het al dan niet in beschouwing nemen van het verkeer op de parallelweg van de Spoorsingel (30  km/h), heeft nauwelijks of geen invloed op de uitkomsten.

 

Bij een verharding van ZSA op de hoofdrijbaan van de Spoorsingel blijft de geluidsbelasting bij de meeste woningen gelijk. Alleen bij de woningen aan de Dirklangendwarsstraat 22-44, Kamp­veld 1-13 en Wateringsevest 1-6 is de toename 2 dB(A) of meer en daarmee is hier sprake van ""reconstructie"" in de zin van de Wet geluidhinder. Wanneer het verkeer met een maximumsnel­heid van 30 km/h mede in beschouwing wordt genomen, is ook bij de Dirklangendwarsstraat 11-29 sprake van reconstructie. De toename is echter nergens hoger dan 5 dB(A).

Geen van deze woningen komt overigens op basis van de geluidsbelasting in 1986 voor sane­ring in aanmerking.

 

Toelichting op de reconstructie van de Phoenixstraat en Spoorsingel

Met betrekking tot de wijze waarop de reconstructie van het profiel tussen de gevels van de Spoorsingel en de gevels van de Phoenixstraat vanuit akoestisch oogpunt moet worden onderzocht kan worden gediscussieerd of:

-             sprake is van reconstructie van de Spoorsingel van 50 km/h-weg naar 30 km/h-weg en reconstructie van de Phoenixstraat tot een hoofdrijbaan enerzijds en een tram/busbaan en een ontsluitingsweg 30 km/h anderzijds; of dat

-             sprake is van reconstructie van de Spoorsingel tot hoofdverkeersader met parallelweg en reconstructie van de Phoenixstraat tot bus/trambaan met ontsluitingsweg 30 km/h.

In het kader van het akoestische onderzoek voor het bestemmingsplan, is uitgegaan van de laatstgenoemde benade­ring, omdat deze vanuit de Wet geluidhinder (rekening houdend met de ""2 dB(A)-reconstructietoets"") de meest ongun­stige situatie representeert. Dit kan als volgt worden toegelicht. De huidige geluidsproductie door het verkeer op de Spoorsingel is door de beperkte verkeersintensiteit relatief laag. Bij een benadering, waarbij de Spoorsingel wordt gere­construeerd tot een hoofdverkeersader met een parallelweg, krijgt de Spoorsingel na reconstructie relatief veel meer verkeer te verwerken. Hierdoor zal de geluidsproductie van de Spoorsingel relatief veel stijgen in verhouding tot ge­luidsproductie in huidige situatie. Uit de berekeningen blijkt overigens dat niet de toename van de geluidsbelasting aan de gevels van de Spoorsingelzijde over het algemeen maatgevend is, maar vooral de toename van de geluidsbelasting (ten gevolge van het verkeer op de Spoorsingel) op de gevels aan Phoenixstraatzijde.

 


Westlandseweg/Ireneboulevard

Bij een verharding van SMA 0/8 zou de geluidsbelasting van de dichtstbijzijnde woningen nau­welijks veranderen. Er is in ieder geval bij geen enkele woning sprake zijn van een reconstruc­tie. Bij een verharding van ZSA op de Westlandseweg (nodig voor de nieuwe woningen) neemt de geluidsbelasting op alle woningen af. Er is derhalve geen sprake van reconstructie. Het al dan niet in beschouwing nemen van het verkeer met een maximumsnelheid van 30 km/h heeft nauwelijks of geen invloed.

 

Conclusies reconstructie

Totaal zijn 1.349 woningen op een reconstructie-effect onderzocht. Met een verharding van SMA 0/8 of dicht asfaltbeton (DAB), zou bij de Coenderstraat en de Spoorsingel bij een groot aantal woningen sprake zijn van een reconstructie-effect (toename met 2 dB(A) of meer). Bij een aantal woningen zou zelfs de maximale toename van 5 dB(A) worden overschreden. Bij een verharding van ZSA is er alleen bij de Spoorsingel sprake van ""reconstructie"". Het gaat hier om 22 woningen. De overschrijding van de grenswaarde blijft beperkt tot 2 á 3 dB(A). Voor deze woningen is aan Gedeputeerde Staten verzocht een hogere maximaal toelaatbare geluidsbe­lasting vast te stellen. Wanneer ook het verkeer met 30 km/h in beschouwing wordt genomen, is bij 10 woningen extra sprake van reconstructie ten gevolge reconstructie van de Spoorsingel. Ook dan blijft de toename beperkt tot 2 à 3 dB(A).

 

Hogere grenswaarden bestaande woningen bij reconstructie

Voor 22 woningen is aan Gedeputeerde Staten verzocht een hogere maximaal toelaatbare ge­luidsbelasting vast te stellen. Het verzoek is gemotiveerd door aan te geven dat geluidsbeper­kende maatregelen niet mogelijk zijn of niet voldoende effect hebben dan wel bezwaren ont­moeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke en/of financiële aard. Bo­vendien gaat het om een weg die een noodzakelijke verkeers- en vervoersfunctie zal vervullen.

 


Tabel 4  Hogere grenswaarden bestaande woningen ten gevolge van reconstructie

 

adres

aantal woningen

bron

aan te vragen hogere waarde

Dirklangendwarsstraat 22-44

12

hoofdrijbaan Spoorsingel

53 dB(A)

Kampveldweg 1-13

7

hoofdrijbaan Spoorsingel

52 dB(A)

Wateringsevest 1-6

3

hoofdrijbaan Spoorsingel

53 dB(A)

Ttotaal aantal woningen

22

 

 

 

 

30 km/h-wegen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden onderbouwd of de geluidsbe­lasting ten gevolge van de binnen het plangebied gelegen 30 km/h-wegen aanvaardbaar is.

 

30 km/h-wegen binnen het plangebied

Binnen het plangebied liggen de volgende 30 km/h-wegen:

-             de parallelweg aan de westzijde van de Spoorsingel (tussen Kampveldweg en Hugo de Grootstraat);

-             de perceelontsluitende weg aan Phoenixstraatzijde;

-             de Westvest;

-             de parallelweg aan de zuidzijde van de Westlandseweg tussen de Papsouwselaan en de Emplacementsweg;

-             de Engelsestraat;

-             de Mercuriusweg, de Röntgenweg en de Industriestraat;

-             de nieuwe perceelontsluitende wegen in het gebied rond het station en aan weerszijden van de Emplacementsweg.

 


Parallelwegen Spoorsingel, Phoenixstraat en Westlandseweg

De geluidseffecten van de parallelwegen van de Spoorsingel, Phoenixstraat en Westlandseweg voor bestaande woningen zijn in het kader van het reconstructieonderzoek, zoals gebruikelijk voor parallelwegen, samen met de effecten van de hoofdrijbaan in beeld gebracht. In het voor­gaande is geconcludeerd dat het in beschouwing nemen van het verkeer op deze parallelwegen niet of nauwelijks van invloed is op de effecten. Voor de conclusies van deze wegen kan geheel worden aangesloten bij de conclusies van het reconstructieonderzoek zoals die in het voor­gaande zijn geformuleerd. In het kort komt het erop neer dat als de parallelweg van Spoorsingel samen met de hoofdrijbaan in beschouwing wordt genomen, bij 10 extra woningen (Dirklan­gendwarsstraat 11-19) sprake is van een reconstructie-effect. De overschrijding van de voor­keursgrenswaarde blijft daarbij beperkt tot 2 à 3 dB(A). De geluidsbelasting bedraagt maximaal 52 dB(A) en is daarmee aanvaardbaar.

 

De nieuwe woningen in het spoorzone gebied vallen buiten het invloedsgebied van genoemde parallelwegen.

 

Westvest

De verkeersintensiteit de Westvest wordt geschat op 350 mvt/etmaal in 2015. Bij deze ver­keersintensiteit ligt de geluidscontour van de voorkeursgrenswaarde (50 dB(A)) op 5 m uit de as van de weg. Noch de bestaande woningen, noch de nieuwe woningen zullen een geluidsbelas­ting hoger dan 50 dB(A) ten gevolge van het 30 km/h-verkeer op de Westvest ondervinden. De bijdrage aan de geluidsbelasting ten gevolge van de tram/busbaan is eveneens marginaal. De geluidsbelasting ten gevolge van de Westvest is dan ook aanvaardbaar.

 

Engelsestraat

Ten gevolge van het verkeer op de Engelsestraat wordt de voorkeursgrenswaarde bij drie bouwblokken overschreden. Het zijn de blokken die direct aan de weg zijn gelegen. De maxi­maal toelaatbare waarde van 65 dB(A) wordt echter niet overschreden, 8 woningen hebben een geluidsbelasting van 51 dB(A), 37 woningen 55 dB(A) en 28 woningen 56 dB(A). Bij deze ge­luidsbelastingen kan de vereiste binnenwaarde van 35 dB(A) zonder meer worden gegaran­deerd. Gesteld kan worden dat deze geluidsbelasting vanuit akoestisch oogpunt geen zwaar­wegende reden is om van de voorgestane stedenbouwkundige en verkeerskundige inrichting af te wijken en over te gaan tot geluidsreducerende maatregelen die hierop ingrijpen. De geluids­belasting wordt aanvaardbaar geacht.

 

Mercuriusweg, Röntgenweg en Industriestraat

De bebouwing langs de Mercuriusweg en de Industriestraat is gepland op een afstand van mi­nimaal 4 m uit de as van deze wegen. Een gevelbelasting van respectievelijk 50 en 55 dB(A) treedt op bij een verkeersintensiteit van respectievelijk 300 mvt/etmaal en 1.000 mvt/etmaal. De Mercuriusweg heeft geen doorgaande functie voor het autoverkeer en zal ter plaatse alleen de parkeervoorzieningen van de noordelijk gelegen woonblokken ontsluiten. Dit betreft maximaal 95 woningen, die - uitgaande van een verkeersproductie van 6 mvt/etmaal per woning - maxi­maal 570 mvt/etmaal genereren. De geluidsbelasting ten gevolge van dit aantal verkeersbewe­gingen blijft beneden de 55 dB(A) en is daarmee aanvaardvaar.

 

Het deel van de Industriestraat dat in het verlengde van de Röntgenweg ligt zal maximaal 152 woningen ontsluiten. Dit aantal woningen geneert ongeveer 900 mvt/etmaal. Dit verkeer zal zich verspreid via de Mercuriusweg en de Industriestraat naar de Papsouwselaan afwikkelen. De geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Industriestraat zal bij een minimale gevelaf­stand van 4 m uit de wegas beneden de 55 dB(A) blijven en is daarmee aanvaardbaar.

 

Op de hoek van de Röntgenweg en Mercuriusweg (op het voormalige terrein van Delft Instru­ments) kunnen via een uitwerkingsbevoegdheid maximaal 300 woningen worden gebouwd. Deze woningen zullen naar verwachting worden ontsloten via de Röntgenweg, daar langs de Mercuriusweg een fietsverbinding en een waterpartij worden voorgestaan. Daarnaast wordt het appartementencomplex met 120 woningen aan de Vulcanusweg deels via de Röntgenweg ont­sloten. De totale verkeersproductie zal maximaal 2.500 mvt/etmaal bedragen. Bij deze ver­keersintensiteit liggen de 50 en 55 dB(A)-contour respectievelijk op 24 en 11 m uit de wegas. Bij de uitwerking van deze locatie zal met de ligging van deze contouren en met de geluidsbelas­ting aan de gevel rekening worden gehouden. Maximaal zal een geluidsbelasting van 55 dB(A) worden geaccepteerd. Dat is aanvaardbaar.

 

Het deel van de Industriestaat dat rechtstreeks op de Papsouwselaan aansluit (en een oost-westligging heeft) zal in het geval dat de woningen langs de Emplacementsweg niet recht­streeks op deze weg worden ontsloten en een kortsluiting tussen de Industriestraat en Empla­cementsweg achterwege blijft, maximaal 450 woningen ontsluiten. Deze woningen genereren maximaal 2.600 mvt/etmaal. Bij deze verkeersintensiteit liggen de 50 en 55 dB(A)-contour res­pectievelijk op 25 en 11 m uit de wegas. De nieuwe bebouwing langs dit oost-westelijk gelegen deel van de Industriestraat, wordt op minimaal 16 m uit de as van de huidige Industriestraat ge­bouwd. De geluidsbelasting ten gevolge van dit deel van de Industriestraat zal dus beneden de 55 dB(A) blijven en is daarmee aanvaardbaar.

 

De nieuwe wegen tussen de bouwblokken langs de Coenderstraat en Emplacementsweg

De carrévormige bouwblokken die in het spoorzonegebied zijn voorzien, krijgen parkeervoor­zieningen die direct vanaf de (Verlengde) Coenderstraat of de Emplacementsweg worden ont­sloten. De (relatief smalle straten) tussen de bouwblokken zullen dus nauwelijks door verkeer worden gebruikt. De geluidsbelasting ten gevolge van deze wegen zal dan ook beneden de 50 dB(A) liggen en daarmee aanvaardbaar zijn.

 

30 km/h-wegen buiten het plangebied

De buiten het plangebied gelegen 30 km/h-wegen stralen geen geluidshinder af binnen het plangebied. Bij een 30 km/h-regime en een klinkerbestrating ligt de contour van voorkeurs­grenswaarde (50 dB(A)) bij een verkeersintensiteit van zelfs 6.000 mvt/etmaal binnen 50 m uit de as van de weg. Alle 30 km/h-wegen buiten het plangebied liggen op een grotere afstand dan 50 m uit de rand van het plangebied. Bovendien komen bovendien dergelijke hoge verkeersin­tensiteiten op deze 30 km/h-wegen niet voor. De geluidsbelasting ten gevolge van 30 km/h/­we­gen buiten het plangebied is dus per definitie aanvaardbaar.

 

Tramverkeerslawaai

Binnen het plangebied liggen trambanen op de volgende wegen:

-             Wateringsevest (tramlijn 1 en 19);

-             Phoenixstraat/Spoorsingel (tramlijn 1 en 19);

-             Westvest (tramlijn 1 en 19);

-             Westlandseweg (tramlijn 1);

-             Papsouwselaan (tramlijn 1);

-             Zuidwal (tramlijn 19).

 

Zoals gesteld zijn er voor de geluidsbelasting van de tram in de Wet geluidhinder géén voor­schriften opgenomen. Er zijn geen grenswaarden en er bestaat ook geen verplichting tot akoes­tisch onderzoek. Naar de geluidsbelasting ten gevolge van de tram heeft in het kader van dit bestemmingplan dan ook geen gedetailleerd onderzoek plaatsgevonden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het echter van belang een uitspraak te doen over de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting door de tram. In dat kader is indicatief de geluidsbelasting onderzocht op een aantal maatgevende punten, te weten:

-             de tram/busbaan op de Westvest in relatie tot de nieuwe woningen in het bouwblok op de hoek met de Westlandseweg;

-             de tram/busbaan op de Westlandseweg in relatie tot de nieuwe woningen in bouwblok op de hoek met de Westvest en in relatie tot de bestaande woningen langs de Westlandse­weg;

-             de tram/busbaan in relatie tot de bestaande woningen langs de Phoenixstraat.

 

Westvest

De tram/busbaan op de Westvest blijft in de toekomst op dezelfde plek liggen en wordt niet ge­reconstrueerd. Een indicatief onderzoek naar de geluidsbelasting aan de gevels van de be­staande woningen langs de Westvest kan dan ook achterwege blijven. Inzicht in de akoestische situatie voor de nieuwe woningen is echter wel gewenst. Daarom is de geluidsbelasting ten ge­volge van de tram/busbaan op de gevels van de bouwblokken berekend op basis van de (indi­catieve) Standaard Rekenmethode I. De indicatieve geluidsbelasting bedraagt circa 57 dB(A)[11]). Gezien de hoogstedelijke situatie kan worden gesteld dat deze geluidsbelasting voor deze situ­atie aanvaardbaar is. Bovendien zal door de gekozen bouwvorm in een goede geluidsluwe buitenruimte worden voorzien met een geluidsbelasting van ruim onder de 50 dB(A).

 

Westlandseweg

De tram/busbaan op de Westlandseweg zal in de toekomst van de noordzijde naar de midden­berm worden verplaatst. Hiervan uitgaande is de geluidsbelasting ten gevolge van de tram/busbaan op de gevels van de nieuwe woningen in het bouwblok op de hoek met de West­vest en de bestaande woningen langs de Westlandseweg berekend op basis van de (indica­tieve) Standaard Rekenmethode I. De indicatieve geluidsbelasting bedraagt na reconstructie circa 56 dB(A)[12]). Zowel voor de nieuwe woningen als de bestaande woningen kan het volgende worden opgemerkt. De heersende geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer zal in het jaar voor de reconstructie (in 2008) circa 63 dB(A) bedragen. Na reconstructie zal de geluids­belasting in 2015 - mede ten gevolge van toepassing van zeer stil asfalt (SZA-SD) of een ge­lijkwaardig product - dalen tot 60 dB(A). Het geluid ten gevolge van de tram/busbaan ligt aan­zienlijk lager, waardoor de bijdrage van deze geluidsbron aan de totale geluidsbelasting te ver­waarlozen is. Geconcludeerd kan worden dat de geluidsbelasting langs de Westlandseweg ten gevolge van de tram/busbaan aanvaardbaar is.

