Toelichting Regeling Planschade 2005 als vastgesteld door burgemeester en wethouders op 20 september 2005.

 

1.                 Inleiding

Op 7 juni 2005 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de Wet van 8 juni 2005 tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, hierna te noemen WRO (verjaring van en heffing bij planschadevergoedingsaanspraken). De wijziging treedt in werking op 1 september 2005 (staatsblad 2005, 305.)

De wetswijziging heeft tot gevolg dat de planschadeverordening als vastgesteld door de raad op 22 december 2002 vervangen moet worden. De Regeling Planschade 2005 voorziet in deze wettelijke verplichting.

 

Door de wet worden een aantal zaken, anders dan voorheen, wettelijk geregeld. De belangrijkste nieuwe bepalingen van artikel 49 WRO zijn:

-          Bevoegd gezag voor het beslissen op aanvragen om vergoeding van planschade is het college en niet meer de raad.

-          Invoering van een drempelbedrag, dat voldaan moet worden voorafgaand aan de behandeling van aanvragen om planschadevergoeding. Dit bedrag wordt gerestitueerd bij een gehele of gedeeltelijke positieve beslissing op de aanvraag. De wet regelt een drempelbedrag van 300 Euro. De aanvrager wordt niet ontvankelijk verklaard als het drempelbedrag niet bijtijds is voldaan.

-          Invoering van een verjaringstermijn van vijf jaar voor het indienen van aanvragen om planschadevergoeding. Voorheen was er geen termijn verbonden aan het indienen van planschadeverzoeken, waardoor er ver teruggegrepen kon worden op onherroepelijke regimes.

 

Daarnaast is een nieuw artikel 49a WRO toegevoegd. Hierin wordt het recht van gemeenten bevestigd om met een verzoeker van een herziening of vrijstelling van een bestemmingsplan overeen te komen dat hij de kosten van planschade aan de gemeente compenseert. Deze verzoeker/contractant wordt erkend als medebelanghebbende in de planschadeprocedure.

 

2.         Algemene uitgangspunten

Op grond van artikel 49 van de WRO heeft een belanghebbende de mogelijkheid om van de gemeente vergoeding te krijgen van de schade die hij ondervindt ten gevolge van een bestemmingsplan of een daarmee gelijk te stellen planologische maatregel, bijvoorbeeld vrijstellingen als bedoeld in de artikelen 17 en 19 WRO, die redelijkerwijs niet voor zijn rekening dienen te komen.

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de WRO geven voorschriften over de wijze waarop een vergoeding, als bedoeld in artikel 49 WRO, in de praktijk ‘planschade’ genoemd, moet worden aangevraagd en hoe een aanvraag door het college moet worden behandeld.
Het college heeft de mogelijkheid een regeling vast te stellen met aanvullende procedureregels voor die gevallen waarin om toepassing van artikel 49 WRO wordt gevraagd. Van deze mogelijkheid wordt hier gebruik gemaakt.

 

Het vaststellen van gemeentelijke procedurevoorschriften bevordert en waarborgt een zo goed mogelijke kwaliteit van de voor artikel 49 WRO toepasselijke “rechtsgang”. Tevens kunnen gemeentelijke procedurevoorschriften het inschakelen van objectieve deskundigen bewerkstelligen en een waarborg scheppen voor de termijnen van in behandeling nemen van een aanvraag om schadevergoeding ex artikel 49 WRO en de beslissing van het college daarop.

 

3.         Inwerkingtreding en Overgangsrecht.

In de wet wordt bepaald dat deze op 1 september 2005 in werking treedt.

Volgens de overgangsbepalingen van de wet zullen aanvragen die reeds zijn ingediend voor de inwerkingtreding van artikel 49 WRO afgehandeld worden door de gemeenteraad zonder een drempelbedrag. Op deze aanvragen blijft de Planschadeverordening 2002 van toepassing.

 

Vanaf 1 september 2005 gelden de bepalingen van het nieuwe artikel en de Planschaderegeling 2005. Om eventuele verwarring te voorkomen wordt gelijktijdig met besluitvorming van de Planschaderegeling een raadsvoorstel ingediend voor de intrekking van de Planschadeverordening 2002.

 

De verjaringstermijn van vijf jaar van planschadeverzoeken start op 1 september 2005. Dit betekent dat de eerste vijf jaar van de nieuwe wet nog teruggegrepen kan worden naar oude planologische regimes en vanaf 1 september 2010 de verjaringstermijn van 5 jaar een feit is.

 

De wet regelt dat artikel 49a WRO versneld in werking treedt, met ingang van 22 juni 2005. Dit betekent dat vanaf die datum gemeenten met verzoekers van een herziening of vrijstelling van een bestemmingsplan overeenkomsten kunnen sluiten tot verhaal van de planschadekosten.

