Stuk 171 I Delft,
12 oktober.2004
457582
Aan de gemeenteraad.
Geachte dames en heren,
Op 19 februari 1999 is door de
heer D.H. Poelman en mevrouw C.M.C. Spiegels (aanvragers) een verzoek ingediend
om vergoeding van schade op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke
Ordening tegen het onherroepelijk worden van de besluiten van B&W van 29
maart 1996, 26 mei 1998 en 3 augustus 1998 tot verlening van vrijstelling op
grond van artikel 19 WRO ten behoeve van de bouw van 6
twee-onder-één-kap-woningen en een appartementencomplex op het terrein aan de
Sint Jorisweg 3.
Aanvragers stellen dat de bouw van voornoemde woningen en voornoemd
appartementencomplex, hetgeen mogelijk is gemaakt door de verleende
vrijstelling, negatieve invloed heeft op hun woning gelegen aan de
Rubberplantage 10. Er is volgens hen
ten eerste sprake van hinder door bouwactiviteiten. Voorts is er, aangezien het
appartementencomplex 15 meter hoog is en is voorzien van balkons die uitkijken
in de tuin van aanvragers, sprake van inbreuk op de privacy, geluidshinder,
aantasting van rust en afnemend uitzicht. Hierdoor is volgens aanvragers de
waarde van hun woning verminderd met een bedrag van Euro 22.000,--, welk bedrag
zij dan ook als schadevergoeding vorderen.
In eerste instantie is het verzoek van aanvragers, na hen gehoord te
hebben, bij raadsbesluit van 23 december 1999, voor zover betrekking hebbende
op de beweerde schade als gevolg van de bouwactiviteiten, niet-ontvankelijk
verklaard en voor zover betrekking hebbende op de vermeende waardevermindering
van de woning, ongegrond verklaard. Hiertegen is door aanvragers bij de
Commissie voor de beroep- en bezwaarschriften bezwaar ingediend. Wegens het
uitblijven van een besluit op het bezwaarschrift hebben aanvragers bij
beroepschrift van 4 januari 2001 beroep ingesteld bij de rechtbank te
’s-Gravenhage. De rechtbank heeft het beroep van aanvrager in haar uitspraak
van 29 maart 2001 gegrond verklaard, aangezien er met betrekking tot de schade
geen deskundigenadvies is ingewonnen door de gemeente.
De gemeente heeft aan de rechtbank te kennen gegeven het besluit van 23 december
1999 te herroepen. Daarom is op 12 januari 2001, alvorens het door aanvragers
ingediende bezwaar te behandelen, het verzoek tot planschade voor advies in
handen gesteld van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ). SAOZ
heeft op 11 juni 2001, na aanvragers en de gemeente Delft in de gelegenheid te
hebben gesteld een mondelinge toelichting te geven, geadviseerd het verzoek tot
planschade af te wijzen. Op 17 december 2001 heeft de Commissie voor de beroep-
en bezwaarschriften geadviseerd het ingediende bezwaarschrift gegrond te
verklaren voor zover het de motivering in het primaire besluit (23 december
1999) betreft, het besluit te herroepen en in heroverweging te herstellen, in
die zin dat aan het besluit voornoemd advies van de SAOZ ten grondslag ligt en
de zinsnede in het besluit waarin is opgenomen dat aanvragers geen bedenkingen
hebben ingediend tegen het besluit om vrijstelling te verlenen door te halen.
Conform dat advies heeft de gemeenteraad op 25 februari 2002 een
heroverwegingsbesluit genomen.
Ook tegen dat besluit hebben aanvragers beroep ingesteld bij de rechtbank
’s-Gravenhage. In haar uitspraak van 6 juni 2003 heeft de rechtbank het beroep
gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de gemeente Delft
opgedragen een nieuw besluit te nemen op het verzoek tot schadevergoeding ex
artikel 49 WRO. Zij heeft daartoe aangevoerd dat in het aan het besluit van 21
februari 2002 ten grondslag liggende advies van de SAOZ enkele relevante
gegevens ontbreken, zodat dit advies en daarmee het bestreden besluit niet deugdelijk
is gemotiveerd.
Het verzoek om planschade is daarom op 18 juli 2003 opnieuw in handen
gesteld van de SAOZ. Op 13 mei 2004 heeft de SAOZ advies uitgebracht,
strekkende tot afwijzing van het planschadeverzoek.
Artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening
Krachtens
artikel 49 WRO kent de gemeenteraad aan belanghebbende die ten gevolge van
bepalingen van het bestemmingsplannen dan wel verleende vrijstellingen als
onder meer bedoeld in artikel 19 WRO, schade lijdt of zal lijden welke niet of
niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan een vergoeding niet
of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op
zijn verzoek naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Het moet
gaan om schade ten gevolge van het rechtmatige en rechtsgeldige planologische
besluiten, waardoor een planologische rechtstoestand wordt gewijzigd.
