Nota Grondprijzen 2006

 

 

 


 

1.                                  Inleiding

 

1.1.                             Nota Grondprijzen 2006

 

In deze nota worden de gemeentelijke uitgangspunten vastgesteld voor de wijze van grondprijsbepaling in de te onderscheiden marktsegmenten. Zo wordt bij de grondprijsbepaling een eenduidige basis gehanteerd. De nota wordt mede betrokken bij het jaarlijks op te stellen Meerjarenprogramma Vastgoed (MPV) met dien verstande dat het MPV  uitgaat van geprognosticeerde grondwaardestijgingen in een reeks van jaren, terwijl in de Nota Grondprijzen  sprake is van een momentopname. De Nota Grondprijzen 2006 dient, net als in de voorgaande jaren, als toetssteen bij de gemeentelijke gronduitgiftes voor het gehele jaar 2006. De nota bevat geen grote wijzigingen ten opzichte van die van het voorgaande jaar.  Voor wat de indeling in woningcategorieën betreft, is in deze nota aansluiting gezocht bij de systematiek die wordt gehanteerd door het Stadsgewest Haaglanden. Ook is  een eenduidiger grondprijssystematiek opgenomen voor  het parkeren op eigen terrein.

De Nota Grondprijzen 2006 geldt met ingang van 1 januari 2006 en vervangt met ingang van die datum de Nota Grondprijzen 2005. Vóór 1 januari 2006 gemaakte prijsafspraken op basis van de Nota Grondprijzen 2005, zullen worden gerespecteerd.

 

Hoewel er signalen zijn dat de economie weer enigszins aantrekt, laten de economische omstandigheden geen ruimte voor prijsstijgingen. Waar er sprake is van prijsstijgingen, zijn die het gevolg van aanpassingen als gevolg van de geldontwaarding. Er wordt in verband daarmee een inflatiecorrectie toegepast ten opzichte van de grondprijzen van het jaar 2005 van (afgerond) 2 procent. Vervolgens zijn de grondprijzen afgerond.

Deze nota kwam tot stand op basis van opgedane ervaringen bij het vakteam Vastgoed, raadpleging van andere gemeenten[1], statistische (internet)gegevens en overleg met marktpartijen[2]. 

 

In de nota wordt ook ingegaan op factoren en omstandigheden die de prijs van de grond bepalen. Uiteraard kunnen er bijzondere omstandigheden optreden die invloed hebben op de grondprijs. Deze doen echter geen afbreuk aan de basisuitgangspunten.

 

In beginsel wordt bij de bepaling van de grondprijzen gewerkt met het zogenaamde marktwaardesysteem. Hierbij bepaalt de functie de waarde van de bijbehorende grond. De prijzen moeten worden gezien als richtprijzen onder gemiddelde omstandigheden, waarbij wordt aangetekend dat de grondprijs zowel naar boven als naar beneden (bij)gesteld kan worden, mits dit gemotiveerd kan worden. In het voortraject van de specifieke uitgifte wordt bepaald voor welke uitgiftevorm wordt gekozen (uitgifte in eigendom, erfpacht, vestiging van een opstalrecht, verhuur of precario). Criteria voor uitgifte in erfpacht vindt men in de nota erfpacht 2005 zoals deze op 7 september 2004 onder nummer 420136 definitief werd vastgesteld. Ook bij verhuur wordt de huurprijs mede bepaald door de hoogte van de grondwaarde.

 

 

1.2.                             Uitgangspunten voor het grondprijsbeleid

 

De prijsbepaling voor de uit te geven grond is afhankelijk van een complex van factoren.

 

Kort samengevat zijn de volgende drie (groepen van) prijsbepalingsmethodieken te onderscheiden:

1.     De residuele waarderingsmethodiek (zie bijlage): Bepalend bij deze methode is de grondprijs die in de markt voor de grond te bereiken is. Die prijs wordt bepaald door de financiële ruimte die er voor de grond overblijft door van de geprognosticeerde opbrengsten de kosten (zoals de bouwkosten etc.) af te trekken. Aan de opbrengstenkant zijn hierbij voor een belegger of ontwikkelaar de te behalen huurprijs van belang alsmede het door hen gewenste rendement (doorgaans uitgedrukt in Bruto Aanvangsrendement (BAR)). Van de resultante daarvan worden de bouwkosten etc. afgetrokken. Wat resteert is dan de grondwaarde. Een wat genuanceerdere uitleg van deze benadering treft u aan in de bijlage. Deze methode is in feite de algemeen toegepaste methode. Op basis van zoveel mogelijk objectieve maatstaven worden de parameters in de berekening verwerkt.

2.     De kostprijsmethode (zie bijlage ): Hierbij speelt de vervangingswaarde de belangrijkste rol. Vooral van belang bij incourant onroerend goed, waarbij een waarde in het economische verkeer moeilijk is vast te stellen. Deze waarde heeft de functie van minimale uitgifteprijs. Alle productiekosten worden “omgeslagen” over het aantal uit te geven m² grond. Hierdoor ontstaat een kostprijs (gemiddeld) per m² uit te geven terrein.

3.     De vergelijkingsmethode (zie bijlage): Hierbij wordt een waarde toegekend door vergelijking met recentelijk verkocht soortgelijk onroerend goed. Vooral toepasbaar bij courant onroerend goed, waarin veel transacties plaats vinden (zoals woningen). Deze methode wordt ook gebruikt ter toetsing en ondersteuning bij de hiervoor genoemde methodieken.

 

Voor alle in deze nota genoemde prijsniveaus voor commerciële doeleinden wordt uitgegaan van de veronderstellingen dat:

Ø     de grond in normale bouwrijpe staat wordt geleverd;

Ø     de grond geschikt is voor de beoogde bestemming qua bodemkwaliteit;

Ø     de grond geen bijzondere belemmeringen kent die het gebruiksrecht beperken.

 

De in deze nota genoemde prijzen en quota vormen richtprijzen onder gemiddelde omstandigheden. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van de te ontwikkelen locatie kunnen deze worden bijgesteld.

 

Grond is een zeer specifiek onroerend goed, omdat deze zijn waarde vooral ontleent aan hetgeen er op gebouwd mag worden, dan wel waarvoor het gebruikt kan en mag worden (marktwaardemethode). De taxatie van de grond is dan ook bijna altijd een afgeleide van de taxatie van het gehele onroerend goed (grond plus opstal).

