Stuk 173 I                                                                                           Delft, 12 oktober 2004.

457577

 

Onderwerp: besluit verzoeken om planschade Siepman.

 

Aan de gemeenteraad.

 

Geachte dames en heren,

 

Op 8 november 2003 is door mr G.JR. Lutje Schipholt namens mevrouw H.N. Siepman een verzoek ingediend om vergoeding van schade, die ze stelt te leiden als gevolg met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleende bouwvergunning voor de verbouwing en uitbreiding van het hotel Emauspoort, waarvan de uitbreiding is gesitueerd aan de Trompetstraat.

Het verzoek om planschade is voor advies op 26 november 2003 in handen gesteld van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ), die in het kader van de behandeling van het verzoek onder meer mevrouw H.N. Siepman heeft gehoord. De SOAZ heeft op 16 juni 2004 advies uitgebracht, strekkende tot afwijzing van het planschadeverzoek. 

 

Artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening

Krachtens artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kent de gemeenteraad aan belanghebbende die, ten gevolge van bepalingen van de bestemmingsplannen dan wel verleende vrijstellingen als onder meer bedoeld in artikel 19 van de WRO, schade lijdt of zal lijden welke niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan een vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Het moet gaan om schade ten gevolge van rechtmatige en rechtsgeldige planologische besluiten, waardoor een planologische rechtstoestand wordt gewijzigd.

Aan het indienen van de claim is geen termijn verbonden.

 

Bij beoordeling van schadeverzoeken ex artikel 49 WRO moet een vergelijking worden gemaakt tussen de elkaar opvolgende planologische regimes, in dit geval het bestemmingsplan “Komplan 76” en de planologische situatie, die is ontstaan in het bestemmingsplan “Binnenstad”, vastgesteld door de raad op 31 oktober 2002, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 17 juni 2003 en onherroepelijk door een uitspraak van de Raad van State op 12 mei 2004. Om te bezien of er sprake is van een planologisch nadeel, moeten de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de beide regimes worden vergeleken. Voor die vergelijking is niet de feitelijke situatie van belang; bepalend is het verschil in theoretische mogelijke situaties onder het oude en het nieuwe regime. Voor het voorliggende plan leidt dit tot het navolgende.

 

Planologische mutaties

In de oude situatie, te weten bij het van toepassing zijnde Komplan 1976, is de uitbreiding gesitueerd in de hoofdbebouwingszone I en II met de bestemming

“Woondoeleinden A”. Deze gronden waren bestemd voor woondoeleinden, alsmede voor sociale en culturele doeleinden, bedrijfsdoeleinden voor horeca, ambacht en dienstverlening, detailhandelsdoeleinden, nijverheidsdoeleinden, kantoordoeleinden en parkeer en stallingsdoeleinden, waarop – voor zover hier van belang - gebouwen mochten worden opgericht bestaande uit twee bouwlagen en een kap, waarbij de hoogte per bouwlaag niet meer dan 3,2 meter mocht bedragen.

 

De ten noorden hiervan gesitueerde gronden waren gelegen in de hoofdbebouwingszone III waarop, voor zover hier van belang, gebouwen waren toegestaan met een maximale hoogte van 4,8 meter (1,5 maal bouwlaag van 3,2 meter) en een oppervlakte van in ieder geval 25 m2.

 

In de nieuwe situatie is de uitbreiding gerealiseerd op de bestemming “Woondoeleinden”, bestemd voor woningen en de daarbij behorende nevenruimte, zoals berging en garages, alsmede nutsvoorzieningen. Het is toegestaan een woning te gebruiken voor een bedrijf van categorie 1 of 2 van de Lijst van Bedrijfstypen, praktijk aan huis, detailhandel, dienstverlening en sociaal-culturele doeleinden, indien en voor zover tenminste tweederde deel van de totale vloeroppervlakte van de woning voor woondoeleinden in gebruik blijft. Er kunnen hoofdgebouwen worden opgericht met twee bouwlagen en een kap, met een goothoogte van respectievelijk 6 en –na vrijstelling - 11,5 meter. De gronden ten noorden van deze bestemming, hebben de bestemming “Tuin”, waarop geen bebouwing is toegestaan. De gronden aan de achterzijde van de woning van de belanghebbende zijn aangewezen als “Erf”.

 

De gronden zijn bestemd voor tuin of buitenruimte, alsmede voor bijgebouwen en/of aangebouwen bij hoofdgebouwen met een maximale oppervlakte per hoofdgebouw van 40 m2. De maximale goothoogte voor vrijstaande bijgebouwen is vastgesteld op 2,7 meter en voor aanbouwen op de hoogte van de begane grondlaag van het bijbehorende hoofdgebouw.

 

Beoordeling van het verzoek

Belanghebbende kon in de oude evenals in de nieuwe situatie op een afstand van circa 6 meter geconfronteerd worden met woningen, met als nevengebruik onder meer detailhandel, dienstverlening en sociaal-culturele doeleinden. De planologische mutatie heeft derhalve geen (wezenlijke) verandering gebracht in de gebruiksmogelijkheden van deze gronden. Hetzelfde geldt voor de gronden aan de achterzijde van de woning van de belanghebbende. Voor de bouwmogelijkheden dient geoordeeld te worden dat belanghebbende zich in de oude situatie ten westen op een afstand van 6 meter rekening diende te houden met gebouwen met een goothoogte van 6,4 meter. Het Komplan bepaalde voor de gebouwen geen maximale hoogte, waardoor op grond van de gemeentelijke verordening een hoogte van 10 à 12 meter niet was uitgesloten. Thans zijn aldaar hoofdgebouwen toelaatbaar met een maximale goothoogte van 6 meter en – na vrijstelling - 11, 5 meter. Ook voor toegestane aan- en/of bijgebouwen op de aanpalende gronden, met inbegrip van de gronden aan de achterzijde van de belanghebbende, zijn geen (wezenlijke) veranderingen opgetreden.

 

Conclusie

Het SAOZ adviseert de gemeenteraad het verzoek om planschade ex artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening af te wijzen. Voor belanghebbende heeft de planologische maatregel niet geleid tot een nadeliger positie.

 

Op grond van het bovenstaande moet geconcludeerd worden dat de planologische maatregel voor belanghebbende niet heeft geleid tot een nadeliger positie waaruit op de voet van artikel 49 WRO voor vergoeding vatbare schade in de vorm van waardevermindering is voortgevloeid.

 

Onder verwijzing naar het advies van het SAOZ stellen wij u voor, onder voorbehoud van gunstig advies van de commissie duurzaamheid, te besluiten het verzoek om planschade af te wijzen.

 

Hoogachtend,

 

Burgemeester en wethouders van Delft,

 

 

mr. drs. G.A.A. Verkerk             ,burgemeester.

 

 

 

mr. drs. H.G.L.M. Camps          ,secretaris.

 


Stuk 173 II                                                                  

457577

 

 

De raad der gemeente Delft;

 

gelezen het voorstel van het college van 12 oktober 2004;

 

gelet op artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en met inachtneming van het advies van de commissie Duurzaamheid;

 

b e s l u i t :

 

het verzoeken om planschade van mevrouw H.N. Siepman af te wijzen.

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 28 oktober 2004.

 

 

 

                                               ,burgemeester.

 

 

 

                                               ,griffier.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Belanghebbenden in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kunnen binnen 6 weken na bekendmaking van dit besluit een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de gemeenteraad van Delft, p/a Postbus 78, 2600 ME  Delft.