1.
Inleiding
Op
7 juni 2005 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de Wet van 8 juni 2005 tot
wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, hierna te noemen WRO
(verjaring van en heffing bij planschadevergoedingsaanspraken). De wijziging
treedt in werking op 1 september 2005 (staatsblad 2005, 305.)
De
wetswijziging heeft tot gevolg dat de planschadeverordening als vastgesteld
door de raad op 22 december 2002 vervangen moet worden. De Regeling Planschade
2005 voorziet in deze wettelijke verplichting.
Door
de wet worden een aantal zaken, anders dan voorheen, wettelijk geregeld. De
belangrijkste nieuwe bepalingen van artikel 49 WRO zijn:
-
Bevoegd
gezag voor het beslissen op aanvragen om vergoeding van planschade is het
college en niet meer de raad.
-
Invoering
van een drempelbedrag, dat voldaan moet worden voorafgaand aan de behandeling
van aanvragen om planschadevergoeding. Dit bedrag wordt gerestitueerd bij een
gehele of gedeeltelijke positieve beslissing op de aanvraag. De wet regelt een
drempelbedrag van 300 Euro. De aanvrager wordt niet ontvankelijk verklaard als
het drempelbedrag niet bijtijds is voldaan.
-
Invoering
van een verjaringstermijn van vijf jaar voor het indienen van aanvragen om
planschadevergoeding. Voorheen was er geen termijn verbonden aan het indienen
van planschadeverzoeken, waardoor er ver teruggegrepen kon worden op
onherroepelijke regimes.
Daarnaast
is een nieuw artikel 49a WRO toegevoegd. Hierin wordt het recht van gemeenten
bevestigd om met een verzoeker van een herziening of vrijstelling van een
bestemmingsplan overeen te komen dat hij de kosten van planschade aan de
gemeente compenseert. Deze verzoeker/contractant wordt erkend als medebelanghebbende
in de planschadeprocedure.
2. Algemene uitgangspunten
Op
grond van artikel 49 van de WRO heeft een belanghebbende de mogelijkheid om van
de gemeente vergoeding te krijgen van de schade die hij ondervindt ten gevolge
van een bestemmingsplan of een daarmee gelijk te stellen planologische
maatregel, bijvoorbeeld vrijstellingen als bedoeld in de artikelen 17 en 19
WRO, die redelijkerwijs niet voor zijn rekening dienen te komen.
De
Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de WRO geven voorschriften over de wijze
waarop een vergoeding, als bedoeld in artikel 49 WRO, in de praktijk
‘planschade’ genoemd, moet worden aangevraagd en hoe een aanvraag door het
college moet worden behandeld.
Het college heeft de mogelijkheid een regeling vast te stellen met aanvullende
procedureregels voor die gevallen waarin om toepassing van artikel 49 WRO wordt
gevraagd. Van deze mogelijkheid wordt hier gebruik gemaakt.
Het
vaststellen van gemeentelijke procedurevoorschriften bevordert en waarborgt een
zo goed mogelijke kwaliteit van de voor artikel 49 WRO toepasselijke
“rechtsgang”. Tevens kunnen gemeentelijke procedurevoorschriften het
inschakelen van objectieve deskundigen bewerkstelligen en een waarborg scheppen
voor de termijnen van in behandeling nemen van een aanvraag om schadevergoeding
ex artikel 49 WRO en de beslissing van het college daarop.
In
de wet wordt bepaald dat deze op 1 september 2005 in werking treedt.
Volgens
de overgangsbepalingen van de wet zullen aanvragen die reeds zijn ingediend
voor de inwerkingtreding van artikel 49 WRO afgehandeld worden door de
gemeenteraad zonder een drempelbedrag. Op deze aanvragen blijft de
Planschadeverordening 2002 van toepassing.
Vanaf
1 september 2005 gelden de bepalingen van het nieuwe artikel en de
Planschaderegeling 2005. Om eventuele verwarring te
voorkomen wordt gelijktijdig met besluitvorming van de Planschaderegeling een
raadsvoorstel ingediend voor de intrekking van de Planschadeverordening 2002.
De
verjaringstermijn van vijf jaar van planschadeverzoeken start op 1 september
2005. Dit betekent dat de eerste vijf jaar van de nieuwe wet nog teruggegrepen
kan worden naar oude planologische regimes en vanaf 1 september 2010 de
verjaringstermijn van 5 jaar een feit is.
De
wet regelt dat artikel 49a WRO versneld in werking treedt, met ingang van 22
juni 2005. Dit betekent dat vanaf die datum gemeenten met verzoekers van een
herziening of vrijstelling van een bestemmingsplan overeenkomsten kunnen
sluiten tot verhaal van de planschadekosten.
4. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1: begripsbepalingen
In dit artikel wordt bepaald wat verstaan wordt
onder de begrippen die in de regeling gebruikt worden.