De methode die het meest geschikt is voor de bepaling van de grondwaarde is de residuele methode (als “rekensysteem” binnen het kader van de marktwaardemethode). Hierbij wordt van het totale onroerend goed de waarde bepaald volgens een van de hierboven sub 1. resp 3. beschreven waarderingsmethodes en vervolgens verminderd met de kosten van realisatie van het gebouw (bouw- en bijkomende kosten). De restwaarde is de waarde van de grond. Slechts in incidentele, bijzondere gevallen wordt de hiervan afwijkende kostprijsmethode gebruikt.

 

De grondprijs wordt concreet  bepaald aan de hand van een inschatting van de commerciële waarde op het moment van het sluiten van een grondreserveringsovereenkomst. In de overeenkomst worden bepalingen opgenomen over opwaartse prijsaanpassingen tot aan het moment van  daadwerkelijke gronduitgifte, indien marktontwikkelingen hiertoe aanleiding geven.

De reserveringsvergoeding is gelijk aan het rentepercentage op basis waarvan bij uitgifte in erfpacht/opstal de canon/retributie wordt bepaald, te weten het percentage voor 25- jarige BNG-leningen (lineair gelijklossend) met een opslag van 0,25% zoals dit laatstelijk in genoemde nota Erfpacht 2005 is vastgesteld.

 

Tenzij in deze nota anders aangegeven (woningbouw) wordt de totale grondprijs bepaald door het aantal uit te geven vierkante meters grond te vermenigvuldigen met de grondprijs per m², met dien verstande dat wordt gerekend met de zogeheten Floor Space Index (FSI). Indien de FSI groter is dan 1, hetgeen wil zeggen dat het bruto vloeroppervlak van een te stichten gebouw groter is dan het terreinoppervlak, wordt gerekend met een grondprijs per vierkante meter vloeroppervlak. Het bruto vloeroppervlak wordt bepaald volgens de daarvoor geldende NEN (2580)-norm.

 

De in deze nota genoemde grondprijzen zijn exclusief BTW. Ingeval van vrij op naam prijzen betekent dit dat uit die prijzen eerst de BTW wordt gehaald waarna het resultaat met de grondquote wordt vermenigvuldigd.

 

 

In deze nota is voor wat de commerciële functies betreft gekozen voor een grondprijsbeleid, gebaseerd op de genormeerde residuele methode.

Het normeren is gebaseerd op aannames en referentieprojecten met betrekking tot de bouwkosten, opbrengstpotentie en rendementseisen.

 

 

Erfpacht/opstal

 

Met uitzondering van uitgiften in erfpacht op basis van de Algemene Erfpachtvoorwaarden uit 1929 en 1976, althans die uitgiften die in het verleden niet zijn omgezet naar de Algemene Erfpachtbepalingen AE 1993, zijn erfpachtsrechten in Delft doorgaans eeuwigdurend. De canon daarvoor kan eeuwigdurend worden afgekocht tegen betaling van de grondwaarde geldend ten tijde van de betrokken uitgifte. In de toekomst zal niet meer automatisch in eeuwigdurende erfpacht worden uitgegeven maar zal, afhankelijk van de omstandigheden, ook in tijdelijke erfpacht worden uitgegeven. Hetzelfde geldt voor uitgiften in de vorm van een recht van opstal. In dit verband wordt verwezen naar de nota Erfpacht 2005. Als gevolg van die ontwikkeling is het gewenst dat er een regeling komt voor de afkoop van de tijdelijke erfpachtscanon/opstalretributie. Voorgesteld wordt een eenvoudig te berekenen en verantwoorde afkoopsom. Daartoe is aansluiting gezocht bij de destijds met betrekking tot tijdelijke erfpachten in de AE 1976 opgenomen berekeningswijze.

 

 

Ook in geval van tijdelijke erfpacht respectievelijk opstalrecht verdient het om administratieve redenen aanbeveling dat de canon respectievelijk opstalretributie ineens kan worden afgekocht voor de duur van de uitgifte.

Aangezien daarvoor nog geen eenduidige berekeningswijze  bestaat, wordt de navolgende regeling voorgesteld:

De door de erfpachter respectievelijk opstaller te betalen afkoopsom is gelijk aan de contante waarde van het ten tijde van de afkoop geldende canon/retributiebedrag, hetwelk alsdan wordt beschouwd als verschuldigd tijdens de gehele afkoopperiode. De contante waarde wordt berekend met behulp van het percentage waarop het op het moment van afkoop geldende canon/retributiebedrag is gebaseerd, verlaagd met 1%.

 

 

 

1.3.                             Optimalisering van het grondgebruik/duurzaamheid

 

In het kader van de ruimtenood in de gemeente Delft is onderzoek naar optimalisering van het grondgebruik een continue uitdaging. Onder optimalisering wordt niet alleen verdichting verstaan, maar ook intensivering van het ruimtegebruik met gelijktijdige kwalitatieve verbetering van de gebouwde en ongebouwde omgeving.

Dit ruimtevraagstuk kan vanuit het grondprijzenbeleid worden ondersteund, bijvoorbeeld door:

Ø     een aangepaste grondprijs in geval van ruimtelijk efficiënte parkeeroplossingen   en/of dubbelgebruik;

Ø     het bevorderen van een gunstige verhouding tussen vloeroppervlak en kaveloppervlak in woningbouw en bedrijventerreinen;

Ø     het stimuleren van levensloopbestendige, duurzame bouw;

 

Het grondprijzenbeleid  dient zo als stimulans om zowel multifunctioneel als intensief grondgebruik toe te passen.

 

In voorkomende gevallen is als gevolg van recente regelgeving op het gebied van de waterhuishouding (de zogenaamde Watertoets) naast de grondprijs een bijdrage verschuldigd aan het Watercompensatiefonds waarvoor de systematiek bij het opstellen van deze nota nog niet is bepaald. De bedoeling is dat daarvoor nog in het jaar 2005 beleid is vastgesteld. Het betreft gebiedsontwikkelingen waarbij geen waterberging op eigen terrein kan  worden  gerealiseerd, zodat deze waterberging elders binnen de gemeente moet worden gecompenseerd.