 

Phoenixstraat

De tram/busbaan op de Phoenixstraat zal in de toekomst dichter bij de woningen aan de Phoe­nixstraatzijde komen te liggen. Daarom is indicatief onderzoek naar de geluidsbelasting voor deze woningen gedaan basis van de (indicatieve) Standaard Rekenmethode I. In het jaar voor reconstructie (in 2007) bedraagt de geluidsbelasting van de tram/busbaan circa 60 dB(A) en ten gevolge van de hoofdrijbaan circa 65 tot 67 dB(A)[13]). Na reconstructie zal de geluidsbelasting van de hoofdrijbaan, door verschuiving naar de Spoorsingelzijde en door toepassing van ZSA, dalen tot circa 52 dB(A).

De indicatieve geluidsbelasting ten gevolge van de tram/busbaan be­draagt na reconstructie circa 62 dB(A)[14]). De 30 km/h-weg die de percelen langs de Phoe­nixstraat ontsluit, produceert nauwelijks geluid (circa 42 dB(A). Weliswaar neemt de geluidsbe­lasting ten gevolge van de tram/busbaan na reconstructie toe, maar totaal ligt deze geluidsbe­lasting minimaal 3 dB(A) la­ger dan de geluidsbelasting in het jaar voor reconstructie. Bovendien is de toename niet meer dan 2 dB(A) en zal daarnaast de geluidsbelasting ten gevolge van het spoor door de ondertun­neling volledig verdwijnen. De geluidsbelasting door het spoor bedraagt in de huidige situatie 77 tot 79 dB(A)[15]). In dit licht bezien kan zonder meer worden geconclu­deerd dat de geluidsbelas­ting langs de Phoenixstraat ten gevolge van de tram/busbaan aan­vaardbaar is.

 

spatie laten staan hieronder bij de kop

9.8.         
Conclusie

-             Met een wegdekverharding van Zeer Stil Asfalt Semi Dicht (ZSA-SD) of een akoestisch ge­lijkwaardige asfaltsoort wordt overal voldaan aan de uiterste grenswaarden van de Wet geluidhinder.

-             Bij 725 nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) overschreden. Voor deze woningen is Gedeputeerde Staten verzocht een hogere grenswaarde vast te stellen.

-             Langs alle 30 km/h-wegen is de geluidsbelasting aanvaardbaar.

-             Ten gevolge van de tram is de geluidsbelasting aanvaardbaar.

-             Ten gevolge van reconstructie van de Spoorsingel stijgt bij 22 woningen de geluidsbelas­ting met meer dan 2 dB(A) (maximaal 3 dB(A)). Gedeputeerde Staten is verzocht voor deze woningen een hogere grenswaarde vast te stellen.

 


blanco pagina


10.      Spoorweglawaai

72

 

10.1.     Inleiding

In gevolge de Wet geluidhinder wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de akoestische situatie met betrekking tot de wijzigingen van de spoorweg die in het kader van dit bestemmingsplan moge­lijk wordt gemaakt. De consequenties voor de geluidsgevoelige bestemmingen worden be­schreven, toegespitst op de toekomstige situatie. Daar waar relevant zal een vergelijking wor­den gemaakt met de huidige situatie en/of autonome situatie[16]).

 

 

10.2.     Huidige situatie versus toekomstige situatie

In de huidige situatie wordt vanwege het railverkeer bij circa 780 woningen de voorkeursgrens­waarde overschreden. Als gevolg van autonome groei van het railverkeer neemt de geluidsbe­lasting en het aantal gehinderde woningen in 2015 aanzienlijk toe. Tegen 780 door het spoor gehinderde woningen in 2002, zullen er 1.750 gehinderde woningen in 2010/2015[17]) zijn. Hiervan hebben ongeveer 850 woningen een geluidsbelasting hoger dan 65 dB(A) en zelfs zo'n 400 woningen hoger dan de maximaal toegestane geluidsbelasting van 73 dB(A)[18]).

 

 

10.3.     Beleid en normstelling

Het vigerende beleid met betrekking tot geluidhinder is vastgelegd in de Wet geluidhinder, mi­nisteriële besluiten en jurisprudentie en in artikel 15 van het Besluit op de ruimtelijke ordening. Een toelichting hierop komt in deze paragraaf aan de orde, toegespitst op de situatie in dit be­stemmingsplan.

 

Geluidszones langs spoorwegen

Het belangrijkste beleid ten aanzien van het spoorweglawaai is vastgelegd in het Besluit geluid­hinder spoorwegen (Bgs). In het Bgs is een rechtstreeks (inhoudelijk en procedureel) verband gelegd tussen geluidhinderproblematiek en ruimtelijke or­dening door middel van geluidszones langs spoorwegen. Een geluids­zone is een gebied aan weerszijden van een spoorweg waar­binnen, wanneer in dat gebied woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen zijn of wenselijk worden geacht, extra aandacht moet worden besteed aan geluidhinder.

De wettelijke geluidszone bedraagt op grond van de op 1 september 2003 gewijzigde zonekaart als bedoeld in artikel 106a Wgh en artikel 3, lid 1 Bgs 700 m aan weerszijden van het spoor. Binnen deze wettelijke geluidszone dient akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai plaats te vinden.

 

Normstelling

Ten aanzien van de noodzakelijke akoestische toetsing in het kader van dit bestemmingsplan kan onderscheid worden gemaakt in twee situaties:

-             nieuwe woningen versus bestaande of te wijzigen spoorwegen;

-             bestaande woningen versus te wijzigen spoorwegen.

 

Nieuwe woningen

Voor nieuwe woningen bedraagt de voorkeursgrenswaarde 57 dB(A). Indien deze grenswaarde wordt overschreden en maatregelen niet mogelijk of doelmatig zijn, kan onder bepaalde voor­waarden een verzoek tot hogere grenswaarden worden ingediend bij Gedeputeerde Staten. De uiterste grenswaarde van 70 dB(A) mag daarbij niet worden overschreden.

 

Bestaande woningen

Voor bestaande woningen zijn de regels en grenswaarden opgenomen in artikel 11 Bgs. In eer­ste instantie dient te worden vastgesteld of er sprake is van een wijziging aan een spoorweg. Hierbij dient te worden nagegaan of als gevolg van de wijziging aan het spoor een geluidstoe­name van 3 dB(A) of meer plaatsvindt. Wanneer de geluidsbelasting aan de gevels hoger zijn of worden dan 65 dB(A), is iedere toename reden om te spreken van een wijziging aan een spoorweg.

Wanneer aan deze voorwaarden wordt gedaan, moet een toets aan de grenswaarden worden uitgevoerd. Hiervoor zijn in het Besluit geluidhinder spoorwegen voorkeursgrenswaarden en maximaal toelaatbare geluidsbelastingen weergegeven. In onderstaande tabel is per situatie de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidsbelasting aangegeven. De ge­meente Delft conformeert zich aan deze waarden.

 

Tabel 5   De voorkeursgrenswaarde voor bestaande woningen bij wijziging van een        spoorweg

voorkeursgrenswaarde voor bestaande woningen

maximaal toelaatbare geluidsbelasting

 

 

eerder hogere grenswaarde vastgesteld

-             woningen, scholen, ziekenhuizen e.d.

-             woonwagenterreinen

-             terreinen voor gezondheidszorg

: 73 dB(A)

: 65 dB(A)

: 68 dB(A)

laagste van*:

-             heersende waarde

-             hogere (vastgestelde) grenswaarde

 

geen hogere grenswaarde vastgesteld

laagste van*:

-             heersende waarde

-             waarde in 1987

 

*    Met een minimum van 57 dB(A) bij woningen en 55 dB(A) bij andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals scho­len, ziekenhuizen en dergelijke, en woonwagenterreinen.

 

In de spoorzone zijn in het verleden alleen hogere waarden vastgesteld voor het gebied Hooi­kade-Zuideinde. Deze locatie ligt net ten noorden van de zuidelijke tunnelmond. De vastge­stelde waarde bedraagt maximaal 73 dB(A). Omdat het spoor ter hoogte van deze locatie zal zijn ondertunneld, zal deze waarde niet worden overschreden. Bij de overige woningen is de geluidbelasting in 1987 lager dan in 2002. De voorkeursgrenswaarde wordt met uitzondering van de Hooikade derhalve gevormd door de geluidbelasting in 1987.

 

Sanering

Men spreekt bij spoorweglawaai van een saneringsituatie wanneer in de zone van een spoorlijn woningen en woonwagenstandplaatsen voorkomen die in 1987 een hogere geluidbelasting hadden dan 65 dB(A). Voor andere geluidsgevoelige objecten wordt een ondergrens van 60 dB(A) gehanteerd.

In geval van een saneringssituatie wordt de geluidbelasting, indien dit financieel en akoestisch doelmatig is, teruggebracht tot 65 dB(A) of minder. De gemeente Delft heeft in het kader van de zogenaamde Mega-beschikking 641 woningen met de geluidbelasting voor het jaar 2005 bij de minister van VROM aangemeld.

Anders dan bij wegverkeer is er voor sanering langs spoorwegen tot op heden geen wettelijke regeling. De waarden die op de raillijst staan, kunnen dan ook niet als vastgestelde maximaal toelaatbare geluidbelastingen worden beschouwd.

 

Hogere grenswaarden nieuwe woningen

Indien wordt aangetoond dat geluidsbeperkende maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn of wel dat deze voorzieningen om stedenbouwkundige, vervoerskundige, landschappelijke of om financiële redenen niet wenselijk zijn, kan onder bepaalde voorwaarden door Gedeputeerde Staten een hogere grenswaarde worden toegekend. De voorwaarde is genoemd in artikel 8 van het "Besluit geluidhinder spoorwegen". Er moet sprake zijn van woningen die:

1.          in de omgeving van een station of halte gesitueerd worden;

2.          verspreid gesitueerd worden buiten de bebouwde kom;

3.          woningen die noodzakelijk zijn om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid;

4.          woningen die ter vervanging dienen van bestaande bebouwing;

5.          in een stads- of dorpsvernieuwingsplan worden opgenomen;

6.          door de gekozen situering of bouwvorm een doelmatige akoestisch afschermende functie vervullen voor andere woningen;

7.          door de gekozen situering een open plaats tussen aanwezige bebouwing opvullen.

De maximale waarde die Gedeputeerde Staten in het uiterste geval kunnen vaststellen, bedraagt 70 dB(A). Een hogere waarde boven 60 dB(A) kan alleen worden verleend als naar oordeel van Gedeputeerde Staten voldoende aannemelijk is gemaakt dat de verblijfsruimte niet aan de geluidsbelaste zijde zijn gesitueerd.

 

Hogere grenswaarden bestaande woningen

Indien is aangetoond dat geluidsbeperkende maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn of wel dat deze voorzieningen om stedenbouwkundige, vervoerskundige, landschappelijke of om financiële redenen niet wenselijk zijn, kan bij Gedeputeerde Staten een verzoek tot vaststelling van hogere grenswaarden worden ingediend.

 

 

10.4.     Beoogde ontwikkelingen

Tussen de Kampveldweg in het noorden en de Abtswoudseweg in het zuiden wordt het spoor ondertunneld. Ten noorden en ten zuiden daarvan ligt het spoor over een lengte van ongeveer 400 m in een tunnelbak die het spoor vanaf maaiveld naar de tunnelmond onder maaiveld leidt. Ten gevolge van het gekozen tunneltracé zal het huidige tracé ten noorden en ten zuiden hier­van iets verschuiven, zodat alleen buiten de echte tunnel sprake is van reconstructie.

 

 

10.5.     Tijdelijke situatie

Gedurende de realisatie van de spoortunnel zal het treinverkeer over het bestaande spoor ge­bruik blijven maken. Na realisatie van het oostelijk deel van de tunnel zal deze in gebruik wor­den genomen en zal het bestaande spoor worden verwijderd. Gedurende de tijdelijke situatie treedt er dus geen wijziging in de ligging van de geluidsbron op die het gevolg kan zijn van een wijziging in de geluidsbelasting. Overigens hoeven tijdelijke situaties in het kader van de Wet geluidhinder niet te worden getoetst.

 

 

10.6.     Berekeningsuitgangspunten onderzoek spoorweglawaai

Modelgegevens

Voor de akoestische berekeningen is deels uitgegaan van de berekeningsuitgangspunten zoals deze in het Akoestisch Spoorboekje ASWIN, versie 2003 zijn opgenomen. Het betreft informatie over het aantal treinen per categorie per uur, snelheden per categorie, verdeling tussen rem­mende en niet remmende treinen en de bovenbouwconstructie van de spoorbaan. Voor de situ­atie in het jaar voor reconstructie zijn alle gegevens overgenomen uit genoemd akoestisch spoorboekje. Daarbij is uitgegaan van de gegevens voor het jaar 2002 en 2010/2015. Hierbij wordt het volgende opgemerkt. Het Akoestisch Spoorboekje is maatgevend voor de te hanteren berekeningsuitgangspunten. De inhoud hiervan wordt steeds in samenspraak tussen Railned en de minister van VROM vastgesteld. Het Akoestisch Spoorboekje geeft informatie voor de ja­ren 1987, 1999, 2000, 2001, 2002 en 2010/2015.

Uit het akoestisch spoorboekje is informatie overgenomen over:

-             de aantallen treinen per categorie per uur;

-             de snelheden per categorie;

-             de verdeling tussen remmende en niet remmende treinen;

-             voor 1987 en 2002: de bovenbouwconstructie van de baan (houten dwarsliggers in ballast­bed en voegloos spoor);

-             voor 2015 is uitgegaan van "betonnen dwarsliggers in ballastbed en voegloos spoor".

Voor 2015 zijn de treinaantallen gelijk verdeeld over de 4 sporen die in de toekomstige situatie aanwezig zijn.

 

Schermcriterium

Voor het maken van de afweging tot het al dan niet plaatsen van geluidsschermen is uitgegaan van de methode zoals opgenomen in het door Holland Railconsult, in opdracht van Prorail ont­wikkelde programma "schermcriterium software versie 1.5".

Met deze methode wordt op basis van factoren als de optredende geluidbelasting, het aantal woningen waar het op betrekking heeft, de effectiviteit van geluidsschermen en de kosten hier­van, een zo objectief mogelijk schermvoorstel ontworpen. Vervolgens wordt bezien of in ver­band met de lokale situatie (visuele aspecten, barrière werking, tijdsduur van de interim-peri­ode) reden is om dit schermvoorstel aan te passen.

 

 

10.7.     Resultaten onderzoek

Nieuwe woningen

De voorkeursgrenswaarde bedraagt 57 dB(A). Maximaal is ontheffing mogelijk tot 7dB(A).

Bij de geluidsberekeningen is rekening gehouden met (reflectie van) de geluidsschermen die noodzakelijk zijn om het reconstructie-effect voor de bestaande woningen teniet te doen. Uit de berekeningen blijkt dat alleen op de bebouwing die het dichtst op de zuidelijke tunnelmond is geprojecteerd, de voorkeursgrenswaarde met 2 dB(A) wordt overschreden. Het gaat hierbij om de hoogste bouwlagen. In verband met deze overschrijding is een berekening uitgevoerd voor de situatie dat er een scherm van 1, 2 en 3 m hoog op de rand van de zuidelijke tunnelbak wordt geplaatst. Hieruit blijkt dat er met een scherm van 3 m hoog geen overschrijdingen meer plaatsvinden. Een verzoek hogere grenswaarden voor nieuwe woningen is dan ook niet aange­vraagd.

 

Voor het huidige terrein van Delft Instruments gelegen tussen Mercuriusweg, Röntgenweg, Vul­canusweg en het spoor is in het bestemmingsplan een uitwerkingsbevoegdheid opgenomen. Hier kunnen 200 tot 300 woningen worden gerealiseerd. Op de plankaart is de ligging van de 60 dB(A)-contour ten gevolge van het spoor opgenomen die geldt voor de 4e tot de 7e bouwlaag en rekeninghoudend met de voorziene geluidsschermen langs het spoor van 4 m hoog. De 1e tot 3e bouwlaag worden voldoende afgeschermd door het geplande geluidsscherm. Ten be­hoeve van deze locatie is voor 100 woningen in de eerste lijnsbebouwing een Verzoek voor een hogere grenswaarde gedaan van 60 dB(A).

 

Het verzoek kan worden gemotiveerd met het argument dat aanvullende maatregelen op over­wegende bezwaren stuiten van stedenbouwkundige, landschappelijke en financiële aard. Als ontheffingscriterium geldt het opvullen van een open ruimte, als ook vervanging van bestaande bebouwing en nabijheid van het station.

 

Bestaande woningen

Wijziging van de spoorweg of niet?

Op basis van de geluidsbelasting in 2002 en de geluidsbelasting in 2015 is bepaald of er sprake is van een "wijziging van een spoorweg", dat wil zeggen of de geluidsbelasting toeneemt met 3 dB(A) of meer. Bij de woningen die ten noorden van tunnelmond liggen, is er sprake van een afname van de geluidsbelasting (zowel uitgaande van 2- als 4-sporigheid), zodat geen sprake is van een wijziging van een spoorweg. Bij de meeste panden die langs de aanloop naar de zui­delijke tunnelmond liggen, blijkt de toename echter zodanig groot te zijn dat er sprake is van "een wijziging van een spoorweg". Voor deze situatie is een nader onderzoek naar maatregelen uitgevoerd.