 

4.         Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1:  begripsbepalingen

In dit artikel wordt bepaald wat verstaan wordt onder de begrippen die in de regeling gebruikt worden.

- f: adviseur

De Awb bevat in afdeling 3.3 regels inzake advisering. Bij onze opdrachten zullen wij de planschadeadviseur de nodige informatie verstrekken. De adviseur dient kundig te zijn in het uitbrengen van een planschadeadvies.

 

Artikel 2: indiening van de aanvraag en mededeling van ontvangst  

- lid 1

De aanvraag moet schriftelijk en gemotiveerd worden ingediend opdat het college kan beoordelen of de aanvraag verband houdt met een van de in artikel 49 genoemde planologische maatregelen, één en ander met het oog op mogelijke toepassing van artikel 3 en 4 (de zogenaamde “verkorte” procedure).
- lid 2

Vast moet staan dat het binnengekomen schrijven een aanvraag bevat om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49 WRO en dat daarbij tevens wordt voldaan aan de vereisten van artikel 4:2 Awb: de aanvraag moet worden ondertekend en tenminste bevatten: naam en adres van de aanvrager, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.

Aanvrager moet gebruik maken van een door het college vastgesteld formulier volgens bijgevoegd model. Daarin moet aanvrager onder meer ook aangeven welke van de in artikel 49 WRO genoemde planologische maatregelen volgens hem oorzaak is van schade. Daarnaast wordt in het aanvraagformulier gevraagd naar de grondslag van de aanvraag, de aard en de geschatte omvang van de schade, omschrijving van de gronden en eventuele opstallen en de datum van vestiging zakelijk recht.

Volgens artikel 4:2, tweede lid en artikel 4:5 Awb heeft het bestuursorgaan de mogelijkheid om later aanvulling van de aanvraag te verlangen. De wet noemt daarvoor geen termijn. Dit betekent dat het college op elk moment tijdens de behandeling van de aanvraag alsnog kan besluiten tot het laten aanvullen van de aanvraag, indien blijkt dat bepaalde belangrijke gegevens ontbreken. 

- lid 3

Registratie van de datum van ontvangst van de aanvraag is met name van belang in verband met de verjaringsregeling in het nieuwe artikel 49 WRO: een aanvraag om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49, eerste lid, onder a, b, c of f, moet worden ingediend binnen vijf jaar nadat de desbetreffende bepaling van het bestemmingsplan of het desbetreffende besluit onherroepelijk is geworden.

- lid 4

Ter zake van een aanvraag om vergoeding van planschade is een drempelbedrag verschuldigd. De Regeling Planschade 2005 bepaalt in artikel 10 dat bij verstrekking van een planschadevergoeding het drempelbedrag verrekend wordt.

 

 

Artikel 3: besluit tot het niet ontvankelijk verklaren van de aanvrager

Deze bepaling is direct ontleend aan artikel 49, derde lid WRO. In uitzonderlijke gevallen kan worden geoordeeld dat aanvrager inderdaad niet in verzuim is geweest, bijvoorbeeld als het college de mededeling van ontvangst per abuis verkeerd heeft geadresseerd. Als dit blijkt kan het college zijn besluit tot het niet ontvankelijk verklaren van de aanvrager herzien.

 

Artikel 4: besluit tot afwijzing van de aanvraag wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid of kennelijke ongegrondheid

Volgens vaste rechtspraak moet de gemeente bij de behandeling van aanvragen om planschadevergoeding objectief en deskundig advies inwinnen, behoudens de uitzonderingsgevallen waarin de aanvraag wegens kennelijke niet ontvankelijkheid of ongegrondheid direct moet worden afgewezen. Indien er bij een aanvraag sprake is van de uitzonderingsgevallen kan het college de aanvraag afwijzen zonder advies in te winnen. Zo’n afwijzing zal slechts in bijzonder duidelijk liggende gevallen verantwoord zijn; daardoor worden onnodig werk en onnodige kosten voorkomen. Er hoeft namelijk geen deskundigenonderzoek naar de aanwezigheid van de onredelijke schade en de eventueel toe te kennen billijke vergoeding plaats te vinden.