 

Voor het bepalen van de grondwaarde zal de functie van hetgeen wordt bebouwd als leidraad gelden. Er wordt in deze nota vanuit gegaan dat de standaard woning voldoet aan alle geldende regelgeving op het gebied van duurzaam bouwen, veiligheid (waaronder politiekeurmerk), energetische aspecten, mobiliteit en overige principes van duurzaamheid in brede zin.

 

Het uitstijgen boven het vanuit gemeentezijde gestelde eisenpakket op het gebied van duurzaamheid en milieu kan aanleiding zijn om dit te betrekken in de grondprijsstellingen.

 

 

2.                                  Behandeling per bouwsegment

 

2.1.                             Woningbouw

 

Algemene marktontwikkelingen

De vraag op de huizenmarkt wordt beïnvloed door het aantal huishoudens in verhouding tot de woningvoorraad, koopkrachtontwikkelingen, economische vooruitzichten, de huurprijzen, de hypotheekrente en diverse ontwikkelingen op de hypotheekmarkt. De trend kent een afvlakkende beweging, waarbij de prijsstijgingen  min of meer tot staan  zijn gebracht. De rente is hierin een factor van gewicht. Gelet op de economische situatie en de koopkrachtontwikkeling op korte termijn wordt de prijsstijging net als 2005 ook voor het jaar 2006 gelijk gehouden met de inflatieverwachting.

 

Sociale huur- en koopwoningen

Tot een paar jaar geleden werden de maximale stichtingskosten (en aandeel grondkosten hierin) van dit segment door het Rijk opgelegd. Door een veranderende rol van de rijksoverheid en onder invloed van maatschappelijke ontwikkelingen geschiedt dit niet meer.

 

Geconstateerd kan worden dat de rol van de woningcorporaties de afgelopen jaren veranderd is. Zij treden binnen de onroerend goed markt feitelijk op als marktpartij, waarbij de “klassieke” doelstelling van de corporaties als verhuurder in het sociale segment zichtbaar moet blijven. In de Nota Grondprijzen 2006 blijven de grondprijzen voor de sociale sector gerelateerd aan deze situatie. Uit een oogpunt van uniformiteit wordt aansluiting gezocht bij de indelingssystematiek zoals het Stadsgewest Haaglanden die hanteert.

Die is opgenomen in de regionale prestatieafspraken tussen het Stadsgewest Haaglanden en de koepel van regionale woningbouwcorporaties (SVH) zoals vastgesteld op 21 september 2005.

 

De indeling voor het jaar 2005 is voor genoemde categorie als volgt:

 

sociale (goedkope) koopwoning:                  tot  € 156.467,00 v.o.n.

sociale (goedkope) huurwoning:

dit zijn woningen met een maandhuur            tot   € 604,72

 

Begin 2006 zullen genoemde bedragen door het Stadsgewest Haaglanden nog worden geïndexeerd zo dat ook voor de onderhavige nota die nieuwe waarden zullen gelden.

 

Het belang van de categorie sociaal (goedkoop) is –naast een lage grondprijs -  gelegen in het Besluit Locatiegebonden Subsidies (BLS). De taakstelling voor de jaren 2005 tot en met 2009 is de bouw van 4000 woningen waarvan 1290 woningen in de sociale sector.

 

Voorstel voor het jaar 2006: de grondprijs voor een sociale huurwoning vast te stellen op afgerond € 12.240,00 zijnde de prijsstelling van 2005 (excl. btw) verhoogd met de inflatiecorrectie van afgerond 2 %. Voor appartementen geldt een factor 0,8. Voor zorg- en studenteneenheden geldt de helft van deze grondprijs uitgaande van een eenheid van maximaal 50 m² bvo. Bij afwijkingen naar beneden (<50m² kan de grondprijs naar rato worden verminderd.

 

Voorstel voor het jaar 2006: de grondprijs voor een sociale koopwoning vast te stellen op afgerond € 16.320,00 zijnde de prijsstelling van 2005 (excl. btw) verhoogd met de inflatiecorrectie van afgerond 2 %. Voor appartementen geldt een factor 0,8. Voor zorg- en studenteneenheden  geldt de helft van deze grondprijs uitgaande van een eenheid van maximaal 50 m² bvo. Bij afwijkingen naar beneden (<50m²) kan de grondprijs naar rato worden verminderd.

 

Woningen in de vrije sector

Als ondergrens voor de grondprijs van een grondgebonden vrije sector woning stellen wij voor het jaar 2006 voor uit te gaan van een percentage van 24% van de vrij op naam verkoopprijs. Bij de grondprijsbepaling spelen onder meer locatiespecifieke kenmerken een rol, die een verhoging dan wel verlaging van de quote rechtvaardigen. Waar het om gaat is dat de gemeente een redelijk deel krijgt van de “netto” opbrengstenstijging (dat wil zeggen de “bruto” opbrengsten stijging als gevolg van de hogere marktprijzen minus de eveneens gestegen kosten) die de ontwikkelaar ontvangt. De grondquote is een percentage  van de uiteindelijke verkoopprijs. Via deze quote wordt een stijging van de verkoopprijzen (een hogere opbrengst) vertaald in de grondwaarde.

Indien de markt het toelaat, kunnen er hogere grondprijzen worden gerealiseerd. Per locatie zal dit moeten worden onderzocht.

 

Bij appartementen worden vaak lagere grondprijzen gerealiseerd dan bij grondgebonden woningen. Dit komt grotendeels door de gemeenschappelijke bouwkundige ruimtes en omdat er in bepaalde gevallen kostenverhogende stedenbouwkundige veranderingen nodig zijn om de gewenste kwaliteit in het plan te realiseren, bijvoorbeeld dubbel grondgebruik (parkeren).

 

De voor het jaar 2006 voorgestelde grondquotes in de onderstaande segmenten zijn richtprijzen onder gemiddelde omstandigheden. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van de te ontwikkelen locatie kunnen deze worden bijgesteld.

 

In deze grondprijzennota wordt uitgegaan van grondquotes die volgens een glijdende schaal oplopen zoals onderstaand weergegeven.Van de tussen onderstaande v.o.n.- prijzen gelegen bedragen worden de quotes op een/tiende van een procent afgerond.

