Geachte raadsleden,
De gemeenten Delft en Pijnacker-Nootdorp hebben
gezamenlijk het initiatief genomen de realisatie van een windpark mogelijk te
maken. Ten behoeve van deze ontwikkeling is eind 2003 de
m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen. Bij deze beoordeling heeft de
gemeenteraad van Delft expliciet aangegeven dat de geconstateerde knelpunten
ten aanzien van geluid, slagschaduw en veiligheid onderzocht moeten worden
voordat het windpark door middel van een ruimtelijk plan mogelijk gemaakt kan worden.
Naar aanleiding van dit verzoek van de gemeenteraad
is een nader onderzoek uitgevoerd naar de knelpunten van de beoogde opstelling
en de randvoorwaarden waarbinnen ten zuiden van bedrijventerrein Schieoevers en
de Karitaatmolensloot een windpark gerealiseerd kan worden.
Bij een opstelling van 5 turbines ten zuiden van
Delft bleek het geluid een dusdanig knelpunt, dat de oplossing gezocht is in
een alternatieve oplossing bestaande uit 3 turbines. Voor deze opstelling is
ook gekeken naar de knelpunten geluid, slagschaduw en veiligheid.
Het windpark kent geen overschrijding van de
geluidsnormen wanneer in de nachtelijke uren een zogenaamde “low noise operation
mode’ wordt ingeschakeld. Dit betekent dat de ‘belastende’ turbines ’s nachts
worden teruggebracht in vermogen waardoor de geluidimmissie op omgelegen
woningen dusdanig gereduceerd wordt dat geen overschrijding van de
geluidsnormen optreedt. De ontwikkelaar zal bij de vergunningaanvraag moeten
aantonen dat met het windpark wordt voldaan aan de geluidsnormering.
Een aantal woningen in de omgeving van het windpark
kunnen hinder ondervinden van de draaiende schaduwen van de rotoren van de
windturbines, de zogenaamde slagschaduw. Een slagschaduw probleem wordt
opgelost met een zogenaamde stilstandregeling; dit houdt in dat de turbine op
bepaalde momenten automatisch wordt stilgezet ter voorkoming van hinder. Aan de
hand van een slagschaduwonderzoek kan berekend worden op welke momenten de
zogenaamde stilstandregeling in werking moet treden om de hinderduur tot een
aanvaardbaar niveau terug te brengen.
Het is gebruikelijk om het invullen van de
stilstandregeling bij de ontwikkelaar neer te leggen: deze moet tijdens de
vergunningverlening laten zien hoe aan de norm wordt voldaan.
In eerder onderzoek zijn drie mogelijke knelpunten
geconstateerd:
1.
ligging van de LPG-tanks van de twee tankstations
langs de rijksweg A13 binnen het effectgebied van het windpark;
2.
plaatsing van één windturbine inde directe
nabijheid van de spoorweg Delft-Rotterdam;
3.
ligging van diverse beperkt kwetsbare objecten
binnen de
PR = 10-6/jr risicocontour.
Uit de uitgevoerde analyses blijken de windturbines
geen significante toename in de faalkans van zowel de LPG-tanks als rijdende
treinen met gevaarlijke stoffen tot gevolg te hebben. De kans dat een
turbineonderdeel de LPG-tanks of een rijdende trein raakt is verwaarloosbaar
ten opzichte van de (eigen) faalkans van de LPG-tanks en de rijdende trein.
Een klein aantal beperkt kwetsbare objecten bevindt
zich tussen de PR = 10-6/jr en PR = 10-5/jr
risicocontour. Volgens het (ontwerp) ‘Besluit Kwaliteitseisen Externe
Veiligheid Inrichtingen Milieubeheer’ is dit toegestaan.
Conclusie
Het is mogelijk om binnen de geldende wet- en
regelgeving (geluid, slagschaduw en veiligheid) op de beoogde locatie ten
zuiden van bedrijventerrein Schieoevers en de Karitaatmolensloot een windpark
te ontwikkelen. De randvoorwaarden waaraan het windpark moet voldoen dienen de
worden opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied (zie bijlage 1).
Aan de hand van deze randvoorwaarden kunnen potentiële ontwikkelaars aan de
slag om een exploitabel windpark overeenkomstig te doelstellingen van het
gemeentelijk klimaatbeleid te ontwerpen.
Bijlage 1
Wijzigingsbevoegdheid windpark in
ontwerpbestemmignsplan Buitengebied
Burgemeester en wethouders zijn – met toepassing
van artikel 11 WRO – bevoegd om ter plaatse van de aanduiding wijzigingsbevoegdheid
windturbines ( C ) op de kaart de bestemming te wijzigen in de bestemming
Windturbines, met in achtneming van het volgende:
Het windpark mag
ontwikkeld worden onder de randvoorwaarde dat de knelpunten zoals geconstateerd
in het Milieuonderzoek t.b.v. de m.e.r.-beoordeling, niet optreden. Aan deze
randvoorwaarden wordt voldaan wanneer:
Aan 1 en 3 kan in
de wijzigingsbevoegdheid geen concrete invulling gegeven worden, aangezien
hiervoor de Wet- Milieubeheer toegepast wordt. Dit wordt in de
wijzigingsbevoegdheid juridisch afgedekt door ‘d: de gebruiksmogelijkheden van
omgrenzende woningen mogen door de wijziging niet onevenredig worden
belemmerd.’ De mate van onevenredige belemmering wordt nader bepaald aan de
hand van de vigerende milieuwetgeving.
Veiligheid (2)
De veiligheidscontouren worden opgenomen op de
plankaart
Landschappelijke inpasbaarheid (4)
De
landschappelijke inpasbaarheid wordt door middel van ‘e: er moet sprake zijn
van een onderlinge afstand tussen de turbines van minimaal 500 en maximaal 550
meter’ gewaarborgd. Door een ‘bandbreedte’ ban 50 meter een te houden kunnen de
ontwikkelaar een zo optimaal mogelijk ontwerp maken. Ook ‘f: de turbines in de
opstelling dienen alle dezelfde ashoogte’ draagt bij aan de inpassing van het
windpark in het landschap.