 

Maatregelen

Volgens het schermencriterium zou aan de westzijde langs de spoorweg ten zuiden van de tun­nel een scherm van 4 m hoog doelmatig zijn. Het scherm gaat dan ter hoogte van km 71.38 over in een scherm van 1,5 m hoog. Met dit scherm wordt echter nog bij circa 20 woningen de maximaal toelaatbare waarde van 73 dB(A) overschreden. Het betreft 20 woningen in het blok "Vulcanusweg 7-125". Voor deze woningen is berekend dat bij een 6 m hoog scherm wordt vol­daan aan de maximaal toelaatbare waarde van 73 dB(A).

 

Om bij alle woningen aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen, zijn de volgende schermen no­dig:

-             km 70.200 tot km 70.340 (lengte 140 m) 4 m hoog;

-             km 70.200 tot km 70.340 (lengte 140 m) 4 m hoog;

-             km 70.340 tot km 70.500 (lengte 150 m) 6 m hoog;

-             km 70.500 tot km 71.380 (lengte 880 m) 4 m hoog;

-             km 71.380 tot km 71.980 (lengte 600 m) 1,5 m hoog.

De laatste twee genoemde schermen liggen overigens buiten het plangebied.

 

Hogere grenswaarden

Aan de westzijde dient voor 39 woningen die binnen de zone van de spoorlijn liggen én binnen de begrenzing van het plangebied een hogere waarde te worden vastgesteld. Deze woningen bevinden zich op de hogere bouwlagen van enkele flats:

-             4 lagen van Isaac da Costalaan 337-431 (32 woningen);

-             zeven woningen in het pand Vulcanusweg 263-263G (7 woningen).

 

Tabel 6  Hogere grenswaarden bestaande woningen door wijziging spoorweg

 

 

aantal woningen met benodigde hogere grenswaarde

geluidsbelasting in dB(A)

66

67

68

69

totaal

Isaac da Costalaan 337-431

8

8

8

8

32

Vulcanusweg 263-263G

 

 

7

 

7

 

Het verzoek kan worden gemotiveerd met het argument dat aanvullende maatregelen op over­wegende bezwaren stuiten van stedenbouwkundige, landschappelijke en financiële aard.

 

 

10.8.     Conclusie

-             De overschrijding van de voorkeursgrenswaarde stijgt als gevolg van autonome groei van het railverkeer van 780 naar 1.750 geluidsgehinderde woningen in 2015. Hiervan hebben ongeveer 850 woningen een geluidsbelasting hoger dan 65 dB(A) en zelfs zo'n 400 wo­ningen hoger dan de maximaal toegestane geluidsbelasting van 73 dB(A). Door de on­dertunneling wordt voor de meeste woningen de spoorlijn als geluidsbron weggenomen.

-             Bij nieuwe woningen wordt bij maximaal 100 woningen op de locatie van Delft Instruments de voorkeursgrenswaarde met 3 dB(A) overschreden. Hiervoor is Gedeputeerde Staten gevraagd een hogere grenswaarde vast te stellen.

-             Door wijziging van de spoorlijn, neemt de geluidsbelasting bij bestaande woningen aan de zuidzijde van de tunnel toe met meer dan 3 dB(A). Met geluidsschermen van 4 en 6 m kan de toename van de geluidsbelasting worden genivelleerd, dan wel worden teruggebracht tot (ruim) onder de uiterste grenswaarde van 73 dB(A). Voor deze 39 woningen is Gede­puteerde Staten verzocht een hogere grenswaarde vast te stellen (maximaal 69 dB(A)).

 

 


 

P.M.


blanco paginaFiguur 8  Oude en nieuwe geluidszones

 

 


11.           (Milieu)onderzoek

77

 

In dit hoofdstuk worden de diverse milieuaspecten beschreven die voor de ontwikkelingen van belang zijn. Dit betreft de aspecten geluid, trillingen, luchtkwaliteit, geur en stof, interne en ex­terne veiligheid, water, ecologie, bodem en duurzaam bouwen. Deze aspecten zijn reeds uit­voerig beschreven in de MER, in onderstaande paragrafen zijn daarom delen van de MER sa­mengevat en de belangrijkste conclusies voor het plan weergegeven.

 

Per paragraaf wordt indien mogelijk eerst de bestaande situatie beschreven, vervolgens de be­oogde ontwikkelingen, dan het beleid met normstelling en afgesloten met een beschrijving van het onderzoek en de conclusie. Indien bij het uitgevoerde onderzoek geen bronvermelding is vermeld, dan betreft dit onderzoek uitgevoerd in het kader van de MER Spoorzone.

 

 

1.1.         Geluid

P.M.

 

 

11.1.         Industrielawaai

Huidige Bestaande situatie

Ten noorden van het plangebied is het industrieterrein DSM Gist/Calvé en ten zuiden het indu­strieterrein Schieoevers noord en zuid gelegen. Voor beide industrieterreinen is op grond van artikel 53 van de Wet Ggeluidhinder een geluidszone industrielawaai vastgesteld (1992). Deze zones zijn gebaseerd op de destijds bestaande en vergunde geluidsuitstraling van de op het terrein gevestigde bedrijven.

 

Beleid en NNormstelling

Buiten zones industrielawaai mag de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijven op het in­du­strieterrein niet meer bedragen dan 50 dB(A). Binnen zones industrielawaai gelden beper­kin­gen voor nieuwbouw van woningen en andere gevoelige bestemmingen, vanwege een voor­keurs­grenswaarde van 50 dB(A) die op de gevel geldt. Nieuwe woningen en andere gevoelige be­stemmingen binnen de zone zijn slechts toelaatbaar in bijzondere situaties, zoals het opvul­len van een open plek in de bestaande bebouwing of stads- en dorpsvernieuwing. Dit is alleen mo­gelijk buiten de 55 dB(A)-contour: daarbinnen is geen nieuwbouw toegestaan.

 

Voor zowel industrieterrein DSM Gist/Calvé als Schieoevers noord en zuid is een principebe­sluit genomen om de in het kader van de Wet Ggeluidhinder vastgestelde geluidszone industrie­lawaai rond het industrieterrein te wijzigen (zie figuur 8, oude en nieuwe geluidszones).

 

DSM Gist/Calvé

Door Gedeputeerde Staten is in 1997 een saneringsprogramma vastgesteld om de geluidsbe­lasting vanwege het industrieterrein op gevels van woningen van derden terug te dringen. In het saneringsprogramma wordt aangegeven dat door de verminderde geluidsbelasting naar wonin­gen, en rekening houdend met toekomstige ontwikkelingen, wijziging (verkleining) van de ge­luidszone mogelijk is. In november 1999 is derhalve een principebesluit genomen om de in het kader van de Wet Ggeluidhinder vastgestelde geluidszone industrielawaai rond het industrieter­rein te wijzigen en de aangepaste zone geleidelijk op te nemen in alle betrokken bestemmings­plannen. Met betrekking tot wijziging van de gehele zone is reeds in het kader van het principe­besluit advies gevraagd aan de Inspectie Milieuhygiëne, als bedoeld in artikel 63 van de Wet geluidhinder.

 

Schieoevers noord en zuid

Uit onderzoek medio 1995 bleek dat de wettelijk vastgestelde zone in de praktijk werd over­schreden en dat deze overschrijding niet eenvoudig ongedaan was te maken. Tevens was enige uitbreiding van de zone gewenst ten behoeve om nadere invulling van het industrieterrein
Figuur 8 
P.M.


 mogelijk te maken.


Figuur 8  Oude en nieuwe geluidszones


Derhalve is op 30 september 1997 door burgemeester en wethouders een principebesluit ge­nomen om de in het kader van de Wet geluidhinder vastgestelde geluidszone industrielawaai rond het industrieterrein Schieoevers noord en zuid te verruimen en de aange­paste zone gelei­delijk op te nemen in alle betrokken bestemmingsplannen. Met betrekking tot wijziging van de gehele zone, is reeds in het kader van het principebesluit advies gevraagd aan de Inspectie Mi­lieuhygiëne, als bedoeld in artikel 63 van de Wet geluidhinder.

 

Beoogde ontwikkelingen

Binnen het plangebied worden verschillende nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen (wonin­gen) mogelijk gemaakt. Deze nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dienen derhalve getoetst te worden aan de nieuwe zone industrielawaai van DSM Gist/Calvé als Schieoevers noord en zuid.

 

Onderzoek en conclusie

De aangepaste zonegrens van zowel het industrieterrein DSM Gist/Calvé als Schieoevers noord en zuid zijn op de plankaart opgenomen. De zones worden met dit bestemmingsplan voor het plangebied vastgesteld. Binnen de zonegrens worden geen nieuwe gevoelige be­stemmingen mogelijk gemaakt. Hierdoor vormt de zone industrielawaai van zowel het in­du­strieterrein DSM Gist/Calvé als Schieoevers noord en zuid geen belemmering voor de in dit plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen.

De aangepaste zonegrens van zowel het industrieterrein DSM Gist/Calvé als Schieoevers noord en zuid zijn op de plankaart opgenomen. De zones worden met dit bestemmingsplan voor het plangebied vastgesteld. De hieraan ten grondslag gelegen akoestische onderzoeken zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

 

Binnen de zonegrens voor DSM Gist/Calvé worden geen nieuwe gevoelige be­stemmingen mo­gelijk gemaakt.

De zonegrens van Schieoevers noord en zuid ligt voor een beperkt stuk in het zuidelijk deel van het plangebied. Op deze locatie wordt woningbouw mogelijk gemaakt middels een uit te werken woonbestemming. Uitgangspunt is dat er binnen de zonegrens geen woningbouw zal plaatsvin­den, tenzij aangetoond is dat voldaan wordt aan het Bouwbesluit en de Wet geluidhinder. De zone industrielawaai voor zowel het industrieterrein DSM Gist/Calvé als Schieoevers noord en zuid vormen geen belemmering voor de in dit plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen.

 

De zone industrielawaai van zowel het in­du­strieterrein DSM Gist/Calvé als Schieoevers noord en zuid vormen geen belemmering voor de in dit plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen.

 

 

 

11.2.         Trillingen

Bestaande situatie

In de huidige situatie wordt door de spoorlijn door Delft trillingshinder veroorzaakt in de omge­ving van deze spoorlijn. Binnen de trillingshindercontour is bij circa 5.240 personen sprake van trillingshinder. Ook bij de tramlijn is op korte afstand van het tramtracé sprake van trillingshin­der.

 

Beleid en Nnormstelling

In Nederland bestaat geen wetgeving over hinder of schade door trillingen. Er is ook geen voor­nemen om daarvoor regelgeving in het leven te roepen. Om deze leemte op te vullen worden de richtlijnen van beoordeling van trillingen zoals opgesteld door de Stichting Bouwresearch (herziene versie 2002) gehanteerd. Dit betreft de volgende richtlijnen:

schade aan bouwwerken door trillingen;

hinder voor personen in gebouwen door trillingen;

storing aan apparatuur door trillingen.

Voor schade aan gebouwen en storing van apparatuur door trillingen worden grenswaarden gegeven. Voor hinder voor personen worden geen harde grenswaarden genoemd, maar streef­waarden.

 

Beoogde ontwikkelingen

Ter plaatse van het plangebied wordt het spoor ondertunneld. Het tracé van de tram wordt niet gewijzigd. In het plangebied worden wel verschillende nieuwe trillingsgevoelige ontwikkelingen (nieuwe bouwwerken en een toename van aanwezige personen in gebouwen) mogelijk ge­maakt.

 

Onderzoek en conclusie

Als gevolg van de beoogde ontwikkelingen zijn de trillingen als gevolg van het spoor relevant, ondanks dat het spoor in de toekomstige situatie ter plaatse van het plangebied wordt onder­tunneld. Voor het onderhavige bestemmingsplan is met name de hinder voor personen in ge­bouwen van belang. Dit omdat voor de nieuw te bouwen woongebouwen en kantoren met eventuele apparatuur bij de fundering en de bouw rekening kan worden gehouden met de lig­ging van de tunnel en zodoende er geen schade te verwachten is.

 

In de toekomstige situatie is de trillingshindercontour voor bestaande woongebouwen gelegen op 80 m (circa 1.560 personen kans op hinder), voor nieuwe woongebouwen op 35 m (circa 1.480 personen kans op hinder) en bij kantoorgebouwen op 20 m (circa 765 personen kans op hinder).


Geconcludeerd kan worden dat door de aanleg van de tunnel de trillingshinder en ook het totaal aantal gehinderden afneemt. Het aantal gehinderden in kantoorgebouwen en woongebouwen kan bovendien gereduceerd worden indien bij de bouw van de nieuwe kantoren en woningen voldoende rekening wordt gehouden met trillingsisolatie.

 

De afstand (meer dan 10 m) van de trambaan tot de nieuw te bouwen woningen en kantoren is voldoende om trillingshinder als gevolg van de trambaan te voorkomen.

 

 

11.3.         Luchtkwaliteit

Bestaande situatie

Voor de huidige situatie geldt voor 2002 een plandrempel 54 µg/m³ voor stikstofdioxide en voor fijn stof van 40 µg/m³. In het MER is de concentratie van beide stoffen berekend ter plaatse van een aantal be­staande wegen in en buiten het plangebied op een afstand van 10 m van de wegas. Hieruit kan worden geconcludeerd dat in de huidige situatie sprake is van overschrijding van de grenswaarden op diverse plaatsen. Dit beeld wordt onderschreven door het Rapport luchtkwaliteit 2003 van de gemeente. In dat jaar was er sprake van meer overschrijdingen van de grenswaarden, welke voornamelijk zijn toegeschreven aan ongunstige weersomstandighe­den.

In de autonome situatie (2010) vindt een sterke verbetering van de luchtkwaliteit plaats ondanks een verhoging van de verkeersintensiteiten. Naar verwachtingen zullen er dan geen overschrij­dingen meer optreden langs de onderzochte wegen.

In de huidige situatie vindt er geen overschrijding plaats van de plandrempel (54 µg/m³) voor stikstofdioxide voor 2002 als gevolg van de uitstoot van auto''s ter plaatse van een aantal be­staande wegen in het plangebied op een afstand van 10 m van de wegas. De hoogste concen­tratie stikstofdioxide is berekend ter plaatse van de Phoenixstraat namelijk 52 52 µg/m3 als jaarge­middelde. De plandrempel wordt hiermee niet overschreden.

 

 

Normstelling

In dit besluit luchtkwaliteit (2001) zijn wettelijke luchtkwaliteitsnormen vastgelegd voor verschil­lende luchtverontreinigde stoffen (onder meer stikstofdioxide en fijn stof). In de Nota planbeoor­deling van de provincie Zuid-Holland is als aanvulling op dit besluit aangegeven dat als indicator voor verkeersgerelateerde luchtkwaliteit de grenswaarde voor de stof stikstofdioxide wordt ge­hanteerd. De grenswaarde voor 2010 bedraagt voor deze maatgevende stof 40 µg/m³. Voor de huidige situatie wordt een plandrempel gehanteerd van 54 µg/m³ doordat de verwachting is dat door technische ontwikkelingen auto''s in de toekomst schoner worden. In gebieden waar deze grenswaarde voor 2010 blijvend wordt overschreden, zijn gevoelige bestemmingen zoals wonin­gen niet toegestaan.

In het Besluit luchtkwaliteit (2001) zijn wettelijke luchtkwaliteitsnormen vastgelegd voor verschil­lende luchtverontreinigde stoffen. Voor luchtkwaliteit als gevolg van wegverkeer is stikstofdi­oxide (NO2) maatgevend, aangezien deze stof door de in­vloed van het wegverkeer het snelst een overschrijding van de grenswaarde in het Besluit luchtkwaliteit veroorzaakt. De grens­waarde voor stikstofdioxide (NO2) bedraagt volgens het Be­sluit 40 µg/m³ vanaf het jaar 2010 voor de jaargemiddelde concentratie.

Daarnaast zijn ook de concentraties van fijn stof van belang. Echter, de fijn stof concentraties zijn in ruimtelijke zin niet bepalend. Over vrijwel het hele land komen namelijk verhoogde con­centraties fijn stof voor. Het nemen van maatregelen om de concentraties fijn stof terug te drin­gen valt dan ook onder het rijksbe­leid. De grenswaarde voor fijn stof (PM10) bedraagt volgens het Be­sluit 40 µg/m³ vanaf het jaar 2010 voor de jaargemiddelde concentratie.

In gebieden waar deze grenswaarden voor 2010 blijvend wordt overschreden, zijn gevoelige bestemmingen zoals wonin­gen niet toegestaan.

 

Beoogde ontwikkelingen

In het plangebied vindent een aantal ontwikkelingen plaats waardoor de kans op luchtverontrei­ni­ging op bepaalde plaatsen toeneemt. Dit betreft onder meer de toename van verkeersinten­si­teiten als gevolg van de in dit plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen, de aanleg van nieuwe wegen ((Verlengde) Coenderstraat) en de realisatie van parkeergarages en het busstation. Daarnaast worden in het plangebied ook luchtkwaliteitgevoelige bestemmingen zoals woningen mogelijk gemaakt.

 


Onderzoek en conclusie

Uit onderzoek blijkt dat op 10 m vanuit de wegas van de wegen in het plangebied geen over­schrijding plaatsvindt van de grenswaarde voor stikstofdioxide in 2010. De hoogste concentratie stikstofdioxide op 10 m van de wegas vindt plaats op de Wateringsevest. De concentratie stik­stofdioxide bedraagt hier 37 µg/m³ als jaargemid­delde in 2010.