 

Vrije sector grondgebonden woningen:

 

tot       € 175.000,00:   24%

-         € 200.000,00:   25%

-         € 225.000,00:   26%

-         € 250.000,00:   27%

-         € 275.000,00:   28%

-         € 300.000,00:   29%

-         € 325.000,00:   30%

-         € 350.000,00:   31%

-         € 375.000,00:   32%

-         € 400.000,00:   33%

-         € 425.000,00:   34%

-         € 450.000,00:   35%

>        € 450.000,00:   36% (minimaal)

 

Vrije sector appartementen:

 

tot       € 175.000,00:   18%

-         € 200.000,00:   19%

-         € 225.000,00:   20%

-         € 250.000,00:   21%

-         € 275.000,00:   22%

-         € 300.000,00:   23%

-         € 325.000,00:   24%

-         € 350.000,00:   25%

-         € 375.000,00:   26%

-         € 400.000,00:   27%

-         € 425000,00:   28%

-         € 450.000,00:   29%

>        € 450.000,00:   30% (minimaal)

 

 

Voorgesteld wordt de grondquote voor het segment van vrije sector grondgebonden woningen respectievelijk appartementen met een vrij op naam prijs van boven
€ 450.000,00 nader vast te stellen via “grondprijsbeleid op maat” (uiteraard altijd in opwaartse richting), immers, in de echt dure woningbouw kan de grondquote nog fors oplopen door factoren als kaveloppervlak, vloeroppervlak en de ligging.

 

Vrije sector huurwoningen:

 

Voorgesteld wordt om bij vrije sector huurwoningen bovenstaande systematiek toe te passen, met dien verstande dat daarbij wordt uitgegaan van vrij op naam prijzen als waren de huurwoningen vrije sector-koopwoningen. De bijbehorende quote wordt vervolgens- in verband met de geringere (beleggings)waarde - vermenigvuldigd met een factor 0,8.

 

Vrije kavels:

 

Voor het jaar 2006 wordt voor vrije kavels de volgende grondprijs voorgesteld:

Vrije kavelprijs:       € 550,00 per m²

 

Deze prijs is gebaseerd op recente marktgegevens en is een minimumrichtprijs die, afhankelijk van onder meer ligging, kan worden bijgesteld.

Op binnenstedelijke locaties zal deze prijs doorgaans aanmerkelijk hoger uitkomen.

 

Bij de berekening van de grondprijs aan de hand van percentages moet rekening gehouden worden met het feit dat v.o.n. prijzen inclusief BTW zijn. De grondprijs kan op twee manieren bepaald worden, waarbij het eindresultaat gelijkluidend is:

 

- indien de grondquote direct genomen wordt over de v.o.n. prijs (incl. BTW), dient achteraf de BTW er afgehaald te worden om tot de grondprijs te komen.

 

- indien van de v.o.n. prijs eerst de BTW wordt afgehaald en dan de grondquote wordt gehanteerd, is het resultaat de grondprijs excl. BTW.

 

Casco verkoop

In sommige gevallen worden woningen casco verkocht (dus niet volledig gebruiksklaar afgebouwd). In die gevallen wordt de grondprijs gebaseerd op de vrij op naam prijs als ware de woning geheel gebruiksklaar. In de praktijk heeft dit als consequentie dat de vrij op naam prijs van de cascowoning wordt verhoogd met de redelijkerwijs te verwachten verkoopprijs inclusief de afbouw (keukens, badkamers e.d.) waarna de grondprijs wordt bepaald respectievelijk grondquote daarover wordt berekend.

 

Bijzondere woonconcepten

Voor bijzondere woonconcepten zoals maatschappelijk gebonden eigendom en koop/huurconcepten zal per geval worden beoordeeld op basis waarvan de grondprijs wordt bepaald.  In de loop van het jaar 2006 zal voor dergelijke woonconcepten beleid worden ontwikkeld.

 

2.2.                             Bedrijfsterreinen

 

Algemeen

De jaarlijkse vraag naar bedrijfsterreinen in Delft tot 2010 wordt gemiddeld op circa 3 hectaren geschat. Hieraan zal met name door de Harnaschpolder vanaf medio 2006 invulling worden gegeven. De prijsvaststelling geschiedt door het Bedrijvenschap Harnaschpolder. Een (gedeeltelijke) herstructurering van Schie-oevers biedt per saldo geen nieuwe mogelijkheden. Voor meer gegevens hieromtrent zij verwezen naar de gemeentelijke nota: “de economie van Delft: op weg naar 2015 “, vastgesteld door de gemeenteraad in haar vergadering van 16 december 2004 onder nummer 452480.

 

Nieuw te ontwikkelen bedrijfsterreinen

De thans aanwezige voorraad (zie kader) wordt gereserveerd voor Delftse bedrijven. De verwachting bestaat dat ook in 2006 geen bedrijfsterrein aan deze voorraad kan worden toegevoegd. Mocht dit toch het geval zijn, dan wordt per geval de grondprijs vastgesteld.

 

Voorstel voor het jaar 2006 : de grondprijs per locatie te bepalen op de onderstaande minimumprijzen per m² bvo dan wel grondoppervlak ( bij een fsi <1)

Rotterdamseweg (commerciële kavel Delft Gelatine)          € 195,00

Ypenburgse Poort                                                                    € 235,00

 

Bij het begrip bedrijventerreinen wordt aangesloten bij de nota Regels voor Ruimte de dato 8 maart 2005 vastgesteld door gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. Die nota bepaalt dat het vloeroppervlak van bedrijfskantoren per bedrijf ten hoogste 50 procent van het totale bruto vloeroppervlak (bvo) mag bedragen tot een maximum van 3.000 m² bvo.

 

2.3.                             Kantoren

 

Algemeen

In deze nota wordt de volgende definitie voor een kantoorpand gehanteerd: ‘Een kantoorpand is een gebouw dat grotendeels in gebruik is of te gebruiken is voor bureaugebonden werkzaamheden en ondersteunende activiteiten waarbij sprake is van overwegend administratieve werkzaamheden. Het gaat om een ruimtelijke zelfstandige eenheid.’