 

Tegen de achtergrond van de bestaande jurisprudentie en voorts de in artikel 49 WRO opgenomen nieuwe verjaringsregeling kunnen vermoedelijk de volgende voorbeelden worden genoemd van situaties waarbij directe afwijzing van de aanvraag voor de hand ligt:

-          De gestelde schade, indien en voorzover al aanwezig, vloeit niet voort uit de door de aanvrager vermelde planologische maatregel, en evenmin uit een andere in artikel 49 WRO genoemde planologische maatregel, maar kan slechts het gevolg zijn van een andere oorzaak dan de in artikel 49 WRO genoemde, zoals een gemeentelijk structuurplan, een gemeentelijke structuurvisie, een gemeentelijk verkeersplan, of een niet-gemeentelijke planologische maatregel;

-          De gestelde schade kan, indien en voorzover al aanwezig, weliswaar het gevolg zijn van de door de aanvrager vermelde planologische maatregel of een andere in artikel 49 WRO genoemde planologische maatregel, maar deze oorzakelijke planologische maatregel is nog niet onherroepelijk geworden;

-          De gestelde schade kan weliswaar het gevolg zijn van de door de aanvrager vermelde planologische maatregel of een andere in artikel 49 WRO, eerste lid onder a, b, c of f genoemde planologische maatregel, maar deze oorzakelijke planologische maatregel is vijf jaar of langer geleden, gerekend vanaf de indiening van de aanvraag, onherroepelijk geworden;

-          Het is overduidelijk dat de koper ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak die in waarde zou zijn gedaald wist of had kunnen weten dat een bepaalde negatieve ruimtelijke ontwikkeling zich zou kunnen voordoen zodat de schade veroorzakende planologische maatregel kennelijk voorzienbaar was.

In deze voorbeelden wordt ervan uitgegaan dat het college een eventuele vermelding door de aanvrager van de verkeerde planologische oorzaak ambtshalve converteert in de vermelding van de juiste planologische oorzaak, vermeld in artikel 49 WRO, indien zodanige oorzaak tenminste aan de orde is. Een eventueel verkeerde oorzaakvermelding kan in deze situatie derhalve niet direct leiden tot afwijzing van de claim. Stel bijvoorbeeld dat iemand een schadeclaim indient op grond van een bestemmingsplan, terwijl de gestelde schade in werkelijkheid slechts het gevolg kan zijn van een projectbesluit ex artikel 19 WRO, dan zal het college de claim als zodanig ook beschouwen en behandelen.  

 

Artikel 5: besluit tot opdrachtverstrekking
Indien het college het verzoek niet direct afdoet in de zin van artikel 3 of 4, zal het binnen de termijn als bedoeld in artikel 4 een adviseur opdracht geven om ter zake advies uit te brengen. Om een zo goed mogelijk en zo objectief mogelijk advies te krijgen over de vraag of er inderdaad sprake is van schade ex artikel 49 WRO en vervolgens over de omvang van de schadevergoeding, wordt een onafhankelijk en deskundig adviseur ingeschakeld.
Op grond van het bepaalde in artikel 5 kan het college per geval een adviseur aanwijzen. Door per aanvraag te bezien welke adviseur moet worden ingeschakeld, bestaat de mogelijkheid om de keuze afhankelijk te maken van de complexiteit en de aard van het verzoek. Uiteraard is het mogelijk over het algemeen te werken met dezelfde adviseur, resp. met bijzondere adviseurs voor bijzondere onderwerpen.

Artikel 6: werkwijze van de adviseur

Het horen van de aanvrager, de eventuele verzoeker en het college kan naar keuze gescheiden of gezamenlijk plaatsvinden. Voorts zal de adviseur zonodig de situatie ter plaatse opnemen. In het advies dienen deze mogelijkheden vermeld te worden en de eventuele aanvulling die dit heeft gehad op de schriftelijke stukken.

Artikel 7: advisering
In dit artikel wordt met name geregeld dat de adviseur aan de aanvrager en verzoeker inzage geeft in het concept -advies met mogelijkheid tot reageren.

In het tweede lid is een verlengingsmogelijkheid voor het uitbrengen van het advies opgenomen, indien de termijn in het eerste lid onverhoopt niet gehaald kan worden. Bij ingewikkelde aanvragen of verschillende zienswijzen kan verlenging noodzakelijk zijn.

 

Artikel 8: besluit van het college

Nadat het definitieve advies van de adviseur is ontvangen, beslist het college binnen 6 weken op de aanvraag van de planschadevergoeding. Deze termijn kan met een zelfde periode verlengd worden.

Het college dat voornemens is een aanvraag geheel of gedeeltelijk af te wijzen, behoeft de aanvrager, naar mag worden aangenomen, niet te horen: zie artikel  4:12 Awb op grond waarvan er geen hoorplicht geldt bij beschikkingen van financiële aard. 

 

Artikel 9: uitbetaling

Indien het verzoek heeft geleid tot toekenning van planschade, wordt deze zo spoedig mogelijk na het besluit van het college uitbetaald. Het drempelbedrag van € 300,- wordt hierbij geretourneerd.

 

Artikel 10: slotbepalingen

De regeling treedt in werking op 1 september 2005. Hierbij is het vereist dat dit bekend gemaakt wordt op de wijze als bedoeld in artikel 139 Gemeentewet, te weten een publicatie in de Stadskrant.