Uit onderzoek blijkt dat op 10 m vanuit de wegas van de wegen in het plangebied geen over­schrijding plaatsvindt van de grenswaarde voor stikstofdioxide in 2010. De hoogste concentratie van stikstofdioxide en fijn stof op 10 m van de wegas is te vinden langs de Westlandseweg. De concentratie stik­stofdioxide bedraagt hier 39 µg/m³ als jaargemiddelde in 2010, voor fijn stof is de jaargemiddelde concentratie 37 µg/m³.

De toename van het verkeer leidt eveneens niet tot een dermate verhoging van de concentra­ties van beide stoffen dat de wettelijke grenswaarden worden overschreden. De maximale toe­name als gevolg van de groei van het autoverkeer is berekend op 7 µg/m³ voor stikstofdioxide en 3 µg/m³ voor fijn stof[19]). Langs sommige wegen treedt, vanwege een verandering van ver­keersstromen, zelfs een sterke verbetering van de luchtkwaliteit op (zoals bij de Phoenixstraat).

 

Voor het nieuwe busstation in het plangebied is berekend dat de jaargemiddelde concentratie voor stikstofdioxide in het jaar 2010 circa 40 µg/m³³ bedraagt en voor fijn stof 35 µg/m³. Ook hier wordt de grenswaarde niet overschreden. Toe­komstige parkeergarages moeten voldoen aan de eisen die aan nieuwe parkeergarages wor­den gesteld. De parkeergarages kunnen dusdanig geventileerd worden dat er geen overschrij­ding van de grenswaarde van benzeen plaatsvindt.

 

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden gesteld dat de luchtkwaliteit geen belem­mering vormt voor de beoogde ontwikkelingen doordat de grenswaarde voor de maatgevende stoffen stikstofdioxide en fijn stof in de toekomstige situatie (2010) op 10 m afstand van de wegas niet wordt overschreden. De gevoelige bestemmingen (woningen) worden allemaal op een afstand van meer dat 10 m van de wegas gerealiseerd. Voor parkeergarages geldt dat bij de uitvoering van de parkeergarages rekening moet worden gehouden met de vereiste ventila­tie.

 

 

11.4.         Geur en stof

Bestaande situatie

Ter plaatse van een deel van het plangebied (in het noordwesten) is in de huidige situatie is sprake van geurhinder als gevolg van de bedrijven DSM Gist en Calvé. In de directe nabijheid van het huidige spoorviaduct is sprake van stofoverlast als gevolg van metaaldeeltjes afkomstig van het spoorviaduct[20]).

 

Normstelling

Het landelijk geurbeleid is verwoord in de brief van de minister van VROM aan de tTweede kKa­mer (juni 1995) welk integraal is opgenomen in de Nederlandse Emissierichtlijn. Hierbij is het beleid erop gericht nieuwe geurhinder te voorkomen waarbij de mate van hinder die nog ac­ceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd orgaan.

De provincie heeft haar geurbeleid vastgelegd in de Handreiking Luchtkwaliteit en Ruimtelijke Ordening ""Module Stank"" (februari 2002). Doel van deze handreiking is om op een meer uni­forme manier om te gaan met het geuraspect rond de grotere industriële geurbronnen in Zuid-Holland (exclusief het Rijnmondgebied). De handreiking beschrijft een zonering op basis van geurhindercontouren die de mate van verwachte geurhinder in de omgeving aangeven. Onder­scheidt wordt gemaakt in de mate van hinder (ernstige geurhinder, geurhinder waarschijnlijk, lichte hinder waarschijnlijk, verwaarloosbare geurhinder). De handreiking definieert vervolgens aan de hand van verblijfsduur, aanwezige gevoelige groepen of omvang van de groepen drie omgevingstypen met gevoelige bestemmingen. Per omgevingstype wordt aangegeven welke mate van geurhinder toelaatbaar is. Het provinciale beleid geeft aan dat in principe binnen de lichte hindercontour geen nieuwe woningen zijn toegestaan. Wel wordt aangegeven dat in bij­zondere gevallen de noodzaak kan ontstaan om gemotiveerd van dit beleid af te wijken.

Met betrekking tot stofhinder (in dit geval door metaaldeeltjes) is er geen vastgelegde norme­ring.

 

 

Beoogde ontwikkelingen

In het plangebied worden geen nieuwe geurhinder veroorzakende inrichtingen gerealiseerd. Wel worden nieuwe geurgevoelige bestemmingen (onder meer woningen) mogelijk gemaakt.

In de toekomstige situatie zal de spoorverkeersintensiteit toenemen en is sprake van een spoor­tunnel. Hierbij is met name de neerslag van metaaldeeltjes in de omgeving van de beide tunnel­monden relevant.

 

Onderzoek en conclusie

Geur

Als gevolg van DSM gGist loopt de geurcontour P.M.. Buiten deze geurcontour wordt geurhinder verwaarloosbaar geacht en gelden er geen beper­kingen voor realisatie van gevoelige bestem­mingen. P.M. volgt email over

 

Als gevolg van het bedrijf Calvé is de geurcontour gelegen op P.M. m van de inrichting. Buiten deze contour is de geursituatie acceptabel en gelden er geen ruimtelijke beperkingen.

In het plangebied worden geen geurgevoelige objecten (in dit geval woningen) gerealiseerd binnen de bovengenoemde geurcontouren van zowel DSM gist Gist als Calvé. Het aspect geur vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen. P.M. email volgt

De relevante geurcontouren van DSM Gist zijn in figuur 8 weergegeven. De hindercontour (3 ge/m³3, 98-percentiel) ligt in het noordelijk deel van het plangebied. Binnen deze contour wordt het bouwen van zowel woon- als bijvoorbeeld kantoorfuncties niet toegelaten.

De lichte hindercontour (1 ge/m³3, 98-percentiel) is gelegen ter plaatse van de Westvest ter hoogte van (om en nabij) de Weeshuisplaats. Binnen deze contour wordt alleen de realisatie van woningen niet toelaatbaar geacht[21]).

 

Binnen de hindercontour worden geen nieuwe functies voorzien. Het grootste deel van het wo­ningbouwprogramma (en andere gevoelige objecten) is zelfs voorzien buiten de lichte hinder­contour. Binnen deze contour worden slechts twee bouwblokken mogelijk gemaakt. Het gaat om het nieuwe gemeentekantoor en een bouwblok waarin ofwel woonfuncties (circa 90 wonin­gen) of kantoorfuncties mogen komen. Zowel het gemeentekantoor als de kantoorfuncties wor­den binnen de lichte hinder contour niet als gevoelig object aangemerkt. Dit geldt echter wel voor de nieuwe woonfuncties. De gemeente maakt voor dit geval gebruik van de mogelijkheid om af te wijken van het provinciale beleid om de volgende redenen:

-             de herstructurering van de spoorzone biedt de gelegenheid om een nieuw en aantrekkelijk woonmilieu nabij de binnenstad van Delft te creëren; het wordt van maatschappelijk groot belang geacht dergelijke locaties voor woningbouw te kunnen benutten;

-             de betreffende locatie is een essentieel onderdeel van het stedenbouwkundig plan, de af­ronding van het noordelijk deel van het stationsgebied; het niet gebruiken van deze locatie voor (mogelijke) woningbouw is geen optie;

-             de locatie sluit aan op andere woongebieden (binnenstad, Westerkwartier) waar in de hui­dige situatie reeds sprake is van geurhinder van DSM Gist (net als voor het gehele noor­delijk deel van Delft); als gevolg van de ontwikkelingen worden bestaande knelpunten daarmee nauwelijks verergerd;

-             de mate van overschrijding van de geurcontour is beperkt;

-             de geurcontour betreft een dermate groot gebied dat het nemen van maatregelen specifiek voor dit project niet aan de orde is en zinvol wordt geacht.;

Geconcludeerd wordt dat daarmee het aspect geur geen belemmering voor de beoogde ont­wikkelingen vormt.

 

Stof

Door de aanleg van een lange tunnel vindt de emissie van metaaldeeltjes plaats binnen de tun­nel. Van deze deeltjes die binnen de tunnel vrijkomen, zal een gedeelte in de tunnel neerslaan en zal het overige gedeelte via de tunnel monden en de ventilatieopeningen in de omgeving wor­den geëmitteerd. Ter plaatse van de tunnel zal een verbetering optreden. Enkel ter plaatse van de tunnelmonden is in een straal van 100 m sprake van een verhoogde neerslag van koper­deeltjes ten opzichte van de huidige situatie. De koperdepositie vormt geen direct (gezond­heids)risico voor omwonenden. Bij verdere detaillering van het tunnelontwerp zal wor­den on­derzocht welke maatregelen om de neerslag van metaaldeeltjes terug te dringen moge­lijk zijn.

 

spatie laten staan hieronder bij de kop

11.5.      
Interne en externe veiligheid

Interne veiligheid

Bestaande situatie

In de huidige situatie is er sprake van een bovengrondse spoorligging, waarbij ten noorden van het station het spoor op een viaduct is gelegen. Door deze bovengrondse ligging kunnen de ge­volgen van een incident beperkt blijven. Enkel ter plaatse van het viaduct is de interne veiligheid een aandachtspunt.

 

Normstelling

Voor veiligheid gelden normen voor het Plaatsgebondenrisico (PR) en het Groepsrisico (GR).

 

Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich op het moment van het ongeval permanent (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden.

Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom de inrichting/route. In bestaande situa­ties is een risico van 10-5 toegestaan.

Voor 2010 moet het risico worden verlaagd naar 10-6 per jaar (NMP4 en AmvB Milieukwaliteits­eisen externe veiligheid van inrichtingen). Voor nieuwe situa­ties geldt een risico voor 10-6 per jaar als grenswaarde.

 

Het GR is de kans per jaar dat in een keer een groep van een bepaalde grootte dodelijk slacht­offer wordt van een ongeval. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de personen die zich rond de in­richting bevinden. Dus hoe meer mensen, hoe hoger het GR. De norm voor het GR is dat een ongeval met tien doden slechts met een kans van een op de honderdduizend mag voorkomen. De norm van het GR heeft een oriënterende waarde.

 

De wetgeving kent momenteel een tweetal invalshoeken die zich concreet richten op de interne veiligheid van railinfrastructuur:

-             kadernota rail veiligheid: Hierin is risiconormering vastgelegd, met name gericht op het bo­vengrondse traject zonder specifieke uitspraken voor tunnels. Als norm wordt het "stand still-principe" gehanteerd. Dit betekent dat de risico's voor de reiziger niet hoger mogen worden dan nu op het betreffende baanvak het geval is. Ter plaatse van het onderhavige tracé is dit een PR van 2,0*10-10 per reizigerskilometer en een GR van 0,14/N² (waarbij N het aantal slachtoffers is);

-             bouwregelgeving: gericht op gebruikers van gebouwen en bij gebrek aan regelgeving ook gehanteerd voor ondergrondse gebouwen. Het bouwbesluit geeft echter geen kwantifice­rende normstelling, maar slechts fysieke maatregelen of ontwerprandvoorwaarden.

 

Daarnaast wordt er gewerkt aan een nieuwe wet Tunnelveiligheid. De kwantificering van de normstelling is echter nog niet vastgelegd. In de beleidsvisie ter voorbereiding van deze wet wordt wel gedacht aan een groepsrisico waarde voor interne veiligheid van 0,01/N² per baan­vakkilometer.

 

Beoogde ontwikkelingen

Het spoor zal ondergronds worden gebracht.

 

Beleid en normstelling

Voor veiligheid gelden normen  voor het Plaatsgebondenrisico (PR) en het Groepsrisico (GR).

 

Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich op het moment van het ongeval permanent (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom de inrichting/route. In bestaande situaties is een risico van 10-5 toegestaan. Voor 2010 moet het risico worden verlaagd naar 10-6 per jaar (NMP4 en ontwerp- AmvB Milieukwaliteitseisen externe veiligheid van inrichtingen). Voor nieuwe situa­ties geldt een risico voor 10-6 per jaar als grenswaarde.

 

Het GR is de kans per jaar dat in een keer een groep van een bepaalde grootte dodelijk slacht­offer wordt van een ongeval. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de personen die zich rond de in­richting bevinden. Dus, hoe meer mensen hoe hoger het GR. De norm voor het GR is dat een ongeval met tien doden slechts met een kans van een op de honderdduizend mag voorkomen. De norm van het GR heeft een oriënterende waarde.

 

De wetgeving kent momenteel een tweetal invalshoeken die zich concreet richten op de interne veiligheid van railinfrastructuur:

-kadernota rail veiligheid: Hierin is risiconormering vastgelegd, met name gericht op het bo­vengrondse traject zonder specifieke uitspraken voor tunnels. Als norm wordt het "stand still -principe" gehanteerd. Dit betekent dat de risico's voor de reiziger niet hoger mogen worden dan nu op het betreffende baanvak het geval is. Ter plaatse van het onderhavige tracé is dit een PR van 2,0*10-10 per reizigerskilometer en een GR van 0,14/N² (waarbij N het aantal slachtoffers is).

-Bouwregelgeving: gericht op gebruikers van gebouwen en bij gebrek aan regelgeving ook ge­hanteerd voor ondergrondse gebouwen. Het bouwbesluit geeft echter geen kwantificerende normstelling maar slechts fysieke maatregelen of ontwerp randvoorwaarden.

 

Daarnaast wordt er gewerkt aan een nieuwe wet Tunnelveiligheid. De kwantificering van de normstelling is echter nog niet vastgelegd. In de beleidsvisie ter voorbereiding van deze wet wordt wel gedacht aan een groepsrisico waarde voor interne veiligheid van 0,01/N² per baan­vakkilometer.

 

Onderzoek en conclusie

Uit onderzoek is gebleken dat wordt voldaan aan de normstelling voor zowel plaatsgebonden persoon­lijk risico als groepsrisico. Voor het persoonlijkplaatsgebondenpersoonlijk risico is dit een factor 10 lager dan de norm. Het groepsri­sico is vrijwel gelijk aan de normstelling en is lokaal is sprake van kleine overschrijdin­gen. Indien vergeleken wordt met het vigerende ""stand- still -niveau"" van het Nederlandse Sspoor is geen sprake van een overschrijding.

 

Door maatregelen te treffen en de tunnel wat betreft veiligheid te optimaliseren, wordt de interne veiligheid positief beïnvloed. Een groot aantal maatregelen als gescheiden tunnelkokers, ont­sporinggeleiding en langsventilatie zal worden toegepast.

 

Externe veiligheid

Bestaande situatie

Over het spoor in het centrum van Delft worden met enige regelmaat gevaarlijke stoffen ver­voerd.

Daarnaast bevinden zich in de omgeving van het plangebied een aantal mogelijk risicovolle be­drijven (DSM gistGist en, Calvée). In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen op de weg aanwezig.

 

Beleid en nNormstelling

Op dit moment gelden er op basis van verscheidene beleidsdocumenten (onder andere Natio­naal Milieubeleidsplan, nNota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, Besluit Risico''s Zware Ongevallen en Wet Milieubeheer) normen voor het Plaatsgebondenrisico (PR) en het Groepsri­sico (GR) (zie ook beleid en normstelling onder interne veiligheid).

 

Beoogde ontwikkelingen

Het spoor zal ondergronds aangelegd worden en er zullen nieuwe woningen nabij en op de tunnel worden gerealiseerd.

 

Onderzoek en conclusie

De aanleg van een spoortunnel verbetert in algemene zin de veiligheidssituatie voor de omge­ving ten opzichte van de open vrije baan. Wel kan er door stedelijke verdichting en het bouwen vlak naast of op het spoor sprake zijn van een verhoogd risico.

 

        Spoor

Uit berekeningen voor het Plaatsgebonden risico blijkt dat bij een ""worst case"" vervoerscenario er in de toekomstige scenario geen overschrijding van de grenswaarde van 10-6 optreedt. Ook de oriënterende waarde voor het Groepsrisico wordt niet overschreden. Door het toepassen van ontsporinggeleiding zal het gGroepsrisico overigens worden verminderd. Ook wanneer het baan­vak Rotterdam-Den Haag wordt aangewezen als categorie 3a volgens het nieuwe Regulerings­systeem[22]) vinden er geen overschrijdingen plaats van de normen voor het PR en het GR.

 

        Bouwen op de tunnel

Uit onderzoek is gebleken dat er geen overschrijding is van de normen voor het PR en het GR bij de realisatie van woningen op het spoor. Maatregelen als de realisatie van een tussenver­dieping zullen het risico nog verder verminderen. In het onderhavige plan wordt in het zuidelijke gedeelte van het plangebied een aantal woningen gerealiseerd op de spoortunnel. Hiervoor gelden er vanuit het risico-oogpunt geen beperkingen.

 

        Inrichtingen

Op basis van de Wet milieubeheer en het Besluit risico''s zware ongevallen blijkt dat de bedrij­ven DSM Gist en Calvé geen risicocontouren hebben en derhalve geen risico vormen voor de beoogde ontwikkelingen.

 

 

11.6.         Bedrijvigheid

PmP.M.

Bestaande situatie

In de huidige situatie zijn er een aantal kleine bedrijven in het plangebied aanwezig. Daarnaast bevinden zich nabij het zuidelijk deel van het plangebied enkele bedrijven. Het gaat hier om autobedrijven, aannemersbedrijven en dergelijke.