Wat betreft arbeidsintensiteit gelden de volgende vuistregels:  <25 m² bvo per werknemer = kantoor, tussen 25 en 50 = bedrijf of kantoor, afhankelijk van werkzaamheden en >50 is een bedrijf.

 

De jaarlijkse vraag naar kantoren wordt geraamd op gemiddeld 10.000 m² bvo per jaar. De harde plancapaciteit is geconcentreerd op de locaties Station Centraal (ca. 40 a 50.000 m² bvo, waarvan 20.000 m² bvo voor de commerciële markt) en Station Zuid (ca. 35.000 m² bvo). Daarnaast is er een aantal verspreide locaties in en aan de rand van de binnenstad (ca. 7.000 m² bvo). Deze locaties zijn goed bereikbaar met openbaar vervoer. Met deze uitbreidingen krijgt Delft Kennisstad ruimte om te groeien. Een groei van 10.000 m² bvo nieuwe kantoren per jaar correspondeert met een toename van 300 tot 400 arbeidsplaatsen. Deze gegevens zijn ontleend aan genoemde gemeentelijke nota: “De economie van Delft: op weg naar 2015 “

 

Grondprijzen kantoren

Gelet op de marktomstandigheden is het gewenst ook deze –behoudens inflatietoepassing- op het niveau van 2005 te fixeren.

 

Voorstel voor het jaar 2006: de grondprijs voor kantoren op een niveau van minimaal € 238,00 excl. btw  per m² bvo vast te stellen. Dit is de grondprijs van 2005 verhoogd met het inflatiepercentage van afgerond 2%. Per locatie zal er gekeken moeten worden naar het huurprijsniveau en specifieke locatiegebonden kosten.

 

 

2.4.                             Detailhandel en aanverwante bedrijvigheid

 

Horeca maakt veelal deel uit van integrale winkelprojecten. Daarom vindt solitaire gronduitgifte ten behoeve van de horeca nauwelijks plaats. Voor het vaststellen van de grondwaarde wordt derhalve geen onderscheid gemaakt tussen detailhandel en horeca. Voor hotels wordt evenwel een uitzondering gemaakt (zie hierna onder 2.5).

 

De traditionele indeling van winkelgebieden naar functioneel hiërarchisch niveau (buurt-, wijk-,stadsdeelniveau en overig) is de basis voor het bepalen van de grondprijzen voor detailhandelsvestigingen. Criteria voor de vaststelling van de hoogte van de grondwaarde zijn o.a. totale programma, volume, parkeeroplossingen e.d.

 

Voorstel voor het jaar 2006: voor  de grondprijsbepaling de bovenstaande indeling naar functioneel hiërarchisch niveau te hanteren met dien verstande, dat als minimum een grondprijs van € 394,00 wordt gehanteerd. Dit is de grondprijs van 2005 verhoogd met 2% inflatiecorrectie.

 

 

2.5.                             Hotels

 

Typering van de hotelmarkt

Het aantal zakelijke overnachtingen zal ook in de toekomst aanzienlijk meer zijn dan de toeristische overnachtingen. De groei van de vraag aan nieuwe hotelcapaciteit zal voornamelijk afhangen van de groei van de economische sector. Bedoeld worden ontwikkelingen als Technopolis, Harnaschpolder  en de  nieuwe kantoren bij NS Station Centraal en Station Zuid. 

Aan de bestaande ca 1.000 bedden zullen de komende jaren nog  ca 400 bedden worden toegevoegd. Vooralsnog zijn dit hotelaccommodaties op het IKEA-terrein ,  Koepoort, de binnenstad, een Chinees zakenhotel op Ypenburgse Poort en diverse      verspreide locaties.

 

Grondprijzen hotels

Bij de grondprijsbepaling speelt de gemiddeld gerealiseerde kameropbrengst een grote rol. Deze is onder meer afhankelijk van het segment en de naamsbekendheid van het hotel. De grondprijzen worden uiteindelijk afzonderlijk per planinitiatief bepaald.

 

 

Voorstel voor het jaar 2006: gelijk als in voorgaande jaren voor het moment dat tot gronduitgifte wordt overgegaan een advies van een extern deskundige in te winnen over de hoogte van de grondwaarde.

 

 

2.6.                             Tuinuitgifte

 

Grondprijsbepaling

De criteria voor uitgifte van tuingrond zijn vastgesteld bij raadsbesluit van 13 september 2001. Daarnaast is de prijs per vierkante meter een belangrijk instrument om te sturen. Vóór 2000 was het uitgangspunt dat de prijs kostendekkend moest zijn. In de grondprijzennota van 2003 is reeds de stap gemaakt om de prijs bij te stellen in de richting van de marktprijs, met name voor uitbreidingen met een oppervlakte van 50 m² of meer.

Met nadruk wordt gesteld dat er hier wordt gesproken over prijzen indien er al tuingrond wordt verkocht. Het uitgiftebeleid is uiterst restrictief. Aan elke verkoop gaat een uitgebreid onderzoek vooraf om te bezien of het überhaupt wenselijk is de grond uit te geven. Hier gelden de strenge eisen van het groenstructuurbeleid. Het vakteam  Vastgoed laat zich bij de tuinuitgiften leiden door de adviezen van alle betrokken vakafdelingen.

 

 

Voorstel voor het jaar 2006: de uitgifteprijs van tuinen te vast te stellen volgens onderstaande tabel en  aanvullende opmerkingen:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Tot en met 50 m²

€ 500,00 per m²

 

meer dan 50 m²

 

Er wordt een taxatierapport opgesteld met dien verstande dat indien de getaxeerde waarde lager dan € 25.000,00 blijkt te zijn er minimaal

€ 25.000,00 kan worden afgerekend. 

Een taxatie geeft inzicht in de oude waarde (zonder de door koper bij te kopen gemeentegrond, afgezet tegen de nieuwe waarde (tezamen met de door koper bij te kopen gemeentegrond). Bij het tot stand komen van een koopovereenkomst worden de kosten van de taxatie door de gemeente gedragen. Indien er geen overeenkomst tot stand komt, draagt de aanvrager de kosten van de taxatie.

 

 

Enkele aanvullende opmerkingen:

 

Ø     Gedeelten van vierkante meters worden afgerond op hele vierkante meters.

