Aan de gemeenteraad.
Geachte dames en heren,
Op 8 november 2003 is door mr G.JR. Lutje Schipholt namens mevrouw H.N.
Siepman een verzoek ingediend om vergoeding van schade, die ze stelt te leiden
als gevolg met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening
(WRO) verleende bouwvergunning voor de verbouwing en uitbreiding van het hotel
Emauspoort, waarvan de uitbreiding is gesitueerd aan de Trompetstraat.
Het verzoek om planschade is voor advies op 26 november 2003 in handen
gesteld van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ), die in het kader
van de behandeling van het verzoek onder meer mevrouw H.N. Siepman heeft
gehoord. De SOAZ heeft op 16 juni 2004 advies uitgebracht, strekkende tot
afwijzing van het planschadeverzoek.
Krachtens
artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kent de gemeenteraad aan belanghebbende
die, ten gevolge van bepalingen van de bestemmingsplannen dan wel verleende
vrijstellingen als onder meer bedoeld in artikel 19 van de WRO, schade lijdt of
zal lijden welke niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en
waarvan een vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of
anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek naar billijkheid te bepalen
schadevergoeding toe.
Het moet
gaan om schade ten gevolge van rechtmatige en rechtsgeldige planologische besluiten,
waardoor een planologische rechtstoestand wordt gewijzigd.
Aan het
indienen van de claim is geen termijn verbonden.
Bij
beoordeling van schadeverzoeken ex artikel 49 WRO moet een vergelijking worden
gemaakt tussen de elkaar opvolgende planologische regimes, in dit geval het bestemmingsplan
“Komplan 76” en de planologische situatie, die is ontstaan in het
bestemmingsplan “Binnenstad”, vastgesteld door de raad op 31 oktober 2002,
goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 17 juni 2003 en onherroepelijk door een
uitspraak van de Raad van State op 12 mei 2004. Om te bezien of er sprake is
van een planologisch nadeel, moeten de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de
beide regimes worden vergeleken. Voor die vergelijking is niet de feitelijke
situatie van belang; bepalend is het verschil in theoretische mogelijke situaties
onder het oude en het nieuwe regime. Voor het voorliggende plan leidt dit tot
het navolgende.
In de oude
situatie, te weten bij het van toepassing zijnde Komplan 1976, is de
uitbreiding gesitueerd in de hoofdbebouwingszone I en II met de bestemming
“Woondoeleinden
A”. Deze gronden waren bestemd voor woondoeleinden, alsmede voor sociale en
culturele doeleinden, bedrijfsdoeleinden voor horeca, ambacht en
dienstverlening, detailhandelsdoeleinden, nijverheidsdoeleinden,
kantoordoeleinden en parkeer en stallingsdoeleinden, waarop – voor zover hier
van belang - gebouwen mochten worden opgericht bestaande uit twee bouwlagen en
een kap, waarbij de hoogte per bouwlaag niet meer dan 3,2 meter mocht bedragen.
De ten
noorden hiervan gesitueerde gronden waren gelegen in de hoofdbebouwingszone III
waarop, voor zover hier van belang, gebouwen waren toegestaan met een maximale
hoogte van 4,8 meter (1,5 maal bouwlaag van 3,2 meter) en een oppervlakte van
in ieder geval 25 m2.
In de
nieuwe situatie is de uitbreiding gerealiseerd op de bestemming
“Woondoeleinden”, bestemd voor woningen en de daarbij behorende nevenruimte,
zoals berging en garages, alsmede nutsvoorzieningen. Het is toegestaan een
woning te gebruiken voor een bedrijf van categorie 1 of 2 van de Lijst van
Bedrijfstypen, praktijk aan huis, detailhandel, dienstverlening en
sociaal-culturele doeleinden, indien en voor zover tenminste tweederde deel van
de totale vloeroppervlakte van de woning voor woondoeleinden in gebruik blijft.
Er kunnen hoofdgebouwen worden opgericht met twee bouwlagen en een kap, met een
goothoogte van respectievelijk 6 en –na vrijstelling - 11,5 meter. De gronden
ten noorden van deze bestemming, hebben de bestemming “Tuin”, waarop geen
bebouwing is toegestaan. De gronden aan de achterzijde van de woning van de
belanghebbende zijn aangewezen als “Erf”.
De gronden
zijn bestemd voor tuin of buitenruimte, alsmede voor bijgebouwen en/of aangebouwen
bij hoofdgebouwen met een maximale oppervlakte per hoofdgebouw van 40 m2. De
maximale goothoogte voor vrijstaande bijgebouwen is vastgesteld op 2,7 meter en
voor aanbouwen op de hoogte van de begane grondlaag van het bijbehorende
hoofdgebouw.
Het SAOZ
adviseert de gemeenteraad het verzoek om planschade ex artikel 49 van de Wet op
de Ruimtelijke Ordening af te wijzen. Voor belanghebbende heeft de planologische
maatregel niet geleid tot een nadeliger positie.
Op grond
van het bovenstaande moet geconcludeerd worden dat de planologische maatregel
voor belanghebbende niet heeft geleid tot een nadeliger positie waaruit op de
voet van artikel 49 WRO voor vergoeding vatbare schade in de vorm van
waardevermindering is voortgevloeid.
Onder verwijzing naar het advies van het SAOZ
stellen wij u voor, onder voorbehoud van gunstig advies van de commissie
duurzaamheid, te besluiten het verzoek om planschade af te wijzen.
Hoogachtend,
Burgemeester en wethouders van
Delft,
mr. drs. G.A.A. Verkerk ,burgemeester.
mr. drs. H.G.L.M. Camps ,secretaris.
Stuk 173 II
457577
De raad der gemeente Delft;
gelezen het voorstel van het
college van 12 oktober 2004;
gelet op artikel 49 van de Wet
op de Ruimtelijke Ordening en met inachtneming van het advies van de commissie
Duurzaamheid;
b e s l u i t :
het verzoeken om planschade van
mevrouw H.N. Siepman af te wijzen.
Aldus vastgesteld in de openbare
raadsvergadering van 28 oktober 2004.
,burgemeester.
,griffier.
Belanghebbenden in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kunnen binnen 6
weken na bekendmaking van dit besluit een gemotiveerd bezwaarschrift indienen
bij de gemeenteraad van Delft, p/a Postbus 78, 2600 ME Delft.