 

Beleid en normstelling

Voor de gemeente Delft is een Lijst van Bedrijfstypen vastgesteld. Deze Lijst geeft de afstand aan die tussen de categorieën en milieugevoelige bestemmingen in acht moet worden geno­men per gebiedstype. Deze Lijst van Bedrijfstypen en bijbeho­rende toelichting is opgenomen als bijlage bij onderliggend bestemmingsplan.

 

Beoogde ontwikkelingen

In het plangebied worden geen bedrijfsmatige activiteiten mogelijk gemaakt. Wel worden er nieuwe gevoelige functies mogelijke gemaakt, voornamelijk woningen.

 

Onderzoek en conclusie

De huidige bedrijvigheid in het plangebied zal verdwijnen en worden vervangen door woning­bouw. De woningen in het zuidelijk deel van het plangebied grenzen aan gronden met daarop lichte bedrijvigheid. Voor het gebied waar deze bedrijven zijn gelegen, wordt op basis van de Delftse methode ""bedrijven in bestemmingsplannen"" dergelijke bedrijvigheid feitelijk niet toege­staan. Vooralsnog worden dergelijke activiteiten in het voor dit gebied vigerend bestemmings­plan wel toegestaan. Uitgangspunt is daarom dat de nieuwe woonfuncties de bedrijfsvoering van de huidige bedrijven niet zal belemmeren.

 

 


Figuur 9  Watersysteem

 


11.7.         Horeca

Bestaande situatie

In de huidige situatie zijn er een aantal horeca-gelegenhedenhorecagelegenheden aanwezig in het plangebied. Dit betreft onder meer een snackbar en een broodjeszaak. Ook zijn er in de omgeving van het sta­tion 2 hotels aanwezig.

 

Beleid en normstelling

Voor de gemeente Delft is een Lijst van Bedrijfstypen vastgesteld. Deze Lijst geeft de afstand aan die tussen de categorieën en milieugevoelige bestemmingen in acht moet worden geno­men per gebiedstype. Ook horeca is in deze lijst opgenomen als een aparte categorie waarvoor afstand tot de omgeving aangehouden dient te worden. Deze lLijst van Bedrijfstypen en bijbeho­rende toelichting is opgenomen inals bijlage bij onderliggend bestemmingsplan.xP.M..

 

Beoogde ontwikkelingen

In het plangebied wordt in het oude stationsgebouw horeca mogelijk gemaakt. Hierbij wordt ge­dacht aan de wat luxere horeca, zoals bijvoorbeeld een brasserie.

 

Onderzoek en conclusie

Een brasserie / restaurant valt volgens de Lijst van Bedrijfstypen onder categorie 2 op basis van de sbiSBI-code 55.3. Volgens de toelichting bij deze Lijst van Bedrijfstypen valt het plandeel waar de nieuwe horeca zal worden gerealiseerd onder het gebiedstype "hoofdinfrastructuur". Ter plaatse van dit gebiedstype zijn categorie 1- en 2 -bedrijven direct toegestaan. Ter plaatse van de bestemming horeca geldt derhalve een maximale toelaatbaarheid van categorie 2 horeca­bedrij­ven.

 

 

11.8.         Water


Figuur 9  P.M.


1.1.Water

Bestaande situatie

Het waterbeheer in het plangebied is in handen van het Hoogheemraadschap van Delfland (verantwoordelijke voor het boezembeheer) en de gemeente Delft (verantwoordelijk voor het beheer van het overige oppervlaktewater). Het plangebied valt binnen 3 verschillende hydrolo­gische eenheden (zie figuur 9):

-             Voordijkhoornse Polder (streefpeil 1,3 m -NAP; de vijvers langs het spoortraject hebben het waterpeil op 1,1 m -NAP);

-             Hoge Abtswoudsepolder (streefpeil 1,5 m -NAP);

-             Delflands Boezem (streefpeil 0,4 m -NAP).;

Deze eenheden zijn begrensd met (boezem)waterkeringen.

 

De meest prominente watergang in het plangebied is de Westsingel. Deze boezemwatergang heeft tevens een belangrijke nautische en recreatieve functie. De Westsingel vormt de verbin­ding tussen de Gaag, de Buitenwatersloot en de Binnenwatertsloot en het Rijn-Schiekanaal (zie fi­guur 9). Deze watergangen maken tevens deel uit van het boezemstelsel. Een vijzelgemaal bij de Watertorengracht aan de noordzijde van het centrum zorgt voor circulatie van water door de grachten.

 

Ook in beide polders is oppervlaktewater aanwezig (zie figuur 9). In de Voordijkhoornse Polder beperkt zich dat tot het water in de groenzone bij de Laan van Altena. In de Hoge Abtswoudse­polder liggen een aantal onderling verbonden watergangen.

De waterlopen in de directe omgeving van de binnenstad hebben een grachtenkarakter met harde oevers, de overige watergangen (onder andere langs de Industriestraat en het Locomo­tiefpad) hebben meer een singelkarakter met groene oevers.

Het plangebied is voorzien van een gemengd rioolstelsel. In de huidige situatie wordt met dit systeem niet voldaan aan de basisinspanning. Om hieraan te voldoen, moet de berging in het stel­sel worden vergroot en/of de hoeveelheid afvalwater worden verkleind door het verhard op­pervlak af te koppelen van de riolering. De aanwezige riooloverstorten, die in werking treden bij hevige regen, voldoen wel aan de basisinspanning.

In het plangebied liggen 7 persleidingen voor het transport van riool of oppervlaktewater, met bijbehorende gemalen (zie figuur 9).


Figuur 9  Watersysteem

 


Ook in beide polders is oppervlaktewater aanwezig (zie figuur 9). In de Voordijkhoornse Polder beperkt zich dat tot het water in de groenzone bij de Laan van Altena. In de Hoge Abtswoudse­polder liggen een aantal onderling verbonden watergangen.

De waterlopen in de directe omgeving van de binnenstad hebben een grachten-karakter met harde oevers, de overige watergangen (onder andere langs de Industriestraat en het Locomo­tiefpad) hebben meer een singel-karakter met groene oevers.

Het plangebied is voorzien van een gemengd rioolstelsel. In de huidige situatie wordt met dit systeem niet voldaan aan de basisinspanning. Om hieraan te voldoen moet de berging in het stel­sel worden vergroot en/of de hoeveelheid afvalwater worden verkleind door het verhard oppervlak af te koppelen van de riolering. De aanwezige ri­ooloverstorten, die in werking treden bij hevige regen, voldoen wel aan de basisinspanning.

In het plangebied liggen 7 persleidingen voor het transport van riool of oppervlaktewater, met bijbehorende gemalen (zie figuur 9).

 

Beleid en normstelling

Toetsingskader voor het aspect water is het Waterbeleid voor de 21e - eeuw. Uitgangspunt daar­bij zijn duurzame veerkrachtige watersystemen waarbij waterkwaliteits- en kwantiteitsknelpun­ten niet worden afgewenteld, maar zoveel mogelijk ter plaatse worden opgelost. Daarbij wordt uitgegaan van de drietrapsstrategieën voor kwantiteit en kwaliteit:

-             vasthouden, bergen, afvoeren;

-             schoonhouden, scheiden, zuiveren.

 

In het kader van Waterbeleid 21e-eeuw is tevens afgesproken dat nieuwe ruimtelijke ontwikke­lingen geen negatieve invloed op het watersysteem mogen hebben en waar mogelijk moeten worden aangegrepen voor verbeteringen. Eventuele negatieve effecten dienen met mitigerende of compenserende maatregelen te worden ondervangen. Om hieraan invulling te geven, dient het aspect water, middels het instrument Watertoets, vroegtijdig in het ruimtelijk planproces te worden ingebracht. 

 

Waterstructuurvisie Delft

Delft stelt momenteel een waterstructuurvisie op. Voor de Hoge en Lage Abtswoudse Ppolder is deze visie inmiddels nader uitgewerkt. Voor de Voordijkhoornsepolder is een eerste concept ge­reed. De waterstructuurvisie richt zich met name op het waterbergingsvraagstuk. Uitgaande van de principes van duurzaam integraal waterbeheer wordt samen met het hoogheemraadschap gezocht naar mogelijkheden om extre extra open water/berging   te realiseren. Daarnaast wordt ge­zocht naar mogelijkheden voor seizoensberging. Onderdelen van de waterstructuurvisie zullen worden uit­gewerkt bij herstructureringen en ontwikkelingen of worden vanuit het waterplan geï­nitieerd. De waterstructuurvisie zal in 2004/2005 vorm krijgen en bestuurlijk worden verankerd. Na bestuur­lijke vaststelling (door gemeente en Hoogheemraadschap) zullen de relevante on­derdelen van de waterstructuurvisie verankerd worden in de verschillende bestemmingsplan­nen. Hiermee voldoet de waterhuishouding in Delft op termijn aan de waterbergingsnorm en aan de principes van duurzaam integraal waterbeheer, waaronder het scheiden van waterstro­men (vuil en schoon).

Voor de stedelijke gebieden ten westen van de spoorlijn (de Hoge en Lage Abtswoudsepolder) gaat de visie ervan uit dat watergangen onderling worden verbonden waardoor een circulatie­sys­teem ontstaat. Daarmee kan de eventueel beschikbare extra bergingscapaciteit elders in de polder (dwz buiten het bestemmingsplangebied) ook worden benut. Verder voorziet de visie in het strikt scheiden van vuilwaterstromen (voor het afvoeren van grote hoeveelheden bij ri­ooloverstorten) en schoonwaterstromen.

 

De ontwikkelingen rondom de spoorzone hebben de nodige consequenties voor de waterhuis­houding. In het kader van de MER, het Masterplan en voor dit bestemmingsplan is veelvuldig overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap van Delfland. In overleg met het Hoogheem­raadschap zijn on­derstaande richtlijnen, het zogenaamde wateradvies, geformuleerd. Bij de be­schrijving van de beoogde ontwikkelingen wordt per thema aangegeven hoe hier invulling aan wordt gegeven.:

 

Veiligheid

-             De waterkerende functie van boezem- en polderkaden mag niet in het geding komen.

-             Via de tunnel mag in geen geval boezemwater naar de polders stromen.

 

Waterkwantiteit

-             De aanwezige berging mag in geen geval afnemen.

-             De richtlijn voor waterberging in stedelijk gebied is 325 m³/ha.

-             De benodigde en beschikbare waterberging moet per peilgebied worden bekeken.

-             Uitgangspunt is dat de benodigde berging zoveel mogelijk wordt gerealiseerd in de vorm van open water in het plangebied zelf, . aAls dat niet genoeg oplevert, kan gezocht worden naar andere mitigerende maatregelen in het plangebied,. aAls ook dat geen uitkomst biedt, kan gezocht worden naar compenserende maatregelen buiten het plangebied.

-             De maximale peilstijging in de boezem is 20 cm, de maximale peilstijging in de polders is 30 cm, maar in de Hoge Abtswoudse polder kan een peilstijging van 40 40 cm toegestaan worden.

 

Grondwater

-             Er mag geen permanente bemaling worden toegepast voor de drooglegging van de tunnel en andere diepliggende constructies (zoals kelders).

 

Waterkwaliteit en ecologie

-             Voorkomen van diffuse verontreiniging van oppervlaktewater.

-             Oeverinrichting conform waterplan Delft (natuurvriendelijk waar dit kan en gewenst is).

 

Waterketen

-             Er moet voldaan worden aan de basisinspanning voor de riolering.

-             Uitgangspunt is dat de afvoercapaciteit van aanwezige persleidingen niet wordt be­perkt.

 

Beoogde ontwikkelingen

Ontwikkelingen in de waterstructuur

        Voordijkhoornse polder

In het Agnetapark komt in de groenzone langs de noordelijk tunnelmond een waterpartij met een oppervlakte van 1.000 m².

 

        Hoge Abtswoudsepolder

In het deel van het plangebied ten zuiden van de Prinses Irenetunnel wordt significant meer water gerealiseerd. Dit gebeurt in de vorm van grachten en een grote vijver naast de open tun­nelbak ten zuiden van de Abtswoudseweg. De vijver kan een vervolg krijgen langs de Mercu­ri­usweg waarmee ook een aansluiting op de waterstructuur in Poptahof ontstaat. Deze nieuwe waterstructuur vormt een onderdeel van de daar te realiseren waterrijke nieuwbouwwijk. Binnen de bestemming uUit te werken gebied voor bestemming Woondoeleinden wordt uitgegaan van een wateroppervlak van 9.800 m² water. Deze nieuwe waterstructuur vormt een onderdeel van de daar te realiseren waterrijke nieuwbouwwijk.

 

        Delflandsboezem

De grootste verandering in de waterstructuur is het doortrekken van een 9 m brede gracht langs de Phoenixstraat.  Deze gracht sluit in het noorden aan op de Watertorengracht, in het zuiden op de Schie. Hiermee krijgt het bolwerk weer het aanzien van een verdedigingswerk.

 

Onderstaand wordt voor de thema''s veiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit, grondwater en waterketen aangegeven wat de effecten van de ruimtelijke ontwikkelingen zijn. De effecten worden beschreven op basis van de eerder genoemde richtlijnen van Delfland.

 

Veiligheid

Een deel van de nieuwe ontwikkelingen vindt plaats binnen de beschermingszones van de wa­terkeringen. Waarborgen van de stabiliteit van deze keringen is een harde randvoorwaarde. Nieuwe ontwikkelingen worden zodanig uitgevoerd dat de waterkerende functie niet in het ge­ding komt. Om dit te kunnen garanderen, is voor ontwikkelingen binnen de beschermingszones een keurvergunning van het Hoogheemraadschap vereist. Bij de vergunning verlening worden voorzover noodzakelijk aanvullende eisen gesteld om de kerende functie veilig te stellen.

 

De ingangen van de tunnel worden waterkerend aangelegd. Dat wil zeggen dat de minimale hoogte van de ingang hoger is dan het maximaal toelaatbare peil in de boezem (= 0,4 m -NAP + 0,2 m peilstijging en 0,5  m veiligheidsmarge; dat levert het eindpeil van 0,1 1 m +NAP op). Daarmee is het uitgesloten dat de tunnel volstroomt met boezemwater of dat boe­zemwater via de tunnelbuis naar de lager gelegen polders stroomt.

 

Waterkwantiteit

De bestaande watergangen blijven voor een deel gehandhaafd. Daarnaast voorziet het voorne­men in de aanleg van extra water (zie figuur 9 en de boven beschreven ontwikkelingen). Daar­mee neemt de bergingscapaciteit in het gebied substantieel toe, hetgeen een duidelijke verbe­tering betekent ten opzichte van de huidige situatie.

In onderstaande tabel wordt per hydrologische eenheid een overzicht gegeven van de beschik­bare berging in de huidige en de toekomstige situatie en wordt aangeven in welke mate de richtlijn van het hoogheemraadschap wordt benaderd.


Uit de tabel blijkt dat het aandeel open water en daarmee de beschikbare bergingscapaciteit in de Hoge Abtswoudse polder meer dan verdrievoudigd in Delflands Bboezem wordt de bergingsca­paciteit ver­dubbeld. Geconcludeerd kan worden dat met dit plan de bergingscapaciteit fors toe­neemt. Hierdoor wordt een zeer groot deel van het historische bergingstekort opgelost en wordt de kans op wa­teroverlast sterk gereduceerd.

Rekening houdend met de diverse belangen, waaronder water, is het redelijkerwijs niet mogelijk meer waterberging te realiseren zonder het stedelijk programma te zeer aan te tasten. Bij de verdere detailuitwerking van het plan en in het kader van de, reeds eerder genoemde,   water­structuurvisie zal in overleg met de waterbeheerder worden gezocht naar een verdere optimali­satie van de waterberging binnen het plangebied en als dat onvol­doende oplevert naar compen­satie buiten het plangebied. 

 

peilgebied

oppervlakte binnen plan­gebied

benodigde berging o.b.v. richtlijn

berging in huidige si­tuatie

% richtlijn in huidige situatie

berging in nieuwe si­tu­atie

% richt­lijn in nieuwe situatie

Voordijkhoornse Polder

1.3 ha

423 m³

?

 

?

 

0,1 ha

300 m³*

70,0%

Hoge Abtswoudse polder

19,1 ha

6.207 m³

0,4 ha
1.760 m³**

28,4%

1,35 ha
5.207840 m³**

835,81%

Delflands boezem

11,7 ha

3.803 m³

 

0,7 ha
1.642 m³***

43,2%

1,6 ha
3.294 m³***

86,67%

 

*      Uitgaande van een maximale peilstijging van het polderwater van 0,3 m bij een normbui van 1:100 jaar.

**     Uitgaande van een maximale peilstijging van het polderwater van 0,4 m.

***    Uitgaande van een maximale peilstijging in boezemwater van 0,2 m.

***   Uitgaande van een maximale peilstijging in boezemwater van 0,2 m.

 

Grondwater

De tunnel en de te realiseren kelders worden uitgevoerd met vloeistofdichte vloeren en wanden. Een bemaling volgens het polderprincipe is hierdoor niet noodzakelijk.

In de MER is geconstateerd dat de tunnel een gering effect op de grondwaterstromingen heeft. Mogelijk is dit effect onderschat. In het najaar van 2004 wordt gestart met aanvullende onder­zoek waaruit moet blijken welke effecten op grondwaterstromingen zijn te verwachten.  