Ø     Alle prijzen zijn exclusief belastingen en alle bijkomende kosten (waaronder notaris, kadaster, overdrachtsbelasting of BTW). Deze komen voor rekening van de koper.

Ø     Indien er aanpassingen in de openbare ruimte moeten worden gedaan, zullen de kosten daarvan voor rekening van de koper komen.

Ø     Alle prijzen gelden voor de bestemming tuin, niet voor parkeren, bouwen (voor zover geen bebouwing die valt onder tuinbestemming) of andere bestemmingen. 

Ø     In de prijstellingen is aansluiting gezocht bij de marktconforme grondprijzen bij woningbouw.

 

Verhuur van tuinen

In verband met het herhaaldelijk voorkomen van verhuur van tuintjes dient in financieel-economische zin een relatie te worden gelegd tussen de huurprijzen en de grondwaarden voor tuinen zoals hierboven genoemd.

 

Voorstel voor het jaar 2006: de nieuwe huurprijzen zoals in voorgaande jaren te relateren aan de gestaffelde grondprijzen zoals in bovenstaande tabel vermeld, waarbij  een rendement wordt gehanteerd conform de geldende omslagrente.

 

 

2.7.                             Overige functies

 

Ontwikkelingen en grondprijsbeleid

In elke stad is vraag naar grond voor een grote diversiteit aan functies. Naast de hoofdfuncties van het grondprijsbeleid die in de vorige hoofdstukken aan de orde kwamen, gaat het hierbij om onder meer de onderstaande typen voorzieningen.

 

Voorstel voor het jaar 2006: bij voorzieningen met een commerciële grondslag net als in voorgaande jaren grondprijzen  te hanteren op basis van de commerciële waarde van de betreffende voorzieningen, waarbij als referentie de normen voor kantoren, bedrijfsterreinen en detailhandel genomen wordt.

 

 

Sociaal maatschappelijke voorzieningen:

Ø     overheidsvoorzieningen (zoals brandweerkazerne, politiebureau)

Ø     onderwijsvoorzieningen (zoals basisschool, middelbare school)

Ø     medische voorzieningen (zoals ziekenhuis, sanatorium)

Ø     woonzorgcentra

Ø     sociaal-culturele voorzieningen (zoals welzijnsvoorzieningen voor de mens, religieuze voorzieningen, niet commerciële culturele voorzieningen)

Ø     sporthallen

 

 

Voorstel voor het jaar 2006: de uitgifteprijs voor deze bestemmingen vooralsnog  te handhaven op het niveau van 2005 met dien verstande dat die wordt verhoogd met het inflatiecorrectie van afgerond 2 %, tot € 133,00 per m² b.v.o..

 

Recreatieve voorzieningen

Ø     voorzieningen voor huisvesting van dieren (zoals kinderboerderijen, kattenopvang, egelopvang, dierenasiel, imkervereniging), maar niet commerciële pensions en dierenbescherming

Ø     sportieve recreatieve voorzieningen voor sportverenigingen met uitzondering van sporthallen. speeltuin

 

 

Voorstel voor het jaar 2006: onbebouwd terrein (inclusief was- en kleedaccommodatie) : de prijsstelling van 2005 te verhogen met het inflatiepercentage van afgerond 2% naar € 29,00 per m² bvo. Bij (mede)gebruik voor commerciële activiteiten zal per geval de grondwaarde worden bepaald.

 

Nutsvoorzieningen

Ø     trafo’s

Ø     zend- en ontvangstinstallaties

Bouwen in een compacte stad betekent o.a. op een kwalitatieve manier omgaan met de nog schaars aanwezige ruimte.

 

De grond voor nutsvoorzieningen zoals trafo’s, gasstations, verdeelhuisjes en dergelijke zullen uitsluitend in recht van opstal worden uitgegeven voor de duur van het bestaan van het nut. Bij voorkeur wordt de retributie voor de gehele looptijd afgekocht tegen de grondwaarde.

 

 

Bij nieuwe ontwikkelingen dient zoveel mogelijk een noodzakelijke trafovoorziening inpandig in het bouwplan te worden opgenomen. Dit mag geen negatieve gevolgen hebben voor de grondwaarde.

 

Voorstel voor het jaar 2006: gelijk als in voorgaande jaren, worden verzoeken voor verkoop van grond t.b.v. zend- en ontvangstinstallaties, gelet op de marktontwikkelingen op dit gebied, niet gehonoreerd. Voorgesteld wordt om in voorkomende gevallen uitsluitend een tijdelijke huurovereenkomst aan te gaan dan wel de betrokken grond in recht van opstal uit te geven.           

 

 

2.8.                             Parkeren

 

Parkeren in binnenstedelijke gebieden vraagt, onder andere vanwege beperkte grondgebruiksmogelijkheden, vaak om oplossingen die de stichtingskosten aanzienlijk kunnen verhogen. (Half) verdiept- of dakparkeren leidt tot hogere bouwkosten.

In beginsel wordt een grondprijs berekend die bij de desbetreffende bestemming hoort.

a. woningen (appartementen)

Appartementen in appartementencomplexen worden veelal tezamen met een (al dan niet ondergrondse) parkeerplaats verkocht. Voorkomen moet worden dat tussen de vrij op naam prijzen van woningen en parkeerplaatsen wordt geschoven zodat de quote voor de woonfunctie kunstmatig kan worden verlaagd. Dit wordt bereikt door de (afzonderlijke) vrij op naam prijzen bij elkaar op te tellen en op basis van het totaal de grondprijs vast te stellen.

 

Voorstel voor het jaar 2006: de grondquote zal in beginsel worden berekend over de totale vrij op naam prijs(appartement met bijbehorende parkeerplaats). Afzonderlijke verkoop van gebouwde parkeerplaatsen aan niet-bewoners van de hoofdfunctie geschiedt tegen een grondquote per geval te bepalen.

 

b. bedrijfsterreinen

Voor parkeerplaatsen bij bedrijfsruimten op eigen terrein, wordt geen onderscheid gemaakt tussen bebouwd en onbebouwd terrein. Aan parkeerplaatsen wordt eenzelfde grondwaarde toegekend als het gebouw dat erop wordt gesticht.