-
f: adviseur
De
Awb bevat in afdeling 3.3 regels inzake advisering. Bij onze opdrachten zullen
wij de planschadeadviseur de nodige informatie verstrekken. De adviseur dient
kundig te zijn in het uitbrengen van een planschadeadvies.
Artikel 2: indiening van de
aanvraag en mededeling van ontvangst
-
lid 1
De
aanvraag moet schriftelijk en gemotiveerd worden ingediend opdat het college
kan beoordelen of de aanvraag verband houdt met een van de in artikel 49
genoemde planologische maatregelen, één en ander met het oog op mogelijke
toepassing van artikel 3 en 4 (de zogenaamde “verkorte” procedure).
- lid 2
Vast
moet staan dat het binnengekomen schrijven een aanvraag bevat om vergoeding van
schade als bedoeld in artikel 49 WRO en dat daarbij tevens wordt voldaan aan de
vereisten van artikel 4:2 Awb: de aanvraag moet worden ondertekend en tenminste
bevatten: naam en adres van de aanvrager, de dagtekening en een aanduiding van
de beschikking die wordt gevraagd.
Aanvrager
moet gebruik maken van een door het college vastgesteld formulier volgens
bijgevoegd model. Daarin moet aanvrager onder meer ook aangeven welke van de in
artikel 49 WRO genoemde planologische maatregelen volgens hem oorzaak is van
schade. Daarnaast wordt in het aanvraagformulier gevraagd naar de grondslag van
de aanvraag, de aard en de geschatte omvang van de schade, omschrijving van de
gronden en eventuele opstallen en de datum van vestiging zakelijk recht.
Volgens artikel 4:2, tweede lid en artikel 4:5 Awb
heeft het bestuursorgaan de mogelijkheid om later aanvulling van de aanvraag te
verlangen. De wet noemt daarvoor geen termijn. Dit betekent dat het college op
elk moment tijdens de behandeling van de aanvraag alsnog kan besluiten tot het
laten aanvullen van de aanvraag, indien blijkt dat bepaalde belangrijke
gegevens ontbreken.
-
lid 3
Registratie
van de datum van ontvangst van de aanvraag is met name van belang in verband
met de verjaringsregeling in het nieuwe artikel 49 WRO: een aanvraag om
vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49, eerste lid, onder a, b, c of
f, moet worden ingediend binnen vijf jaar nadat de desbetreffende bepaling van
het bestemmingsplan of het desbetreffende besluit onherroepelijk is geworden.
-
lid 4
Ter
zake van een aanvraag om vergoeding van planschade is een drempelbedrag
verschuldigd. De Regeling Planschade 2005 bepaalt in artikel 10 dat bij
verstrekking van een planschadevergoeding het drempelbedrag verrekend wordt.
Artikel 3: besluit tot het
niet ontvankelijk verklaren van de aanvrager
Deze
bepaling is direct ontleend aan artikel 49, derde lid WRO. In uitzonderlijke
gevallen kan worden geoordeeld dat aanvrager inderdaad niet in verzuim is
geweest, bijvoorbeeld als het college de mededeling van ontvangst per abuis
verkeerd heeft geadresseerd. Als dit blijkt kan het college zijn besluit tot
het niet ontvankelijk verklaren van de aanvrager herzien.
Artikel 4: besluit tot
afwijzing van de aanvraag wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid of kennelijke
ongegrondheid
Volgens
vaste rechtspraak moet de gemeente bij de behandeling van aanvragen om planschadevergoeding
objectief en deskundig advies inwinnen, behoudens de uitzonderingsgevallen
waarin de aanvraag wegens kennelijke niet ontvankelijkheid of ongegrondheid
direct moet worden afgewezen. Indien er bij een aanvraag sprake is van de
uitzonderingsgevallen kan het college de aanvraag afwijzen zonder advies in te
winnen. Zo’n afwijzing zal slechts in bijzonder duidelijk liggende gevallen
verantwoord zijn; daardoor worden onnodig werk en onnodige kosten voorkomen. Er
hoeft namelijk geen deskundigenonderzoek naar de aanwezigheid van de
onredelijke schade en de eventueel toe te kennen billijke vergoeding plaats te
vinden.