 

Waterkwaliteit en ecologie

De groenvoorzieningen en natte verbindingen in het projectgebied worden ingepast in de eco­logische structuur. De kademuren van de grachten ter hoogte van de Phoenixstraat worden ge­re­aliseerd met kalkrijk metselwerk en er worden eco-vlotjes aangebracht. De overige water­gan­gen worden voorzien van flauwe taluds met plas-drasbermen. Voor voldoende doorstroming en voor een goede waterkwaliteit krijgen de watergangen een minimale diepte van 1 m. Het tun­nel­dak wordt de bodem van de gracht langs de Phoenixstraat, hierdoor heeft deze gracht een maximale diepte van 1 m.

 


De verschillende waterpartijen in de nieuwbouwwijk ten zuiden van de Prinses Irenetunnel wor­den onderling met elkaar verbonden en opgenomen in het circulatiesysteem om een optimale waterkwaliteit te verkrijgen. Ook de nieuwe watergangen en vijvers in de Abtswoudsepolder wor­den in het circulatiesysteem opgenomen.

 

Waterketen

De tunnel kruist 7 persleidingen. Dit vereist een aantal aanpassingen aan deze leidingen. Het is echter nog niet duidelijk welke maatregelen noodzakelijk zijn. Uitgangspunt is dat de noodzake­lijke aanpassingen worden uitgevoerd waarbij de afvoercapaciteit minimaal gelijk blijft aan de huidige afvoercapaciteit.

 

Het gebied tussen het Oude Delft - Phoenixstraat en de Binnenwatersloot zal door de aanleg van de spoortunnel zijn rioolwater op een andere wijze moeten afvoeren. Uitgangspunt is dat even­tuele aanpassing worden doorgevoerd en dat de afvoercapaciteit niet nadelig verandert.

 


De huidige riolering voldoet niet aan de basisinspanning. Uitgangspunt bij alle nieuwe ontwikke­lingen is dat schoon verhard oppervlak wordt afgekoppeld van de riolering. Daarmee wordt het aanbod van rioolwater gereduceerd waardoor wordt bijgedragen aan het bereiken van de ba­sisinspanning.

 

In het MER is geconcludeerd dat de aanleg van een nieuwe watergang langs Phoenixstraat geen gevolgen heeft voor het koelwatercircuit van DSM -Gist. Overigens zijn er plannen om in de toekomst koeltorens te gebruiken. In die situatie wordt koelwater niet langer op het opper­vlaktewater geloosd.

 

Conclusie

Realisatie van het project spoorzone heeft geen negatieve, maar wel een aantal positieve ef­fecten op de waterhuishouding in het plangebied. Zo wordt door de realisatie van extra open water een groot deel van het historische bergingstekort opgelost. Daarnaast worden oevers mi­lieu- en natuurvriendelijk ingericht conform het Waterplan Delft. Schoon verhard oppervlak wordt afge­koppeld van de riolering waardoor wordt bijgedragen aan het bereiken van de basis­inspan­ning voor de riolering en schoon hemelwater langer in het gebied wordt vastgehouden.

 

 

11.9.         Ecologie

Bestaande situatie

Het plangebied maakt deel uit van het stedelijk gebied van Delft. Gebieden met een beleidsma­tige status, zoals kerngebieden uit de Ecologische Hoofdstructuur, beschermde en staatsna­tuurmonumenten en speciale beschermingszones uit de Vogelrichtlijn of Habitatrichtlijn, ontbre­ken in de nabije omgeving.

In Delft is een aantal parken aanwezig, waarvan er twee binnen een afstand van een kilometer tot het plangebied zijn gesitueerd: het Wilhelminapark, het Agnetapark en de Wallertuin.

 

Het stationsemplacement is botanisch gezien zeer interessant. Als gevolg van het meeliften van zaden met treinen hebben zich hier een relatief groot aantal plantensoorten kunnen vestigen die van nature niet in Delft aanwezig zouden zijn.

Het overig deel van het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit verhard terrein met een zeer be­perkte floristische betekenis. In en om het plangebied komen hoofdzakelijk in Nederland zeer algemene soorten voor als grote brandnetel, akkerdistel, wilgeroosje, kweek en paardebloem. Bijzondere soorten ontbreken. De watergangen in het plangebied worden gekenmerkt door ste­nen oevers, vaak direct aangrenzend aan parkeerplaatsen of straat, waardoor een oevervege­tatie zich niet heeft kunnen ontwikkelen. Over de vegetatie in het water is geen informatie voor­handen. Verder zijn er in de directe omgeving van het spoor groeiplaatsen aanwezig van bij­zondere muurplanten, waaronder muurvaren en tongvaren. De laatste soort is wettelijk be­schermd.

De samenstelling van de broedvogelpopulatie in en om het plangebied is kenmerkend voor een stedelijke omgeving. Ten oosten van het spoor is de relatief dichtbebouwde oude kern van Delft gesitueerd, waar onder andere gierzwaluwen en huismussen tot broeden komen. Ten westen van het spoor is de bebouwing wat opener van aard, met meer opgaande beplanting. Hierdoor kunnen ook soorten als koolmees, pimpelmees, merel, roodborst, winterkoning en heggenmus tot broeden komen.

Ten zuiden van het station Delft CS is langs het spoor een hondenuitlaatterrein aanwezig, die van het spoor wordt gescheiden door struweel. Dit struweel biedt naar verwachting broedgele­genheid voor soorten als tjiftjaf, zwartkop en merel. In 2001 was hier het gehele voorjaar een zingende braamsluiper aanwezig nabij het station.

De betekenis van het plangebied voor zoogdieren is beperkt door het stedelijk karakter. Voor­zover bekend komen hier enkel in Nederland (zeer) algemene soorten voor als huismuis en bruine rat. Het rangeerterrein in het zuidelijke deel van het plangebied biedt mogelijk ook ruimte aan konijn, bosmuis, egel en wezel. Daarnaast komen in het stedelijk gebied verschillende vleermuissoorten voor, zoals laatvlieger en gewone dwergvleermuis. Beide soorten zijn in Ne­derland uitgesproken bewoners van gebouwen. Alle in Nederland voorkomende soorten vleer­muizen staan vermeld als strikt te beschermen soort in de Vogelrichtlijn bijlage l en zijn derhalve als extra te beschermen soort opgenomen in de Flora- en faunawet.

De watergangen vormen mogelijk het voortplantingsbiotoop van enkele soorten amfibieën (ge­wone pad, bruine en groene kikker). Of deze soorten ook daadwerkelijk binnen het plangebied voorkomen is niet bekend. Alle in Nederland voorkomende soorten amfibieën staan vermeld als (extra) te beschermen soort in de Flora- en faunawet.

De autonome ontwikkelingen zullen naar verwachting niet leiden tot verlies aan natuurwaarden. Realisering van de stadsecologische hoofdstructuur kan zelfs nieuwe natuurwaarden genere­ren.

 

Beleid en Normstelling

Het toetsingskader voor ecologie wordt gevormd door de Flora- en faunawet. De Flora- en fau­nawet kent een verbod op het aantasten of verstoren van beschermde dier- en plantsoorten, alsmede het aantasten of verstoren van de nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen, behoudens verlening van ontheffing door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Beschermde soorten zijn onder meer alle vogels en vleermuizen en verschillende soorten muurplanten.

 

Het projectgebied maakt geen deel uit van de landelijke Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ook zijn geen speciale beschermingszones in het kader van de Europese Vogelrichtlijn of Habita­t­richtlijn aan de orde. Het buitengebied van Delft aan de oost-, zuid- en westzijde is wel onder­deel van de EHS; de beoogde ontwikkelingen in de spoorzone hebben hierop echter geen in­vloed.

In en door het plangebied zijn verder drie ecologische verbindingszones gesitueerd uit de nota Ecologische structuur Delft (2004). Het betreft de primaire verbinding Rijn-Schiekanaal en Bui­tenwatersloot en twee secundaire verbindingen:

-             Spoorzone;.

-             Singel Ruys de Beerenbrouckstraat;.

-             Wateringse Vvest.

 

Beoogde ontwikkelingen

Een ecologisch relevant element in het project Spoorzone is de aanleg van een nieuw stads­park boven op de spoortunnel. Dit park kan de stedelijke ecologische hoofdstructuur en de sa­menhang tussen leefgebieden in de stad verbeteren. Daarnaast maken bomenrijen met onder­begroeiing (struweel, ruigte) langs een aantal ontsluitingswegen deel uit van het voornemen, in de middenbermen van wegen zal vanuit verkeersveiligheid en sociale veiligheid echter geen struikgewas onder de bomen mogelijk zijn. Dit biedt mogelijkheden om de ecologie in het plan­gebied te versterken: knelpunten tussen de weg en ecologische verbindingszones kunnen wor­den gemitigeerd en bermen en sloten kunnen ecologisch worden ingericht. De aanleg van een spoortunnel kan de verstoring van broedvogels door treinlawaai doen afnemen.

Als gevolg van de geschetste ontwikkelingen kunnen echter ook delen van stedelijke ecologi­sche hoofdstructuur en -samenhang worden aangetast of versnipperd. Tevens kan een toe­name in het spoorgebruik en het gebruik van wegverlichting leiden tot een toename van versto­ring van bijvoorbeeld vogels.

 

Onderzoek en conclusie

Na aanleg van de spoortunnel zal de verstoring door treinlawaai van het parkgebied aan de noordzijde van de Kampveldweg (Agnetapark/Van Markenplein) enigszins verminderen.

Ter plaatse van de huidige Irenetunnel zal de ecologische samenhang tussen oost en west worden versterkt, wat leidt tot minder versnippering van het gebied. De combinatie van een lange tunnel met een noordelijke ligging van het station maakt de ontwikkeling van een langge­rekt groengebied boven de tunnel mogelijk. Vanwege de intensief gebruikte stedelijke omgeving is de ecologische meerwaarde van dit groengebied echter gering. Verder wordt het water in de Phoenixstraat teruggebracht op het peil van het boezemwater en met een diepte die voldoende is voor een redelijke waterkwaliteit. Daarmee wordt de ""natte"" ecologische samenhang in het stedelijk gebied versterkt hetgeen van belang is voor de visfauna. Verder wordt ten zuiden van de Abtswoudseweg aan de westzijde van het spoor een grote vijver gerealiseerd waarmee in een groot deel van de vereiste waterberging wordt voorzien. Ook hier is ontwikkeling van een ecologische meerwaarde mogelijk.

 

Samenvattend kan gesteld worden dat het voornemen een licht positief effect heeft op de kwa­liteit en samenhang van de stedelijke ecologische structuur.

 

11.10.         Bodem

 


1.1.Bodem

Bestaande situatie

Volgens de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Delft kan de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied in de volgende zones worden onderscheiden:

-             Zone zone G2: Iin het zuidelijke gedeelte van het plangebied en een klein gedeelte in het noord­westen van het plangebied is de achtergrondkwaliteit van de bodem gedefinieerd als ""licht"" verontreinigd;.

-             Zone zone G3: Iin het middel en in het noorden van het plangebied zijn gedeeltes gedefinieerd als matig verontreinigd met zware metalen en/of PAK;.

-             Zone zone G4: Iin het oostelijke gedeelte van het plangebied is een zeer klein gebied gedefi­ni­eerd als sterk verontreinigd met zware metalen en/of PAK.

 

NormstellingBeleid en Normstelling

Met betrekking tot de bodemkwaliteit zijn de volgende beleidsnota''s voor het onderhavige plan­gebied relevant:

-             Nationaal Milieubeleidsplan; voor het plangebied betekent het beleid van het Nationaal Mi­lieubeleidsplan dat de aanwezige (ernstige) bodemverontreiniging verwijderd dient te wor­den, bij voorkeur tijdens de bouwwerkzaamheden.;.

-             Beleidsvernieuwing bodemsanering (BEVER); uitgangspunt is dat verontreinigingen func­tiegericht moeten worden gesaneerd. Hierbij is de overweging dat niet elk gebruik van de bodem om geheel schone grond vraagt. Voor het plangebied betekent dit dat aanwe­zige bodemverontreinigingen waarvoor een saneringsnoodzaak bestaat, functiegericht en kos­teneffectief gesaneerd dienen te worden. Ter plaatse van het tunneltracé wordt, zoal gelet op de diepe ontgraving, multifunctioneel worden ggesaneerd. Ter plaatse van het tunneltracé wordt, gelet op de diepe ontgraving, multifunctioneel gesaneerd.;.  

-             De dDe Wet bodembescherming (2002); deze wet kent een algemene zorgplicht met betrek­king tot de verontreiniging van de bodem: de voorgenomen activiteit mag geen nieuwe bo­dem­verontreinigingen veroorzaken. Gebeurt dit wel of worden bestaande bo­demverontrei­nigin­gen aangetroffen, dan geeft de wet aan dat deze bodemverontreinigin­gen moeten worden gesaneerd en op welke wijze dit moet gebeuren.;.

-             Het hHet Provinciaal beleid is onder meer verwoord in de nota "Gezamenlijk Bodemsaneringbe­leid" (BOBEL3). De doelstelling van de nota is een duurzame bodemkwaliteit te realiseren en behouden middels preventie, saneren en beheersen. Daarnaast is het provinciaal be­heer ook verwoord in het Grondwaterbeheersplan, het beleidsplan mMilieu en water en het Grondwaterbeheersplan. Daarnaast is meer algemeen bodem beleid geformuleerd in het beleidsplan mMilieu en water. Hierin wordt gesteld dat nieuwe activiteiten niet ten koste mo­gen gaan van de milieukwaliteit;..

-             IiIn het gemeentelijk handboek Bodem is het bodembeleid voor de gemeente Delft ver­woord. Hierbij wordt actief bodembeheer centraal gesteld middels het opstellen van een  een bodemkwaliteitskaart Daarnaast is hierin aangegeven wanneer bodemonderzoek plaats dient te vinden en hoe de procedures hiervoor verlopen.;.

-             Bouwstoffenbesluit; dit besluit schept een kader voor het hergebruik van de vrijgekomen schone en licht verontreinigde grond. Voor het plangebied betekent dit dat de vrijkomende grond zoveel mogelijk (op locatie) hergebruikt dient te worden.

 

Beoogde ontwikkelingen

In het plangebied vinden diverse nieuwe ontwikkelingen plaats. Uitgangspunt hierbij is dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde bestemming.

 

Onderzoek en conclusie

Uit (historisch) bodemonderzoek is gebleken dat ter plaatse van het plangebied een aantal lo­caties aanwezig zijn waar reeds sprake is van bodemverontreiniging of waar gezien de (voor­malige) bedrijvigheid bodemverontreiniging is te verwachten, en waar nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden.:

-             TtTer plaatse van de Kampveldweg-Bolwerk. Aan de Spoorsingel zijn verontreinigingen met minerale olie en vluchtige aromaten aanwezig. Aan de Blekerhof is het grondwater veront­reinigd met minerale olie. Aan de Phoenixstraat en de Singelstraat is de boven- en onder­grond veelal verontreinigd met arseen, koper, lood en zink.;.


-             Ter tTer plaatse van Bolwerk-Prinses Irenetunnel. Ter plaatse van de Houttuinen kan sprake zijn van aanwezigheid van houtverduurzamingsmiddelen. Aan de Coenderstraat is een olie­verontreiniging gesitueerd, welke reeds wordt gesaneerd. Ter plaatse van een locatie aan de Laan van Vollering is de grond verontreinigd met zware metalen en PAK en het grond­water met diverse verbindingen. Van de sliblaag in de Westsingel wordt verwacht dat het slib verontreinigd is.;.

-             TtTer plaatse van het NS-Emplacement. Ter plaatse van het spoorwegemplacement zijn 11 locaties van ernstige bodemverontreiniging aanwezig en is er bij 1 locatie sprake van een urgent geval van bodemverontreiniging.;.

-             Ter tTer plaatse van Prinses Irenetunnel-Abtswoudse weg. Ter plaatse van het voormalig in­du­strieterrein was sprake van bodemverontreiniging. De bodem is hier gesaneerd waarvan de grondwatersanering nog loopt. Het slib in de aanwezige spoorsloot is mogelijk sterk verontreinigd met diverse stoffen. Aan de Nijverheidsstraat zijn diverse grondwaterveront­reinigingen aanwezig, onder andere arseen en/of nikkel. De grond ter plaatse is verontrei­nigd met metalen, PAK en/of minerale olie. Ter plaatse van de Abtswoudseweg is de bo­ven- en ondergrond verontreinigd met zware metalen, PAK en minerale olie. Van het grondwater zijn geen gegevens beschikbaar.

-             Ter plaatse van het bedrijventerrein Delft Instruments. Ter plaatse van deze huidige be­drijfslocatie zijn verschillende verontreinigingen aangetroffen. Aan de spoorkant bevindt zich een verontreiniging met vluchtige gechloreerde oplosmiddelen. In ieder geval is de di­rect nabij bodemlaag verontreinigd, mogelijk ook het grondwater. Onderzocht wordt of een saneringsplan wordt opgesteld.

 

 

Voorzover dat nog niet is gebeurd, zullen de locaties waarop een matige tot sterke verontreini­ging is aangetroffen, nader onderzocht worden om de omvang, ernst en urgentie van de veront­reinigingen vast te stellen. Dit betreft de volgende locaties:

-             Ter ter plaatse van de locatie Houttuinen;.

-             Sliblaag sliblaag in de Singel in de Westvest;.

-             Siblaag sliblaag in de aanwezige spoorsloot (ter plaatse van Prinses Irenetunnel-Abtswoudseweg).

 

Indien uit het nader onderzoek blijkt dat er sprake is van ernstige gevallen van bodemverontrei­niging, zal deze functiegericht en kosteneffectief worden gesaneerd.