Aan het
indienen van het verzoek is geen termijn verbonden.
Bij
beoordeling van schadeverzoeken ex artikel 49 WRO moet een vergelijking worden
gemaakt tussen de elkaar opvolgende planologische regimes, in dit geval het bestemmingsplan
“Indische buurt” en de verleende vrijstellingen ex artikel 19 WRO. Om te bezien
of er sprake is van een planologisch nadeel, moeten de bouw- en gebruiksmogelijkheden
van de beide regimes worden vergeleken. Voor die vergelijking is niet de
feitelijke situatie van belang; bepalend is het verschil in theoretische mogelijke
situaties onder het oude en het nieuwe regime. Voor het voorliggende plan leidt
dit tot het navolgende.
In de oude
situatie, te weten bij het van toepassing bestemmingsplan “Indische buurt”, was
voor de betreffende gronden de bestemming “maatschappelijke doeleinden” van toepassing,
hetgeen betekende dat de grond bestemd was voor gebouwen voor sociale, culturele,
medische, educatieve en religieuze doeleinden alsmede voor de bij deze gebouwen
behorende bijgebouwen en wandel- en fietsroutes. De gronden konden vanaf een
afstand van 10 meter van de bestemmingsgrenzen worden bebouwd met gebouwen met
een bouwhoogte van 10 meter en een kap tot een nokhoogte van 15 meter. Binnen
10 meter van genoemde grenzen mocht alleen bebouwing worden opgericht met een
bouwhoogte die overeenkwam met de afstand tot de grens van het plandeel. Niet
uitgesloten was dat op deze bebouwing een kap werd aangebracht met een maximale
hoogte van 5 meter.
In de
nieuwe situatie zijn er op de betreffende gronden woningen gebouwd, bestaande
uit een begane grond met een bouwhoogte van circa 3 meter en een kapverdieping
tot een totale hoogte van circa 6,55 meter. De bij deze woningen behorende
bijgebouwen hebben een bouwhoogte van circa 2,8 meter (vlak dak). De kortste
afstand van de woningen tot aan de zuidwestelijke bestemmingsgrens bedraagt
circa 10 meter en tot aan de noordwestelijke bestemmingsgrens circa 1 meter. De
kortste afstand van de bijgebouwen tot de zuidwestelijke bestemmingsgrens
bedraagt circa 2,5 meter en tot de noordwestelijke bestemmingsgrens circa 8
meter. Tevens is er op de betreffende grond een appartementencomplex gebouwd
dat uit vijf lagen bestaat en een bouwhoogte heeft van circa 13,56 meter. De
kortste afstand van het complex tot de noordoostelijke bestemmingsgrens
bedraagt circa 8 meter en tot de noordwestelijke bestemmingsgrens circa 0,5
meter.
Gelet op
het voorgaande kan worden gesteld dat
verandering van planologisch regime voor aanvragers niet leidt tot een
nadeliger planologische positie.
SAOZ ziet, na vergelijking van het
oude en nieuwe planologische regime, geen aanleiding om van haar bij advies van
11 juni 2001 gegeven conclusie af te wijken en adviseert de gemeenteraad het
verzoek om planschade ex artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening af te
wijzen.
Op grond van het voorgaande, stellen
wij u voor, onder voorbehoud van gunstig advies van de commissie duurzaamheid,
te besluiten tot afwijzing van het verzoek tot planschade van aanvragers.
Onder
voorbehoud van gunstig advies van de commissie duurzaamheid stellen wij u voor
te besluiten het verzoek om planschade af te wijzen.
Hoogachtend,
Burgemeester en wethouders van Delft,
mr. drs. G.A.A. Verkerk ,burgemeester.
mr. drs. H.G.L.M. Camps ,secretaris.
Stuk 171 II
457582
De raad der gemeente Delft;
gelezen het voorstel van het college van 12 oktober 2004;
gelet op artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening
en met inachtneming van het advies van de commissie Duurzaamheid;
b e s l u i t :
het verzoek om planschade van de heer D.H. Poelman en
mevrouw C.M.C. Spiegels
af te wijzen.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 28
oktober 2004 .
,burgemeester.
,griffier.
Belanghebbenden in de zin van de Algemene wet
bestuursrecht kunnen binnen 6 weken na bekendmaking van dit besluit een
gemotiveerd beroepschrift indienen bij de arrondissementsrechtbank van ’s
Gravenhage, Postbus 20302, 2500 EH Den
Haag.