Tegen
de achtergrond van de bestaande jurisprudentie en voorts de in artikel 49 WRO
opgenomen nieuwe verjaringsregeling kunnen vermoedelijk de volgende voorbeelden
worden genoemd van situaties waarbij directe afwijzing van de aanvraag voor de
hand ligt:
-
De
gestelde schade, indien en voorzover al aanwezig, vloeit niet voort uit de door
de aanvrager vermelde planologische maatregel, en evenmin uit een andere in
artikel 49 WRO genoemde planologische maatregel, maar kan slechts het gevolg
zijn van een andere oorzaak dan de in artikel 49 WRO genoemde, zoals een
gemeentelijk structuurplan, een gemeentelijke structuurvisie, een gemeentelijk
verkeersplan, of een niet-gemeentelijke planologische maatregel;
-
De
gestelde schade kan, indien en voorzover al aanwezig, weliswaar het gevolg zijn
van de door de aanvrager vermelde planologische maatregel of een andere in
artikel 49 WRO genoemde planologische maatregel, maar deze oorzakelijke
planologische maatregel is nog niet onherroepelijk geworden;
-
De
gestelde schade kan weliswaar het gevolg zijn van de door de aanvrager vermelde
planologische maatregel of een andere in artikel 49 WRO, eerste lid onder a, b,
c of f genoemde planologische maatregel, maar deze oorzakelijke planologische
maatregel is vijf jaar of langer geleden, gerekend vanaf de indiening van de
aanvraag, onherroepelijk geworden;
-
Het
is overduidelijk dat de koper ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak
die in waarde zou zijn gedaald wist of had kunnen weten dat een bepaalde
negatieve ruimtelijke ontwikkeling zich zou kunnen voordoen zodat de schade
veroorzakende planologische maatregel kennelijk voorzienbaar was.
In
deze voorbeelden wordt ervan uitgegaan dat het college een eventuele vermelding
door de aanvrager van de verkeerde planologische oorzaak ambtshalve converteert
in de vermelding van de juiste planologische oorzaak, vermeld in artikel 49
WRO, indien zodanige oorzaak tenminste aan de orde is. Een eventueel verkeerde
oorzaakvermelding kan in deze situatie derhalve niet direct leiden tot
afwijzing van de claim. Stel bijvoorbeeld dat iemand een schadeclaim indient op
grond van een bestemmingsplan, terwijl de gestelde schade in werkelijkheid
slechts het gevolg kan zijn van een projectbesluit ex artikel 19 WRO, dan zal
het college de claim als zodanig ook beschouwen en behandelen.
Artikel 5: besluit tot
opdrachtverstrekking
Indien het college het verzoek niet direct afdoet in de zin van artikel 3 of 4,
zal het binnen de termijn als bedoeld in artikel 4 een adviseur opdracht geven
om ter zake advies uit te brengen. Om een zo goed mogelijk en zo objectief
mogelijk advies te krijgen over de vraag of er inderdaad sprake is van schade ex
artikel 49 WRO en vervolgens over de omvang van de schadevergoeding, wordt een
onafhankelijk en deskundig adviseur ingeschakeld.
Op grond van het bepaalde in artikel 5 kan het college per geval een adviseur
aanwijzen. Door per aanvraag te bezien welke adviseur moet worden ingeschakeld,
bestaat de mogelijkheid om de keuze afhankelijk te maken van de complexiteit en
de aard van het verzoek. Uiteraard is het mogelijk over het algemeen te werken
met dezelfde adviseur, resp. met bijzondere adviseurs voor bijzondere
onderwerpen.
Artikel 6: werkwijze van de
adviseur
Het
horen van de aanvrager, de eventuele verzoeker en het college kan naar keuze
gescheiden of gezamenlijk plaatsvinden. Voorts zal de adviseur zonodig de
situatie ter plaatse opnemen. In het advies dienen deze mogelijkheden vermeld
te worden en de eventuele aanvulling die dit heeft gehad op de schriftelijke
stukken.
Artikel 7: advisering
In dit artikel wordt met name geregeld dat de adviseur aan de aanvrager en
verzoeker inzage geeft in het concept -advies met mogelijkheid tot reageren.
In
het tweede lid is een verlengingsmogelijkheid voor het uitbrengen van het
advies opgenomen, indien de termijn in het eerste lid onverhoopt niet gehaald
kan worden. Bij ingewikkelde aanvragen of verschillende zienswijzen kan
verlenging noodzakelijk zijn.
Artikel
8: besluit van het college
Nadat
het definitieve advies van de adviseur is ontvangen, beslist het college binnen
6 weken op de aanvraag van de planschadevergoeding. Deze termijn kan met een
zelfde periode verlengd worden.
Het
college dat voornemens is een aanvraag geheel of gedeeltelijk af te wijzen,
behoeft de aanvrager, naar mag worden aangenomen, niet te horen: zie
artikel 4:12 Awb op grond waarvan er
geen hoorplicht geldt bij beschikkingen van financiële aard.
Indien
het verzoek heeft geleid tot toekenning van planschade, wordt deze zo spoedig
mogelijk na het besluit van het college uitbetaald. Het drempelbedrag van €
300,- wordt hierbij geretourneerd.
De
regeling treedt in werking op 1 september 2005. Hierbij is het vereist dat dit
bekend gemaakt wordt op de wijze als bedoeld in artikel 139 Gemeentewet, te
weten een publicatie in de Stadskrant.