 

Uit onderzoek is gebleken dat circa 4% van de ontgraven grond van de realisatie van de spoortunnel en de stedelijke ontwikkelingen gereinigd of gestort moet worden wegens de aan­wezigheid van verontreinigingen. De overige 96% zal als schone grond in het projectgebied zelf (ophogen parkgebied) of in het projectgebied Technolpolis (TU-Zuid) worden ingezet.

 

 

11.11.         Duurzaam bouwen en energie

Bestaande situatie

De huidige energievoorziening ter plaatse van het plangebied berust voornamelijk op de indivi­duele levering van gas en elektriciteit. Omdat het hier gaat om wat oudere woningen wordt aan­genomen dat in de huidige situatie de EPL lager dan 6 zal zijn. Met betrekking tot duurzaam bouwen kan niet gesproken worden over een bestaande situatie.

 

Beleid en Normstelling

Ten aanzien van de sSpoorzone Delft geldt bestuurlijk een bovengemiddeld ambitieniveau voor duurzaam bouwen. Met bovengemiddeld wordt een ambitie beoogd hoger dan het in de ge­meente Delft verplichte basisniveau. Het basisniveau is dat alle vaste en kostenneutrale maat­regelen uitgevoerd dienen te worden volgens de Uitvoeringslijst duurzaam bouwen woningbouw en het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen.

 

Op grond van het gemeentelijk duurzaam bouwen beleid (gemeentelijke menukaart Klimaatbe­leid) zijn in Spoorzone Delft de volgende doelstellingen geformuleerd.


Er worden gerealiseerd:

-             woningbouw: basisniveau met voorlopig ambitieniveau: innovatief; dit betekent dat alle vaste en kostenneutrale maatregelen uitgevoerd dienen te worden en 50% van alle varia­bele maatregelen volgens de Uitvoeringslijst duurzaam bouwen woningbouw en het Natio­naal Pakket Duurzaam Bouwen;

-             utiliteitsbouw: Voorlopen voorlopen en innovatief voor eigen huisvesting. Dit betekent uitvoeren van alle vaste kostenneutrale maatregelen en ook 30% van alle variabele maatregelen volgens de Uitvoeringslijst duurzaam bouwen woningbouw en het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen;

-             infrastructurele voorzieningen: de doelstelling is uitvoering van Beleidsplan Openbare Ver­lichting.

 

Daarnaast geldt voor duurzaam bouwen een bovengemiddeld ambitieniveau met een focus op energie. De ambitie hiervoor is door de raad vastgesteld op een EPL (Energie Prestatie op Lo­catie) van minimaal 8.

 

Beoogde ontwikkelingen

Het ondertunnelen van het spoortracé gaat gepaard met de herstructurering van de Spoorzone. Naast een station en een OV-knoop zullen er in de toekomstige situatie in de spoorzone ook woningen en kantoren worden gerealiseerd. De bouw van infrastructuur en van woningen gaat gepaard met de inzet van grote hoeveelheden bouwmaterialen.

 

Onderzoek en conclusie

Een aantal aspecten met betrekking tot duurzaamheid komen bij andere aspecten (zoals ecolo­gie, water en veiligheid) reeds aan de orde. Voor de verschillende delen van het plangebied zijn daarnaast de volgende deelaspecten van belang waarvoor bij de nadere uitwerking van het plan maatregelen genomen dienen te worden om te voldoen aan het gestelde ambitieniveau:

 

        Stedelijke Sstedelijke ontwikkeling:

-             Voor voor de nieuwe ontwikkelingen dient aandacht besteed te worden aan het duurzaam om­gaan van materialen. Algemene aandachtspunten zijn principes als zuinig gebruik, sluiten van kringlopen, bevorderen van hergebruik van bouw- en sloopafval en milieuvriendelijke materialen;.

-             Daarnaast daarnaast dient bijzondere aandacht te worden besteed aan het binnenmilieu. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het toepassen van gebalanceerde ventilatie met warm­teterugwinning of het creëren van tegen geluid, geur en stof beschermde buitenruimte (bij­voorbeeld galerij of loggia)..

 

        OV-knoop en Spoortunnel

-             Als als verhardingsmateriaal dienen duurzame verhardingsmaterialen te worden toegepast;.

-             Voor voor het ondergronds station is de kwaliteit van het binnenmilieu van belang. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn: een positieve beleving van de ondergrondse ruimte, goede oriëntatie voor de gebruiker en sociale veiligheid;.

-             Beperk beperk ruwbouw ter plaatse van de spoortunnel en het ondergrondse station. Dit betekent dat zoveel mogelijk bouwdelen demontabel worden uitgevoerd, zodat de ondergrondse ruimte op een andere wijze kan worden ingericht.

 

Een uitgevoerde haalbaarheidsstudie restwarmte DSM Gist gaf aan dat een EPL van 7,9 tot 8,0 mogelijk is op basis van het gebruik van de industriële restwarmte.


blanco pagina

 


blanco pagina

 


12.           Handhaving

94

 

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op wijze van handhaving van bestemmingsplan voor de ge­meente Delft en specifiek voor het onderhavige plangebied.

 

Algemeen

De vastgestelde beleidsnota ""Handhaving bestemmingsplannen, beleid en uitvoering"" d.d. 4 juni 2002 van de gemeente Delft beperkt zicht tot handhaving van de bestemmingsplan voorschrif­ten die niet op grond van andere regimes (bijvoorbeeld milieuwetgeving) kunnen worden ge­handhaafd. Het volledig handhaven van regelgeving in bestemmingsplannen is een ondoenlijke en onbetaalbare zaak. Dit betekent dat sommige aspecten van het ruimtelijk beleid stringenter zullen worden gehandhaafd dan andere aspecten. Dit vergt een prioriteitsstelling. Bij de priori­teitsstelling is als uitgangspunt genomen de vraag welke schadelijke gevolgen absoluut voor­komen moeten worden. Prioriteit wordt bepaald door twee factoren: de ernst van de overtreding (schade) en de kans dat die overtreding zich zal voordoen. Het gemeentelijk grondgebied is op basis van specifieke kwaliteiten van een gebied onderverdeeld in type plangebieden. Voorbeel­den hiervan zijn: bedrijventerreinen, woonwijken en buitengebieden. De kans dat een overtre­ding zich zal voordoen, is voor een belangrijk deel afhankelijk van het type plangebied. Schade als gevolg van overtreding van bestemmingsplan voorschriften kan onderverdeeld worden in:

milieuschade (water en ecologie);

ruimtelijke ordeningsschade (schade aan de zichtkanten van de stad, aantasting van be­zonning, zicht en privacy, geur, stank en geluidsoverlast);

economische schade.

 

In de prioriteitsstelling van het handhaven van bestemmingsplanvoorschriften is het voorts van belang dat onderscheid wordt gemaakt in voorschriften die het gebruik van gronden en voor­schriften die de bebouwing van gronden reguleren. Soms zal strijdig gebruik tot schade lijden (bijvoorbeeld ongewenste vestiging van een bedrijf in de binnenstad), in een ander geval is het juist de overtreding van bebouwingsvoorschriften die tot schade lijdt (plaatsing van een gebouw in de voortuin). Dit plan valt te kenmerken als ..

P.M.

 

Handhavingpraktijk

Het opsporen van illegale situaties kan op meerdere manieren plaatsvinden. Het periodiek hou­den van luchtfotovergelijkingen is een goede methode om illegale bouwwerken op te sporen. Voor het opsporen van illegaal gebruik is het raadplegen van openbare bronnen, zoals het re­gister van de kamer van Koophandel, internet, en gemeentelijke dossiers een betere methode. Steeds zal de overtreding ook feitelijk (ter plaatse) geconstateerd moeten worden. In een aantal gevallen kan een overtreding slechts worden opgespoord door controles op straat.

 

Intensieve handhaving

Dit betekent dat aan het genoemde beleidsveld een hoge prioriteit wordt gegeven. Dit betekent dat de intentie er is om alle overtredingen van deze bepalingen op te sporen en aan te pakken. Voor deze zaken zal derhalve de meest stringente vorm van toezicht worden gekozen. Indien luchtfotovergelijking het geëigende middel is, dan zal dit jaarlijks moeten plaatsvinden. Ook ge­richt dossieronderzoek en het raadplegen van andere openbare bronnen zal jaarlijks moeten plaatsvinden. Vervolgens zullen alle adressen die aan de hand van het raadplegen van deze bronnen vragen oproepen ter plaatse moeten worden bezocht om ook ter plaatse de feitelijke constatering te kunnen doen en de overtreder hiermee te confronteren.

 

Reguliere handhaving

Dit betekent het raadplegen van dezelfde bronnen als hierboven, maar in een lagere frequentie van circa eenmaal per twee jaar. Hier bestaat niet de intentie om alle illegale zaken op te spo­ren. Wel zal de pakkans hoog genoeg moeten zijn om hiervan een preventieve werking te laten uitgaan.

 

Incidentele handhaving

Dit betekent dat hoofdzakelijk reactief (na klachten van belanghebbenden) wordt gehandhaafd.


Het betreft dan altijd zaken waarbij geen direct algemeen belang is betrokken, maar waar het belang van de handhaving vooral is gelegen in de bescherming van de leefomgeving van der­den.

 

Het onderhavige plangebied is te kenmerken als type handhavinggebied P.M. Voor dit type geldt de volgende handhavingpraktijk: P.M.

 

Vraag:

1.Wat voor type handhavinggebied is het onderhavige plangebied?

1.Bovenstaande bied een stramien welke op basis van de nota verder dient te worden inge­vuld voor het onderhavige plangebied. Voorstel is dat dit door de verantwoordelijke dienst van de gemeente verder wordt aangevuld.

Algemeen

De vastgestelde beleidsnota ""Handhaving bestemmingsplannen, beleid en uitvoering"" d.d. 4 juni 2002 van de gemeente Delft beperkt zich tot handhaving van bestemmingsplanvoorschrif­ten die niet op grond van andere regimes (bijvoorbeeld milieuwetgeving) kunnen worden ge­handhaafd. Het volledig handhaven van regelgeving in bestemmingsplannen is een ondoenlijke en onbe­taalbare zaak. Dit betekent dat sommige aspecten van het ruimtelijk beleid stringenter zullen worden gehandhaafd dan andere aspecten. Dit vergt een prioriteitsstelling. Bij de priori­teitsstel­ling is als uitgangspunt genomen de vraag welke schadelijke gevolgen absoluut voor­komen moeten worden.

Prioriteit wordt bepaald door twee factoren: de ernst van de overtreding (schade) en de kans dat die overtreding zich zal voordoen. Het gemeentelijk grondgebied is op basis van specifieke kwaliteiten van een gebied onderverdeeld in type plangebieden. Voorbeel­den hiervan zijn: de binnenstad, woonwijken, bedrijfsterreinen, buitengebieden, hoofdwegenstructuur en hoofd­groenstructuur. De kans dat een overtreding zich zal voordoen, is voor een belangrijk deel af­hankelijk van het type plangebied.

Schade als gevolg van overtreding van het bestemmingsplan kan worden onderverdeeld in:

-             milieuschade (water en ecologie);

-             ruimtelijke ordeningsschade (schade aan de zichtkanten van de stad, aantasting van be­zonning, zicht en privacy, geur, stank en geluidsoverlast);

-             economische schade.

In de prioriteitsstelling van het handhaven van bestemmingsplanvoorschriften is het voorts van belang dat onderscheid wordt gemaakt in voorschriften die het gebruik van gronden en voor­schriften die de bebouwing van gronden reguleren. Soms zal strijdig gebruik tot schade lijden (bijvoorbeeld ongewenste vestiging van een bedrijf in de binnenstad), in een ander geval is het juist de overtreding van bebouwingsvoorschriften die tot schade lijdt (plaatsing van een gebouw in de voortuin).

Het in dit bestemmingsplan gelegen gebied wordt beschouwd als een deel van de binnenstad, met name het deel van de stedelijke ontwikkeling. Het betreft hier een herontwikkeling, waarbij het gebied wordt getransformeerd tot een nieuw deel van de binnenstad. Het behoud van de te ontwikkelen kwaliteiten is van groot belang. Het gaat hierbij om de drie te onderscheiden vor­men van schade, milieuschade, ruimtelijke ordeningschade.

 

Handhavingspraktijk

Het opsporen van illegale situaties kan op meerdere manieren plaatsvinden. Het periodiek hou­den van luchtfotovergelijkingen is een goede methode om illegale bouwwerken op te sporen. Voor het opsporen van illegaal gebruik is het raadplegen van openbare bronnen, zoals het re­gister van de Kamer van Koophandel, Internet en gemeentelijke dossiers een betere methode. Steeds zal de overtreding ook feitelijk (ter plaatse) geconstateerd moeten worden. In een aantal gevallen kan een overtreding slechts worden opgespoord door controles op straat. In dit kader kunnen drie vormen van handhaving worden onderscheiden.

 

Intensieve handhaving

Dit betekent dat aan het genoemde beleidsveld een hoge prioriteit wordt gegeven. Dit betekent dat de intentie er is om alle overtredingen van deze bepalingen op te sporen en aan te pakken. Voor deze zaken zal derhalve de meest stringente vorm van toezicht worden gekozen. Indien luchtfotovergelijking het geëigende middel is, dan zal dit jaarlijks moeten plaatsvinden. Ook ge­richt dossieronderzoek en het raadplegen van andere openbare bronnen zal jaarlijks moeten plaatsvinden. Vervolgens zullen alle adressen, die aan de hand van het raadplegen van deze bronnen vragen oproepen, ter plaatse moeten worden bezocht om ook ter plaatse de feitelijke constatering te kunnen doen en de overtreder hiermee te confronteren.

 


Reguliere handhaving

Dit betekent het raadplegen van dezelfde bronnen als hierboven, maar in een lagere frequentie van circa eenmaal per twee jaar. Hier bestaat niet de intentie om alle illegale zaken op te spo­ren. Wel zal de pakkans hoog genoeg moeten zijn om hiervan een preventieve werking te laten uitgaan.

 

Incidentele handhaving

Dit betekent dat hoofdzakelijk reactief (na klachten van belanghebbenden) wordt gehandhaafd.

Het betreft dan altijd zaken waarbij geen direct algemeen belang is betrokken, maar waar het belang van de handhaving vooral is gelegen in de bescherming van de leefomgeving van der­den.

 

In onderstaande tabel is het handhavingsbeleid voor het plangebied weer gegeven.

 

aspect

deelaspect

basis handhaving

vorm van handhaving

 

 

gebruiks­voorschriften

bebouwings­voorschriften

 

milieu

water

x

x

intensief

 

ecologie

x

x

Intensief

ruimtelijke ordening

zichtkant

 

x

intensief

 

bezonning, zicht en privacy

x

 

regulier

 

stank, geluid en stofoverlast

x

 

incidenteel/op signalen van buiten

economie

algemeen

x

 

intensief

 

 

 

 


13.           Maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid

96

 

In dit hoofdstuk wordt eerst de maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven aan de hand van de gevoerde inspraak en overlegprocedure. Vervolgens wordt de financiële uitvoerbaarheid van het plan beschreven.

 

 

13.1.         Inspraak

In het kader van de gemeentelijke inspraakverordening is op P.M. een informatieavond gehou­den. Het voorontwerpbestemmingsplan is vanaf P.M. gedurende 4 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun schriftelijke reac­ties kenbaar te maken. De inspraakreacties zullen in een separate bijlage worden samengevat en van commentaar voorzien.

 

 

13.2.         Overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening aan de volgende personen en instanties toegezonden:

1.          11. Provinciale Planologische Commissie, Den Haag;

 

2.          2.Hoogheemraadschap van Delfland, Delft;

3.          3.Directeur van de directie Zuid-Holland der Genie, Leiden;

4.          Gemeente Midden-Delfland;

5.          Gemeente Schiedam;

6.          Gemeente Den Haag;

7.          Gemeente Rotterdam;

8.          Gemeente Rotterdam;

9.          Gemeente Rijswijk;

10.      Gemeente Pijnacker-Nootdorp;

11.      Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Haaglanden, Den Haag;

12.      Zuid-West-Nederland N.V. Accountteam Haaglanden, Den Haag;

13.      Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist;

14.      Ministerie van Economische Zaken, Regiokantoor Zuid-West, Rotterdam;

15.      VROM-Inspectie, Regio Zuid, Rotterdam;

16.      Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland, Rotterdam;

17.      NV Nederlandse Spoorwegen, Utrecht;

18.      ProRail, Utrecht;

19.      Stadsgewest Haaglanden, Den Haag;

20.      KPN Vaste Telefonie;

21.      Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek, Amersfoort;

22.      Centraal Overlegorgaan Woningcorporaties Delft;

23.      Elektriciteitsbedrijf Zuid-Holland, Voorburg;

24.      Tennet Zuid-Holland, Voorburg.

 

 

13.3.         Financiële uitvoerbaarheid

Het project Spoorzone bestaat uit de aanleg van spoorinfrastructuur (tunnel + basisstation, een aantal voorzieningen voor het openbaar vervoer zoals een busstation, fietsenstalling en de ont­wikkeling van circa 30 ha stedelijk gebied.

 

In het MIT van het Ministerie van V&W is voor de dekking van de rijksinfrastructuur een bedrag gereserveerd van € 323 miljoen. Daarnaast heeft het Ministerie van VROM een subsidiebij­drage toegezegd van € 25 miljoen. Naast deze reservering van rijkswege van € 348 miljoen, hebben de provincie Zuid-Holland, het stadsgewest Haaglanden en de gemeente Delft samen een bijdrage toegezegd van € 163 miljoen.