 

c. kantoren

De grondprijs per parkeerplaats wordt bepaald door de hoogte van de huurprijs en de stichtingskosten van de voorziening. Huren en stichtingskosten verschillen per locatie.  Een goede bereikbaarheid van kantoorlocaties is van  groot belang. Eén van de elementen hiervan is de bereikbaarheid per auto. Mede door het restrictieve parkeerbeleid van gemeente en  rijk neemt de marktwaarde van parkeerplaatsen jaarlijks toe.

 

d. detailhandel en horeca

Voor het parkeren ten behoeve van detailhandel en horeca wordt in de regel gebruik gemaakt van openbare parkeervoorzieningen. Incidenteel wordt parkeeraccommodatie gerealiseerd voor specifieke projecten met deze bestemming.

De grondprijs wordt dan per situatie bepaald.

 

e. hotels

De parkeerfunctie maakt veelal een geïntegreerd onderdeel uit van de bedrijfsvoering. De grondprijs voor die functie is begrepen in de uitgifteprijs van de grond.

 

Voorstel voor het jaar 2006: met betrekking tot parkeren in de onder b. tot en met e. genoemde functies dient de uitgifte van grond in princip te geschieden op basis van  de  uitgifteprijzen van de betrokken hoofdfunctie. Voor zover er sprake is van  een gebouwde parkeervoorziening wordt daarvoor slechts een grondprijs berekend voor zover de marktwaarde van de parkeerplaatsen uitstijgt boven de aan die voorziening toerekenbare investeringskosten.


 

Bijlage: prijsbepalingmethodieken

 

 

Deze bijlage geeft inzicht in de meest gehanteerde methoden van opbrengstbepaling.

 

Methoden van opbrengstbepaling:

Er bestaan een drietal methoden om te komen tot de bepaling van de grondwaarde: de kostprijsmethode,  de marktwaardemethode en de comparatieve methode (ook vergelijkingsmethode genoemd).

 

1) Kostprijsmethode

Sinds jaar en dag geldt als uitgangspunt dat een grondexploitatie sluitend moet zijn, dat wil zeggen dat de totale kosten gedekt moeten worden uit de totale opbrengsten. Dit lukt niet altijd, bijvoorbeeld door marktomstandigheden, dan is er sprake van een saldotekort. Hiervoor moeten dekkingsmiddelen worden aangewezen. In de praktijk worden op de totale kosten eerst de opbrengsten van de niet-woningbouwbestemmingen in mindering gebracht.

Onbebouwde terreinen worden hierbij gewaardeerd tegen de werkelijk hiervoor gemaakte verwervingskosten, andere terreinen en bestemmingen zouden minstens de gemiddelde kostprijs per m² moeten kunnen opbrengen. Het toerekenen van de resterende kosten aan de woningbouw leidt tot een gemiddelde grondprijs per woning.

 

Deze berekeningsmethodiek vindt zijn grondslag in  de zogenaamde ‘Bruine en Blauwe’ boekjes. Deze boekjes zijn uitgegeven in 1968/1970 door het toenmalige Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en bevatten richtlijnen voor het opstellen van plan- en kostengegevens en het daaruit bepalen van grondprijzen. Dit was de eerste keer dat de term grondkosten uniform werd beschreven en de basis vormde voor gelijkvormige beoordeling door het Ministerie. Bij de kostprijsmethode in het bruine boekje wordt gebruik gemaakt van de enkelvoudige rentemethode. De kostprijsmethode heeft in de huidige vastgoedwereld de betekenis van minimale uitgifteprijs gekregen.

 

2) Marktwaardemethode

Bij de kostprijsmethode wordt met name gekeken naar de daadwerkelijke productiekosten van de bouwrijpe grond, door de directe (aanleg openbare voorzieningen zoals verharding. groen en water) en de indirecte kosten (voorbereiding en toezicht , fondsbijdrages etc) te ‘vertalen” naar de uit te geven m² bouwrijpe grond.

 

Bij de marktwaardemethode wordt uitsluitend gekeken naar de waarde van de grond als afgeleide van de op de grond te realiseren functie. De hoogte van grondwaarde hangt daarbij af van de economische “kracht” van de te realiseren functie. Bijvoorbeeld kantoren vertegenwoordigen een hogere grondwaarde dan goedkope woningbouw. In dit systeem worden dus de ‘zwaarste” lasten gedragen door de sterkste economische functies. Is bij de kostprijsmethode het resultaat van de grondexploitatieberekening altijd 0 (in principe sluitende grondexploitatie), bij de marktwaardemethode is er altijd sprake van een exploitatieresultaat. De kosten zijn onafhankelijk van de opbrengsten bepaald, waardoor er een resultaat ontstaat. Dit kan uiteraard zowel voor – als nadelig zijn.  Functionele grondprijspolitiek is dat voor verschillende bestemmingen verschillende prijzen worden berekend (=dus marktwaarde). Het berekenen van verschillende prijzen voor verschillende bestemmingen past binnen het marktprijssysteem omdat binnen de totale grondmarkt verschillende deelmarkten, voor kantoren, industrieën, woningen etc. kunnen worden onderscheiden, waarop met de prijsdifferentiatie wordt ingespeeld. Door politiek beleid wordt niet alle grond uitgegeven tegen marktprijzen. Het verschil tussen de marktprijs (de prijs die de meest biedende vrager redelijkerwijs zou willen betalen) en de uitgifteprijs ten gunste van een minder draagkrachtige gebruiker kan worden beschouwd als een vorm van subsidie. Overigens mag de gevoerde functionele grondprijspolitiek niet leiden tot afwijking van het marktprijsprincipe.

 

Functionele grondprijspolitiek is dus een instrument voor het stimuleren dan wel afremmen van bepaalde activiteiten op gemeentelijk grondgebied. Ongewenste activiteiten kunnen het beste via bestemmingsplannen geweerd worden of door eenvoudig geen grond uit te geven. Weliswaar vormt de grondprijs niet zelden slechts een fractie van de totale investering van een bedrijf of instelling. De locatiebeslissing wordt echter in de meeste gevallen onafhankelijk van de productie-investeringsbeslissing genomen.

 

De Residuele grondwaardemethode is een berekeningsmethode die onderdeel uitmaakt van de marktwaardemethodiek.