 

Het totale project is, met een aanbestedingsvoordeel, met deze bijdragen economisch uitvoer­baar.P.M. Kor Buitendijk

 

 


Bijlage

1.          Vigerende bestemmingsplannen

 

 

 

plan

vastgesteld

goedgekeurd

 

Uitbreidingsplan in Onderdelen 1932                         21 oktober 193118 januari 1932                                    ??18 januari 1932

 

Uitbreidingsplan In Den Voordijkshoornsenpolder    8 maart 1928                30 mei 1928

                                                          

Bestemmingsplan Hof Van Delft                                30 september 1979                25 november 1980

Goedgekeurd door de Kroon:                                                                             16 juli 1987

 

Bestemmingsplan Olofsstraat en omgeving               26 februari 1987            22 september 1987

 

Bestemmingsplan Westerkwartier                             27 oktober 1983                        2 januari 1985

 

Uitbreidingsplan Krakeelpolder                                 29 februari 1956            28 augustus 1956

 

Bestemmingsplan II Voorhof                                      27 maart 1968               23 oktober 1968

 

Bestemmingsplan Voorhof-Westlandseweg 1997       25 januari 1998             12 mei 1998

 

Partiële herziening Bestemmingsplan II Voorhof      26 januari 1978             21 november 1978

 

Bestemmingsplan Voorhof                                         29 mei 1986                  23 juni 1987

Goedgekeurd door de Kroon:                                                                             5 januari 1990

 

Komplan 1976                                                31 augustus 1978                     11 december 1979

Goedgekeurd door de Kroon:                                                                             6 juli 1983

 

Wijzigingsplan Komplan 1976 Barbarasteeg             10 januari 1989             7 maart 1989

 

Wijzigingsplan Komplan 1976 Hoogheemraadschap 21 februari 1989            30 mei 1989

 

Bestemmingsplan Van Leeuwenhoeksingel/Houttuinen     26 juli 1984                      12 november 1985

 

Partiële herziening Bestemmingsplan    

Van Leeuwenhoeksingel/Houttuinen                         25 april 1984                 3 december 1985

 

Gebruik gronden Stationsplein                                  28 april 1954                 20 juli 19j54

 

Bestemmingsplan Hooikade Zuideinde                     29 maart 2001               1 november 2001

 

Bestemmingsplan Hooikade Zuideinde 2000             21 december 2000                  13 maart 2001

 

Partiële herziening Uitbreidingsplan Schieoevers    27 september 1961                3 januari 1962

 

Partiële herziening Uitbreidingsplan Schieoevers    27 april 1978                 28 november 1978

 

Bestemmingsplan Schieoevers Noord en Zuid                   30 september 1999                16 mei 2000

Gedeeltelijk goedgekeurd Raad van State                                                          15 mei 2002

 


Bijlage

2.       Toelichting Lijst van bBedrijfstypen

1

 

In de Lijst van Bedrijfstypen is aan de typen bedrijven een categorie toegekend. Onderstaande tabel geeft de afstand aan die tussen de categorieën en milieugevoelige bestemmingen in acht moet worden genomen per gebiedstype. Een x staat voor: zonder meer toegestaan, (x) wil zeg­gen onder voorwaarden en een M staat voor maatbestemming. Het plangebied valt deels onder Hoofdinfrastructuur en deels onder Binnenstad.

 

 

 

Categorie→

Gebiedstypen

1

0 m

2

0 m

3.1

30 mr

3.2

50 m

4

100-200 m

5

 

Binnenstad

X

X

(X)

M

M

-

Woonwijk 1

X

X

(X)

M

-

-

Woonwijk 2

X

(X)

-

-

-

-

Voorzieningenwijken

X

X

(X)

M

M

-

Bedrijventerrein 1

X

X

X

X

(X)

M

Bedrijventerrein 2

X

X

X

(X)

(X)

-

Buitengebied

X

X

M

M

-

-

Hoofdinfrastructuur

X

X

(X)

(X)

-

-

 

 

 

 


Bijlage

3.       Voorwaarden voor hogere grenswaarden

1

 

Nieuwe woningen

Voorwaarden voor ontheffing

Om voor vaststelling van een hogere grenswaarde in aanmerking te kunnen komen, dient aan het volgende te worden voldaan:

1.          het dient om een situatie te gaan waarbij het treffen van maat­regelen om het verwachte geluidsniveau terug te brengen tot de voor­keursgrenswaarde onvol­doende doeltreffend zijn, dan wel op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, ver­keerskundige, land­schappelijke of financiële aard stuiten;

2.          er dient te worden voldaan aan één van de criteria genoemd in artikel 2 lid 2 van het "Be­sluit grenswaar­den binnen zones langs wegen";

3.          indien de woningen zijn voorzien van een buitenruimte dient deze geluidsluw te zijn.

Tenslotte dient conform het Bouwbesluit door middel van gevelisolatie, een maximaal geluidsni­veau in de geluidsgevoelige ruimte van een woning te worden gegarandeerd van maximaal 35 dB(A). Een standaard gevel van een woning met kierdichting en dubbel glas reduceert in de regel zeker 25 dB(A).

 

Onderzoek naar maatregelen

Indien de gevelbelasting de voorkeursgrenswaarde overschrijdt, zal in eerste instantie moeten worden onderzocht of het mogelijk is door middel van geluidsreducerende maatregelen de ge­velbelasting te reduceren tot maximaal de voorkeursgrenswaarde. Wanneer deze geluidsredu­cerende maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoe­ten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard, kan in aan Gedeputeerde Staten een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde.

 

Ontheffingscriteria

Artikel 2 lid 2 van het "Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen" stelt dat een verzoek hogere grenswaarde kan worden verleend voor nieuwe, nog niet geprojecteerde woningen[23]) binnen de bebouwde kom die:

1.          in een dorps- of stadsvernieuwingsplan worden opgenomen; of

2.          door de gekozen situering of bouwvorm een doelmatige akoestische afschermende functie gaan vervullen voor andere woningen – in aantal ten minste de helft van het aantal wonin­gen waaraan de afschermende functie wordt toegekend – of voor andere gebouwen of geluidsgevoelige objecten; of

3.          ter plaatse noodzakelijk zijn om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid; of

4.          door de gekozen situering een open plaats tussen aanwezige bebouwing opvullen; of

5.          ter plaatse gesitueerd worden als vervanging van bestaande bebouwing.

 

Geluidsluwe buitenruimte

De provincie Zuid-Holland stelt daarnaast als eis dat – indien een woning is voorzien van een buitenruimte – deze geluidsluw dient te zijn. De wet geluidhinder stelt dat deze buitenruimte aan de geluidsluwe zijde dient te worden gesitueerd. De geluidsbelasting aan de gevel dient ter plaatse van deze buitenruimte < 50 dB(A) te zijn. Indien de buitenruimte alleen aan de bronzijde kan worden gesitueerd, mag ter plaatse van de buitenruimte de geluidsbelasting aan de gevel niet hoger dan 55 dB(A) zijn. Indien de enige buitenruimte een geluidsbelasting hoger dan 55 dB(A) heeft, dan moeten maatregelen worden genomen om de geluidsbelasting te reduce­ren. Maatregelen zijn: een dichte borstwering van een balkon (in plaats van spijlen) of een af te sluiten balkon (serre/loggia). Eventueel kan besloten worden een buitenruimte achterwege te laten (conform het Bouwbesluit is deze niet verplicht).

 


Bestaande woningen bij reconstructie

Voorwaarden voor ontheffing

Om voor vaststelling van een hogere grenswaarde in aanmerking te kunnen komen, dient aan het volgende te worden voldaan:

1.          het dient net als bij nieuwe woningen om een situatie te gaan waarbij het treffen van maat­regelen om het verwachte geluidsniveau terug te brengen tot de voor­keursgrenswaarde onvol­doende doeltreffend zijn, dan wel op overwegende bezwaren van stedenbouwkun­dige, ver­keerskundige, landschappelijke of financiële aard stuiten;

2.          er dient te worden voldaan aan één van de criteria genoemd in artikel 2 lid 5 van het "Be­sluit grenswaar­den binnen zones langs wegen": de weg ten gevolge waarvan de geluids­hinder wordt ondervonden dient een noodzakelijk verkeers- en vervoersfunctie te vervullen of een zodanige verkeersverzamelfunctie te gaan vervullen dat de reconstructie van de weg zal leiden tot een aanmerkelijk lagere geluidsbelasting van woningen binnen een zone van een andere weg.

Tenslotte dient conform het Bouwbesluit door middel van gevelisolatie een maximaal geluidsni­veau in de geluidsgevoelige ruimte van een woning te worden gegarandeerd van maximaal 35 dB(A). Zonodig dienen hiertoe geluidsreducerende gevelmaatregelen te worden genomen, zoals dubbelglas en kierafdichting.

 

Een hogere grenswaarde hoger dan 5 dB(A) boven de voorkeursgrenswaarde is alleen mogelijk indien ten gevolge van de reconstructie de geluidsbelasting van de gevel van ten minste een gelijk aantal woningen elders met een ten minste gelijk waarde zal verminderen én de wegbe­heerder heeft verklaard dat hij financiële middelen ter beschikking stelt uiterlijk voor afloop van de reconstructie ten behoeve geluidwerende voorzieningen aan de gevel.

 


Bijlage

4.       Verkeersintensiteiten belangrijkste wegen

 

 

Ter informatie zijn in onderstaande tabel voor de belangrijkste wegdelen de toekomstige ver­keersintensiteiten weergegeven. De gedetailleerde invoergegevens uitgesplitst naar toetsings­jaar zijn opgenomen in de rapportage van het akoestisch onderzoek.

 

Tabel 1  Verkeersintensiteiten (gemiddelde weekcijfers)

 

wegvak

etmaalintensiteit 2015

[mvt/etmaal]

Westlandseweg (Westvest-Verlengde Coenderstraat)

20.000

Westlandseweg (Verlengde Coenderstraat-Papsouwselaan)

32.000

Coenderstraat (Buitenwatersloot-nieuwe station)

9.500

(Verlengde) Coenderstraat (nieuwe station-Westlandseweg)

15.000

Emplacementsweg (Westlandseweg-Abtswoudseweg)

8.400-11.000

Phoenixstraat/Spoorsingel (hoofdrijbaan: Kampveldweg-Buitenwatersloot)

10.600-14.800

Wateringsevest

20.400

Kampveldweg

15.000

Parallelweg westzijde Spoorsingel

1.200-1.500

Parallelweg oostzijde Phoenixstraat

300

Westvest

500-1.100

Parallelweg Verlengde Coenderstraat (station-Westlandseweg)

500

Parallelweg Westlandseweg (Papsouwselaan-Verlengde Coenderstraat)

500

 

Voor de samenstelling van het verkeer is uitgegaan van een aantal standaard voertuigverdelin­gen. Deze verdelingen zijn vastgesteld op basis van gegevens uit meerjarig verkeersonderzoek op vergelijkbare wegen. In onderstaande tabel zijn deze gegevens weergegeven.

 

Tabel 2  Voertuigverdeling gemiddeld nachtuur in percentage van de etmaalintensiteit

 

 

stedelijke hoofdweg

buurtverzamelweg

licht

1,0120%

0,6720%

middel

0,0660%

0,0266%

zwaar

0,0220%

0,0014%

totaal

1,10%

0,70%

 



[1])    Met de afkorting m.e.r. wordt milieueffectrapportage bedoeld (procedure, instrument); de afkorting MER staat voor het milieueffectrapport (rapportage).

[2])       Het milieueffectrapport wordt afgekort met MER. De afkorting m.e.r. heeft betrekking op de procedure van mi­lieueffectrapportage.

[3])    Mitigerende maatregelen zijn maatregelen om de nadelige gevolgen van de voorgenomen activiteit voor het milieu te voorkomen, te beperken of te compenseren.

[4])   De parkeernorm voor woningen sluit aan bij de kengetallen die in publicatie 182 Parkeerkencijfers - Basis voor par­keernormering (CROW, juni 2003) en het ASVV 2004 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de be­bouwde kom, CROW 2004) worden genoemd voor respectievelijk een dure woning in het centrum van een sterk stedelijk gebied (middendeel Spoorzonegebied) en een middeldure woning in de schil van een sterk stedelijk cen­trumgebied (zuidelijk deel).

[5])     De parkeernorm voor kantoren sluit aan bij de kengetallen die in publicatie 182 Parkeerkencijfers - Basis voor par­keernormering (CROW, juni 2003) en het ASVV 2004 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de be­bouwde kom, CROW 2004) worden genoemd voor (commerciële) dienstverlening in het centrum van een sterk ste­delijk gebied.

[6])   De autonome situatie is de toekomstige situatie zonder ontwikkeling van de spoorzone.

[7])   Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld. geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeldv. geluidsschermen), maatregelen aan de geluidsontvanger (bijvoorbeeldv. geluids­dove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger.

[8])   Inclusief aftrek van 5 dB(A) conform artikel 103 Wet geluidhinder.

[9])   De Verlengde Coenderstraat bestaat uit de te reconstrueren Coenderstraat, Parallelweg en Lokomotiefpad en ligt tussen de Buitenwatersloot en de Westlandseweg.

[10]) De Emplacementweg ligt in het verlengde van de Verlengde Coenderstraat, voert over het voormalige spoorweg­empla­cement en verbindt de Westlandseweg/Ireneboulevard met de Schieweg.

[11]) De geluidsbelasting is berekend voor de maatgevende nachtperiode, uitgaande van een wegdekverharding van fijn asfalt (DAB); een objectfractie van 1; een snelheid van 50  kilometer per uur; een wegbreedte van 6  meter; een waarneem­hoogte van 10  meter (maatgevend); een afstand tussen wegas en gevel van 30  meter; een aftrek van 5  dB(A) conform arti­kel 103 Wgh.

[12]) De geluidsbelasting is berekend voor de maatgevende nachtperiode, uitgaande van een wegdekverharding van fijn asfalt (DAB); een objectfractie van 1; een snelheid van 50  kilometer  per uur; een wegbreedte van 20  meter; een waarneem­hoogte van 10  meter (maatgevend); een afstand tussen wegas en gevel van 25  meter; een aftrek van 5  dB(A) conform arti­kel 103 Wgh.

[13]) Dit kan worden afgeleid uit de bijlagen van de rapportage over het akoestisch onderzoek: Akoestisch onderzoek spoor­zone Delft, oktober 2004; DHV Ruimte en Mobiliteit.

[14]) De geluidsbelasting is berekend voor de maatgevende nachtperiode, uitgaande van een wegdekverharding van fijn asfalt (DAB); een objectfractie van 1; een snelheid van 50 kilometer per uur; een wegbreedte van 12  meter; een waar­neemhoogte van 5  meter (maatgevend); een afstand tussen wegas en gevel van respectievelijk 15  meter (hui­dig) en 10  meter (toekomstig); een aftrek van 5 dB(A) conform artikel 103 Wgh.

[15]) Zie de door de minister van VROM vastgestelde Raillijst, waarop alle woningen zijn opgenomen die in 1987 een ge­luidsbelasting hoger dan 65 dB(A) ten gevolge van railverkeer ondervonden.

[16]) De autonome situatie is de toekomstige situatie zonder ontwikkeling van de spoorzone.

[17]) Het Akoestisch Spoorboekje dat maatgevend is voor akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai kent alleen progno­ses voor 2010/2015.

[18]) In 2002 hadden volgens de geluidsberekeningen nog slechts 9 woningen een geluidsbelasting hoger dan 73 dB(A).

[19])   Vergeleken met de autonome situatie en afhankelijk van de keuze van een noordelijk of zuidelijk station.

[20]) Oriënterend onderzoek naar de oorzaak en de mate van stofoverlast in de omgeving van het spoorviaduct-spoor­singel/Phoenixstraat te Delft, TNO-MEP-R 97/036, februari 1997).

[21]) Adviesbureau DHV, Geursanering DSM Gist (bijlage bij WM-vergunning), 29 juni 2000De geurcontouren zijn afkomstig uit de DHV-rapportage Ro240-83-003 [PM volledige titel].

1)[22])    Volgens dit reguleringssysteem betekent dit dat er geen ruimtelijke beperkingen zijn aan weerszijden van de spoor­baan, maar dat er wel een begrenzing is voor het vervoer van alle soorten gevaarlijke stoffen. Overigens is dit sys­teem nog niet definitief vastgelegd. Dit zal niet eerder plaatsvinden dan nadat er sprake is van een vastgestelde AmvB externe veiligheid vervoer.

[23])   Nog niet geprojecteerde woningen zijn woningen waarvoor in een vigerend bestemmingsplan nog geen bouwtitel aan­wezig is en die in het onderhavige ruimtelijk ordeningsplan (bestemmingsplan of artikel 19) mogelijk worden gemaakt.


 [s1]corr. 25-6-2004

 [m2]opnieuw gelezen Marjolijn 17-6-04 en corr. 18-06-04 Maantje

 [m3]corr. 3-11-04 Marjolijn

 [m4]corr. 22-6-04 Marjolijn

 [m5]corr. 8-11-04 maantje

 [l6]Gezien 16-06-04 (lay-out); LK

 [m7]corr. 09-11-04 maantje

 [l8]Gezien 10-11-04 (lay-out); LK