De methode met  de inbreng aan de opbrengsten­zijde tegen zogenaamde marktconforme prijzen wordt de marktwaardemethode genoemd. Per te realise­ren functie wordt een grondprijs gesteld die in de markt afzetbaar is. Dit totale opbrengstvolume wordt geconfronteerd met de investeringen en er ontstaat zodoende in feite altijd een saldo. Het voordeel van de marktwaardemethode is dat er "haalbare" grondprijzen worden gehanteerd. Bij een voordelig saldo is het betreffende plan financieel-economisch zeer waarschijnlijk haalbaar.

 

Bij de kostprijsmethode is de waarde per eenheid de prijs die minimaal moet worden gehaald om de berekening sluitend te houden. Deze kostprijs zegt op zich nog niets of dit ook een prijs oplevert die in de praktijk hanteerbaar is.

 

Binnen de marktwaardemethode is het zo maar hanteren van "standaardprijzen" die vaak sinds lange tijd al worden ge­bruikt niet verstandig. Om bij een gewenste ontwikkeling de grondprijs voor die specifieke zaak te kunnen bepalen is de zogenaamde residuele methode een middel (meer maatwerkgericht). In principe is de overblijvende investeringsruimte de grond­kostencomponent.

De residuele grondwaarde is de commerciële waarde (CW) van het te ontwikkelen onroerend goed min de investeringen (INV) die nodig zijn voor de realisatie van het opstal. De investeringen zijn dus exclusief de grondkosten. De commerciële waarde wordt bepaald door de verhouding tussen de beginopbrengst en het bruto aanvangsrendement.

 

In formulevorm:

 

CW = RGWmax + INV

 

RGWmax = CW - INV

 

CW = (Oa / r ba)

 

RGWmax = ( Oa / rba) - INV

 

Hierin is:

RGW =       residuele grondwaarde ook wel grondopbrengst genoemd (vanuit de gemeente of grondbedrijf geredeneerd) of grondkosten (vanuit de koper geredeneerd).

CW =         commerciële waarde van de onroerende zaak, dit is de totale waarde van de onroerende zaak (grond plus alles wat er op gebouwd wordt).

Oa =          opbrengst van de nieuwe onroerende zaak in het eer­ste jaar van ingebruikname. de opbrengst wordt bij deze benadering gedefinieerd als de te verwachten huuropbrengst in het eerste jaar. de opbrengst dient beschouwd te worden exclusief eventu­ele leegstands­risico's.

rba =          gewenst bruto aanvangsrendement (vandaar ook de huurbe­schouwing in het eerste jaar). Het woord aan­vang is hierin maatgevend. Het leegstandsrisico vertaalt naar het algemene risico dient in het ge­wenste rendement tot uitdrukking te komen.

INV =         alle investeringen die nodig zijn om de nieuwe eco­nomi­sche eenheid (opstal) te realiseren en in ge­bruik te nemen, exclusief de grondkosten.

 

 

 

 

 

In het onderstaande schema is dit inzichtelijk gemaakt.

A)        Commerciële waarde nieuw onroerend goed

           (huuropbrengst eerste jaar/ aanvangsrendement)

af:

B)         Investeringen t.b.v.

           -       bouwkosten inclusief prijsstijgingen tijdens de bouw

           -       bijkomende kosten, bijv. honoraria

           -       rente verliezen tijdens de bouw

           -       aanloopkosten t.b.v. exploitatie van het onroe­rend goed

           -       winst voor de ontwikkelaar

=

A) - B)   Residuele grondwaarde = marktprijs bouwrijpe grond

           (waarde bouwrijpe grond)

 

Deze residuele grondwaarde kan weer worden geconfronteerd met de werkelijke grondproductiekosten op kostprijsbasis. Hierdoor kan worden bezien of e.e.a. een haalbare ontwikkeling is.

Voordeel van het hanteren van deze methode is dat er gewerkt wordt met op zich objectieve maatstaven, waardoor inzichtelijk is gemaakt hoe men tot een bepaalde prijs is gekomen.

Discussies kunnen dan gevoerd worden op in feite meetbare begrippen wat veelal verhelderend werkt.

 

Voorbeeld:

Gegevens:

Bouwvolume = 3000 m² bvo (bruto vloeroppervlak)

Gewenst aanvangsrendement inclusief risico-opslag = 9 %

(veel risico i.v.m. marktgegevens, maar toch interessant genoeg om tot ontwikkeling over te gaan)

Huuropbrengst = € 225/m² /jaar

 

 

Uitwerking (volgens formule)

 

CW = 225 * 3000 m² = €  675.000/ 0.09 (9%) = € 7.500.000

 

INV = stel bouwprijs per m² = € 2000

     3000 * € 2000                              = € 6.000.000

     stel bijkomende investeringen

     zoals aanloopkosten op 10 % van      = €   600.000

     bouwkosten

     Totale INV                                  = € 6.600.000

 

RGWmax = CW - INV, invullen geeft:

       = € 7.500.000 - € 6.600.000 = € 900.000 (excl., BTW)

Deze € 900.000 is dus de residueel bepaalde maximale grond­prijs voor deze ontwikkeling. Per m² is dit dan

€ 900.000/3.000 m² = € 300/ m² bvo.

 

 

In de woningbouw wordt deze residuele methode  tot uitdrukking gebracht in een zogenaamde grondkostenquote. In Delft wordt deze methode ook toegepast.

 

Voorbeeld

Gegevens:

Kaveloppervlak: 130 m²

Inhoud woning: 400m3

Bouwkosten: € 145.000

Verkoopprijs von : € 205.000

 

Uitwerking

 

Grondwaarde is € 205.000 -/- € 145.000 = € 60.000.

De grondquote bedraagt dan 29% (€ 60.000 / € 205.000)

 

 

3) De comparatieve methode

Deze methode wordt ook wel de vergelijkingsmethode of  referentiewaarde-methode genoemd. De grondprijs wordt bepaald door te vergelijken met buurgemeenten c.q. relevante particuliere projecten. Deze methode is additioneel en dient als borging voor een regionaal verantwoorde grondwaarde.



[1] o.a. de gemeenten Den Haag, Almere, Leiden, Haarlemmermeer

[2] vertegenwoordigers van de makelaardij en de projectontwikkeling